
|
INHOUD - WTT - |
HOME |
De
start van het Woordenboek van de Tilburgse Taal werd in 2013 mede mogelijk
gemaakt door |

Het Tilburgs Alfabet (Van aajkes tòt
zaandkèùl) werd geschreven door Jace van de Ven.
Klik hier voor de letters die niet tot
de officiële spelling behoren:

De letter K
is voor het laatst aangepast en
aangevuld op 16 september 2023. De redactie is nog niet voltooid.
|
|
|
|
WTT
Redactie: Ed Schilders, Hans Hessels
Gebaseerd op de verzameling Tiburgse
dialectwoorden van
Wil Sterenborg
Van
kaaj-
tot kwossebons
|
 |
kaaj-
voorvoegsel
kei- , ontzettend
- WTT 2012 - kaaj- is afgeleid van 'kei', en wordt
overdrachtelijk gebruikt.
- Voorbeelden van systeemkaart Wil Sterenborg - 'k
Zèè kaajmuug - Ik ben doodmoe; kaajkepòt - doodop, uitgeput;
kaajdôod - morsdood; kaajhard - keihard
- Elie van Schilt; - hil dun Heuvel stond dan kaaivol mee kender. (Uit:
As ge katteliek geboren wierd'; CuBra ca. 2000)
- Ed Schilders, Wè zeetie?; website Brabants
Dagblad Tilburg Plus 2009 - List vruug er nòg iemes òn mèn, òf ik wies wè
in et Tilburgs De Drie Kaas zèn. Ik zèg de wè? De drie Kaas,
zeetie. Ksèg ksot nie weete. Dès nie goed, zeetie. Dè zèn mar twee
Kaas. De drie Kaas zeetie, dè is: Ksèè Kaaj Kepòt!
►kaajkepòt
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - Gebruikt hetzelfde suffix in woorden als: keibloot, keidood,
keileeg, keimager, keiarm.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KEIMAGER - zeer mager; KEIDOOD - morsdood
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kaajdòòd' morsdood
kaaj(e)
zelfstandig naamwoord
kei(en)
- Een roestpraatje (Weekblad van Tilburg,
5 oktober 1867): Leeg vee, zulde zegge, schèt geen kaaijen op stal.
Daar geannoteerd als: Kempiesch spreekw. bet. Ledig vee geeft toch
mest.
- Daamen - Handschrift
1916; "vilt mar 'ne kaai - haalt er maar iets als er niets is"
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): Ze koomen
op de kaaje
- A.J.A.C.
van Delft - Als het ware eenigszins ter vertroosting bij een gebeurtenis, een
feit, dat niet meer te verhelpen of te veranderen is, klinkt het:
"Al gingde op oewe kop staon"; ook wel: "Al trokte de kaaien uit den
grond", het helpt toch niet. - Sprekende over iemand, die veel
ondervonden heeft, hoort men ter beklemtooning: "De kaaien in de
straot hebben zooveul nie gelejen as zij." (Nieuwe Tilburgsche
Courant; Van
Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)
- Pierre van Beek Wanneer iemand veel in het
leven te verduren heeft gehad, beklemtoont men dit graag met: "De
kaaien in de straot hebben nie zoveul gelejen as hij." (Tilburgse
Taalplastiek 1950; Nieuwe Tilburgsche Courant).
- Pierre van Beek Het volk houdt er van zich
krachtig uit te drukken. Wanneer men te maken heeft met een feit,
waaraan niets meer te veranderen valt, dan klinkt het (
) "Al trokte
de kaaien uit den grond." (Tilburgse Taalplastiek 1950; Nieuwe
Tilburgsche Courant)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
78 01 26 Ons Sjaan die hee 'n woordeboek / Vur 't puuzele gekocht
/ Daorin wordt al wèsse nie wit / Mee aondaacht opgezocht. / Wè is
'n aander woord vur stèèn? / Dè blèkt dan unne kaai / En as 'r
laoter "grasveld" stao / Is dè gewoon 'n waai.
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Zakkoe es meej oew bakkes oover de kaaje naaje Zal ik jou eens met
je smoel over de straatstenen slaan
- Audioregistratie 1978 - Dan hadde vruuger ene grôote kaaj meej
èèzere bòlle van die grotte, war, èn daor deej èllek die meej di ene
sènt. Op dieje kaaj! (interview met dhr. Hermans, transcriptie door
Hans Hessels)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek
(1993) - de kaaj èn de straot hèbbe nie zóveul geleejen as hij
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: tis óm de kaajen ervan in te lôope (AM'76) - het is om er
verschrikkelijk de pest over in te hebben.
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: vilt mar ene kaaj! ('86) - waar geen geld is, kun je het niet halen
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): de kaaj = Van der Steen (blz. 107)
- WBD - III.3.1:403 'keiweg' = straat
- WBD - III.3.1:429 'kaai', 'kade' = kade
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kaaj zelfstandig naamwoord - kei

Afbeelding uit het 'Nuuw Tilburgs Leesplèngske' dat in 2020 door de
Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven in
samenwerking met Stadsmuseum Tilburg en Bibliotheek Midden-Brabant
en Erfgoed Tilburg. De illustraties werden verzorgd door Ruben de
Bruijn.
kaajbaand
zelfstandig naamwoord
keiband, stoeprand,
trottoirband
- Theo de Wijs; correspondentie met Cees
Robben bezorgd door Guido de Wijs - (over n hond die weigert op straat
te poepen:) ik haaw m aon de leibaand en nog leetie m aaltij op
de kaaibaand (09-04-1973)
- Theo de Wijs; correspondentie met Cees
Robben bezorgd door Guido de Wijs - Mee zon streup kèènder moet ik oppaasse dè ze nie van de
kaaibaand gaon, as ge naa aachter mekaor loopt, koom t wel veur
mekaor (27-12-1968)
- Cees Robben - Zôô soepel as unne
kaaibaand..! (19691003)
- Cees Robben - Ik haauw m [de
hond] aon de laaibaand.. En nog leettiem op de kaaibaand...
(19760430)
- Cees Robben
- Ik krôj [kruij] krek munne kreugel op den kaaibaand unne kinkenduut
kepot... (19711119)
- Lechim - De ootoos die oe aaventoe/ teege de kaaibaand
vèège/ krèk of ze mèène: «Hil de straot/ is allêen vur ons èège».
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Fietse)
- Jo van
Tilborg - In die
straot voetballen ging nie, de stoep waar te smal en op die kaaien
koste alléén oewe nek breken, as ge nie ötkéékt en die kaaibaande
zaten ok verekkes in de weeg. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1,
Tilburg 2006)
- Ed
Schilders -
Mar de schonste hundjesprènt van Keese [Cees Robben] is dees: Meej
n bòske dè zunnen hond ötlaot, en n vraauw die daor iets op aon te
mèrreke heej. Wòrop t bòske teege die vraauw zeej: Naa hèk m òn
de laaibaand, en naa leetie m tòch nòg op de kaaibaand. (Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)
-
Stadsnieuws - Knòts tòch nie zo op de kaajbaand, sebiet hèdde ene lèkke tuut
(270507)
- Enquête
over Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -
       



- WBD - III.3.1:397 'keibaan' = openbare weg, ook 'kasseiweg', 'klinkerd'
kaajbaande
werkwoord, zwak
kinderspel:
een bal vanaf het ene trottoir op de rand van het tegenover liggende
trottoir trachten te werpen zodat de bal terugkaatst.
► kaajbaandbòl
kaajbaandbòl
eigennaam
kinderspel:
een bal vanaf het ene trottoir op de rand van het tegenover liggende
trottoir trachten te werpen zodat de bal terugkaatst.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 05 16 - Tilburgs is 'n lèvende taol // D'r wordt wel hèèl dikkels
gezee: / "Tilburgs dè gao'ter uit" / Mar deez week heurde ik toch
wir / n Aauw vertrouwd geluid. // Twee klutjes van n jaor of aacht
/ Gooide van ied're kaant / 'ne Lère tuut over de straot / En mikte
op de raand. // Ik vroeg 'r èène: "zeg me is / Hoe dè spulleke hiet"
/ Hij haolde irst z'ne wekker op / Mar toen zee t sebiet. // En t
antwoord dè dè baoske gaaf / Dè dee me reuze lol: / "Deez spul dè
wij aon t speule zèn, / Noeme wij Kaaibaandbol."
kaajbaanderas
zelfstandig naamwoord
hond
van dubieus ras, straathond
kaajbuuter
zelfstandig naamwoord
Tilburger,
die, in tegenstelling tot de 'Turken', bezuiden de spoorlijn woont
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kaaibuuters - naam die de Noordelijke aan de Zuidelijke
Tilburgers gaven"
- WTT 2012 - In december 1933 en januari 1934
ontspon zich in de Nieuwe Tilburgsche Courant een zeer uitgebreide
discussie over de betekenis en herkomst van het scheldwoord dan wel
de spotnaam 'kaajbuuter', waarin zeer uiteenlopende theorieën de revue passeerden.
►Dossier
Kaajbuuter
- Lowie van Dorrus Misters: Maar we
hebben nog een ander woord waarbij "buter" gebruikt wordt, namelijk
"ketelbuter" en daarmede is dan bedoeld de vroeger reizende
ketelmaker, meer speciaal de huishoudelijke koperen waschketels,
voor korten tijd nog algemeen in het gebruik. En hier beteekent
buten slaan, kloppen. Dan zou dus kaaibuter beteekenen keiklopper en
slaan op het leggen der keibestrating... ( Nieuwe Tilburgsche
Courant - zaterdag 16 december 1933)
- Lowie van Dorrus Misters: Zaterdag jl.
gaf ik twee verklaringen van het scheldwoord "Kaaibuter", waarvan
m.i. de laatste als keiklopper, keilegger, de ware moet zijn. En dit
te meer, omdat daaruit logisch volgt, dat de naam "kaaibuter" als
woord op zich zelf in 't geheel geen scheldnaam is, maar gewoon een
beroepsnaam evenals ketelbuter. (Nieuwe Tilburgsche Courant -
maandag 18 december 1933)
- Lowie van Dorrus Misters: Eerstens
wordt "kaaibuter" en "kaaibutter" door elkaar gebruikt, zoodat de
vraag van den heer de Wijs "Is nu kaaibuter oorspronkelijk
kaaibotter geweest en hebben de Tilburgers er in het idioom van de
plaats kaaibuter van gemaakt?" met ja dient te worden beantwoord.
(Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 13 januari 1934)
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): kaajbuuter - Tilburger van bezuiden de lijn (90)
- Ruud Damen & G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - = stratenmaker. Een 'kaajbuuter' is een inwoner van Tilburg ten
zuiden van de spoorlijn. De bijnaam is waarschijnlijk ontstaan
doordat in het centrum van de stad de eerste verharde wegen werden
aangelegd. Letterlijk betekent de naam "iemand die de straat
herstelt of met een scherp voorwerp ongerechtigheden zoals gras
tussen de stenen wegkrabt."
- Uri Nooteboom; 'Jeugd in een fabrieksstad'
(1950) - KAAIBUTER moet zoveel betekenen als 'stratenlegger'
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zw.ww.tr. - boeten, kastreren. Oudtijds sprak men van 'de stoep
buute' - met een mes het gras tussen de voegen uithalen; keibuuters
- scheldnaam voor de Tilburgers.
kaajeschèèter
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - gierigaard
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Dieje kaajeschèèter doe nôot meer as ene sènt int zèkske.
(040407)
kaajhard
bijwoord,
bijvoeglijk naamwoord
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - loeihard, steenhard
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - dès zonne kaajharde dèttum den duuvel nog nie eens wil
kaajkepòt
bijvoeglijk naamwoord .
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - uitgeput
-
Tony Ansems - liedtekst van de muziekcassette A Touch of Dutch -
Aan de Platte Kant; ca. 1980 -
Ge meut oe moedertaol nie vergeete
Agge nor Tilburrug wilt gaon
Want as ge daor nie zèèt geboore
Dan kunde gè niks verstaon
As gij nie plat kunt praote
Dan val et abseluut nie meej
Dan staode gij vur Laazerus
As ene krèùkezèèker zeej:
(Refrein)
De drie Ks, De drie Ks
Die maoke me harstikke zòt
De drie Ks, De drie Ks:
Ksèè Kaai - Kepòt
kaajlègger
zelfstandig naamwoord
keienlegger,
stratemaker
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs
huukske; 2006 e.v. - Et gao derin as sneevel in ene kaajlègger.
(070909)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: et gao derin as sneevel in ene kaajlègger (Pierre van Beek,
Tilburgse Taalplastiek '70) - het valt in
de smaak
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kaajlègger - stratenmaker
kaajmaf
bijvoeglijk naamwoord .
knettergek
kaajscheut
zelfstandig naamwoord
gebakken
aarden knikker
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect,
1916 - "kaaischeut - knikker"
- Antje maakte de verschrokken gebaren van een schooljongen, wiens
mooi gekleurden kaaischeut in een zinkputje verdween. Uit: Mos... mos... mosselen
Schets uit het Tilburgsche leven door
KRATS, Nieuwe Tilburgsche Courant 28 mei 1926.
-
Mee in [een] jaor of vier is t al wir aanders, dan worrut in
autoped en norvenaant het seizoen nen vlieger, kaaischeuten, drèf
of hakdollen. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg
1941; CuBra)
- M'n moeder vertelde, dat ze hum nog as ennen
blaog van 'n jaor of tien, toen ie meej kaaischeuten aon 't speulen
was, naor z'n vadder zunnen kop mikte meej nen proem, omdat die meej
nen kaai op naor de Heilige Fermelie wou gaon. (A.J.A.C. van Delft,
uit: Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect; Nieuwe
Tilburgsche Courant, 17 juli 1956)
- Anoniem 1959
Van unne stinpust op zunne èrrum, as unne proem zo groot, Zis zo groot as unne kaaischeut, tot aon z'n schauwers was ie rood.
(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs
folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst
Klik hier
- Cees Robben - Ik ben giestere over unne
kaaischeut geklotterd.. (19720915)
- Cees Robben - En na vèèchte ze [de kinderen] om n paor klôôtege
kaaischeute... (19860502)
- Cees Robben - Ruile... Twee kaaischeute tegen unne proem..?
(19670129)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
69 09 25 - Presies ofdèt kaaischeute zèn / Gooie ze mee meljoene.
- WBD - (III.2:94) kaajscheut, bòlbaaj, proem, buukenotje = knikker
- WBD - (III.3.2:101) 'spelen met keischeuten' = knikkeren
kaajscheute
werkwoord
knikkeren
(niet alleen met kaaischeute, ook met mèèrpels en proeme)
- Audioregistratie 1978 - Wie doet er meej kaajscheute? (-
Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
Kaajstoep
zelfstandig naamwoord, toponiem in de wijk Berkdijk
keistoep
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): natuurgebiedje ten zuidwesten van Tilburg.

Tilburgsche
Courant 13 januari 1871

Nieuwe
Tilburgsche Courant 22 januari 1893
kaajwèg
zelfstandig
naamwoord
keiweg;
steenweg
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - Want nèt as hier vruuger de
Bredòssewèg, dè was, dè was mar ene grôote kaajewèg want der laage
van die grôote Bèlze kaaje laage derin
(transcriptie Hans Hessels
2014)
►
Klik hier voor audiofragment
- Audioregistratie 1978 - Nèffe de tramlijn was en zwart, zwart pèdje
daor ze kosse fietse vort. Nèffe de kaajwèg
(- Interview met
Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
kaajzòt
bijvoeglijk naamwoord .
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - bezeten van iets
kaanes
zelfstandig
naamwoord
hoofd, kop
- Niemand
zitter un woord, veuls te druk derre kanis vol te krèège. (Lodewijk
van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Hij heej
zene kaanes wir volgevreete - Hij heeft weer onbeschoft veel
gegeten (210109)

kaankerblom - chrysanthemum segetum
kaankerblom
zelfstandig naamwoord
paardebloem,
ganzebloem
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kaankerblom - paardenbloem, ganzenbloem"
Cees Robben - Prent van de week
16-06-1972
kaans
zelfstandig naamwoord
kans
- Cees Robben: Dan hèdde kaans dègge in de prèèze vliegt
- Cees Robben: dè hij gin kaans hò; dan moete em ooverdag ok mar de kaans geeve;
- Cees Robben: daor hèk meer kaans toe as dèk nòg pestoor wòr;
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: nòg en kaans hèbben as der goej óp de lummel ligge (Pierre van Beek,
Tilburgse Taalplastiek '69)
kaartterm: (lummel = stok): succes is niet helemaal uitgesloten.
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: óngelukke zèn kwaoj kaanse, moete mar dènke (Pierre van Beek,
Tilburgse Taalplastiek '72) - gezegd
als troost en als aansporing tot berusting in geval van tegenslag
kaant,
kèntje/kantje
zelfstandig naamwoord
1. kant,
zijde, grens van een vlak
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?):
op et kaantje aaf
- Cees Robben - En wè vond ie daor..? / Alles vur m kaant en klaor.
(19540213)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kant' zelfstandig naamwoord - kant; 't deujgt van gin kante - er deugt niets van
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Iets nie oover oewe kaant laote gaon Je laat je ergens niet het
slachtoffer van zijn.
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Meej mèn kunde alle kaanten èùt
behalleve de goej Geestig
bedoelde reactie als gevraagd wordt waar je naar toe wilt.
- WBD - III.3.1:310 'kant' = bladzijde, een
van de kanten
van een blad papier
- WBD - III.4.4:184 'waterkant', 'slootkant'; 'stroomkant' = oever
1.1
Met betrekking tot personen
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): Dè zal ze òn dere kaant gekoome hèbbe,
dènk ik - aan het hart gaan?
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse
spreekwoorden: iemand òn zene kaant koome ('85) - te na komen
-
Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): vur zene kaant schudde - de waarheid zeggen, voor de voeten werpen
- Cees Robben - Over dn aongetrouwde kaant (titel van de prent van
19641106)
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Kouwe kaant De aangetrouwde kant van de familie
1.2
Met betrekking tot een plaats of regio
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ... ziede nie veul langs dees kaante - ... ziet men hier niet veel
- Mar dè [een pastoorsmeid] is er gelukkig gin
van ons kaanten, die komt van wijt weg, uit de stad en daor mokte
wel meer zotte dingen mee. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek;
Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: òn geene kaant (van de lijn) (Pierre van Beek, Tilburgse
Taalplastiek 64) - benoorden de spoorlijn in
Tilburg
- Jaon van Harrie van de boere Bet, Nieuwe
Tilburgse Courant - 2 februari 1950: Lewie, ik weet nie of ge d'r
ene van deze of van gene kaant zijt.
2.
Zijden van een paard
- WBD - van de haandse kaant, van de haand - rechterkant van het paard
- WBD - van de haandse kaant, bè de haand - linkerkant van het paard
3. In verband met textiel
- WBD - kaant (III:900) - kant, fijn, licht weefsel van linnen garen..
- WBD - boowvekaant (II:911) - bovenkant
- WBD - rèchse kaant (II:911) - rechtse kant = bovenkant
van het weefsel
- WBD - linkse kaant (III:911) - linkse kant = onderkant
van het weefsel
- WBD - zèlfkaant (III:911) - zelfkant; ook: kaant of lèst
- WBD - slèèchte kaant (II:1051) - (te) slappe zelfkant (v. geweven stof);
ook ötmeutelende lèst of ötgemeutelde lèst genoemd
kaast,
kasje
zelfstandig naamwoord
kast
- WBD - spinde, eeteskaast, brôodkaast, vliegekaast
RBij iemand goed in de kaast ligge - geen kwaad kunnen doen
- Cees Robben - Hij stond er heel goed in de paas.../ Laag veuraon in
de kaast.. (19600701)
- Ik ben zoo stijf as 'n kaast! (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; Oome Teun op collecte; feuilleton in 3
afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 12-8-1939 26-8-1939)
- WBD - kiemkaast - kiemtrog (voor de ontkieming van geweekte gerst)
- Cees Robben - Ze heej n paor flinke kommen op dr kaast staon...
(19670616) [figuurlijk
voor de borstpartij van een vrouw]
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: dès ene vèùle vènt: hij schèt ónder de kaast (Daamen - Handschrift
1916)
- Ze
begosse me un bietje te waardeere, nie dèk naa ineens in de kaast
kwaam te ligge. (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
[...ineens erg populair was; ook: 'èrges hôog in de kaast ligge']
- WBD - III.1.1:115 'borstkast' = borst
- WBD - III.1.4:422 'de kast uitvegen' = een aanmerking maken
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - ka.st zelfst.nw.vr. 'kaast' kast
kaaw
zelfstandig naamwoord
1. koude
- De
kraaie zwaaie zwaor en zwart /
en
kweeke kwaod: "'t Is kaaw! - 't Is kaaw!" (Piet Heerkens; uit: Dn
örgel, Sneuw, 1938)
-
Mar allee, hoe gaoget bij jou mee de kaaw? (Karel en Sjarel, dialoog
in Groot Tilburg, 26 januari 1945)
- Cees Robben - Wie goed is vur de kaauw meneer.../ Is beter nog vur
t hitste weer...! (19570706)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - hèdde kaaw, kom mar gaaw
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord
vrouwelijk 'kaauw' - kou, koude
2. vogel,
kauw, Corvus monedula

- Cursus in Tilburgs krantenrubriek circa 1940 - (100) 'Zò 'n kaaw ok kaaw hebbe?'
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek
(1993) - zon kaawe ok kaaw hèbbe?
kaaw
/ kaauw
bijvoeglijk naamwoord /
bijwoord
koud,
koude
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'Wit te hoeneer ut kaaw is? As de hèllege èès schèète, dan is-t
pas kaaw.
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - van de kaawe kaant - aangetrouwd.
- Uit:
F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte
Tilburger, 2010 - Tis
allêenig vort zô verèkkes kaaw dè oew haande der bekaant aafvrieze.
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - 'mèrt' ist nòg te kaaw óm te katsele - In maart is het nog te
koud om te kaatsen.
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ene kaawe kelder is goed vurt bier.
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2
(1958) - bijvoeglijk naamwoord 'kaauw' - 'kou' - koud.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kaaw bijvoeglijk naamwoord,
bijwoord - koud.
zelfstandig naamwoord - de koude
- Een roestpraatje (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867):
Ze zoont van kaauw besterven.
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Kaaw/kouw, dòr kunde oewèège teege kleeje Tegen kou kun je je
kleden.
zelfstandig naamwoord - verkoudheid
- WBD - III.1.2:294 'een kou hebben' = een verkoudheid hebben.
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - en kaaw/kaawt hèùs; et hèùs is kaaw/kawt; tis nòg te
kaaw/kawt.
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kaaw (praedicatief: het is koud) (blz. 14), resp. 'kaawt' in
T(noordoost)

Kaart uit:
A.A. Weijnen, Onderzoek
naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant, 1937 
kaawaaj
samentrekking
koud ei
- Cees Robben - Zit toch nie zôô te tottere meejoewaai... n kaauwaai
is gin doen... (19730729)
kaawe
werkwoord,
zwak
kauwen
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Ik
kom daar aon, ik stap van mn fiets, ik zet mn fiets tegen t huîs,
ik bel, ik wocht veur de deur, de deur gao ope, ik zeg
. - Jè, jè,
kaûwde gij aaltij zolang over unnen drol? (24-02-1966)
kaawèèrepelbuurt
zelfstandig naamwoord
- Informant Ad Vinken; buurt waarin de bewoners een dermate hoge huur moeten betalen dat
zij - naar het volk meent - geen middelen overhouden voor een
normaal bestaan
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): wijk Zorgvlied
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - kaawèèrpelbuurt - oude bijnaam voor Zorgvlied (240506)
- Nèè et waar
wegge op dieje dag allemol en dè tweeënveftig keer per jaor te
vreten kréégt. Naa zèn alle diëten er op gebaseerd, mar ik weet er
zo gaa gin dialectisch woord veur, veur dè gebaseerd. Vetarm zô zon
dieet in deze tèèd hiete, geleuf ik, ofwel kaauw èèrpelbuurtvrete.
(Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
kaaweg
bijvoeglijk naamwoord .
- WBD - III.4.4:36 'kouwig weer' = fris weer, ook 'kouwelijk, zuur, lucht
weer'
kaawelek
bijvoeglijk naamwoord .
kouwelijk
- WBD - III.4.4:36 'kouwelijk weer'
kaawmèrt
zelfstandig naamwoord
Kou-markt. Zo genoemd omdat die markt in de winter werd gehouden,
in Tilburg op 25 januari.
- Een roestpraatje (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867):
Mergen is 't kaauwmert, ik zel ze [het vee] r henen staauwen.
- A.J.A.C.
van Delft - "Mee Baomus" (St. Bavomarkt) betaalt de boer zijn landhuur en "mee
Kauwmert" (Koudemarkt) huurt hij zijn personeel.(Nieuwe
Tilburgsche Courant;
Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
74 09 26 - Kaauwe-mèrt mee klochte boere...
- WBD - (III:950): Niet opgenomen zijn 'blauwe maandag' en 'kaawmert'
kaaziemier
zelfstandig naamwoord - stofnaam (textiel)
- Henk van Rijswijk;
Herinneringen aan zijn opleiding aan de Hogere Textielschool - 1
september 1950 tot en met juli 1954
-
Casimir: zachte fijne wollen lakenstof, vaak met kamgarenketting en
strijkgareninslag, in 3 schachts keperbinding of 4 schachts
dubbelkeper geweven, lichtgevold en kort geschoren, waarbij de
keperbinding nog zichtbaar blijft. Toepassing zomerkleding en
shawls. De naam verwijst naar het oorspronkelijke gebruik van wol
van de kasjmirgeit uit Tibet.

►Klik
hier voor de tekst op CuBra
-
J.T. Bonthond; Woordenboek voor de manufacturier (1947) - Casimir.
Fijn glad wollen laken, licht gevold en kort geschoren.
Keperbinding.
kab,
kèbke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
bigge(n),
jong varken
- WBD - jong varken, big, ook genoemd 'big', 'bag' of 'kuuske'
- Dialectenquête 1876 - kabben en zeuge - biggen en zeugen
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Naast 'drift' in T, ook 'kuuske' en 'kab/kabbe' rond T, alsmede 'bag'
in een gedeelte v. Midden-Brabant. (blz. 154, krt.86)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kap, zelfstandig
naamwoord vrouwelijk (weinig gebr.) 'kab' - bag, (het gewone woord in ons
dial. big; verkleinde vorm 'käbke(n)'
kabaan
zelfstandig naamwoord
uit het Frans: caban
- WNT Schoudermantel tegen den regen, voorzien
van een kap; cape.
- WBD - III.1.3:25 'caban' = wijde regenmantel zonder mouwen
- Kees Kommer; Prisma vakwoordenboek Textiel
(1992) - Licht getailleerde overjas van duffel of melton die ruim
over de heup valt.
kabas
zelfstandig naamwoord
uit Frans: cabas
boodschappenmand,
armkorf
- WBD - III.3.1:95 'kabas' = winkelkorf
- WBD - III.2.1:135 kabas, korf = marktkorf
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ze liep meej der kabas langs de mèrtkraome en laojde vur hil de
week bodschappen in (050706)
- WNT Een mandje, korfje; hengelmand; armkorf;
marktkorf; In Noord-Nederland althans nu [1916] niet meer
gebruikelijk
kabienèt
zelfstandig naamwoord
kabinet
- 2019 uitdrukking:
kabienèt op pôote; vrouw met erg lange benen (Mededelingen van Hans
Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus
1960-1980.
►Voor de volledige lijst
Klik hier
kaboutersmidje
zelfstandig
naamwoord, vogelnaam
specht
- Frank Klaroen (=
Willem van Mook), Nieuwe Tilburgsche Courant, Het wonder van
pastoor van der Lee, 9 mei 1934: Vinken floten in het verborgene
en in een populier kwetterde een ekster. Daar waren nog andere
vogelen die zij niet kenden, als een pochende koekoek, die zijn
eigen naam riep, en de lijk een kaboutersmidje op een ver
boomenaambeeld hamerende specht.
kabbe
werkwoord, zwak
- WBD - (Hasselt) jongen, biggen ter wereld brengen, ook 'bagge' genoemd
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Naast 'drift' in T, ook 'kuuske' en 'kab/kabbe' rond T, alsmede 'bag'
in een gedeelte v. Midden-Brabant
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kabə(n)
zwak werkwoord intransitief (weinig gebr.) 'kabben', biggen werpen.
kachel
zelfstandig naamwoord
kachel
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - 'en ze zaat bij 'n uite kachel'
- WTT 2012: Daamen tekende
dit waarschijnlijk op om het bijvoeglijk gebruik van 'uit' te
signaleren.
kachele
werkwoord, zwak
-
Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): bevallen
- WNT - KACHTELEN, kachelen, onz.zw.ww. (van Kachtel, kachel). 1) Eigenlijk.
Van een merrie. Een kachtel (veulen) werpen. 2)Figuurlijk. Van een
opper of een schelf, of van eene lading, waar een deel van losgaat
of uitvalt. Uitschieten, uitvallen (De Bo).

kachelpèèp
zelfstandig naamwoord
kachelpijp;
figuurlijk: hoge hoed
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - hogehoed
- WBD - III.1.3:172 'kachelbuis' = hogehoed ook 'hoge dop', 'hondenkooi'
- WBD - III.1.3:176 'kachelbuis' = hogehoed
kadeej
zelfstandig naamwoord
iemand
van forse gestalte; uit de kluiten gewassen persoon; manwijf
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kadee - 't is ne flinke kadee ('n flink iemand)"
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kadee - rare kerel (zned.) = fr.'cadet' - jongste zoon; Ontleend aan
Frans 'cadet'.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - CADEE zelfstandig naamwoord mannelijk - iem. die in 't goede of 't kwade uitmunt; kerel,
snaak
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KADEI (kedèèj) mannelijk feest, smulpartij.
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - KADEE - iemand die groot van stuk, flink uit de kluiten gewassen is;
1) bijvoorbeeld een zwaar kind: 't Is enen dikke/zwore Kadei; ook van zaken
gezegd: Die lesten biejkörf, da's zeu 'ne kadei! 2) in verzwakte
opvatting: kerel, vent, snaak, sinjeur, een hele meneer; 3) drek van
een mens: Pas op, door lee 'ne kadei!
- WNT - CADEE, ca(d)dei, ontl. aan Frans 'cadet' en dus eigenlijk hetzelfde
woord als 'cadet'.
-
Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - CADEE
(Wa.) - kadé; znw.m.; mv. -s; Jongen,
zoon, kind: ne - van 10 jaar; hij heeft al twee -s; Man,
in de uitdrukking ''t is ne vieze -, ne flauwe -, enz.; Jongen
of man die zich in iets onderscheidt; Dat is ne - geworden! (die is
knap of groot geworden). ; Bet.
ook 'pret' in de uitdrukking ''t zal gaan - zijn met de kermis'; ook het
tegenovergestelde 'herrie' in de uitdrukking ''t was daar - ', ze vochten
dat de pluimen eraf vlogen.
-
WBD - III.1.1:3 'kadee' = man
-
WBD - III.4.4:222 'Kadee' =iets groots in zijn soort, ook 'joekel',
'knoeperd'
kaffetuul
zelfstandig naamwoord
kaft, omslag
van een boek.
Uit Oudfrans
covertoir, later: couverture
waarschijnlijk dus een samenvoeging van kaft met verbastering van
couverture.
- H. van
Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - doe meepesaant es en kaffetuuleke om dè buukske - ... een
kaftje;
kak
zelfstandig naamwoord
poep,
stront
hieronder in figuurlijke vorm
- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek
(1964-1974): Ze zal dere kak wèl óphaawen
as ze irst mar is en paor kortooren heej. = haar branie zal wel
minderen zodra ze kinderen heeft (Tilburgse Taalplastiek 123)
- WBD - III.1:302 'kak, hoge kak, bluf, lef, geneuk' = bekakte praat
- WBD - III.1.4:169 'kale kak', 'hoge kak' = trots (subst.)
- WBD - III.1.4:171 'kale kak hebben' = zich heel wat inbeelden
- WBD - III.1.4:174
'veel kak' = pralerij
- WBD - III.1.4:394
'kale kak' = kouwe drukte
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kak zelfstandig naamwoord - kak: veul kak hèbbe
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kak zelfstandig naamwoord
mannelijk - kak; zegsw. "Hij zal z'ne kak wel ophaauwe' - Hij
zal zijn grootse plannen wel niet ten uitvoer brengen.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KAK zelfstandig naamwoord mannelijk - fig. beslag, beschar, windmakerij: veul kak.
Daar is kak aan den knikker; zijne(n) kak ophouden - zich bedenken.
kakbèngske
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kakbankje; meestal in het meervoud gebruikt
- Ed Schilders; 2012 - 'Kak' betekent hier 'armoede', en
dus niet het 'kak' van het vorige lemma; en wel de zitplaatsen in de kerk
voor de armsten van de parochie.
- WBD - III.3.3:45-46 'kakbankske' (in de kerk); De banken achterin de kerk,
die niet werden verpacht, en waar de armen kostenloos konden gaan
zitten. De informanten uit Hoogerheide, Breda, Hoeven, Oosterhout,
Loon op Zand, Tilburg, 's-Hertogenbosch en Kontich vermelden dat dit
gebruik niet meer bestaat.
- Ed Schilders; WTT 2012 - Het WBD geeft voor Tilburg ook:
klompenbenkskes, bankskes, gemeentebanken, spierenbankskes, gemeen
banken, armenbankskes, armbanken.
kakhèùs
zelfstandig naamwoord
kakhuis,
WC
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: as ge óp grôote-meensekakhèùze gaot, dan valde dur den bril
(uit Daamen - Handschrift
1916: ) - Wie de grote heer wil uithangen of dingen wil doen die
alleen volwassenen aankunnen, komt bedrogen uit.

kakhiele
werkwoord, zwak
op
de hiel trappen; figuurlijk:
doordrammen, dwarsliggen
alleen in de infinief aangetroffen
Volgens WNT, lemma Kakhielen afgeleid van 'een
misstand of een gebrek van sommige viervoetige huisdieren; 1. Bij
het rund. Te ver achteruitstaande - dus door den neervallenden
drek bevuild wordende hiel...'
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect,
1916 - "kakhielen - noemen de kinderen, als ze bij het baantje
glijden, elkaar van achteren hard tegen de hielen glijden"
- Pierre
van Beek - Ge
meugt nie kakhielen! roepen de kinderen tot elkaar bij het glijden,
bedoelende, dat men elkaar niet zo vlug achterop mag glijden, dat de
voorganger vallen zou. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Dialect en spreekwijzen;
6 december 1958)
- Cees Robben - Moette-me-noggus... k..k kkakhiele...(19560128)
-
Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans
Hessels, 2015 - Èn
kakhiele zin ze dan, hi. Èn dan han we klompen aon èn dan zin ze:
Nèè, ge moet nie kakhiele! Nèè, gao mar vur ons èùt! Kèèke òf gij
et goed kènt èn ineens hup zègge èn dan vielde op oew gat! Ha, ha,
ha!
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - pootjelappen
-
Slibberen in de wènter/ op en èèsbaon meej zen alle./ "Kakhiele"
roepe èn die veur oe/ stiekem laote valle. (Henriëtte Vunderink;
Vruuger; k Zal van oe blèève haawe, 2007)
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs
huukske; 2006 e.v. - Lig tòch nie zo te kakhiele, ge haawt de
hille mieterse boel op! - Werk toch eens door, je houdt de hele zaak
op! (210410)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kakhiele - (doen) onderuitglijden
►slibbere
kakke
kakken, defaeceren
werkwoord, zwak
- A.J.A.C. van Delft - "Dat vrouwtje zou wel op
'n stuivertje kakken" zegt men schertsend, waar een meer beschaafde
spreekt van "Hemmetje raak m'n rokje niet". (Nieuwe Tilburgsche
Courant - 27 april 1929; Van vroeger dagen 111: Spreektaal)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: oover zen tóng kakke (
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - ) - overgeven (ook van dronkenschap.
- Lechim - Jullieje Sjarel hee 'nen auto/ Hij
kan gewoon niemir te voet
Irst gao'tie dè rotding vatte/ assie efkes kakke moet.' (Lechim;
pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit:
't Mot ergens
vendaon koome')
- Piet van Beers; We ginge saome meej den hond/
want die moes èfkes kakke. (uit: 'Störm oover Nederlaand...',
27-10-02)
- Piet van Beers; 't Eete is goed èn de slaoj
isser mals/ èn 't vlêes wort in oolie gebakke./ Èn... 't vurdéél
daorvan is... ge ròkt nie verstòpt./ Èn... ge kunt èlken dag fèèn
gòn kakke. (uit: Groeten uit Mallorca; www.CuBra)
- Piet van Beers; Vruuger ha´n de èèrme
meense/ gin van allen ´n W.C.
Mar
toen zaate ze te kakke/ op ´t Höske of de Plee. (Uit:
De Poepdôos
; www.CuBra)
- Elie van Schilt; - As de kraante gelezen
waren dan werden die zorgvuldig in vierkantjes gescheurd. In de
plee, zaat neffen de deur unne grote spééker en daor wieren die
blaoikus aangeprikt. We hadden toen nog gin puuzeltjes; duurde ut un
bietje lang vur ut kakken hillemal klaor was, dan konde de tèèd
vullen mee die stukskes kraant te lezen. Kon alléén mar overdag,
want licht op de plee, dat kwam pas veul laoter.
(uit: 'De plee', www.cubra, ca. 2002)
- WBD - III.4.2:37 kakke - schijten
- WBD - III.1.1. lemma ontlasting hebben ook in Tilburg
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kakə(n)
zwak werkwoord intransitief 'kakken'
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KAKKEN zie wdbb.; spr. Kakken ga(at) veur bakken, al staat den oven
heet

Hippolais icterina
kakkeluut, kakeluut
zelfstandig naamwoord
spotvogel - Hippolais icterina
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kakkeluutje - klein lief zingvogeltje dat alle vogels nazingt,
zoeteliefje"
- Ed Schilders; WTT 2012 - In tegenstelling tot wat Daamen
suggereert, lijkt 'zoetelief' niet gebruikt te zijn om de spotvogel
aan te duiden, maar is het de volksnaam voor soorten leeuweriken en
voor de ortolaan.
►Zie
dossier leeuwerik van Jos Swanenberg
- A.J.A.C.
van Delft - Als wij des zomers vogeltjes gaan zoeken dan "gaon we veugeltjes
zuuken" en we vinden "veugeltjes op aijkens en mee naokte jong van
bremkwetjes, piedieven, kweiken, schrijvers, kakeluutjes,
blaauwkupkes, merkoven, koolmees, enz." (Nieuwe Tilburgsche
Courant; Van
Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
- WBD - III.4.1:70 kakkeluutje - spotvogel.
- Blok & Ter
Stege; De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis, 2000 - Zijn
karakteristieke geluid werd omgezet in de namen Kuleku (NB),
Kakeluutje (NB), Kakkeluut (Vla), Kakkeduut (Vla)...
kakkestoelemaaje
werkwoord
kinderspel; een
persoon vervoeren, zittend op de gekruist samengevatte armen van
twee personen

Foto: Woordenboek van de Vlaamse
dialecten III-6 School- en kinderspelen

Detail uit een schilderij van Pieter
Brueghel de oudere met kinderspelen
- WNT - KAKKESTOELEMEIEN - Aan den kinderkakstoel (?) wordt gedacht bij 't
bekende spel waarbij twee kinderen, die elkaar de hand of de beide
handen geven, een derde kind op het zoo gevormde zeteltje
ronddragen; het heet te Oudenaarde kakkestoelke dragen, te Brugge
kakstoeltje-wagenare, in Belgisch-Brabant kakkestoelemenneken, in
Holland nagenoeg algemeen kakkestoelemeien, en daarnaast te Zwolle
kakkemaaiestoelen, in Groningen kakkemanjestoulen, in Oost-Friesland
kakkemakkestôleken.
- A.J.A.C. van Delft - En dan dat elkaar op de
handen en armen dragen, dat "kakkestoelemaaie" genoemd werd. Een
speelliedje hierbij luidde: "kakkestoelemeien, we dragen het kindje
met beije (beiden)". (Nieuwe Tilburgse Courant - 13 november 1954;
Uit de oude doos: Een brokje Folklore)
- WTT 2012 - Bij dit spel hoort een rijm dat in
zeer vele vormen is overgeleverd. Jac. Van Ginneken, Handboek der
Nederlandsche Taal, deel 1, pag. 420-421 (1913), geeft deze variant:

En deze foto met de drie fases van het spel:

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KAKKEKOELEMEIEN - hetzelfde als elders Deezeken dragen.
- Jan Naaijkens, Dè's
Biks (1992) - kakkestoele - ook 'drille' genoemd
kakscholtje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
bewaarschool
- WBD - III.3.1:445 'kakschooltje' = kleuterschool: ook 'papschool'

Circa 1860
kakstoel,
kakkestoel
zelfstandig naamwoord
kinderstoel
met ingebouwd potje
- A.J.A.C.
van Delft - Een rijf is een hark, een reep is een hoepel, een moor is een ketel,
een kakstoel is een kinderstoel. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger
Dagen afl. 109; 13 april 1929)
- WBD - (III.2.1:87) kakstoel = kamerstoel
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KAKSTOEL zelfstandig naamwoord mannelijk - kinderzeteltje met een tafeltje dat tot sluitsel
dient, en een latwerk dat het kind belet er uit te vallen. Fig.
iemand die flauwen praat verkoopt. Zoo 'ne kakstoel!
- WNT - KAKSTOEL 1) eigenlijk: een stoel om op te kakken; soort van
kinderstoel met een gat in, en eene pot onder de zitting, tevens
tafelstoel.

Schilderij
van Jan Miense Molenaer - 17de eeuw (detail)

Schilderij
van Evert Pieters - 17de eeuw (detail)
kalf,
kalfke, ►kèlfke
zelfstandig naamwoord
kalf,
kalfje
- A.J.A.C.
van Delft - "'n Kalf kan tegen 'n koe niet stooten." Dit is: De mindere moet
voor den meerdere bukken. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen
afl. 108; 6 april 1929)
- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): et kalf wòrdt grótter as de koej = de kosten wegen niet op
tegen 't resultaat
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kalf zelfstandig naamwoord - kalf
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - as et lukt kalft den òs - er moet een wonder gebeuren, wil het
lukken
- WBD - nuchter kalf - pasgeboren kalf
- WBD - de kalvertaande nòg (in)hèbbe - gezegd van een overjarig kalf dat
nog niet van tanden gewisseld heeft
- WBD - (nòg) en kalf in de bèk/ mónd zèèn - als boven
- WBD - vèèrskalf, vèrskalf, vijrskalf,
kuuskalf - vrouwelijk kalf
- WBD - kalfvèèrs, kalfmaol - jonge koe
- WBD - kalfkoej, kalfvèèrs - koe die kalven moet
- WBD - loojkalf, lój - mannelijk kalf
- WBD - (van een koe) 'der is en kalf in', 'der zit en kalf óp' - ze is
drachtig
- WBD - vleinaam van het kalf: 'kalfke', 'kèlfke'
- WBD - roep-/loknaam van het kalf: kalf, koes, koes koes koes (Tilburgse
Taalplastiek 143)
kalfkoej
zelfstandig naamwoord
- WBD - koe die kalven moet, ook 'kalfvèèrs' genoemd
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kaləfku.u
zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'kalfkoe' - koe die kalven moet
- WNT - KALFKOE - Benaming voor eene koe die met kalf is, die kalven moet.
kalfsmesien
zelfstandig naamwoord
- WBD - instrument waarmee men, mechanisch geholpen, kalveren doet geboren
worden
kalftèndjes
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
kalfstandjes
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - melkgebit
kalfvèèrs
zelfstandig naamwoord
- WBD - jonge koe, ook genoemd: 'vèèrs', 'vaors', 'vijrs' of 'kalfmaol
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KALFVEÈRS zelfstandig naamwoord v.- drachtige veers
- WNT - KALFVAARS - kalfdragende vaars
kalido
hoofd
etymologie
onbekend
- Jan
Jaansen, pseudoniem van Piet Heerkens svd; Kareltje Vinken;
feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940
24-8-1940) - ...den aawe Vinken mee z'n zwart petje op z'ne kalido.
- Jan Jaansen, pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel;
feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939
18-4-1939) -
...terwijl den Sik z'n bolhuudje netjes recht op z'nen kalido
plaantte.
kalk
zelfstandig naamwoord
kalk
- WBD - kalk - nathuis, de afd. in de looierij of het bijgebouw waar de zgn.
nathuisprocessen plaatsvinden; II 600
- WBD - kalk - vlezerij, de afd. of ruimte waar wordt gevleesd; volgens de
respondent van K 183 vond het vlezen plaats in de 'kalkerij'. II 608
- WBD - kalk - kalkerij, de afd. of ruimte waar wordt gekalkt; II 604
- WBD - kalke (ww) - kalken, behandeling van tuig- of overleer (II 603), ook
'zwaovele' genoemd
- WBD - kalk strôoje - kalk strooien, kalken van lijmvlees (II 610)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: kalk in de ôogen hèbbe (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '72) - moeten trouwen (Vrouwen menen
aan de ogen te kunnen zien dat iemand in verwachting is.)
kalkaaj
zelfstandig naamwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kalkei
kalleve
werkwoord, zwak
kalven
-
Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): Overdrachtelijk zei men tegen een jongen wiens hemd te voorschijn
kwam uit zijn kapotte broek: 'ge kalft' (Tilburgse Taalplastiek 143)
- WBD - kalve (II:1006) - afkalven: het afzakken van het kettinggaren; ook wel:
afkalve, inkalve of kalvere genoemd
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - as et lukt kalft den os (er moet een wonder gebeuren, wil het
lukken)
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - As et lukt kalft den òs (280506)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kalvə(n)
zwak werkwoord intransitief 'kalven', overgeven, braken
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KALVEN - overgeven, braken
zelfstandig naamwoord
meervoud van 'kalf', kalveren
- Audio-opname 1978 - ..èn
schaope nèt as in den orlòg, wiere zak zègge schaopen ok geslacht
èn
nuchtere kalleve zak zègge, kalleve die zak zègge nèt snaachs
geboore waare! (- Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans
Hessels 2013)
►KLIK HIER om het bestand te beluisteren
kalvermèndje
zelfstandig naamwoord
- WBD - muilkorf voor een kalf
kalvertaand
zelfstandig naamwoord, ook meervoud
- WBD - melkgebit van een kalf, ook genoemd: 'mèlktaande' of 'taande'
kameraod,
kammeraod
zelfstandig naamwoord
kameraad
verkleinwoord = kam(m)eròdje
meervoud = kam(m)eraoj
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): kameraoj
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kaməro´t,
zelfstandig naamwoord mannelijk 'kammerood' - kameraad
kamgaore
zelfstandig naamwoord
- WBD - 'kamgaarə' (III:870) - kamgaren
- WBD - 'kamgaorən stuk' (II:870) - kamgaren stuk
- Cees Robben - Mar t is unne echte kamgaore... [jas] (19700306)
- WBD - II.4. p. 870 Stof geweven van uit kamwol gesponnen garen.
kàmgaoren stuk, K 183 (= Tilburg).
kamieon,
kameeon, kammeejon
zelfstandig naamwoord
- WBD - III.3.1:395 'camion' = vrachtwagen
- Lowie van
Dorrus Misters; Dan de
caméon, wel bekend, ook een platte wagen, waarop ook opzij en achter
borden konden worden gezet om het afvallen van de geladen
stukgoederen te voorkomen. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Uit
onze Tilburgse folklore, afl. 21 Tilburg had een respectabele
lijst; Nieuwe Tilburgsche Courant 4-2-1954)
kammemaoker
zelfstandig naamwoord
kamslager
- WBD - kammemaoker (II:977) - kammenmaker, kamslager: vervaardiger van
weefkammen; ook wel: 'kamslaager' genoemd.
kammenèt
zelfstandig naamwoord
kabinet,
bepaald type kast
- Cees Robben - Op de bovenste plaank van t kammenet.. (19741115)
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kabinet op hooge pooten (een zware dikke vrouw met lange
beenen)"
- WNT - overdrachtelijk gebruik. Bet.
element 'zwaar en dik' zit in 'kabinet', 'lange benen' zit in 'hoge
poten'.
kammeraoj
zelfstandig
naamwoord, meervoud van kammeraod
kameraden
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
69 06 26 - Z'n kammeraoi laachten 'm uit / Geniep aachter z'ne rug.
kamwiel
zelfstandig naamwoord
kamwiel
- WBD - kamwiel (II:1041) - onderdeel van een regulateur; ook genoemd:
kamwieleke, wisselwiel, schaokelwiel of ronsel
kan
zelfstandig naamwoord
inhoudsmaat
voor natte waar, gelijk aan 1,44 liter (in
Tilburg in gebruik vóór de invoering van het Nederlands Metriek Stelsel,
1820)
- WBD - III. 4.4:298 'kan' = liter, ook 'kop' of 'kopke'
- WBD - III.4.4:299 'kan' = kwart hectoliter, ook 'viertel' of 'deel'
kandelèèr,
kandelèrke
zelfstandig naamwoord
kandelaar
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - en kèrske in ene kandelèèr
- WBD - (III.3.3:67) kandelèèr = kandelaar
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KANDELÈÈR zelfstandig naamwoord mannelijk - kandelaar
- WNT - KANDELAAR, kandeleer, kandeler
kandijmik
zelfstandig naamwoord
- WBD - III.2.3:195 'kandijmik' = suikerbrood
kanêelwaoter
zelfstandig naamwoord
kaneelwater
(drank of medicijn)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: van gist tòt kanêelwaoter (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek 72) van het kastje naar de muur
- WNT - KANEELWATER - Benaming van een, van of met kaneel, door distillatie
bereid "water"; als geneesmiddel enz.; waarvan
verschillende recepten bekend zijn.
kanjert
zelfstandig naamwoord
kanjer,
exemplaar groot in zijn soort
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): kanjert
- WBD - III.1.1:223 'kanjer' = penis
- WNT - KANJER, kanjert - B) 1) Iemand die voortreffelijk, uitnemend,
uitmuntend is in zijn vak, in zijne soort; een baas; een heer, een
Piet. 2) Iemand met een groot vermogen; van een aanzienlijken staat.
3) Iemand die door lichaamsgrootte of door lichaamssterkte, of door
beide, uitmunt. 4) Overdrachtelijk van toepassing op zaken ...
kank
samentrekking van kan en ik: kan ik
-
Zegsman dhr. Hessels (1931-2006) -
2020 - Als je bij hem zit en nogal druk bezig bent en veel plaats
nodig hebt: - kank hier blèève zitte? ►Volledige bron:
KLIK HIER
kannadas,
kanniedas
zelfstandig naamwoord
Canada
populier, canada; 'kanada' - Populus canadensis, ook wel:
Populus monilifera Ait.

- WBD - III.4. 3:132 canadas - witte abeel; ook genoemd witte canada of
pèppel
- WBD - III.4.3:134 canadas - canadapopulier; ook genoemd kannidas, kanada
of populier
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - ka'nidas zelfstandig naamwoord
mannelijk 'Canidas' - Canadese populier
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kaniedas' zelfstandig naamwoord - Canadese populier
- WNT - CANADA - Eene soort van populier, Populus monilifera of canadensis.

Tilburgsche
Courant - 23-9-1888
kaod,
kaot, kaoj, kaoje
1. bijvoeglijk naamwoord
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - (blz. 50) kaod - kaojer - kaojst - kwaad, kwade, slecht, slechte'.
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kaod, zonder w (krt.54)
- A.J.A.C. van Delft - Sterft iemand aan een ziekte met
een snel verloop, dan "sterft hij aon een kaoi ziekte".(Nieuwe
Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
-
Leo Heerkens; uit De knaorrie (Piet Heerkens), Vergeetmenieke,
1949 -
Nou is 't vergeetmenieke/
vergeten en vergaon;/
da hee ons dikke Mieke,/
die kaoje koei gedaon.
- Theo de Wijs; correspondentie met Cees
Robben bezorgd door Guido de Wijs - Ik wil bist wete dèk n kaoi boor ben mar zij is ôk nie
prut (23-09-1970)
- Cees Robben - En kaoi bier hier meej karneval... (19730316)
- Cees Robben - [vrouw spreekt:] Ik wil bist weten dek n kaoi boor
zèè... Mar gij bent ôôk nie prut... (19761008)
- Cees Robben - ..Kaoije snevel smaokt me toch aaltij nog beter dan
goei wèèrk... (19700329)
- Lodewijk van den Bredevoort ( pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006
-Hij stampte dan net as un kaoi pèrd, meej zen
voeten op de grond.
- Lodewijk van den Bredevoort ( pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006
- Onze vadder vertrok wè laoter, die reej ons
mistal halfweg veurbij, op zen kaoj fiets.
- Lodewijk van den Bredevoort ( pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006
- Op zonne zondag asset regende, han wij flink
kaoie zin.
- Lodewijk van den Bredevoort ( pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007
-
leider speule over un groep van zon twintig
jongens, in de kaoje lèèftèèd zôas ze hier zegge.
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWAAD
(uitgespr. als 'kaot' in onverbogen vorm, en 'kaoj' in verb. vorm)
bijvoeglijk naamwoord : 'n kaoj mènneke - een slecht persoon, een kinderlokker; heeft
dikwijls de bet. van: zwak, ziek: m'ne kaoje knie, rèècht in m'n
kaoj oo:g.
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: zó kaod ast aachterste ènd van den duuvel ('64)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - wènne kaojen hond
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kaoj pronoosies - slechte bedoelingen
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): kaoje Jan = J. de Beer
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): kaoj Anna = Anna Houben-Janssens
- WBD - (III.1.2:190) 'in kwaaien doen' = ziekelijk
2.
bijwoord
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - ze wier kaod
- "Hij is kaod", zee den postbooi. "Veur mijn
part", zee den winkelier. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De
nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; Nieuwe Tilburgsche Courant 1-10-1938)
-
Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945 -
...mar ik maok me mar kaot, en t helpt me
niks.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
59 04 17 - k Hèsse nog nòòt zò kaod gezien / As de liste drie
daogen
- Lodewijk van den Bredevoort ( pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006
- Assie zô kaod waar, maokte wij wel dè we öt de
buurt blééve.
- Lodewijk van den Bredevoort ( pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007
- Godverdomme, wè waar ik kaod
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KWAAD
- ku:t, zelfstandig naamwoord. o.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KAAD zelfstandig naamwoord. o. en bvw. - kwaad. Gij doet daar kaad mee.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kaod bw, bijvoeglijk naamwoord - kwaad, slecht, boos
- WBD - III.4.4:43 'kwaad weer' = slecht weer

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.
3. Zelfstandig naamwoord,
onzijdig
het kwaad,
ziekte
- Cees Robben - Na is ie t kaoi wir deur... (19870320)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: zó gaa as ge kaod genóg gedaon hèd, lot O.L.H. oe trouwe (Daamen -
Handschrift
1916: ) -
Na het huwelijk krijgt men minder kans voor 't vrije leven
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - hij ist kaoj deur - hij heeft het ergste gehad
...en
liet Adam ôk enne keer bèète. Dè hasse dus nie moeten doen. Naa waar
Adam effe schuldig en han ze saomen kaod gedaon. (Lodewijk van den
Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn
moedertaal (1978) - KWAAD (uitgespr. als 'kaot' in onverbogen vorm,
en 'kaoj' in verb. vorm) (...) Zelfst. geb.: 'ne kaoje - een
slechterik, geducht tegenstander: dan hebbe ze on men 'ne kaoje.
- WBD - III.3.1:369 'kwade (kaaie)' = galgenaas
- WBD - (III.1.4:116) 'kwatong' = vrouw die graag kwaadspreekt; 227 'kwaad'
= boos
4. Zelfstandig naamwoord,
mannelijk, vrouwelijk
de kwade, de
slechte
kwade, slechte persoon, onaangenaam mens
in het meervoud kaoj of kaoje
- Cees Robben - Bij de goeie... Bij de kaoie... (19580426)
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ieder et zèène èn de kaoj ervan dêele.
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: ge
hèt kaoj èn verrèkte kaoj; - die meej krullekes in dere nèk, dè
zèn verrèkte kaoj ('65)
- Informant Ad Vinken; en
kaoj - een ongemakkelijke, eigengereide, onwillige vrouw
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
64 10 30 - Ons taante Sien hee ginne man / En daorvan heese spèt /
Want daordur kan ze durre gal / Nòòt is aon iemand kwèt. // Ze is
echt, wègge noemt, n kaoi.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
64 11 20 - "Twee sòòrten vrouwen zèn r mar / Vertelt ie hèèl op
staoi / "De èèn sòòrt dè zèn laastige / De ander dè zèn kaoi."
-
In de grond ist ginne koije... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken;
ca. 1990)
- Interview Jolen - 1978 - Ik hèb er wèlles gewist, ik kwaam er nòg
wèlles
jao, Frits was ginne kaoje (transcriptie Hans Hessels, 2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
Kaojen
hoek
toponiem

Foto:
Regionaal Historisch Centrum / Stadsmuseum Tilburg
- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol
(2004) - Kwade Hoek - buurtschap in het noordelijk stadsdeel (tussen
Groeseind en Rauwbraken)
- Audio-opname
1978 Dhr. Bertens Paarde wiere der hier mar hil wèèneg
geslacht. Dè was Jan van den Berg èn die wont in
jè
waor wont die
naa zo gaaw ok wir
.in de Kaojen Hoek, daor wondenie. (Collectie
Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels
► Klik hier voor audiofragment
kaojeghèd/
kaojeghei
zelfstandig naamwoord
kwaadheid,
boosheid
-
Henriëtte Vunderink, Kaawe jatte, uit: Tis de moejte wèrd; 2011 - Tot dèsse ineens van kaojeghèd zeej:/ "Ik lig vur piet snòt hier,
Gòddoome!"
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 06 13 - Mar naauw heb ik van kaojighei / 'n Dòòs mee snoep gevat.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kottighèd' - kwaadheid
kaojer
bijvoeglijk naamwoord, vergrotende trap van 'kaod'
kwader = slechter
- Cees Robben - t Kos kaoier... (1860829)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kwader, bozer, slechter

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.
kaojjonge,
kwòjonge
zelfstandig naamwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kwajongen, vlegel, ondeugd
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) -
meervoud 'kaojjong, kwòjong;' verkleinwoord 'kaojjunske, kwòjungske'

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.
kaojke, kaoikes, kaojkes, kaoje,
zelfstandig naamwoord, komt meestal in de verkleinvorm
voor; kaantjes,
stukjes uitgebraden reuzel

Cees Robben - detail uit Prent van de
week van 12 februari 1965, waarschijnlijk vastenavond
de enkelvoudige vorm 'kaoj' komt ook voor,
het meervoud is dan 'kaoje'
de korte vorm 'kòjkes' is gangbaar naast
'kaojkes'
- WNT - KAAN, wsch. oorspronkelijk meervoudsvorm. A) Vliezig
overblijfsel van een stuk(je) uitgebraden vet.
De n in 'kaantjes' is ontstaan uit het meervoud 'kaaien'.

Cees Robben - detail uit Prent van de
week van 4 oktober 1985
kaoikes
- A.J.A.C.
van Delft - "In het veurjaor koopen wu een vèrreken, een knap vèrreke of een
trappistevèrreke, en als ie het goed gedaon hee, dan gaot ie mee
Korsmis op de leer en komt de buurt stuiten en 's avonds op de
kaoikes."(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110;
20-04-1929)
- Cees Robben - Pietje.. lustte iets van t
kuuske../ Platte ribben.. zult of spek.../ Kaoikes.. balkenbrei
[sic] of klöfkes.../ Kienebak soms uit de nek... (19550205)
- Cees Robben - [Hij] hee gin kaoikes in zn köpke. Nee mar herses..
(19540522
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
73 10 11 - Gin goei boter mir op oew bròòd / Allèèn mar kneut, of
kaoikes.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
81 09 10 - Kaoikes, zuut en schève kès.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
73 05 10 - Moederdag / / Vur 't stoppe van m'n sokke / 't Snije van
de peperkoek / Vur 't schelle van de èrpels / 't Waasse van m'n
onderbroek. / Vur 't braoie van de kaoikes...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de
Ven), De Tilburgse Koerier, 75 10 09 - Mar rap wè waoter bij de soep
/ En bij de zult wè kaoikes, / Die waare wel nie himmol vors / Mar
ge zaagt nog gin maoikes
- Ad
van den Boom, Uit: Bè de wèèvers òn tòffel, circa 2005 - Soms
wier ur brood gegete/ Mee zelfgemokte zult of kaojkes
-
Piet van Beers Kaoikes: Kaoikes van ennen aawe zog./ 't Knarste
èn kròkte tusse m n taande... (Spoeje doemmeniemer; 2009)
-
Piet van Beers Kaoikes: Wild oe èège ene gang bespaore/ nor
taandarts of "smoelesmid"?/ Kopt gin kaoikes öt de reklaome./
Want... dè kost' n nuu gebit. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van
Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1,
Tilburg 2006 - Van den Bredevoort - Soms waar un vèèrke pas geslacht, waar der
zult en bloedworst en
kaoikes zat
kaoje
- Daamen - Handschrift
1916: 'koaie - kaanen'
- Cees Robben - Bruine bôône meej wè kaoije... (19611221)
- Piet van Beers De stinpöst: Vier ons vèrse worst èn peeje../ doet er mar wè jèùne bij./ 'n Bèkske zult 'n half pond kaoje/ èn
tweej schèève balkenbrei. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
kaojkes
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse
spreekwoorden -
kaojkes in de kòp hèbbe (JM'50) - weinig verstand hebben
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - Miet, gao mar gauw daor bij
Bert Hòns (Haans), gao mar gaa vur en dubbeltje bintjes haole, dan
hèbbe we mèèrege soep èn kaojkes, zôo
(transcriptie Hans Hessels
2014)
►
Klik hier voor audiofragment
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - gin kaojkes eete vurdèt vèèrken op de leer hangt
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - kaojkes in zene kòp hèbbe - dom zijn
- Tony Ansems; Kank un aai hebbe op mijnen botterham; van de
cd Gatvermiedenhoet, 2010 -
Luste kaojkes, of botterhammeworst...
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kaaikes' zelfstandig naamwoord , mv. - kaantjes
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KAAIKES
(kaojkes), mv. - kaantjes, stukjes uitgebraden reuzel; van mnl. 'cade'
randje.
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord
vrouwelijk (gewoonlijk in het mv.) kooi, kaai, kaan - uitgesmolten stukje
vet of spek.
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KAAIJEN noemt men hier de vezels van geroost, gebraden of gesmolten
vet.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KAAI zelfstandig naamwoord v. - hard uitgebakken of afgesmolten stukje verkenslies of
rundvet, in de wdbb. 'kaan', mnl. cade, kade.
►Zie
Dossier Kaojkes
kaok
zelfstandig naamwoord.
kaak
het verkleinwoord is
kòkske
-
2020 - Als je niet veel honger hebt: - ge moet goed eete, dòr gòn
oew kaoke van ötstaon! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).
►
Volledige
bron:
KLIK HIER
-
WBD - III.1.1:79 'kaak', 'kaakbeen' = kaakbeenrand
-
WBD - III.1.1:80
'kaken' = kaakgestel; ook: 'kakement' of 'bakkes'
-
WBD - III.1.1:81
'kaak' = wang
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - 'kaok' komt in T niet voor in de
betekenis 'wang'; daarvoor dient 'wang' (blz.
184)
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KAAK, znw.v. - wang, Frans joue
►Kaokemènt
kaokel
zelfstandig naamwoord
kakel, kletskous
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kletskous
kaokele
werkwoord, zwak
kaokele
- kaokelde - gekaokeld (geen vocaalkrimping)
kakelen (als een kip)
- Cees Robben - [Van de menukaart in een restaurant:] Irst
kiepe-soep... Dan kiepe-regout. Dan poelepetaat mee n tietaai
toe... Dan nog efkes kaokele en de roest op... (19710709)
-
Kaokele as un kiep, de wel dè. Mar aaijer legge, ho mar! (Hein
Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)
- WBD - (Hasselt) geluid voortbrengen (van een kip)
-
Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): zonder ophouden babbelen
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - hij kaokelt wèl, mar leej gin aajer
- WBD - III.2.2:69 'kakelnestje' = jongste kind
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KAKELEN
(Kaokele) onov.ww - is behalve voor het geluid van een kip en 'door
elkaar praten' het gewone woord voor: hakkelen, stotteren.
- WNT - KAKELEN - B) van menschen: a) luid en druk praten; klappen; ijdelen
of laffen praat uitslaan.
kaokelgat
scheldwoord
kakelgat
- Cees Robben - Ruurt oe tungske op n aander/ Uitgeslaope kaokelgat
(19600116) [door een pastoor gezegd tegen een gezinsverzorgster met
moderne opvattingen]
kaokelnist
zelfstandig
naamwoord
kakelnest
- Pierre
van Beek - Het jongste kind zou voor 't eerst naar de leerschool gaan en de
vader zei: "Onze kakelnest zal dit jaar ook uitvliegen. We zullen
afwachten en hem zo nodig bij 't starten 'n handje helpen." (Nieuwe
Tilburgsche Courant; Uit Tilburgs folklore; 18 juli 1958)
kaokemènt
zelfstandig naamwoord
- WBD - III.1.1:80 'kakement' = kaakgestel; ook: 'kaken' of 'bakkes'
kaol,
kòlder, kòlst
bijvoeglijk naamwoord .
kaal,
quasi-welgesteld
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Hoe kòlder/ grótter hónd, hoe meer vlôoje.
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'deh kaol en kaoi Parijs'
- Cees Robben: zene gladden kaolen bòl;
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ene kaole tèbbes - een kaal hoofd
- Tèùs han ze ginne naogel gehad om der kont te krabbe. Kaole kak waar et
en daor waar alles meej gezeej. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2,
Tilburg 2007)
- WBD - III.4.1:26 'kaal jong' (= kaol jong) - jong en kaal vogeltje
ook
'kale neet' of 'nestjong'
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): Bonnie de kaole = frater Bonifatius.
- WBD - III.3.1:302 'kak, hoge kak, kale kak' = bekakte praat
- WBD - III.1.1:51 'kaal' = kaal (hoofd): kaole kòp, kaole knikker
- WBD - III.1.3:17 'kaal' = versleten; ook: 'afgedragen'
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - bijvoeglijk naamwoord kaal
Dè kos nie
Ze rikte saome
jaorelang,
dè din ze ammol
gèère,
èn zaat er in de
pot genòg
dan ginge ze ònt
tèère.
Naa zon ze nòr de
Schouwburg gaon
Trees kocht en
zwart-grèès kleeke
omdé die kleure
zôo op de haor
van durre meens
geleeke.
Sjaan zòcht en
aorig truike èùt
hêel sjiek, meej
kòrte mouwe
vuurrood, want
Jaonus heure man
is zôogezeej enen
blauwe.
Toen zeej Merie:
Ik blèèf mar tèùs,
aanders krèède
schandaole,
kzôo gèère
meedoen, mar ge wit:
"De mènne is ene
kaole."
LECHIM
kaoljakker,
kòljakker
1
zelfstandig naamwoord
onbemiddelde
man die dit poogt te verbergen door heer te spelen
- WNT; kaaljager (kaoljaoger), aanmatigende arme duivel (Molema)
-
C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KAALJAKKER (koljakker) mannelijk kale neet, opschepper.
2
fantasienaam voor een vogel die Tilburgs spreekt

De vogel en de naam werden bedacht door beeldend kunstenaar Johan
Breuker ter illustratie van Veugeltjes (Jos Swiers, de
Althaea Pers, Den Haag 2021)waarin een voorstel is opgenomen om een
overzicht samen te stellen van zangen en roepen van (bestaande)
vogels, beschreven in het Tilburgs dialect.
Kaom
toponiem
Chaam
kaomer,
kaomerke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kamer
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - As plöddeke-vèùl de kaomer doe, dan stinken alle huukskes.
- WBD - goej kaomer - salon (de mooie doch zelden gebruikte zitkamer in een
boerenhuis); ook 'vurkaomer' genoemd
- WBD - opkaomer - opkamer (boven de kelder, via klein trapje toegankelijk)
- WBD - booterkaomer - melkhuis (deel van het boerenhuis waar men de melk
verwerkt en bewaart)
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - kaomerke - wc
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'goejkaomer' zelfstandig
naamwoord - pronkkamer
kaones
zelfstandig naamwoord
kanes, kanis
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "koanus - hij hee z'nen koanus goed gevuld (maag)"
- WNT - KANIS (II) Een "bargoensche" term, een straatwoord voor
hoofd; 'kop', 'test'
- Cees Robben - Vleje-week-vrom waren oew pèère buikzuut.. oew
appelesiene mörf.. oewe knolraop vôôs... en oew èèrepel glaozig...
steeket zelf mar in oewe kaones... (19680209)

Kaper,
schilder onbekend
kaoper
zelfstandig naamwoord
kaper
- WBD - III.3:204: 'kaper' = meisjesmuts met afhangende strook; ook; kapmuts
kaordebòl
zelfstandig naamwoord
kaardebol
- WBD - kaordebòlle (II:1057) - kaardebollen
kaordemaoker
zelfstandig naamwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - weefkaartmaker
kaordewals
zelfstandig naamwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - (textiel)wals waar de kaardebollen op bevestigd worden voor het
kaarden van de wolvezels

Kaartspelers
- Lucas van Leijden
kaort,
kòrtje; meervoud: kaorte, kaorde
zelfstandig naamwoord
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - plur.: kaorde/ kaorte
1.
speelkaart
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - kaort - kaorde/kaorte
- Pierre
van Beek - Men zegt ook "kaarten als klompen" te hebben. (Nieuwe
Tilburgsche Courant;
Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - leege kaorte zèn mistal kaoj kaorte - kaarten zónder prentjes
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'leege kaorde' speelkaarten zonder plaatjes
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - leege kaorde, kaoj kaorde - slechte speelkaarten
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KAART zelfstandig naamwoord v., Frans: carte - wordt in den zin van speelkaart veel
zonder meervoudsuitgang gebezigd. Schoon, slechte kaart hebben.
2. andere samenstellingen
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord
mannelijk 'kaort' - kaart (brief-, speel-)
- WBD - kaort (II:1067) - kaart, patroonkaart met weefpatroon
- WBD - III.3.1:440 'kaart' = ansichtkaart; ook 'prentkaart'


Schilderij van Jan Miense Molenaer
(detail) - 17e eeuw - Kaartspelers bij kaarslicht
kaorte
werkwoord, zwak
kaarten, kaartspelen
- Dialectenquête 1887 Willems - kaorte
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - gaode gij vandaog nie kaorte?
- WBD - (III.3.2:164) kaorte, ►kaortspeule, meej de kaort(e) speule = kaarten
kaortewals
zelfstandig naamwoord
kaartenwals
- WBD - kaortewals (of: kaordewals) (II:1061) - kaartenwals
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kaordewals' (textiel) - wals waar de kaardebollen op bevestigd
worden voor het kaarden van de wolvezels

Detail uit
een schilderij van Willem Cornelis Duysters
kaortspeule
werkwoord, zwak
kaartspelen
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - kaortspeulen is gin schaophuuje...
-
's aovends kaortspeulen... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van
Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 2; 16-10-1929)
- As der
kaort gespuld wier, vroege ze wel of ik meedeej. (Lodewijk van den
Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- Interview met de heer De Kok (1978) Dè was de St. Josefkring, die
was daor. Dè was
de St Jozefkring. Dè was, daor konde, konde
kaortspeule èn zowiets ammel, hè.
►
KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren
- WBD - (III.3.2:164) kaortspeule, kaorte, meej de kaort(e) speule = kaarten
kaot
zelfstandig naamwoord, onzijdig
kwaad
- Cees Robben - Wie heej nog niemand kaot gedaon... (19570615)
kaoter
zelfstandig naamwoord
kater
- Pierre van Beek -
"Hij hee unne kaoter gestrikt" wil zeggen dat hij een rijk meisje
trouwde. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan.
1958)
- Cees Robben - Unne kaoter gestrikt op de klinkert (19561215) De
betekenis van klinkert is hier niet duidelijk; Robben bedoelt: een
goede partij, een rijke echtgenoot voor meisje van eenvoudige komaf.
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: derbij zèèn as ene gelubde kaoter (Pierre
van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) - steeds haantje
de voorste
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: ene kaoter strikke ('87) voordeel behalen (ook bij kaartspel)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: hij had ene kaoter gestrikt óp de Klinkert ('58) - een rijk
huwelijk gesloten (klinkert = klinkerweg)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de kaoter zen kónt gelékt hèbbe ('50) nadorst hebben, daags na
overmatig alcoholgebruik
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: dènke ene vètte kaoter te strikke, èn et waar en maoger poeske
(Daamen - Handschrift
1916: )
kapbèltje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van kapbèèl
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - = kapmis - hakbijl, kapmes
kapmis
zelfstandig naamwoord
kapmes,
hakbijl
- WBD - III.2.1:249 'kapmes' = hakmesje, ook 'hakmes', 'slichtmes'
kapmis,
leepel òf schèèr
naam van een kinderspel (geen nadere gegevens bekend)
- Audioregistratie 1978 - Ik weet nie òf gullie dè nòg wit dè wij
vruuger op school din kapmis, leepel òf schèèr? Dan ging er zonne
jonge, ging krom staon, dan zaat er êene op zene rug èn die op zene
rug zaat die di dan zôo: Kapmis, leepel òf schèèr? èn assie dè
raojde dan, hè, dan moes den aandere krom gòn staon! (- Interview met
Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
kapoerewiets
bijvoeglijk naamwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - stuk, kapot, dood
- WTT 2012 - de
etymologie is nog niet bekend
- WTT 2019 - een uitbreiding van het jiddische 'kapore' via het bargoense
'kapoeres'. 'Kapore' verwijst naar het ritueel 'kapores sjlogn'
(voorafgaand aan Jom Kipoer), waarbij een haan geslacht wordt en aan
een arme wordt gegeven. (Bron: Heikens, Henk, e.a.: Hebreeuwsche en
Jiddische woorden in het Nederlands, SDU, Den Haag 2002) In het
bargoens is dit doden overgenomen als toestand.
Van kapores gaan
- Anoniem -
Ons varken is gestorven/ En 't beest heeft zoo geschreid, faldera,/
Al om die narigheid. // Waar ging het van kapores?/ 't Was vetziek,
beste man, faldera./ Daar sterven ze alle van. Uit: De
Engelbewaarder, jrg. 25, Tilburg 1908, p. 290.
 
kappe
werkwoord, zwak
kappen
- WBD - (van een paard) met de voorbenen een trap geven
kappelaon
zelfstandig naamwoord
kapelaan
- Cees Robben - Den kapelaon, hij boert mar vort... (19550129)
kappèlmister
zelfstandig
naamwoord
kapelmeester
-
Willem van Mook; voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue
Vruuger en naa, 1926 - Jan
Melis is kapelmister en zal oew laoten genieten van fijne muziek
;
kapper, kapperke
zelfstandig naamwoord
- WBD - III.4.4:297 'kapper', 'kappertje' = twee deciliter
- WBD - III.2.1:181 'kapper' = drinkglas met een voet;
borrelglaasjes, kleine bierglazen
- Lowie van
Dorrus Misters; Nu
zouden wij het hebben over de biertapperij. Ja, en zoals reeds
gezegd, werd vroeger het bier in de kelder uit de houten kraan
getapt. Er waren echter ook herbergen waar het per literskruik op
tafel gebracht werd. Zo herinneren wij ons nog het café van de Wed.
van Broekhoven, juist in de bocht rechts, ongeveer aan de
Groenewoudstraat. Men bestelde daar een kruik bier en de kasteleines
bracht die met evenveel glaasjes als het gezelschap personen telde.
Die glaasjes waren natuurlijk niet groot. Men noemde ze kapperkes.
Was de kruik leeg, dan bestelde men een nieuwe. De prijs was één
dubbeltje. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse
folklore, afl. 10 Het tappen van het bier; Nieuwe Tilburgsche
Courant 29-08-1951)
- WNT -
zelfstandig naamwoord mannelijk; dikwijls in den vorm van het verkl. Alleen in Z.-Ndl.

kappesien
zelfstandig naamwoord
1. capucijn
(monnik)
lid van de kloosterorde Ordo Fratrum Minorum
Capucinorum (franciscanen); afkorting: OFM Cap.
In Tilburg gevestigd in een klooster op
Korvel.

- De
Kappesiene kèrk witte te staon dènk, hè? [- Interview (audio) uit 1978
met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]
- WTT - ook: kappesiener; meervoud: kappesiene,
zowel voor de kloosterlingen als de orde.
- WTT - in de volksmond 'blôotevoetepaoters' genoemd
wegens hun blote voeten in sandalen.

- hun bruine pij zorgde voor naamsoverdracht
op een bepaald soort kever, een soort van erwt, en diverse kruid- en
plantnamen - zie verderop.
- de kerk van de kapucijnen op Korvel speelde
in het geloofsleven van veel Tilburgers een belangrijke rol door 1)
de mogelijkheid om in die kerk te ►pesjonkele;
2) het feit dat kapucijnen als biechtvaders meer begrip hadden voor
wereldse zaken dan de gemiddelde parochiegeestelijke; 3) de
'dovenbiechtstoel' waarover zij beschikten om slechthorenden de
gelegenheid te geven hun zonden te biechten zonder dat de hele kerk
daarvan getuige kon zijn;

Cees Robben - Prent van de week -
19661209
4) hun voedselverstrekking aan zwervers:
►zie schabberdebonk

Cees Robben - detail -Prent van de week
19570921
- Cees Robben - Voor pater De Wit, kappesien. Titel van de prent van
19650326 in verband met een inzamelingsactie voor missionaris De Wit
ofm. cap.
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - t
was n geboren capecien, hij hee de kleere thuis gehad, mar ze
paaste nie (17-10-1972) [D.i.: hij heeft zijn roeping gemist]
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - de deugd int midde, zi den duuvel, èn hij ging tusse twee
kappesiene
- Misschien
vendt zet wel un goeie daod, dèk ene priester, ene paoter terwille
ben gewist en wel ene blôote voetenpaoter, ene paoter die in Tilburg
zenne kost bij mekaare moes schooie. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2,
Tilburg 2007)
-
Die
Kappesiene, dè waar iets hêel aparts. In hullie kèèrek koste
pesjonkele, èn onze paa ging daor biechte, want daor kreede nie zo
gaaw et schöfke. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad
Tilburg Plus; 2009)
2.
soort meikever

kappesien -
Melolontha hippocastani
- WBD - III 4,2:164 lemma Kleine bruine meikever -
Voor kleinere, glimmend bruine meikevers zijn er ook specifieke
benamingen in gebruik.
kapucien Tilburg, Goirle, Hilvarenbeek;
bakker Tilburg
- Piet Brock, uit Vuurstintjes ketsen (1996)
Mölders/ Ge he't z'in soorten:/ 'nen bèkker of kappesien,/ 'n
mènneke of 'n wèfke,/ dè kunde hil goed zien.
3.
peulvrucht

Pisum sativum subspecies sativum -
grauwe erwt; kapucijner; velderwt; voererwt
'sativum' betekent dat het
gekweekte soorten betreft
ook:
kapucijner,
schokker, 'brèùne bôon', 'kapesientje'
De volksnamen hebben betrekking op diverse
soorten; telers onderscheiden strikt: ronde groene erwten, gele
erwten, schokkers, kapucijners, rozijn- of grauwe erwten.
- Cees Robben - Bruine bôône meej wè kaoije... / Kapecyners... maoger
spek (19611221)
- WBD - III.2.3:82 'kapucijntje' = kapucijner; ook 'schokker', 'grauwe erwt'
4.
bloem
Tropaeolum majus -
Oostindische kers


- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon
van het Antwerpsch dialect (1899) - CAPUCIEN zelfstandig naamwoord
mannelijk - KAPUSIEN - kapucijn; ook bep. hofbloem
- Joseph Samyn, Kruidwoordenboek (1888): TROPAEOLUM MAJUS L. Capucijn; Kapucijntjes, Paterskap; Stanse,
Stonse; Tabakpijpen. Capucine.
- Woordenboek der Nederlandsche volksnamen van
planten; H. Heukels, 1907 - Het betreft de oostindische kers. Heukels
geeft geen benamingen uit Brabant, maar voor Vlaanderen:
Capeciene(n), Capecintjes, Capuciene, Capuciene(n)mutsen,
Capucintjes, Capucijn, Kappers, Kapuciene(n), Kapucijntjes.
- Har Brok, Van vergeet-me-nietje tot gebroken
hartje, 1993: ...volksnamen die allemaal op de vorm van de bloemen
slaan:
capucijnenmuts, capucijntje (...) paterklimop, paterskapje,
paterskopje...
- Har Brok, Stinkend-juffertje en duivelskruid -
Volksnamen van planten (2006): Vooral in het zuiden deed de vorm van
de bloem met slip denken aan de muts of capuchon (kap of tip) aan de
pij van de paters
kapucijnen. Zo komt men dan tot capucijnenmuts en capucijn(tje) en
wat algemener tot paterklimop, paterskapje, pastoorkapje,
muntenkapje ('monnikenkapje') en zelfs kwezeltip.

Emanuel Phillips Fox, Nasturtiums (1912)
kappesientje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van
kappesien 2 hierboven, de meikever
- WBD - III 4,2:162 lemma Meikever met
witachtige rug - Dit lemma bevat de specifieke benamingen voor een
meikever die met meel bestoven lijkt te zijn:
-
mulder Tilburg
-
mulderke Tilburg
-
molenaar Tilburg
-
bakker frequent in Tilburg
-
bakkerke Tilburg
-
kapucientje Tilburg, Goirle
-
manneke frequent in Tilburg
wijfje, wijfke frequent in Tilburg
- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek 26,
23-1-1965 Onder die "mölders" (meikevers) kwamen ook "molenaars"
voor. Dat waren in de jongenswereld meikevers met een witachtige
kleur over de dekvleugels (alsof ze met meel bestoven waren).
Daarnaast bestonden er "kappecientjes" (capucijnen). Deze waren
diep, mooi bruin van kleur en zagen er met hun "baard" en glad
kopje... - en met een beetje fantasie! - ook inderdaad als een
capucijn uit.
kappetaol
zelfstandig naamwoord,
bijvoeglijk naamwoord .
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kapitaal
kapsie,
kapsies
zelfstandig naamwoord, meestal meervoudig 'kapsies' in een
uitdrukking met een infinitief zoals 'maken, hebben, zoeken';
eigenlijk algemeen Nederlands
- uit 'captie' van Latijn 'captio' (zie - WNT
- hieronder)
- Van Dale - in de uitdrukking 'kapsie(s) maken of hebben' - bezwaren maken, zich met
iets niet eens verklaren, ofwel: tegenstribbelen, onwillig zijn
- P.H. Schröder (1980), Van Aalmoes tot
Zwijntjesjager - kapsies - Het Latijnse werkwoord capere betekent:
pakken, grijpen en het daarvan afgeleide captio is dus: de greep, de
strik, de streek, het bedrog, de drogreden. Het Franse woord
captieux beduidt dan ook: bedriegelijk. Wie kapsies maakt, zoekt dus
drogredenen, uitvluchten; hij stribbelt tegen, oppert allerlei
bezwaren.
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: aaltij èn ooveral kapsies zuuke (Daamen - Handschrift
1916: ) - overal aanleiding tot
ruzie zoeken.
- WNT - KAPSIE, CAPTIE - zelfstandig naamwoord (v.) Modern lemma: captie -
zelfstandig naamwoord vrouwelijk Ontleend
aan lat. captio, drogreden. Alleen in de uitdrukking captie(s)
maken, bezwaar maken, tegenstribbelen, chicaneeren, kunsten hebben
enz. - Als hij vertrekt (uit een hotel), maakt hij eeuwig kaptie op
de rekening, LOOSJES, Bronkh. 6, 295 [1807]. - Al maakt hy nu nog
zooveel capties, hij zal wel moeten eindigen met toe te geven. Neen
jongen, je krijgt het niet, en als je nu nog meer captie maakt, moet
je maar naar bed.
- WTT - 2012 - vergelijk kapsoones - WNT - lemma
kapsoones: (v. kapsie): drukte
- F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche
Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden - 1087.
Captie maken,
d.w.z. zich verzetten, bezwaar maken, tegenstribbelen, uitvluchten
zoeken. Het volk zegt veelal kapsies maken. Eigenlijk verstaat men
onder captie eene verstrikking, tegenstribbeling, chicane (lat.
captio, drogreden; vgl. Frans captieux). Eerst in de 19de eeuw
aangetroffen.
kapstòk
zelfstandig naamwoord
kapstok
- WBD - mager paard, ook 'vrak' genoemd
karakoko
zelfstandig naamwoord
karaoke
-
F. van der Meer; Ferry van de Zaande, verhalen van een echte
Tilburger, 2010
- Daor waar 'n optreje van John Ray, de beroemde karakokozangert.
- F.
van der Meer; Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger,
2010 - Zôo is er venaovend bevobbeld karakoko bij kaffee et
Bôomstrunkske.
karakòl
zelfstandig naamwoord
eetbare slak
uit Frans: caracole, en mogelijk daar uit het
Spaans caracol
de benaming is volgens - WBD - (zie onder) in
Tilburg minder gebruikt dan 'huisjesslak' / 'höskesslak'/

- WBD - III.4.2:206 'karakol' - huisjesslak (Helicidae), ook genoemd 'slak'
- WBD - III
4.2:206 Huisjesslak - Algemene benaming voor de slakkensoorten
(Helicidae) die kalkachtige spiraalvormige huisjes op hun rug
meedragen, waarin ze zich kunnen terugtrekken. De meest bekende is
de gewone huisjesslak (Cepaea nemoralis), waarvan het huisje 25 mm
breed wordt en geel-bruin gestreept is; hij leeft in bossen, tuinen
en bij huizen. De grootste is de wijngaardslak (Helix pomatia), die gegeten wordt, donkerbruin is en tot 4 cm groot kan
worden.
karbenaade
zelfstandig naamwoord
karbonade
- WBD - III.2.3:62 'kabernade' = karbonade
► zie
kèrmenaaj
karbied,
kerbied
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - carbid
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - den dieje moes karbied lusse, dan kós ie omhôog
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kerbiet'
karneuk
zelfstandig naamwoord
- WBD - III.4.4:300 'karneuk' - 250 liter, ook 'vaatje' of 'okshoofd'
Wikipedia: Een okshoofd (ouderwets oxhoofd)
is een inhoudsmaat in de vorm van een groot vat, dat
vroeger voor wijn gebruikt werd. De maat wordt echter
ook gebruikt voor azijn, bier, tabak en suiker. Een
okshoofd bevatte zes ankers. De naam Okshoofd wordt nog
steeds voor bedrijven geassocieerd met drank, of
drankenhandel, gebruikt.
karneval
zelfstandig naamwoord
carnaval
- WBD - III.3.2:277 - karneval = vastenavond
kasje
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm van kaast
kastje
- Cees Robben: sóms dan daanst ie van et kasje;
- WBD - III.1.3:262 - 'kastje- = medaillon; ook: 'hartje'
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - kasje
verkleinde vorm
van 'kaast' (met vocaalkrimping)
kasjenee
zelfstandig naamwoord
doek
van dunne stof, als sjaal om de hals geknoopt =
Franse 'cache-nez'
- WBD - III.1.3:146 'cache-nez' = das, sjaal
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): óns aaw pètjes meej ónze kasjenee
- Op d'aandere daogen kon ik m'n kasjeneej wel
om m'ne nek en m'n haanden in m'n broekzakken velen en ik was
jandories blij as ik bij de stee van Sjef Koolen kwaam ... (Kubke
Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 7;
30-11-1929)
- Pierre van Beek;
Een "kazjeneej" is een halsdoek; (Nieuwe Tilburgsche
Courant; Typisch
Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)
- Jan Naaijkens; Dè's Biks (1992) - 'kazineej' zelfstandig naamwoord - soort halsdoek
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoordn. 'kaziné' - cache-nez, halsdoek
kasjeweel
bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - opzienbarend, casueel
- WNT - CASUEEL - A) toevallig, eigenaardig, merkwaardig (bijvoeglijk
naamwoord )
kasjewèèle,
kassiewèèle
bijvoeglijk naamwoord .
uit
Hebreeuws 'breng ons terug'; Bargoens 'asjeweine'= weg, dood, kapot. Nederlandse
varianten: gasjewijne, kasjewijne, kassiewijle,
kassiewijne, sjewijne (zie Van Dale)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - dood, stuk, niet meer aanwezig
kasjezis,
kassiezis
zelfstandig naamwoord,
bijwoord =
kassie-zes (Bargoens), naar het dobbelspel 'kassie-zes', wellicht onder
invloed van kassie-wijle en de zes zijden van een doodskist
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - dood

Cees Robben
kaskenaade,
kaskenaoj,
kèskenaoj
zelfstandig naamwoord
blufferige
drukte, opschepperij; noten op z'n zang, pretenties, praatjes
- WTT 2012 - Van
Frans: 'gasconnade', grootspraak, opsnijderij, snoeverij (als van
Gasconjers, bewoners van de Gascogne). De toeschrijving is
waarschijnlijk zeer willekeurig. Pierre Germa schrijft in 'Du nom
propre au nom commun, dictionnaire' over 'gasconnade': Synonyme de
fanfaronnade, de vantardise, de hâblerie, comme en seraient
coutumiers les Gascons, selon une croyance répandue dont
on peut discuter le bien-fondé.' De toeschrijving is mogelijk het
gevolg van het feit dat de Gasconjers tijdens de Franse Revolutie
het hoogste aantal soldaten geleverd hebben. Rey (Dictionnaire
historique de la langue française), dateert de toeschrijving in de
17de eeuw: 'Le mot s'est employé au figuré de façon péjorative
(1622) pour parler d'une personne qui a les traits que l'on
attribuait (...) aux Gascons, supposés vantards et malins.'
- Schuermans (Algemeen Vlaams Idioticon;
1865-1870): KASKENADEN, mv., verwaande manieren, gekke streken. Een
kaskenademaker, iemand die verwaande manieren heeft, die gekke
streken uitzet (Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van
het Antwerpsch dialect (1899) - Limb.). Van 't Frans gasconnade, snorkerij,
zwelserij (in Brabant snakerij).
- Informant Toine Raaijmakers; Ge moet nie zóveul kaskenaoj hèbbe, gij.
- N. Daamen; Handschrift
1916: "kaskenoade - ze hee wè kaskenoade (opsnijderij)"
- Kees en Bart; Tilburgsche Post, 1922-193?
- 'kaskenaode'
- "Ze mos niks hebben van swiet en kaskenaode
mèr vur de kleeraozie kwaam ze op. We moesten er pront opstaon."
(A.J.A.C. van Delft, uit: Toen Tilburg nog dorps was: Een heel
typisch dialect; Nieuwe Tilburgsche Courant, 17 juli 1956)
- Cees Robben - Wè d ons moeder toch moes
spaoren/ vur de swiet... de kaskenade... (19560512) [De prent
behandelt het feest van de Eerste Communie en de kosten daarvan, die
ook voor het oog van het kerkvolk gemaakt werden.]
- Cees Robben - Wè heej ze toch veul kaskenaade... (19561215)
- Cees Robben - Gij meej oe kaskenaade.. (19661021)
- Pierre van Beek; "kaskenaode"
is opschepperij. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10
jan. 1958)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
60 09 23 - Ons taante Trui dè is n aauw / Mee hèèl veul kaskenaoi
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
57 11 22 - Ons moeder ha gin kaskenaoi...
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - 'kèskenaode' - verbeelding
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kèskenaoj zelfstandig naamwoord - opschepperij
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KASKENADE
(kèskenaot) v. gasconade, opschepperij.
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kaskəno.də
zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'kaskenade' resp. 'kasgenaai' d.i. gasconnade,
opschepperij, pralerij, aanstellerige drukte.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KASGENADEN, KASKENADEN zelfstandig naamwoord v.mrv. - drukte, lawaai, beslag; van
Frans: gasconnade
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kasgenaade, kaskenades (mv.) - koude drukte, zwetserij
- WBD - III.1.4:171 'gasconnade-tjes veil hebben' = zich heel wat inbeelden
- WBD - III.1.4:174
'gasconnade' = pralerij
- WBD - III.1.4:389 'gasconnade maken' = koude drukte maken
kasse
werkwoord, zwak
het
spel 'klap-kas-afzak' bedrijven, c.q. iemand de in dat spel
voorkomende trap geven
- Cees Robben - Oversprong.. hiet dè vandaog...
(...) t aauw drie appelepap (...) mar zô as wij kossen kassen...
(19570427)
► drie appelepap
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - met hak aansporen

Stilleven - Flegel - 19de eeuw
kastannie
zelfstandig naamwoord
kastanje
- Daor hedde nog hille woude van tamme
kastannieboomen, haozelnote en zukke getuig. (Naarus; pseudoniem van Bernard
de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - der laage ne maacht kastannies
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kestannie'
- WBD - kastannie - paardekastanje, kastanje (Aesculus hippocastanum)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kestannie' zelfstandig
naamwoord - kastanje
► zie kerstannie
kastêel
zelfstandig naamwoord
kasteel
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - kastêel kastiltje
kaster
zelfstandig naamwoord
- WBD - II.4. J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) zegt
bij "kastor": Langharig weefsel uit Spaansche wol.
Imitatie pelswerk. Geweven in kruiskeperbinding.
- Van Dale zegt bij kastoor": Beverhaar en het daarvan gemaakte
vilt".
- WNT - lemma Kastoren 1921 - bijvoeglijk naamwoord Van Kastoor, in de bet. 2).
Van kastoor; uit bevervilt
gemaakt. Fijnkastoren, witkastoren, van fijn, van wit kastoor.
- WNT - lemma Kastoor 1921 - zelfstandig naamwoord mannelijk en (als stofnaam)
onzijdig; Ontleend
aan fra. castor, bever; beverhaar.
1. Als diernaam (manl.),
slechts een enkele maal. Bever. Kastoors haar (of als koppel.
kastoorshaar): beverhaar.
Castoers hayr om hoeyen te maken, Placc. v. Brab. 1, 414 a [1597].
2. Stofnaam, onz.; voorheen manl. Beverhaar en het daarvan gemaakte
bevervilt waarvan men hoeden maakt.
Half (voorheen halve) kastoor: met haren of wol van andere dieren
gemengd. (Vergelijk halve kastoor, straks onder 3) en geheele , halve
enz. kastoorhoed op dit laatste woord).
3. Voorwerpsnaam, mannelijk. Een van bevervilt of van wat daarvoor door
moet gaan gemaakte hoed.
kat
zelfstandig naamwoord
kat,
poes
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - de kat moet van de stoel - wordt gezegd als er iemand voor de eerste
keer met een loonzakje thuiskomt (ook worden dan bijvoorbeeld de pantoffels
klaargezet)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: As ónze kat en koei was, dan kónde gij ze mèlke (Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1964) -
reactie op herhaalde bezwaren (..ja, maar als . ..)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: agge de kat nòr Èngelaand stuurt, dan maawt ze as ze terugkómt
(Daamen - Handschrift
1916: ) Als je een domoor wegstuurt, komt er een sufferd terug.
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de kat slèpt meej den bukkem (Pierre van Beek, Tilburgse
Taalplastiek '64) gezegd van een verliefd
paartje
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de kat was vannaacht weer óp den Finkelenbèèrg (Pierre van Beek,
Tilburgse Taalplastiek '70) - de
kat is de hele nacht op sjouw geweest.
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: en kat gao nôot mee en leege maog van hèùs (Pierre van Beek,
Tilburgse Taalplastiek '70) - men moet
eten voordat men van huis gaat.
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: een katje krabt em nie (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '72) - die is niet bang uitgevallen
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: zó flauw zèèn dègge wèl katte kunt spouwe (Daamen - Handschrift
1916: ) - erg
misselijk zijn.
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - et is gin klèèn kat dè en pond schèt

ransuil - rechts: kerkuil

velduil
katèùl
zelfstandig naamwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'katööl' - ransuil (Asio otus)
- WBD - III.4.1:192 'katuil' - kerkuil (Tyto alba), ook 'kransuil' genoemd
- WBD - III.4.1:190 'katuil' - ransuil (Asio otus)
- WNT - KATUIL - benaming voor sommige uilen: 1) alg. voor de uilen zonder
oorpluimpjes; 2) volksnaam voor den Velduil, Asio accipitrinus; 3)
groote katuil: volksnaam voor den ransuil (Asio otus)
kats
bijwoord
vreemd
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs -
'k weet nie wè gij ervan denkt mar ik vèèn t mar n kats gezicht
(23-10-1963)
- Cees Robben - Ik vèèn t mar n kats gezicht (19640207)
katsebòlle
werkwoord, zwak
met kaatsballen spelen
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kaatsen, 'katsele'
katsele
werkwoord, zwak
kaatsspel
(kinderspel)
- Cees Robben - Hij haauwt lang weg mee zunne gaoren-bol... Dan kumme
niet gaon katsele.. (19671215)
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - 'mèrt' ist nòg te kaaw óm te katsele - in maart is 't nog te koud
om te kaatsen
- WBD - (III.3.2:125) katsele, bólle = ballen, met de bal spelen
Ill.:
Tijs Dorenbosch
katsembòl,
kètsembòl, katsebòl, katsebölleke
zelfstandig naamwoord
kaatsbal
- Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in:
Groot Tilburg 1941; CuBra - Is ie wè aauwer geworre dan denkt ie vort hil
den dag aon spulgoed, aon in spoortuutje, in kesjoeë katsebulleke en
zooal.
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - kètsembòl
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kètsembòl
- WBD - III.2:122 - kètsembòl, ook: kesjoeë bòl
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord
mannelijk 'ketsenbol' - kaatsbal
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KETSEBOL zelfstandig naamwoord mannelijk - kaatsbal; KETSE(N)BAL
zelfstandig naamwoord mannelijk; ook: KETSENBAL
kattebak
zelfstandig
naamwoord, spotwoord
catechismus
- WTT -
gebezigd in parochie
Hasselt, circa 1960
►
kattechismes, kattekiesemus
kattekaod
zelfstandig naamwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kattekaot' - kattekwaad, kwajongensstreken

De
'kleine'(links) en de 'grote' catechismus,zoals in gebruik circa
1960. Collectie Ed Schilders
kattechismes -
kattegissumes - kattekiesemus
zelfstandig
naamwoord
catechismus
- Naarus;
pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941;
CuBra)...onze vadder zaoliger vertelde aaltij al dèt ie vruuger bij
de kwezel op de kattekiesemus was...
- WTT - 2013 -
circa 1960 lijkt de uitspraak te zijn geweest 'kattegissemus' of
'kattegismus' ►kattebak
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
66 10 21 - De nuuwe Kattegissemus / Is deez maond uitgegeven
- Audioregistratie 1978 - Ene keer òf vier pèr week, hi, moese wij
smòrreges nòr de kattechismes toe. Daor in die irste klas, daor bij
die mèskesschool
(- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans
Hessels)
- Audioregistratie 1978 - Agge hil et jaor oewe kattechismes gekènd
had, dan krêede, wèrd dè op de prikstoel gezeej. Dan krêede en
prèntje! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans
Hessels)
kattekòp
zelfstandig
naamwoord
inhoudsmaat
(bier)
- Lowie van
Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse folklore, afl. 8 Oude
brouwerijen in Tilburg; Nieuwe Tilburgsche Courant 23-6-1951 - Een
grote 50 jaar geleden waren de tonnen nog in gebruik en werd een ton
gerekend op 150 liter inhoud. Ook was er fustwerk in gebruik van 1/2
ton of "vat", van 1/4 ton of "keneke" en van 1/8 ton dat men "kattekop"
noemde.
katteliek
bijvoeglijk naamwoord
katholiek
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ze zèn goed katteliek - ze zijn heel vroom; figuurlijk:
ze hebben veel geld
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- Jè, daor bèn ik toen ok onder gewist, dè was de kattelieke bond
in de Tuinstraot toen dieje tèèd
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
kattemèmme
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
tepeltjes
van de kat
- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol
(2004) - zo taaj as kattemèmme
kattepies
zelfstandig naamwoord
letterlijk:
kattepis
-
Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): zegsw. 'Dès gin kattepies!' - dat is geen kleinigheid, dat is niet
niks.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KATTEPIS zelfstandig naamwoord mannelijk - soort van muscadelledruif, Frans: raisin rauscat (ook
in Brabant)
Tilburg 2019 - Hasseltse kapel. Foto:
CuBra.
kattespouw,
kattespaaw, kattespauw
zelfstandig naamwoord
-
Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): soort snoepgoed, ook genoemd 'bakkesvol' (druivensuiker met noten)
- Cees Robben - t Snoeppepier en bakkesvol/ En
t ôllienutje leej/ Versmolten meej de kattespouw... (19580329)
►bakkesvol
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kattespaaw'
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - 'kattespouw' - braaksel van een kat, ragoût; snoep: druivesuiker met
pinda
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs -
Kunde nog ergeraans kattespouw-brokke kôpe? (23-10-1963)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
78 08 17 - En ak' oover andievie praot, / Zee'se: "Dès kattespauw."
- Want as kènder reekendeme toen nie in munte,
mar in snoep: zoveul sjèp òf zoveul bròkke kattespaaw konder vur
kôope. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2001)
- Mar wèddik t lèkkerste van allemòl von, dè
waar kattespaaw. Witte wè dèt is? Dès nèt as joodevèt mar dan irst
gesmolte èn dan deeje zr pindanutjes durheene. (Ed Schilders; Wè
zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)
- Enquête
over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -
 
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KATTESPOUWSEL zelfstandig naamwoordo.-eten of drinken waar men tegezin voor gevoelt,
dat te flauw of niet genoeg gekruid is.
kattespaawbròkke
zelfstandig naamwoord meervoud
snoepgoed; brokken druivesuiker ofwel jodevet met nootjes
- Cees Robben - ...Wittte gij waor degge kattespauwbrokke kunt
kôôpe..? (19640424)
kattestèrt
- WBD - III.4.3:417 kattestèrt - schaafstro (Equisetum hyemale)
kattestèrt
- kattenstaart (Lythrum salicaria)
- WBD - III.4.3:412
kattestèrt - lisdodde (Typha latifolia), ook genoemd: lis, lisdòt,
lampepoetser, tompoes of riet
- WBD - III.4.3:413
kattestèrt - aar van de lisdodde, ook genoemd: lisdot, kolf,
lampepoetser, of tompoes
- WBD - (III.2.1:426) kattestèrt = kattenstaart 429 kattestèrt - lupine
kavallerie
zelfstandig naamwoord
cavalerie
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: dès lóchte kavalerie (Kn'50) dat zijn wufte meisjes
kaviaor
zelfstandig naamwoord
kaviaar
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - Tilburgse kaviaor - bramenjam die naar vis smaakt
kawauwel
zelfstandig naamwoord
- WBD - III.1.1:101 'kawauwel' = mond (spotnaam)
kazienee,
kazjeneej
zelfstandig naamwoord
doek van dunne stof, als sjaal om de hals geknoopt; uit Frans
'cache-nez' (letterlijk: 'neusverberger')
-
W.v.M.= Willem van Mook; Uit het land der Brabantsche week, Nieuwe
Tilburgsche Courant 31-07-1930 -
Vur mutsen en pelerienen en ook vur zijje petjes en toekielen kun-de
in de buurt van Diessen en vural verderop, de vremde laanden van de
Aacht Zaoligheden in nog haost overal terecht. En rooi zakdoeken en
kazienees verkoopen zin de Heuvelstraot nog wel.
- Cees Robben - En hij riep dan ôôk meteen.../ t zèn inscripsies...
pree-histories/ En hij spelde kazjeneej - .../ - zimmezetje -..
de pertienes/ - Staon op t gutje... bij de pleej... (19570119)
kazjewêel
bijwoord
toevallig - uit het Franse casuel in het Tilburgs altijd met de
betekenis bijzonder toevallig, wonderlijk, buitengewoon
- Cees Robben - t Is kazzjewêêel die kiep van mèn.../ zô zörgt ze vur
de Paose... (19550312)
kebaol
zelfstandig naamwoord
kabaal
- WNT - CABAAL 4) een hevig en hinderlijk, opschudding veroorzakend of
medebrengend (oorspronkelijk: opzettelijk met dat doel verwekt) rumoer.
kèbke
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van kab
klein
jong varken
- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): et liste kèbke öt de maand
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kèpke' - jong kind
verkleinde vorm
van 'kab' (met umlaut)
kèchele
werkwoord, zwak
- WBD - III.1.2:239 'kechelen' = kuchen
kedaaj
zelfstandig naamwoord
feest,
smulpartij
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: tisser êen grôot kedaaj ('86)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: óp kedaaj gaon (Daamen - Handschrift
1916: ) - naar een feestmaal gaan
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kadaai - 't is er groot kadaai - ze gan op kadaai
(feestmaal)"
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - gedoe, drukte
- WNT - KADEI, KADDEI - ook ironisch, met de beteekenis van: een prettige,
een lekkere boel.
Kedènt
toponiem
Letterlijk:
kwaad (= slecht) einde
- Cees Robben - Van t Krèèvent naor t Kedent is mar unne
bolscheut... zisse... (19850504)
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): et Kedènt = Kwaadeindstraat
- Ad
van den Boom; uit: Unnen droom, circa 2005 - Kzaag
me lôope over ut Gurke/ En ok dur de Hasseltstraat/ Over ut Kedènt
- Ad
van den Boom; uit: Unnen droom, circa 2005 - Int
Kedènt daor stint un echtpaor/ Te praote in ut durgebont
-
Piet van Beers Jonges, löster is: "Van aovent gòn we meej zen
ammol/ fiste op ' t Kedènt. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
-
Henriëtte Vunderink, Tilbörg trakteert, uit: Tis de moejte wèrd,
2011 -
op et Körvel òf int Zaand,/ den Haajkaant òft Kedènt.
kedèùze
- WTT 2017 - van (waarschijnlijk) kedèùs; echter
alleen in het meervoud aangetroffen; bak waarin een geslacht dier
werd gelegd om het te villen; naar analogie van cartouche, omhulsel.
- Audio-opname Dhr. Bertens; transcriptie:
Hans Hessels1978 - Dan hadde vruuger zogezeej, waare dè
kedèùze wòr dègge ze ingôojde dan op dere rug want aanders kosse ze
zak zègge nie ville!! (Collectie Heemkundekring Tilborch)
► Klik hier voor audiofragment)
kedoow,
kedooke
zelfstandig naamwoord
cadeau,
geschenk =
Frans 'cadeau' met vocaalreductie
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): kedoo; kedoos
- De winnaors van de gèèle trui/ krèègen et ècht
nie kedoo/ Zot ene Nederlaander zèèn,/ of wir Bernard Hienoo?
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Naa de Toer in)
- WBD - III.3.:190 'cadeau' = geschenk 'cadeautje, geschenk, gift, present,
presentje'
keduuk,
keduukelek
bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
Frans: caduc
bouwvallig,
versleten (ook m.b.t. mensen)
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'die is wah kadukelijk'
- Daamen; Handschrift
1916: "kaduk - gebrekkig"
- Cees Robben - Ik ben zô keduuk... (19550730)
- Cees Robben - Hij zaag de gedoentes, vervallen, keduuk (19551119)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - zis en keduukelek ineens ònt wòrre - ze raakt versleten
Keej
eigennaam
Cornelia
- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol
(2004) - ook: ons Keej - mijn vrouw
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - 'Ak mar es wies wès Keej dervan zeej' (160108)
kèèk
zelfstandig naamwoord, werkwoord
kijk
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèèk, zelfstandig naamwoord - kijk
1. kijk als mening,
deskundig oordeel
- Pierre
van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): Kèèk eróp hébben is meer as twee haande - verstandelijk overleg
is beter dan in het wilde weg ergens aan beginnen (Tilburgse
Taalplastiek 128)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: kèèk eróp hèbbe doe meer as twee haande (Pierre van Beek, Tilburgse
Taalplastiek '71) - overleg
hebben is belangrijker dan kunnen werken
2.
zelfstandig naamwoord = uitzicht
- ene
kèèk wèèd - zo ver als je kijken kunt/kon
[Bron?]
Agge op de Ringbaon wonde/ vuulde oe èège vruuger rèèk/ meej veul
gruun èn stoere bôome/ èn ge had «ene Schôone kèèk»
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: De Ringbaon? Niks mir aon...)
3.
werkwoord, kèèke, als werkwoordelijke uitdrukking: gul zijn
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ik kèèk nie op nen bos peeje, ak et lôof mar hè - ik kijk niet
zo fijn, als het maar redelijk is;
kêek
verleden tijd van 'kèèke'
keek

Bouwschutting rond de afgebrande Febo-frituur. Heuvelstraat 2018.
Door de luikjes kan de passant naar de verbouwing kijken.Foto
Margriet Bekkers.
kèèke
werkwoord, sterk
kijken
kèèke -
kêek - gekeeke
in
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kèkt
- D. Boutkan (1996) - verleden tijd: kêek, maar: kikte
gij?
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - die èèrpel kèèken oe aon - ... zijn niet goed gepit
-
Piet
Heerkens - uit: Dn örgel, Kender en koei, 1938:
Kek wè se kekt!
Kek
wè se kekt!
Witte
gij, Kiske, op wie dè se lekt?!"
- Cees Robben - Kèkkis of ie kèkt Pietje... En as ie kèkt... Nie
kèèke... (19541224)
- Cees Robben - Nie kèèke.. as ze kekt... (19600219)
-
Ed Schilders - Èn wèk list op de mèrt heurde: Kom s kèèke, kom s kèèke / K
stao hier nie vur niks te kwèèke! (Wè zeetie?;
website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)
- Lechim -

Lechim
- Gedicht van de week. Ongedateerd knipsel uit de Tilburgse Koerier (1957-1982)
Zien
- J.M.
Van der Donck, Mooi Truike, in Joh. A. Leopold en L. Leopold,
Van de Schelde tot de Weichsel, deel 1, 1882: De wènter begos
zun ège naauw en daan aal is te laote kêke
Woordspeling
-
"Kékt eens of ze kékt, en als ze kijkt niet kééke"... (Tony Ansems,
De dochter van Dorus de Boer; van de cd Tilburgse Liekes American
Style; 2008)
- Enquête
over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -

Uitdrukkingen en dergelijke
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: kèèken as en hèllegebildje dè van de kröswèg is gevalle (Pierre van
Beek, Tilburgse Taalplastiek '71) - beduusd kijken
-
Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: te veul nòr de zulder gekeeken hèbbe (Pierre van Beek, Tilburgse
Taalplastiek '70) - te veel borreltjes
op hebben.
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'K-kèèk nie op unnen bos peeje, a-k ut loof mar hè' - ik kijk
niet zo fijn, als 't maar redelijk is.

Sticker op voetgangersstoplicht Willem
II-straat. Bij rood laat het licht een kruikenzeiker zien, bij groen
loopt hij met zijn kruip over. Het stoplicht is een kunstobject van
Marieke Vromans en Irene Vermeulen. Het speelt in op het gegeven dat
Tilburgse textielarbeiders in vroeger eeuwen hun urine in een kruik
opvingen en voor een paar centen verkochten aan textielfabrikanten.
Die gebruikten de zèèk om wol te reinigen en te vollen. De slogan
is: Nie zèèke mar kèèke. Foto: CuBra 2019.

Carnavals-sticker van vereniging De
Raawdaawers'. Foto: CuBra 2020.
kèèkgòtje
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
kijkgaatje
- WBD - (III.2.1:51) kijkgaatje spionnetje
kèèl,
kèltje
zelfstandig naamwoord
keel
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - kèèl naast keel
- Kees en Bart; ilburgsche Post, 1922-193?
- ''t zal d'r de keil uithangen'
- Pierre
van Beek - "Hij hangt mee de keel in den haak" betekent: Hij verdient zijn kost
niet; hij weet niet, hoe het hoofd boven water te houden; hij weet
niet van wat hout pijlen te maken. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Tilburgse
Typen afl. XIII; 28 maart 1958)
- A.J.A.C.
van Delft; 1961; in: Nieuwe Tilburgse Courant, Bekoring van
dialect; Typische zegswijzen uit onze streek; uit de volksmond
opgetekend - Hij hangt
met de keel in de haak. Hij verdient zijn kost niet, hij weet niet
hoe het hoofd boven water te houden.
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: meej de kèèl in den haok hange ('71) - niet weten hoe het hoofd
boven water te houden
- Rooie, witte,èn gèèle wèèn/ hoeveul dès nie te
pèèle/ verdwènt temidde vant plezier/ in duuzend dreuge kèèle.
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Wès wèèn tòch fèèn)
- Grôot diktee van de Tilburgse taol 06
der zaaten in de miste femoelies hil wè geoefende kèèle
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KÈÈL zelfstandig naamwoord v.-keel, Frans: gorge
kèèle
werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - zuipen
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'eröot kèèle' - eruit gooien
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - 'kèèle' - vreten en zuipen
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Asset mar vur niks is, dan kunne ze kèèle - Als het maar gratis
is, dan weten ze van innemen. (210508)
kèèlgang
zelfstandig naamwoord
- WBD - keel van een paard
kèèlpènt
zelfstandig naamwoord
keelpijn
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - hij heej kèèlpènt
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - 'kilpènt'
keemel
zelfstandig naamwoord; uit Middelnederlands kemel
kameel (dromedaris)
- Cees Robben - Wè ligder toch wir sakkertjèns bij... Alleej.. Schuif
op keemel... (19691128)
kèènd,
kiendje, ►kènder
zelfstandig naamwoord
kind
- Dialectenquête 1876 - kijnd (hoewel: vêne, bêne) -
meervoud kender
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): keind
- ...en staot er nie ergens in et
Zondagsevangelie: agge nie wordt as klein kender dan komde mijnen
hemel nie binnen? (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Oome Teun
als opvoeder; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 6-4-1940)
- Cees Robben - Ut is n heel schôôn kèènd.. (19580705)
- Cees Robben - n Stuup kênd vur durren aauwer..! (19550806)
- Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants
Dagblad Tilburg Plus 2009) - Hoe grôoter de strêûp hoe beeter. Ge
had toen ok nòg veul mêer sorte kender dan teegesworreg. Ge had irst
platte kènder. Dè waare de kiendjes die nòg nie kosse lôope. Die
wèrre dikkels ok haawkènder genoemd, omdèt moeders ze òn de mèm
moes haawe. Asse dan grôoter wiere van et zòg, dan waare-n-et irst
klutjes, dan ploddekes, en dan brakke. Ge had ok nòg broekpoeperkes,
jungskes, mèdjes òf durskes.
- G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2007 -
Dere meens òf kammeraod lopt naa vort aachter de waoge meej en plat
kèènd èn, asse en bietje opgeschoote hèbben aachter de bèddeplaank,
ok nòg meej ene komvort dernèffe.
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - kóm hier kèènd
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: tis en hard gelaag en kèènd te kusse meej en stêene bakkes (Daamen
- Handschrift
1916: )
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: van et kèènd zen irste kreet vergit de moeder alle leed (Kn'50)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: en kèènd moet aaltij truuren òf muuren ('71) - dient altijd bezig
te zijn
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - en kèènd oover de halleve deur - een onecht kind
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - mar kèènd lieve, it tòch meej oew aander haand
- Stadsnieuws
Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ons
Lewieke spult zo schôon,
ge hètter gin kèènd aon (100509)
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ge
hèt er gin kèènd aon Je hebt er helemaal geen last van
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen
(1836) - KIJND voor kind, was eertijds zelfs in den hofstijl in gebruik. Z.a
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kèènd (krt.16)

Kaart uit:
A.A. Weijnen, Onderzoek
naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937 
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kƐnt,
zelfstandig naamwoord onzijdig 'kend' (<-) kijnd, - kind; mv. 'kender'
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KEND, KIJND zelfstandig naamwoordo., mrv. 'kender, kijnder' - kind,
Frans: enfant.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kènd zelfstandig naamwoord - kind
- WNT - KIJND - bijvorm van 'kind'

keep
zelfstandig naamwoord
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - keep - keepvink (Fringilla montifringilla)
- WNT - KEEP - naam van een soort van het geslacht der Vinken; samenst.:
keepvink
keeper
zelfstandig naamwoord
- WBD - II.4. p. 872 J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier
(1947) zegt bij keper-, serge- of casimirbinding": Binding ,
waarbij door de onderlinge draadkruising schuine, evenwijdige lijnen
in het weefsel ontstaan."
keejper, K 183 (= Tilburg)
kepertje : keeperke, K 183 (= Tilburg)
keer
zelfstandig naamwoord
keer,
maal
uitdrukking in de kòrtste keere - zo vlug mogelijk
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - 'Ik èb oe al twee kêere geroepe.'; êene keer (95)
kèèr,
kèrke
zelfstandig naamwoord
kar,
wagen
-gezegde En kèèr geriffermeerd maoke = een kar stiekem onklaar maken, een
hoogkar ondersteboven zetten
-gezegde de kèèr ómgôoje - een miskraam krijgen
-
uitdrukking kòrt in de kèèr - kort aangebonden, lichtgeraakt, uit zijn humeur
- Den aawe pastoor was 'ne goeien meensch, mar
'n bietje uit den tijd, hij ha den naom dettie nie kos laache. Hij
naam alles ernstig op. De meensche zeejen van 'm: "Hij rijdt mee 'n
zwaor kèr!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe
kapelaon van Baozel, afl. 3; Nieuwe Tilburgsche Courant 15-10-1938)
-
...den Sik stond aaltij klaor om de kèr van den dokter uit et los
zaand te trekken... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik
van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 18-4-1939)
-
...onze vadder zaoliger [...] zi aaltij: k Zit liever mee in koai
kèr in de haai as mee in goei schip op zee.
(Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs -
Boer maak op oew kèr? - Nè jongen, naa nie. - Rot boer, rot kèr,
rot pèrd (20-07-1962)
-
Cees Robben t komt er meej de schoep binnen en t gaot er meej de
kèèr uit. (19641106)
- Elie van Schilt; - We zagen ok twee sorten putjesscheppers, dun ene
ok mee un kiepkerke en un korte schep vur de putjes langs de
kaaibaand, dan was er nog ene mee un grote kiepkeer, mee un peerd er
veur. Die had unne schep mee unne hele lange steel en die mokte die
putten in ut midden van de straot schòòn. (Uit: Alles is aanders;
CuBra ca. 2000)
- WBD - kèrhèngst - lomp paard
- WBD - kèrspringer- (paard dat probeert uit het tuig te springen) - Kees en
Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): kair
- Dialectenquête 1876 - kêr (ê = Frans même)
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - nò de schòft spanne me et pèèrd vur de nuuw kèèr
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ge gaot nie dôod vurdè ge en kèèr zaand op hèt
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - en kèèr teheuj stôote - een kar leegkiepen
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KER voor
kar. ... Verwisseling van A en E niet ongemeen: smart/smert,
hart/hert, scharp/scherp.
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KAR - kè:r, zelfstandig naamwoordvr., verkleinde vorm
kè:rəkə
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèèr zelfstandig naamwoord - kar
kêere
werkwoord, zwak
keren,
omkeren, wenden
- Dialectenquête 1887 Willems - keere - kirde - gekird
- ook vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij kirt
- Dialectenquête 1876 - terugkère - terugkeeren
- Cees Robben - Al is t ôôk nie te keere... (19570706)
- WBD - III.1.2:15 'keren' = keren (draaien); ook: omdraaien, wenden,
zwenken, afslaan
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - ke.rə(n) zw.ww.tr. 'keren' 1) tegenhouden; 2) uithouden, harden
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - keere ww - keren, uithouden, tegenhouden
kèère
werkwoord, zwak
vegen
- WBD - (III.2.1:295) 'keren', 'vegen' = vegen - kèère - kèèrde -
gekèèrd Geen vocaalkrimping
- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek
(1964-1974): den huis kèère = de woonruimte uitvegen, den hèèrd kèère
- Dialectenquête 1876 - mit den bêssen kère - met den bezem keeren; mêne, vêre, kêre
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - As strak de pestoor ònkomt, mot ik et hèùs nòg èfkes kèère
(060408)
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs
huukske; 2006 e.v. - Meej de schomaok wier et hèùs van boove toe
beneeje gekèèrd (260409) = Met de schoonmaak werd het huis van boven
tot beneden op zijn kop gezet.
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KEEREN voor vegen, hoezeer niet algemeen. Bij Meyer reeds verouderd.
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KEREN
ov.ww. 1. vegen, schoonmaken met een bezem; 2. tegenhouden;
3. doorstaan, uithouden: 't is nie te keren; ik kon 't nie keren van
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - ke.rə(n) zw.ww.tr.
'keren' - met een bezem vegen
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KÈREN ww - vegen: den vloer kèren
kèèrel
zelfstandig naamwoord
kerel
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 'keirel'
- Cees Robben - Zwarte mèèrel... Felle kèèrel... (19601007)
- WBD -
III.3.1:22 'kerel' - kerel
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - kèèrel / kêerel (blz. 95)
- WBD - III.1.1:3 'kerel' = man
- WBD - III.1.4:127 'kerel' = betrouwbaar iemand
- WBD - III.4.in222 'kerel' = iets groots in zijn soort', ook 'knoeperd','knoert
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kärəl,
zelfstandig naamwoord mannelijk 'kaerel' - kerel
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KEREL - kè:rəl,
zelfstandig naamwoord m.: nə gəlak nəm bʉəm
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KÈREL zelfstandig naamwoord mannelijk -iets groots in zijne soort
kèèreme
werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kermen
- WBD - III.1.4:255 'kermen' = kreunen
kèèrk
zelfstandig naamwoord
kerk
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - (blz. 22) 'kèrk'gezegde
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - De
kèèrk is hógger as de toore; gezegde
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Hij
is kèrks as nen hónd klippels; gezegde
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Den
ónzen is nèt zó kèrks as nen hónd klippels; gezegde
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ge
mót nie teegen et kèèrkhöske piese, want et drêûgt nôot óp; gezegde
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ge
moet nie plasse teegen et kèèrkhöske, want ...gezegde
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden -
Ontzie kèèrk èn geestelekhei; gezegde
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ze
hèbben òk nie ammòl bèllekes aon, die nòr de kèèrk gòn; gezegde
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - As ze ammòl en bèlleke droege dan kónde mekare nie verstaon van
de hèrrie - Dialectenquête 1876 - kèrreke - kerken
- Dialectenquête 1876 - kerk: blijft onveranderd, (tegenover stèrrek, wèrrek, met
scherplange è)
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - de grôote kèèrek (bep. wijk)
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KERK (uitspr. kärrək, kerrək, te
kārrək)
zelfstandig naamwoord v.; Frans: église
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de kèèrk moet dur et kèrkstrotje (Kn'50) m.b.t. een zware
bevalling
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: driemaol rónd de kèèrk is zó goed as eens derin (Daamen -
Handschrift
1916: ) -
verontschuldiging van iemand die niet naar de kerk gaat
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: rôokende nôr de kèèrk is schèètend Variant: eetend nôr de
kèèrk is -
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kèrk' zelfstandig naamwoord
kèers,
kèrske
zelfstandig naamwoord
kaars
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - (blz. 22) kèèrs
- Vruuger
mòkte de koster de kèèrse zelf.
- Gezegde: Pierre
van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): Stikt de kèers mar aon - werd gezegd als iedereen binnen was (omdat
zulks ook gebeurde zodra iedereen aanwezig was bij een gestorvene)
- A.J.A.C.
van Delft - Als iemand iets goeds of een goede betrekking verwaarloost, zegt men
om z'n verontwaardiging uit te drukken: "Hij zal het nog mee 'n
kerske (of: 'n lanterntje) gaon zuuken." Ook hoort men: "Hij zal er
z'n vingers nog ooit naor afbijten." (Nieuwe Tilburgsche
Courant; Van
Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)
- Pierre
van Beek - Zodra iets moet "al zô den duvel de kèrs (kaars)
vaasthawen" valt er niet meer aan te ontkomen
(Tilburgse
taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)
-
Hoeveul kèrskes zottie al nie/ daor hèbbe laote braande?
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Et gouwe kösterke )
-
Het leven is un braandende kèèrs/ Den dood det is de wind... (Tony
Ansems, Houd oew haande vur oewe mond; van de cd Gatvermiedenhoet;
2010)
- Dialectenquête 1876 - waas-kêrs - waskaars (ê als in Franse même)
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - die kèèrs gift goej licht war - die kaars geeft 'n helder licht he?
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de kèèrs ònsteeke (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '70) - met het werk beginnen
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kä.rs, zelfstandig
naamwoord vrouwelijk 'kaers' 1) steen
van een steenvrucht; 2) pit(ten) v.
appels en peren.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KÈÈRS (Kemp.: kjèès, kèäs) zelfstandig naamwoord v.,
verkleinwoord 'kesken' - kaars, Frans: chandelle
- WNT - KAARS, keers

kèèrvel
zelfstandig naamwoord
kervel,
tuinkervel; Anthriscus cerefolium; Echte kervel
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kèèrevel'
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KERVEL (uitspr. kärrəvəl; Antw.:
karrəvəl)
zelfstandig naamwoord mannelijk en niet v.; Frans: cerfeuille - kervel; ook KELVER (uitspr. kelləvər)


Detail uit een stilleven van Pieter
Claesz
kèès
zelfstandig naamwoord
kaas
gemèènekèès
komijnekaas; snipperskèès - gesneden kaas (in plakjes)
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 'keiskop'
- Cees Robben - Ik ben sjuust op de kèèès
gebid... (19590328)
- Cees Robben - Zèède gij ôôk op de kèès gebid.. (19700814)
- Cees Robben - Kekkis Merie... Twidderaande sôôrt kès... (19540313
-
Gezegde -
Beeter grèès as kèès. - Beter grijze haren dan geen haren.
- Dialectenquête 1876 - brooikes mï kês (ê van
Frans même) (ook: kees); kees (scherp)
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - eete zullie ók gèère kèès?
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - eetən ullie ok gèère kaas?
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - dès nòg ginne kaoje kèès, hurre - dat is nog zo'n slechte kaas
niet, hoor
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - daar leej twidderaande kèès: tunnekeskèès èn kemèènekèès
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèès zelfstandig naamwoord - kaas
- Piet van Beers; CuBra 23-8-2004 - uit: 'As, as,
as...' - As ze op ´t kèrkhof m´n graf zèn dicht on ´t gooie/of bij ´t
crèmatorium m´n as zèn on ´t verstrooie./ As femilie, kèènd èn kraai
on toffel is gezeete/ om daor koffie, krintemik èn brooikes kèès te
eete.
- Elie van Schilt; - De trouwmissen en de
begroffenissen waren vur de kenderzangers ut féénst, dan kreegde as
de mis afgelòòpen was, bij un trouwmis iets lekkers en bij un
begroffenis, brooikus mee kèès of ham.
(Uit: As ge katteliek geboren wierd dan hadde toch veul te doen
en te laoten, 2009, CuBra)
- Piet van Beers; uit: 'Vrèmde kòst': Èn die
vremde eetgewontes/ brènge ze vandaor dan meej./ Fraanse kèès èn
Spaonse wèène/ èn oolèève òf patee. (CuBra)
- Piet van Beers; uit: '´n Verjaordgsfist': Op
de tòffel ollienutjes/ sjips meej sauskes, kèès èn wòrst./
Limmenade, unnen bòrrel/ òf Trappisjes vur den dòrst. (CuBra)
- Lodewijk van den Bredevoort - Smèèrges op oew
brôod kréégde kèès, elke vrijdag opnuuw kèès en nog ens kèès. Kende
gullie dè één van alle nog; tien sneeje brood meej kèès. Kunde oe
èège daor nog iets bij vurstelle? Ik zeej daor ens enne keer iets
van tegen onze vadder: Kunde gullie dè brôod nie wè dunder en dieje
kèès nie wè dikker
snije? (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Smokkelen zôgezeed. Hij heej hil wè rog en
kèès naor hèùs gesjouwd op zen roestige fiets. (Lodewijk van den
Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Volgens sommige van mèn bruurs en zusters,
waar dieje kèès dikkels
zô taai degger gerust oew schoenen meej kost verzole. (Lodewijk van
den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Òf brôojkes meej gemèène kèès èn uikes. (Ed
Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

Middenstandsrijm in het dialect in de
marktkraam van Kaashandel Bastiaansen uit Molenschot. Tilburg,
Koningsplein maart 2019. Foto: CuBra.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KÈÈS zelfstandig naamwoord mannelijk en niet v. - kaas,
Frans: fromage
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KAAS
(kéés) mannelijk het bekende zuivelprodukt; vandaar: de kéés, op de
kéés kome, en op de kéés verzuke, uitnodiging op het
begrafenismaal, bestaande uit koffie en broodjes met kaas.
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - met umlaut (blz. 90)
- WNT - KAAS, gewestelijk KEES (en kies)
- WBD - III.1.3:178 ' kaasbolletje', 'kaasbol' = bolhoed (spotnaam)
- WBD - III.4.4:2 'kaasbol' = volle maan

Schilderij van Clara Peeters (17e eeuw) - Stilleven met kaas
(detail) - 1615
Kêet, De
toponiem
onderdeel van De Uilenvlucht, Korvel
Keet is hier waarschijnlijk bedoeld als benaming voor een primitief
bouwsel
-
Willem van Mook; Nieuwe Brabantse novellen, 1970 Den Uilenvlucht was de verzamelnaam voor drie
grote weverswoningen. Ze stonden zeer afgelegen, op een open veld,
waar toen nog geen andere bebouwing was. Er voor, er achter en
bezijden niets dan weide, heide en bossen. In bet begin van deze
eeuw waren die drie huizen tot ruines vervallen en toch woonden er
toen nog mensen in. Het Kretshuis was het voornaamste van de drie.
De Keet en de Krucht waren dépendances van het grote Kretshuis
dat in het begin van de vorige eeuw, toen Tilburg onder Frans bewind
stond (1795-1813), gebruikt is geweest als Leprosie
(Melaatsenhuis). Omdat er in Tilburg gelukkig geen melaatsen waren,
bestemde men het voor quarantaine bij besmettelijke ziekten.
kêet,
kitje
zelfstandig naamwoord
keet,
armoedige houten woning
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - de Kêet - onderkomen van leproserie 'Den Èùlevlucht'
- WNT - VII:2016: gewestelijk nog KETE (men
schrijft gewoonlijk KEETE) Men schrijft ê, blijkens de hedendaagsche
dialecten.
- WBD - III.4.4:245 keet = lawaai
-
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- KEET hut;
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - ke.t, zelfstandig naamwoord
vrouwelijk 'keet' - klein woonhuis, geringe woning
keetel
zelfstandig naamwoord
ketel
- Dialectenquête 1876 - kètel
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kittel'
keetelapper
zelfstandig
naamwoord
ketellapper
- Pierre van
Beek - Hij zuipt als een ketellapper (ketelbuter, d.i. ketelboeter). (Nieuwe
Tilburgsche Courant; Onze folklore afl. 4; 19 maart 1959)
keetelbuunder
zelfstandig naamwoord
ketelboeter,
ketellapper
ketellapper,
classificeerder
- Gezegde: Vèèchten as nen keetelbuuner
...èn
vochte as keetelbuunders/ rondom de mallemeule. (Lechim; pseudoniem
van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit:
Vruuger...veul muuger)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'keetelbuunder, keetelbuuner'
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Ketelbuunder, mannelijk ketelboeter, ketellapper, marskramer die met ketels
leurt. Dikwijls in verband gebracht met vechten en vloeken. De vorm
-buunder is misschien ontstaan onder invloed van een associatie met
'boenen' en 'boenders' als handelswaar.
- WNT - KETELBOETER - gewoonlijk een rondtrekkend, vagebondeerend
handwerksman
- Pierre van Beek - De ketelboeners, dat zijn
degenen, die op gezette tijden als het "ketelbunen" was de
ketelsteen uit de fabrieksketels bikten, schijnen vroeger geen al te
beste reputatie gehad te hebben. Hoe komt men anders aan "vechten
als ketelbuners", welk gezegde nog in zwang is. Zoals trouwens ook
het beroep, dat overigens een zeer eerzaam vak is. (Tilburgse
taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)
- Pierre van
Beek - Leefden
de houtrapers met de waarheid schijnbaar vaak op gespannen voet,
de ketelboeners hadden ook geen al te beste reputatie. Nu nog
hebben we de uitdrukking "vechten als ketelbuners". Ketelboeners
waren mensen, die gekleed in witte pakken met een daaraan
vastgemaakte dito muts de ketelsteen uit het inwendige van de
stoomketels der fabrieken bikten. Dit gebeurde op gezette tijden. Dat was het zg. "ketelbunen", wat tot consequentie had,
dat de fabriek stil lag, omdat men van te voren "de stoom had
laten schieten". Met het steeds meer uit de tijd geraken van de
stoomketels is uiteraard ook de behoefte aan het "ketelbunen"
verminderd. (Pierre van Beek -Tilburgse Taalplastiek P - Nr. 6 - Za 06-06-1964)

De jonge kok
- Joseph Bail
keetelbuuter
zelfstandig naamwoord
(rondreizend)
ketellapper, koperslager
keetelmeziek
zelfstandig
naamwoord
ketelmuziek;
lawaai maken met potten, pannen, etc.
- Audioregistratie 1978 - Meej grôote schijnwerpers vur zen deur
(Vermeer)! Èn
e
toen
e
keetelmeziek! Ik meej en akkòrdeejon veur
erop èn ik krêeg er nòg êene bè me. (- Interview met Heikanters -
Transcriptie door Hans Hessels)
kèève
werkwoord, sterk
kijven
- Dialectenquête 1887 Willems - kèève - kêef - gekeeve -
geen vocaalkrimping
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): de moeder kêef
- WBD - III.4.1:47 'kijven' -waarschuwen (van vogels)
- WBD - III.1.4:422 'kijven' = idem; 'bekijven' = berispen
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - ke.və(n)
st. ww. intr. - kijven
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèève ww - kijven
Keevelèèr
toponiem
Kevelaar; in Tilburg een populaire bestemming om op bedevaart te
gaan; de prent van Robben behandelt de zogenaamde voetprocessie
daarheen
- Cees Robben - De voetprocessie trok vurbij / Naor t verre
Kevelèèr... (19600715)
- Cees Robben - De vurspraok van Onze Lieve Vrouw van de Hasseltse
Kapel [is] zeket zôô straf as die van Kevelèèr... (19710515)
- Cees Robben - Ik gao te voet naor Kevelèèr... (19610421)
kèèzer
zelfstandig naamwoord
keizer
- WTT - 2012 -
in dialectteksten wordt 'keizer' vaker aangetroffen dan 'kèèzer'
- Jodocus -
Maria, die klopte-n-um in zunne nek:/ nog efkes, dan kunne we
ruste!/ Wè denkte van mèn! Nege maonde al zè 'k!/ en dè ammaol vur
keizer Augustus. (pseudoniem van Jacques Stroucken, uit: Toemet-hooi, 1993)
kefeej
zelfstandig naamwoord, onzijdig
café =
Frans 'café' met vocaalreductie
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): in de café ; caféhaawer
-
...in et kefeeke op den hoek...
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Ik haaw nie van zwèmme)
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- En dan wonde Fons (Aleejaose = Elissen), die wonde daor op de
Noordhoek, dè kefeejke, ik weet nie òf ge dè ôot wèl nie, dè, dieje
kefeej daor ôot gekènd hèt
èn daor stond aaltij enen örgel
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- Koske van de Wouw wonde op de hoek van de Misjenaaresstraot
(Missionarisstraat) in dè kefeejke daor!
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
ook gebruikt als vrouwelijk
zelfstandig naamwoord
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
-
ón den ooverkaant van, van de kerk, daor hadde vruuger de
bierhal [het café] van Panhuysen
èn òn den ooverkaant hadde Piet
Krèùse (Kruyssen), die kefeej èn dan hòdde teegenoover op den hoek,
hòdde Jantje Vorselaars zitte, ok en kefeej!
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
-
èn toen kosseme saoves òf tweej keer in de week bij Toon van t
Hof op de Bredòssewèg in die kefeej daor vruuger de Haos gezeeten
heej
►Klik hier om dit bestand te beluisteren

Nieuwe
Tilburgsche Courant 20-11-1889
kejak
zelfstandig naamwoord
cognac
- Cees Robben - Unne scheut kejak... (19840525)
- Cees Robben - En [ik] kus (...) vur de
zovvelste keer devoot en mee smaok/ t reliekske vol Fraanse
kejak... (19700102)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
75 07 17 - Kejak en triepele-sek.
-
Piet van Beers Asperges me: Boove op 't koor zonge de heere/
saome meej 't allergrotst gemak./ Die hadde vur dèsse begosse/ soms
al gepruufd van de kejak. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
-
Piet van Beers Nie sjouwe: Den dòkter kwaam er òn te paas./ Die
zeej: "Dè duurt wèl weeke."/ Ik ha 'n flinke kaaw gevat,/ dè hattie
zôo bekeeke./ Ik moes èlken dag drie aajer eete/ meej enne scheut
kejak./ En nao 'n week toen hak n bakkes/ as enen èèrpelzak./ Ik
kan dörrom... sins dieje tèèd/ de aajer nie mir zien./ Meej de
kejak, ist aanders meej.../ Die lus ik er wèl tien. (Spoeje
doemmeniemer; 2009)
-
Henriëtte Vunderink, 'De Pestoor', in: 'k Zal van oe blèève haawe,
2007 - Èn saoves vur et nor bèd gaon/ wier der nog kejak geschonke...
kèk
gebiedende wijs van kèèke
- Cees Robben - Kek uit oew soepers.... (19560211)
- Cees Robben - Kek Sjenet... zô is t gekomen (19560714)
- Dialectenquête 1876 - kêk! (ê als van Frans même)
kèkkis
gebiedende wijs van kèèke, samengetrokken met bijwoord eens (es)
kijk eens
Cees Robben - Kekkis Merie... Twidderaande sôôrt kès... (19540313)
- Cees Robben - Kèkkis of ie kèkt Pietje... En as ie kèkt... Nie
kèèke... (19541224)
kekoers
zelfstandig naamwoord
concours
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
75 09 04 - Ons Sjaan ha' 'n gróót schilderij / Op t rik-kekoers
gewonne...
kèkt
persoonsvorm van werkwoord kèèke,gij, hij,
zij, et kèkt; en gebidende wijs
Kèkt
is òf ie kèkt, èn assie kèkt, nie kèèke.
kèl
zelfstandig
naamwoord
kerel
alleen
aangetroffen bij Piet Heerkens; verkorting van dialectisch kèèrel;
- Piet Heerkens; uit Vertesselkes, De boeren van Baokel, 1944 -
z'is laoter getrouwd mee 'nen Tilburgsche kel...
kèlderbist,
-vèèrke
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - pissebed
- WNT - KELDERVARKEN - kelderpissebed, keldermot, kelderzeug
kèlderwènd
zelfstandig naamwoord
krik, dommekracht, kelderwinde
- WNT - KELDERWINDAS - kelderwinde, dommekracht
kèlfke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van
'kalf', met umlaut
kalfje
- Piet
Heerkens - de
kelfkes daanse... (uit: De Mus, Lente, 1939)
-
Leo Heerkens - 'k Zie de blumkes lekker bloeien/ en de kelfkes
lollig stoeien (uit: 'Op m'n beene'; 1940)
- Cees Robben - Bende al getrouwd Piet...? ..Ongebonden is t bist
zeej t kelfke.. en t kos rond den schelft... (19650910)
- In die
waaie liepe s zomers wè koeikes en kèlfkes
(Lodewijk van den
Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
keliek
zelfstandig naamwoord
koliek,
onderbuikskramp
van
Frans: 'colique'
- Cees Robben - Onze Jaon (...) hee gin zucht of terring...
fieteldaans.. bof.. of keliek... (19551217)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kli.ik resp. klik, zelfstandig naamwoord. o. - koliek
- WNT - KOLIEK - benaming van verschillende, met kramppijnen gepaard gaande
buikaandoeningen ...
kèlriem
zelfstandig naamwoord
- WBD - kopstuk (Hasselt), de riem die achter de oren van het paard langs
loopt. N.B. De letterlijke vertaling 'keelriem' komt ook in het
WBD
voor, echter zonder vermelding van een Tilburgs woord.
- WNT - KEELRIEM aan het paardenhoofdstel, de riem die, van de slapen, onder
den kop door, om het bovenste van den hals gaat.
kèlsgat
zelfstandig naamwoord
keelgat
- Cees Robben - t Blèèft in mn kelsgat steken... (19600923)
- Piet van Beers Hoest: Zo nou èn dan, vatte
ik 'n snuupke./ Van die hêete (varn Jamin.)/ Mar....toen schoot 't
in m'n kèlsgat./ En ik stikte der host in. (Spoeje doemmeniemer;
2009)
- WBD - III.1.1:191 'keelsgat' = keelgat
- WNT - KEELGAT. Uit 'keel' en 'gat'
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoordo. 'keelsgat' - keelgat
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KÈÈLGAT zelfstandig naamwoordo. - keelgat. Verkeerd kèèlgat - luchtpijp,
adempijp.
kèltje
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - keeltje
kemêel
zelfstandig naamwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kameel
- WBD -
(III.3.2:351) kemêel = kameel
► keemel

Nieuwe Tilburgsche Courant 27-11-1943

Kamelenharen
pantoffels (Internet 2013)
kemêelhaor
zelfstandig naamwoord, stofnaam: kamelenhaar,
kamelenharen ...
- Nieuwe Tilburgsche Courant 27-11-1943 -Laot ons ze 'n paor werme kameelhaor
kraogpantoffels geven.
- Nieuwe Tilburgsche Courant 30-11-1943 - Kemeelhaor pantoffels mee lère zool.

Nieuwe Tilburgsche Courant 30-11-1943
kemèène
soortnaam
met komijn als ingrediënt; komijnekaas.
- Cees Robben - Kekkis Merie... Twidderaande sôôrt kès... Böllekes
kès... en kemène kès... (19540313)
kemiek
bijvoeglijk naamwoord /zelfstandig naamwoord
komisch;
komiek
Frans: 'comique' met vocaalreductie
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): ene kemieke film
...hij was dikkels ok grappig, soms kemiek.
(Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
-
Noord en Zuid, jrg. 10, 1887, p. 11 Diverse Meijerrijse woorden
- Zoo spreken de Meierijers en schrijven
ook (...)
kemiek...
- WBD - III.1.4:197 'komiek' = grapjas
- WBD - III.1.4:207
'komiek' = grappig
- WBD - III.1.4:208
'komisch' = geestig
kèmke
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
kammetje;
verkleinde vorm
van 'kam', met umlaut
- Cees Robben - ...wol mee röcht.. of wol mee kemkes... (19560630)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - hèdde ieveraans mèn kèmke zien ligge?
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs
huukske; 2006 e.v. - Hij heej zo wèèneg haor dèttie en fèèn
kèmke nôodeg heej om ze te vèène (290309) + (020610)
- Cursus in Tilburgs krantenrubriek circa 1940 - (89) 'Hedd' ieveraans m'n kemke zien ligge?'
kèmme
werkwoord, zwak
kammen
- Dialectenquête 1887 Willems - kèmme - kèmde - gekèmd
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kä.mə(n)
zwak werkwoord overgankelijk en onovergankelijk 'keimmen' - kammen
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KAMMEN, KEMMEN
kemiekerig
bijwoord
uit komiek
komisch, lachwekkend
- J.A.; Nieuwe Tilburgsche Courant 14-04-1938 - Daar worre die twee na kemiekerig van.
keminniekaanten
zelfstandig naamwoord, meervoud; communiekanten, kinderen die hun
eerste communie doen
de eerste i is mogelijk een verschrijving;
deze vorm is nergens anders aangetroffen.
- Cees Robben - k Zie ze gaon... die klèène klaanten/ Stap vur stap
keminniekaanten... (19560512)

Ill.: Thomé - cannabis sativa L. - hennep - kemp
kèmp
zelfstandig naamwoord
hennep
- WBD - III.4.3:326 wilde kèmp - hennepnetel (Galeopsis tetrahit), ook 'neetel'
genoemd
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kèmp (krt.89)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - känəp,
zelfstandig naamwoord mannelijk 'kennep' - hennep
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KE- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse
spreekwoorden - (Kempen: kämp, kae ae mp) zelfstandig naamwoord
mannelijk - hennip, Frans: chanure
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèmp - zelfstandig naamwoord - hennep (Hennep werd ook uitgespr. als kènnep)
- WNT - Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - (uit kennep (kenp)) Cannabis sativa L.
kèmpekurtje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
de etymologie is onduidelijk; mogelijk
samenstelling uit kèmp als këmparen (zie volgende) en kurtje als
koordje
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "op 't kempekurtje aaf (op 't nippertje)"
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'op ut kèmberkurtje', op het nippertje
kempgaore
zelfstandig naamwoord
- WBD - II:698 -
hennepgaren, het grove hennepgaren waar men pekdraad van verdaardigt,
ook genoemd 'hènnepgaore'
kèmpzaod
zelfstandig naamwoord
hennepzaad,
veelal als vogelvoer gebruikt
kemuunie
zelfstandig naamwoord
het sacrament van de Heilige Communie
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 -
as ge dan in de, in de kèrk
kwaamt, nou, dan wierde oovergeslaon agge te kemuunie gingt!
(transcriptie Hans Hessels 2014)
►
Klik hier voor audiofragment
kenaarieveugel
zelstandig
naamwoord
kanarievogel, kanarie
► knòrrie
- Interview Jolen - 1978 -
ik ha zôo, ja, jao, vinke, en
kenaarievoogel en zôo, drie dezèllefde
(transcriptie Hans Hessels,
2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
kenaarieveugeltungske
zelfstandig
naamwoord
tongetje van een
kanarievogel
- A.J.A.C.
van Delft - Tegen iemand, die wat kieskeurig blijkt, wordt gezegd: "We zullen je
kanarievogeltongetjes geven." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen
afl. 108; 6 april 1929)
kenaol
zelfstandig naamwoord
kanaal
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
69 08 21 - Want we hebbe iets bezunders / Wè nog niemand aanders had
/ Wij hebbe bij 'n buike règen / Kenaole midde in de stad.
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
-
et kenaol dè was nòg nie gelèèk oope
èn toen wast, in den
ollògstèèd ok nòg gebeurd, en bietje vur den ollògstèèd
want den
dèèk hier, die, die, de verkeerswèg, den dèèk, dès zaand wòr den
dèèk meej opgehôogd, dès ammel zaand hier öt et kenaol!
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - et kenaol
► knaol
kenaoldèèk,
knòldèèk
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - kanaaldijk (langs het Wilhelminakanaal)
kènder
- kèènder
zelfstandig naamwoord meervoud
kinderen
-
uitdrukking platte kènder - nog in de wieg liggende kinderen; ook: platte jong
-
uitdrukking kènder van half-om-half = kinderen waarvan een ouder benoorden en
een van bezuiden de spoorlijn afkomstig is.
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): kènderwaoge
-
Piet
Heerkens; uit: De Mus, Kiendjes, 1939 -
Praot me nie van kiendjes,
kender,
overal ter wereld zijn d'r;
schreuwe... doen ze nergens
zuutjes,
overal hebben ze vieze snuutjes;
- Cees Robben - De kender gaon t list...
(19540724)
- Cees Robben - Mee de vrouw en kender/ Kermis haauwe... (19540814)
- Cees Robben - Enkel kender in de Laai/ Dokkelen wè in dn braai
(19570704)
- Cees Robben - Daor vlinderen as vlemmekes/ Veul helle
kender-stemmekes... (19580531)
- Cees Robben - k Heb alle bij mekaare tien kender gehad... aacht
goei en twee kaoi... (19610526)
- Cees Robben - De kender (...) pruuven den slameur... (19650507)
- Cees Robben - De kender (...) zen tegen t regeur (19650507)
- Cees Robben - De kender hebben ginne rust (...) en moeten
deurke-deurke-dons (19650507)
- Cees Robben - Twee platte kender... en naa wir zôô... (19680322)
- Cees Robben - Dan ruuk ik wir dem eeremoei/ die vruuger deur vur
deur/ De straot op kwaam heel zwoel en zwaor/ van kender en
slameur... (19701016)
- Cees Robben - As n vrouw uitschaait mee kraome,/ Haauwt ze mee dr
kender saome... (19790720)
- Cees Robben - Men kender wille toch wel elke week wè nuus, Nel... En
zelf hek nog ginne buuste-haauwer aon mn kont... (19860926)
Cees Robben - k Gao mee de kènder naor t uitgepakt kèèke...
(19651119)
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- Et was netuurlek ammel vur kènder, hè
de snoep èn de sènte, meer
krêede nôot nie
!!
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
- Informant Ad Vinken; natte kènder - kinderen die nog niet zindelijk zijn.
-
Nie te veul hèrrie meej oew Sjaan/ gin trubbel meej de kènder...
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: En nuu begien)
- Elie van Schilt; - kender van unne metseléér, draoimaoker of
duveléér, die wieren gin misdienéér. (Uit: As ge katteliek geboren
wierd; CuBra ca. 2000)
-
En höshaawe meej negen kènder. Niks biezonders in dieje tèèd zulde
zegge. Mar dn oudste waar 'nne zoon en daoronder kwaame nog aacht
mèskes. (Jos Naaijkens; Vruuger bij ons in de Mister Stormstraot; CuBra, ca 2005)
-
Begin jaore vèftig ginge wij bij heur iedere woensdagmiddaag om vèèf
uur tilleviezie kèèke. Alle kènder öt de buurt mochte koome. We
moeste ons schoene ötdoen en in de keuke zette. Soms zaate we wel
meej dèrtig kènder in dr höskaomer, ammòl vur zôn klèèn teeveeke
meej zôn klèèn bild wè nie presies int midde van t toestel zaat.
(Jos Naaijkens; Vruuger bij ons in de Mister Stormstraot; CuBra,
ca 2005)
-
Piet van Beers Snuupkes: Drie kènder öt de buurt, drie zwarte
snuutjes./ Meej krontjes op der bölleke èn lèèrze òn der
vuutjes/ zonge ze "Gif mèn enne nuuwen hoed". (Spoeje doemmeniemer;
2009)
- Dialectenquête 1876 - kender (de e heel scherp, scherper dan in 'pen')
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - de schoolkènder zèn meej de mister nòr de zeej gewist
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - aander meense kènder zèn aatij gaawer groot
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - dur de kènder èn de kiepe krèède de miste ruuzie
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kènder
- WNT - KIND mv. kinderen, kinders, gewestelijk nog kinder;
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - kijnder
- Grôot diktee van de Tilburgse taol 05
- ze waare meej al de kènderrèèkdom zo èèrm as Job
kènderèègteg
bijvoeglijk naamwoord .
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kènderègteg' - kinderachtig
kènderjaore
zelfstandig naamwoord; samenstelling uit meervoud van kènd, kind,
en meervoud van jaor, jaar.
kinderjaren
- Cees Robben - k Denk wir aon mn kènderjaoren... (19560512)
kènderköpke
zelfstandig naamwoord
kinderhoofdje;
veldkei voor bestrating
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - waor ge int waandele kènderköpkes vuult
-
Ut kèend is mee zun kopke op de kenderkopkus gevalle... (Hein
Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)
- De
straot, et wegdek op zen Nederlands gezeed, waar vur fietsers un
straf, om daor deur te moeten, over die hobbelkaaien. Echte
kenderköpkes waren et, ingevoerd vanöt den Bels. (Lodewijk van den
Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Daor
waar nog meer veraanderd, nèè die rotkaaie, die kènderköpkes, laage
der aaltij nog, dus dur de straot fietse nog steeds nie òn te raoje.
(Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kènderköpkes - de grote 'Bèlze kaaje' staan bekend als
kènderköpkes
kènderwaoge
zelfstandig
naamwoord
kinderwagen
- Audioregistratie 1978 -
èllek jaor ging ons moeder meej de
kènderwaoge, war, ging ze en vèèreke kôope op de vèèrekesmèrt
in de
kènderwaoge
in ene zak! (interview met dhr. Hermans, transcriptie
door Hans Hessels)
... en
vruuger hèk r veul gewaandeld meej de kènderwaoge. (Ed Schilders;
Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)
kèndoe
samentrekking
ken je je
- Cees Robben - Dan kendoe èège niemir terug (datum niet bekend
kènds,
kèns
bijvoeglijk naamwoord .
kinds
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 'as ge zelf kendsch bent'
kenèèn,
knèèn
zelfstandig naamwoord
konijn
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs -
(Gehoord bij de groentenboer: ) Gij mee oew vitaminen, ik zeg mar
slaoi is goed veur de kenène (10-03-1967)
-
Piet van Beers Peeje, knèène èn jonge mèt: En Jan die ging te
lange liste/ meej z'n kenèène nòr de mèrt./ Ze waare zwaor èn vèt
gewòrre./ En vur den haandel hil wè wèrd. (Spoeje doemmeniemer;
2009)
► knèèn

Verkoper van konijnenvellen -19de eeuw
kenèènejuus
zelfstandig naamwoord
- Pierre van
Beek - Liefhebbers van konijnen zijn het "kunijnenjuus" (kenijnen). (Nieuwe
Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)
kenèntje, knèntje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van kenèèn of knèèn
konijntje
- Cees Robben - Wie blijft vur un kenèntje staon... (19570615)
Kenilles, Knilles
eigennaam; Cornelis
in het bijzonder het bedevaartoord van de
heilige Cornelis in Esbeek
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - Dè zèn ammel veul dinge die
ammel öt den booze zèn vort, hè. Nèt as Keevelèèr, jè, daor heurde
nòg wel es ene keer van
èn nèt as Schèèrepenheuvel èn zôo
èn nèt as
Pirke Donders
èn nèt as den Hèllegen Éèk in, in, in, in Orschòt
èn
den Hèllege Kenilles
(transcriptie Hans Hessels 2014)
►
Klik hier voor audiofragment
kènneke
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
inhoudsmaat (bier) verkleinde vorm
van 'kan' met umlaut.
kannetje
- Lowie van
Dorrus Misters; Een
grote 50 jaar geleden waren de tonnen nog in gebruik en werd een ton
gerekend op 150 liter inhoud. Ook was er fustwerk in gebruik van 1/2
ton of "vat", van 1/4 ton of "keneke" en van 1/8 ton dat men "kattekop"
noemde. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse folklore,
afl. 8 Oude brouwerijen in Tilburg; Nieuwe Tilburgsche Courant 23-6-1951)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek
(1993) - et kènneke stao op den òrecht
- Brôod
eten tussen et koren op et veld en koffie drinken öt zon kom, diese
vol schonken öt zon blaaw kenneke. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1,
Tilburg 2006)
- WBD - III.2.1:124 'kanneke
kennekoe
samentrekking: ken ik je
- Zegsman dhr. Hessels
(1931-2006);
2020 - Je hebt iets (eens) goed gedaan: - zôo kènnekoe wir!
►
Volledige bron:
KLIK HIER
kenon,
knon
zelfstandig naamwoord
kanon
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kenon, knon' kanon, verkleinde vorm 'knunneke'
-
Pierre van Beek - Wie des avonds "zô zat as 'n kanon" is, loopt
veel gevaar des morgens "zô ziek as 'n krab" te zijn, beweert men in
Tilburg al is het ons niet duidelijk waarom hier nu juist die "krab"
en dat "kanon" bij te pas moeten komen. . (Tilburgse taalplastiek 2
Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)
kenonbòl,
de
kanonbal
bijnaam van
baanwielrenner Jan
Pijnenburg
kèns,
kènds
bijvoeglijk naamwoord .
kinds,
dement
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kƐns,
bijvoeglijk naamwoord 'kends' (d.i. kijnds)
kènskènder
zelfstandig naamwoord,
meervoud
kleinkinderen,
kindskinderen
- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - Bewaor
et mar vur oew kènskènder.
kèntje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
van kaant
kantje
- Cees Robben - Op t kentje aaf... (19780113)
kepèl,
kepèlleke
zelfstandig naamwoord en verkleinwoord
1. kapel
- Cees Robben - Gao delke merrege naor t kepelleke Ketooke..?
(19570504)
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): kepel

Lechim
- Gedicht van de week uit de Tilburgse Koerier (1957-1982)
Tony Ansems -
De hasseltse kapel
As de Maaj maond was begonnen
Gingen wij mee hil 't stel
Onze Pa, en ons Moeder en heel de kender
Naor de Hasseltse Kapel
Gauw 't Roozenhuuke bidde
Die ouw vrouwkes waren snel
En dan saome snoep ötzuuke
Bij de Hasseltse Kapel
Van die lekkere kaneele steele
Zuuthout, drop en karamel
Leerden om alles saam te dele
Bij de Hasseltse Kapel
(.De Hasseltse kapel; van de cd Tilburgse Liekes
American Style; 2008)
►
Dossier Hasseltse Kepèl
2. café
- Onderweg hebben we heel wè kepellekes aongedaon en ook in Oirschot
lee je we aon. Uit het land der Brabantsche week, Nieuwe
Tilburgsche Courant 31-07-1930, door W.v.M. = Willem van Mook.
Bij geboorten
gingen de naaste buren mee aangeven. Dit laatste was dan voor de
vader nog al een dure gebeurtenis, want dan sloeg men bij het naar
huis gaan geen een "kapelleke" over. En dan bleven de gevolgen niet
uit... (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse folklore,
afl. 1 Wijkbuurten in vroeger dagen; Nieuwe Tilburgsche Courant 8-11-1950)
Pierre van Beek - De uitdrukking "As O.L.
Heer een kerk bouwt, zet de duvel er een kapel neffe" slaat op de
cafés die men gewoonlijk nabij een kerk aantreft al kan men er ook
wel een diepere zin uithalen, namelijk deze, dat de duivel er steeds
op uit is de mens tot het kwaad te verleiden. (Tilburgse
taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)
Want
die leej de kappèlleke meej aon, hè! Kefeejkes, kappèllekes zin ze
vruuger
[- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps;
transcriptie Hans Hessels, 2015]
3.
twijfelgeval !!
Ik dènk dèk nòr de Hasselt gao/ kèèke rond de kepèl. (Lechim;
pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Nòr de
Bèèvert...)
Nòr de Bèèvert...
Kom, zeej Lewie, ik fiets is op.
Waorheene?, vroeg zen Nel.
Ik dènk dèk nòr de Hasselt gao
kèèke rond de kepèl.
Mar halverweege kreeg ie dòrst
èn hij leej daor èfkes aon.
daor zaag ie hangend òn de toog
zenen aauwe ploegmaot staon.
Ze hèbben er en paor gevat
wiere allèngskes blijer
èn waare vur zer èèrg in han
al vèf kefeekes wijer.
Teege den aoved kwaam ie tèùs.
Nel zaat nòg meej der eete.
Kepèlleks hai zat gehad
mar et Hasselse was vergeete.
4.
vlinder

Uit een ABC-boek
- WNT - Een vlinder
(dagvlinder) van de eene of andere soort, gedaante of kleuren. Soms
kan de toevoeging van witje als synon. (zie beneden, onder de
aangehaalde voorbeelden) doen meenen dat met den naam kapel
slechts vlinders van ééne bepaalde soort en kleur, de witjes
of koolwitjes, zijn bedoeld, maar vermoedelijk is ook
witje op die plaatsen niet anders dan een algemeene naam voor
vlinder, ontleend aan dien van eene zeer veel voorkomende, algemeen
bekende soort.
Reeds bij Kiliaen - 1599
- Piet
Heerkens; uit: De Kinkenduut, Kapelleke, 1941 -
Kapelleke
'n Leuk citroen kapelleke woei
alleenig deur et bos,
en m'n ooge die wieren van et zien nie moei
en ze lieten et ding nie meer los.
Toen woei er 'n wit kapelleke bij
en ze daansten deur et bos,
te saome zot, te saome blij,
te saome vrij en los.
En de twee kapellekes allebei
deur 't lentelieve bos
ze sjaansten en daansten mijn ooge veurbij
al boven et lekkere mos.
Gij lieve kapellekes daor in et bos
een wit en een citroen,
toe, sjaanst er en daanst er mar lekker op los,
ge meugt et gerustekes doen!
keplaon,
keplòntje
zelfstandig naamwoord en verkleinwoord
kapelaan
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de pestoor èn de keplaon lôopen aachter etzèlfde vaon (Pierre van
Beek, Tilburgse Taalplastiek '70)
die houden er dezelfde principes op na
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kəplo´.n,
zelfstandig naamwoord mannelijk 'keploon', - kaplaan, kapelaan
kepoerewiets
bijvoeglijk naamwoord
van
Jiddisch 'kapoeres' (= dood)
kapot,
dood
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - èfkes piepte ze nòg, mar toen waar de mèùs hartstikke
kepoerewiets - eventjes piepte de muis nog, maar daarna was ze
morsdood (220407)
kepòt
bijvoeglijk naamwoord .
kapot,
stuk
kapot, in de zin van voorbij
- Cees Robben - Den irste zondag van de maai/ dan trokken wij dur stad
en haai/ mee de meziek naor Meuleschot/ naor Lôôn of Beek.... Mar t
is kepot...../ dauwtrappen is vort van de baon....../ dè hee
jandoome afgedaon! (19540508) Deze prent werd gemaakt naar
aanleiding van een hernieuwing (handhaving) van het oeroude verbod
op katholiek getinte manifestaties op de openbare weg, meestal het
processieverbodgenoemd.
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het
stadsdialekt van Tilburg, 1996 - de vaos is kepòt
- WBD - kepòtten dêeg - ongeschikt deeg , dat nl. niet wil rijzen
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks
gehad (1984) - die
gao dervan kepòt
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - zene mooter is kepòt
- WBD - III.4.3: kepòt - verdord (van bloemen); ook genoemd: verdòrd,
dôod, ötgedrêûgd, afgestörve, ròt
dood
- Cees Robben - Ik krôj [kruij] krek munne kreugel op den kaaibaand
unne kinkenduut kepot... (19711119)
- WBD - kepòt gaon - sterven (van een dier)
kepòtgaon
werkwoord, sterk
- Informant Ad Vinken; kapotgaan, stukgaan; van dieren: sterven; bij het kaarten geen enkele
slag halen
voor elkaar krijgen
We zullen dan mar is
afwochten wè-t-ie in Keule kepot mokt! (Kubke Kladder; pseudoniem
van Pierre
van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 6; 21-11-1929)
failliet gaan
- Interview met de heer De Kok (1978) Jan van Aorendonk die is toen kepòt gegaon in firteg. (transcriptie Hans Hessels 2014)
►KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren
- WBD - III.4.2:31 'kapotgaan' - sterven (van dieren), ook genoemd:
'sterven' 'doodgaan' of 'creperen'
- WBD - III.4.3:35 kepòt gaon - sterven (van een plant)
kepòthuudje
zelfstandig naamwoord
- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol
(2004) - kapothoed, kleine zwarte hoed bezet met kralen, die door oudere
burgervrouwen werd gedragen
kepòtspeule
werkwoord,
sterk
kapotsnijden; het geslachte varken 'afkappen'
- Audioregistratie 1978 - En dan kwaam de slager, hè, òf de slachter
dògs nòdderhand. Dan kwam ie saoves gewoonlek èn dan kwaamie die
zaak kepòt snije
èn dè ging dan in en hille grôote tòn
(-
Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
kepòtspeule
werkwoord, zwak
kapotspelen:
bij een bepaald kaartspel alle slagen halen
kepòtspeule
- spulde kepòt - kepòtgespuld
ook
in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij spult kepòt
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - bij het hoogjassen: honderd roem en kapot
- Cees Robben - Ik speul hartstikke kepot..! (19740614)
kèps
zelfstandig naamwoord
blut
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "ik doe nie mir mêe ik zai keps (m'n beurs is leeg)"
- Stadsnieuws
Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 10-01- 2010 - Ik doe
niemir meej: ik zèè kèps - ik heb geen geld meer om in te
leggen
- WBD - III.3.2:36) kèps of blut - alles kwijt (bij een spel)
kerbied
zelfstandig naamwoord
carbid
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) -gezegde Ge moest kerbied lusse! (dan zou je ontploffen??)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kərbit,
zelfstandig naamwoord mannelijk - carbid
kerbies
zelfstandig
naamwoord
- Van
Dale - karbies, handtas zonder klep of sluiting, met twee grote oren
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
Hij gao dan de femilie aaf / Om goeien dag te zeggen / En verwocht
demme ammol wè / In zn kerbieske leggen.
kèrbòl
zelfstandig naamwoord
biljartterm; carambole
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
61 06 30 - Kiske, Willum en de Sjef / Beljèrten alle weken / Iedere
kèrbol wordt gewikt, / Gewogen en bekeken.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
78 10 05 - 'zen Opa kos veul kèrbols maoke.
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - (biljartterm) carambole, geslaagde stoot
- WBD - (III.3.2:249) kèrbol = carambole
- Jan Naaijkens; Dè's Biks (1992) - 'kèrbol' zelfstandig naamwoord - carambol
carbolineum
[ook wel, maar foutief, carboleum]
zwarte vloeistof uit
steenkooldestillaat om hout te verduurzamen [tegenwoordig verboden
wegens schadelijke stoffen]
- Cees Robben - teerzeep en kerbol (19701016)
kerdaot
zelfstandig naamwoord
kordaat
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'draai mar kordaot on oew wieltje
- WBD - III.3.1:299 'kordaat' = vinnig
kèrdon
zelfstandig naamwoord
kordon
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - iemand die dur de kèrdons mot - die door een zure appel heen moet
bijten
- WNT - KORDON - Door de kordons (moeten) loopen - voorheen een straf voor
militairen van denzelfden aard als het spitsroedenloopen, waarbij de
geweerriemen als strafwerktuig dienden.
keresier
- kèrresier
zelfstandig naamwoord
bazige
vrouw, heerszuchtige echtgenote
van
Frans carossier (koetspaard), of van 'kurassier' (= dragonder), dat
volgens - WNT - overdrachtelijk 'manwijf' betekent.
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (197
- Cees Robben: jong die om den haoverklap nor bèùte worre gekerreseerd (sic)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kèrresîer'
-
's Moeder hield van praajvesie mar was ôk wel 'nne kurresier as ge
begrèpt wè 'k bedoel. (Jos Naaijkens; Mènne ceeveej; CuBra)
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs
huukske; 2006 e.v. - Hij heej ene keresier getrouwd: hij maag
vort niks meer as nòr heur löstere - Hij heeft een bazige vrouw
getrouwd: hij mag voortaan niets meer dan haar gehoorzamen. (210710)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'karessier zelfstandig naamwoord - manwijf'
kèrhèngst
zelfstandig naamwoord
- WBD - lomp paard
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: zó zuur as ene kèrhèngst (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '70) - 'zuur' betekent hier
agressief, onhandelbaar, zoals een hengst voor een gespan
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - lastig (onhandelbaar) persoon
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord
mannelijk (scheldn.) 'karhengst' - lompe onhandelbare boer.
kèrke
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
verkleinwoord van 'kèèr', met vocaalkrimping: karretje,
wagentje
- Cees Robben - Lam Lewieke zaat gelaote/ In zn kèrke... (19700925)
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - (blz. 16) 'kèrke' geen svarabhaktivocaal wegens morfeemgrens
- Grôot diktee van de Tilburgse taol 08
- dieje meens die die kèrkes mókt ... zonne skoetmoobiel
kèrkehöske
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
kerkhuisje
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: as ge teegen et kèrkehöske piest, dè drêûgt noot óp - Als je
autoriteiten, geestelijke of wereldlijke beledigd hebt, wordt dat
door hen nooit vergeten.
kèrkenbank
zelfstandig naamwoord
- WBD - (III.3.3:41) kèrkenbank, bank = kerkbank
kèrkendeur
zelfstandig naamwoord
kerkdeur
- WBD - (III.3.3:28) kèrkendeur, hoofddeur, grôote deur = kerkdeur
kèrkhòf
zelfstandig naamwoord (m)
kerkhof
- Informant Toine Raaijmakers - Kannie leej opt kèrkhòf (als reactie op de uitlating 'ik kan
het niet')
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Kösters koej maag opt kèrkhòf waaje
kèrkwèg
zelfstandig naamwoord
kerkweg
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - alle weege zèn gin kèrkweege - niet elke weg leidt direct naar een
doel
kermèènekèès
zelfstandig naamwoord
komijnekaas,
pitjeskèès, gemèènekèès
kèrmenaaj
zelfstandig naamwoord
karbonade
Frans: 'carbonnade'
de uitspraak met b komt in het Tilburgs
nauwelijks (meer) voor:
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 'kerbenaai'
- De Bo - De b en de m verwisselen somwijlen met
elkander, bijvoorbeeld (...)
Bedeen medeen, met een. Bestelle mostelle. Karbonade karmena.
(De Bo, Westvlaamsch Idioticon, 1892)
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 02-01-2008 - ... nao et vuurwèèrk waar der vur iederêen ene lèkkere vètte
kèrmenaoj en vors brôod
- De kèrmenaoj, de platte ribbe, de zult of
krèp, et zwoert èn spèk. Toe den hiel aon toe. Durreege spèk èn
ballekebraaj. Et smòdderpötje. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website
Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kärmənä.i,
zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'kérmenaei' - karbonade
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KARBONADE - kè:rmənoə
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KARMENEI, KERMENEI zelfstandig naamwoord v. karbonnadei ook: KERMENAAI
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèrmenaaj zelfstandig naamwoord, karbonade

Tekening van Frans Mandos Tzn - 1945

kèrmes
zelfstandig naamwoord
kermis
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - (blz. 97) toen kwaamde gullie èlk jaor nor de kèrremes
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 'kermisgaast' - kermisgast, kermisbezoeker
- Cees Robben - Al vur de Kermis aont zörge De Leuw..? [Over een
vishandelaar die voor de Kermis haringen op potjes zet] (19640724)
- Dialectenquête 1876 - kerremiskroam
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - toen kwaamde göllie hier èlk jaor nòr de kèrmis
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: tis aaltij gin kèrmes, zi de begijn èn ze sneej den appel in viere
(Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '72)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: meej Hasseltse kèrmes òf èèrpel òf lôof ('49); de eerste
zondag na 2 juli zijn de aardappels rijp om gerooid te worden.
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kèrremes'
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - 'Tilbörgse kèrmes is de grotste van et laand' (160708)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kƐrməs,
zelfstandig naamwoord vrouwelijk - kermis
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KERMIS (uitspr.: kärrəmiis; te Antw.: karrəmiis),
zelfstandig naamwoord v.
en hier en daar Frans: kermesse.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèrmes zelfstandig naamwoord - kermis
kèrmes haawe
werkwoordelijke uitdrukking
kermis vieren
- Cees Robben - Mee de vrouw en kender/ Kermis haauwe... (19540814)
kèrmespòt
zelfstandig naamwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ' kèrremespot' = dubbeltjespot - spaarpot in café voor kermisgeld
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - 'De kèrmespòt stèlt meej die prèèze van teegesworreg nie veul
mir veur' =... met die tarieven ...
kèrmessteel
zelfstandig naamwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kèrremessteel' zuurstok
kèrmesvrijer
zelfstandig naamwoord
kermisvrijer,
vrijer voor korte duur
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ene kèrmesvrijer èn ne mikken botterham zèn etzèlfde

Ill.: Thomé - paeonia officinalis - pioenroos - kernillesrôos
kernillesrôos,
knillesrôos
zelfstandig naamwoord
pioenroos
(Paeonia), kornelisroos (Paeonia)
- WBD - (III.2.1:433) kernillesrôos = pioen (Paeonia officinalis), ook
genoemd pioenroos, klaproos
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) -
kərne'ləsrö.s, zelfstandig
naamwoord vrouwelijk - Cornelisroos, pioenroos
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - CORNELISROOS (uitspr. cornelləsroeës)
zelfstandig naamwoord v. Pioen, Frans: pivoine
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kernillesròòs' zelfstandig
naamwoord - pioenroos
kernòllie
zelfstandig naamwoord
uit het Frans: canaille
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "karnalje - une canaille"
- Informant Toine Raaijmakers -
kernòllie
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kreng, gemeen vrouwspersoon, helleveeg
- Ieder
viswèèf is nòg gin kenòllie. - Ieder viswijf is nog geen kanalje.
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 't was zo kernaolies heet
- Cees Robben - Naa-nie entele.. kernollie...
(19580802)
- Cees Robben - [Echtgenoot met blauw oog spreekt:] Ik zaag meej unne
schiem desse sloeg, de kernollie... (19680920)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
62 02 23 - Gao mar zò ge wilt kernaollie, / Mee ons liefde is t
gedaon.
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - 'knòllie' - bazige vrouw
- WBD - III.1.4:109 'canaille' = ondeugende vrouw
- WNT - KANALJE, in den volksmond veelal KARNALJE 1) verachtelijke benaming
voor het gewone volk, het gepeupel, het janhagel; 2) gemeen persoon
Verbastering van Frans 'canaille'
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kərna'li,
zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'kernalie' - helleveeg (uitsl. v. vrouwen en
bepaalde vrouwelijke dieren als geit en koe gezegd).
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - CARNALIE (uitspr. kärnöllə)
zelfstandig naamwoord v. - boosaardig, slecht wijf, Frans: canaille
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kernollie' zelfstandig
naamwoord - helleveeg
Dichterlijke definitie
door Frans Hoppenbrouwers (CuBra), uit: Kempische karakters:
Knallie
'n Knallie is een strenge vrouw,
ze heeft veelal een harde stem,
haar eisen zijn zo zout als brem:
juist daarom staat ze in de kou.
kèrrad
zelfstandig naamwoord
karrad,
kar(re)wiel
- Cees Robben - Zo zot as n kerrad (19600325)
- Cees Robben - Hij is van zn èège al zôô zot as n kerrad...
(19660218)
- Cees Robben - Zôô zot as n kerrad... (19851220)
-
Zegsman dhr. Hessels (1931-2006),
2020 - Over een losbol: - dies zo zòt as en kèrrad!
►Volledige
bron:
KLIK HIER
kèrreljon
zelfstandig naamwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kèrreljon' - carillon, klokkenspel
kèrrenemulk
zelfstandig naamwoord
karnemelk
- Frank Klaroen (= Willem van Mook); Nieuwe Tilburgsche Courant,
Het wonder van pastoor van der Lee, 9 mei 1934 -
het was weer
vorsche kerrenemulk van boer Pikke uit 't Groenewoud.
- Frank Klaroen (= Willem van Mook); Nieuwe Tilburgsche Courant,
Het wonder van pastoor van der Lee, 9 mei 1934 - Nog dienzelfden Vrijdagavond sprak half Tilburg over het
opzienbarende wonder van pastoor van der Lee, die, ergens in 't
Groenewoud, aan de Ley, het mirakel van Kana herhaald zou hebben,
door wel geen water in wijn, maar dan toch in karnemelk te
veranderen. En den volgenden morgen, reeds vroeg, zag men voor de
pastorie van 't Heike, een gedrang van huismoeders, allen uitgerust
met groote melkkannen, welke zij gevuld hadden met zuiver putwater,
om het, op de beproefde manier, waarvan pastoor van der Lee het
geheim kende, te doen veranderen in vorsche kerrenemulk.
kèrreseere
werkwoord, zwak
commanderen
uit Frans 'carrosser' en 'carrosse', koets, de koets besturen
- Cees Robben - Hij kerreseerde ze [de kinderen] naor bed...
(19600219)
kèrresier
zelfstandig naamwoord
karossier, koetsier
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
60 12 09 - t Was nen echte kèrresier / Hèèl brèèd - veural van
veuren - / Ze was netuurluk thuis dn baos / Dè liet ze dan òk
heuren.
kèrrevèn
zelfstandig naamwoord
caravan
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
75 08 07 - "De bèrge op, de bèrge aaf / Mee unne kèrreven, / Ik zè
zò blij as n klèn kènd / Dè'k wir in Tilburg ben."
kèrsbôom
zelfstandig naamwoord
kerstboom
de t valt uit in de uitspraak, ook in
Standaardtaal

kèrsemannéééééé
straatroep
waarschijnlijk om kersen
te verkopen
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
73 06 28 - "Kersemannééééééh, / Fèn sappig en hèèl dikke.
Kèrsemes
zelfstandig naamwoord
Kerstmis
- Cees Robben -
t Wordt Kersemis... (19561222)
Bosch
kèrsemes - Kerstmis
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KERSMIS
en KERSEMIS (in 't Z. der Kemp.: kässəmiis)
zelfstandig naamwoord mannelijk en niet v.
in
de Kempen: kässemis; oudere vorm: Korsmes
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kersmes zelfstandig naamwoord - Kerstmis
► Kòrsemis
kèrsenbôom
zelfstandig naamwoord
kersenboom
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: (dès ene goeje) ge kunt en zoo in de kèrsenbôom zette ('73.)
Gezegd over iemand die er haveloos uitziet.
kèrske
verkleind zelfstandig naamwoord van kèèrs,
kaars; kaarsje; met vocaalkrimping.
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks
gehad (1984) - ''t kerske is bekaant uit d'n blaoker gebraand'
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - Zólang as men kèrske duurt
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 'kairske'
- Dialectenquête 1876 - kerske
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "Kerske, kerske, over de been; al die daar nie over en kan, die
wit er nie van. Kerske (op 3 koningendag over kaarsjes springend
zingen de kinderen dit versje)"
-
't kersken is haost uit den blaoker gebraand; (Leo Heerkens; uit De
mus (Piet Heerkens), Slaoplieke, 1939)
kèrsmid
zelfstandig naamwoord
wagenmaker,
'waogemaoker'
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - witte ginne waogemaoker/kèrsmid ?
kèrspôor
zelfstandig naamwoord
karrenspoor
-
Lodewijk van den Bredevoort; pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007 - Daor
neffe laag un kèrspoor.
kèrspringer
zelfstandig naamwoord
- WBD - karspringer (paard dat probeert uit het tuig te springen)
kèrstal
zelfstandig
naamwoord
kerststal
st+st
trekken samen tot st
- WTT 2013 -
kèrstalle laawe - gaan kijken naar de kerststallen die in de
Tilburgse parochiekerken bij het altaar waren opgezet, in sommige
gevallen met levende figuranten.
kerstannie
zelfstandig
naamwoord
kastanje
- Naarus;
pseudoniem van Bernard de Pont; in:
Groot Tilburg 1941; CuBra -
mn zakke vol kerstannies en
haozelnote
► zie ook
kastannie
kèrstfèèr
zelfstandig
naamwoord
kerstmarkt
van kerst en
Engels fair (markt)
-
Mocht meej naor de kèrstfèèr in De Vurste Venne in Drunen. (Jos
Naaijkens; De kèrstfèèr; CuBra, ca. 2005)
kèrsvètplèkke
zelfstandig naamwoord meervoud
plekken (vlekken) van kaarsvet
- Cees Robben - En kersvetplekke op oew jas... (19540703)
kerveeje
werkwoord, zwak
corvee doen
- Cees Robben - Bij unne gruntenboer kerveeje... (19560721)
kerwaaj,
kerwaajke
zelfstandig naamwoord
karwei
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): karwaaike; 'kerwaaike'
-
Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 2 februari 1945 -
SJAREL. Vergimme, des 'n kaoi kerwaai!
- Cees Robben - n Schôôn kerwaai (19600520)
- Cees Robben - Aon dè kerwaai gevrukt... (19830401)
-
Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Bij de
miste kerwaaikes, wies ik er men èège aaltij wel onderöt te draaie,
omwaasse deej ik wel ôot mar dè blééf beperkt tot afdreuge.
- WBD - III.3.1:400 'korveeën' = karweien (onbetaalde arbeid verrichten aan
de openbare wegen)
- WBD - III.1.4:356 'heel karwei' = last, moeilijkheid
eufemisme voor een reu die een teef zoekt
- Cees Robben - Mn hundje is weggelôôpe (...) Ik denk dettie op
kerwaai is (...) t is n menneke... (19710730)
kesjèt, kersjèt
zelfstandig naamwoord
korset
- Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) - 'kesjèt'
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs -
(moeder tegen haar dochter: )t motte teugeswoordig ammaol
steppinnen zèn, mar wij waren vruuger blij mee n kesjet mee blènen
(17-08-1964)
- Cees Robben - n Kesjet meej blèène.. (19640911)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
70 01 14 - "De buurvrouw hee me òk gevraoge / Zuukt is naor 'n goei
kesjet
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kesjèt'
-
Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007 - Ons
moeder zi vruuger aaltij: Assik dè ding ötlaot, krèèg ikket
allejizzus in menne rug, ze bedoelde der kesjet.
- WNT - KORSET. De bij Boekenoogen (corsietten) aangetroffen, thans niet
meer als beschaafd geldende vorm korsjet (corchet) moet wellicht aan
hypercorrecte, z.g. fransche, uitspraak worden toegeschreven.
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kə(r)s'ät,
zelfstandig naamwoord o. 'korsjet' - korset
kesjoe
zelfstandig naamwoord
rubber,
gummi
verbastering van Frans caoutchouc
- Die bus hattie ok himmel zelf gemokt, en ze
ree fèn al daoverden ut dan in bietje mar dè kwaam omdèt er massieve
kesjoeé baande aan zate... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in:
Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Is ie wè aauwer geworre dan denkt ie vort hil
den dag aon spulgoed, aon in spoortuutje, in kesjoeë katsebulleke en
zooal. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941;
CuBra)
- WBD - (III.3.2:123) kesjoeë bòl, kètsembòl = kaatsebal
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - CAOUTCHOUC
(Fr.) 'katsu:' (of Frans: uitspr.) zelfstandig naamwoord m.
kesjòt
zelfstandig naamwoord
cachot,
gevangenis
- Audioregistratie 1978 - Toen zèttenie [de pastoor] me daor in, in et
kesjòt, daoraachter de kèrk, ik èn Sjefke Dams. Ik vergeet et
gaddoome nôot mir. (- Interview met Heikanters - Transcriptie door
Hans Hessels)
kèskedieje
werkwoord, zwak
inbrengen,
te vertellen hebben
- WTT - mogelijk uit Frans: Quest-ce quen
dire? Wat zal ik ervan zeggen?
- Pierre van
Beek - "Hij heej niks te kiskedieje!" - Hij heeft niets te zeggen; hij
heeft niets in 't midden te brengen; hij heeft niets te commanderen;
hij heeft niets in de melk te brokkelen. (Zou dit van het Frans
komen? - Qu'est que dit?) (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs
afl. XI; 10 jan. 1958)
- Cees Robben - [Man spreekt:] Ik heb thuis
(...) toch niks te kes-ke-dieje... (19831209)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek
(1993) - "ge hèt niks te kiskedieje" - je hebt niets te kiezen
- WNT - KEDIEZEN, KADIEZEN (kadijzen) - in Noord-Ned. ook kiskediezen,
kieskediezen. Men heeft gepoogd deze woorden met Fransche klanken en
vormen in verband te brengen (qu'est ce que dis?) doch zonder
bevredigende uitkomst, 1) Op- of aanmerkingen inbrengen; 2) vitten,
bedillen, berispen; 3) zeggen, gezag hebben, bevelen. Verbastering
van Frans 'qu' est-ce-que ... dit' ?
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KISKEDIE (klemt, op die)
zelfstandig naamwoord mannelijk - pronkzieke manspersoon (spotnaam op eenen manspersoon) KISKEDIEËN
(klemt, op die) - Ge het niks te kiskedieën - niets te seggen,
niets te bevelen.
►Ed
Schilders over kèskedieje
kèskenaoj kèskenaode
►zie
kaskenaoj
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - kèskenaode - verbeelding
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèskenaoj - opschepperij (ook: kèskenaode)

Afbeelding uit het 'Tilburgs Leesplèngske' dat in 1997 door de
Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven. De
illustraties zijn gemaakt door Jan van de Wiel.

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.

Foto:
Regionaal Historisch Centrum / Stadsmuseum Tilburg
ketaaw,
ketaauw
zelfstandig naamwoord
getouw,
weefgetouw
- voorbeeld systeemkaart Sterenborg - en
aawerwèts haandketaaw - een ouderwets handgetouw
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'nuuw ketaaw'; 'op 'n awerwets haandketaaw'
-
Piet
Heerkens; uit: Dn örgel, Aaw Tilburg, 1938 -
'n
Weeverke,
'n
jong, vlug weeverke /
al op
z'n nuuw ketaaw
- Cees Robben - Uit t laand van ketaauwe en wol... (19580308)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
70 06 11 - D'n hèèlen dag aon oew ketaauw / 't Zwèèt dröpt naor
beneeje / Mar as't 'saoves geblaoze hee / Dan is 't lèèd geleeje.
- Audioregistratie 1978 -
èn toen was Drikka Kools, die wonde daor op
de Ruudèèk waor naa Jan van Kempen wont in dè ouw hèùs. Èn die ha
daor en ketaaw, die was vort oud èn dan moes ik daor gòn wèève
nouw
òchòd, òchòd, òchòd, hè
Gin brôod, gin gèld, òchòd, òchòd,
òchòd! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
-
Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps;
transcriptie Hans Hessels, 2015 - De
vaader van mèn vaader, hè, die zaat tuis meej en houtere ketaaw te
weeve! Bij ons heej acht, achtien jaor en houtere ketaaw in huis
gestaan!
- WBD - ketaawe (II:943) - getouwen; ketaaw (II:944) - getouw (ook: II:945)
- WBD - handketaaw/haandgetaaw (II:944) - handweefgetouw
- WBD - masjienaol ketaaw/getaaw (II:945) - machinaal weefgetouw
- WBD - brèèd getaaw/ bri-j ketaaw (II:945) - breedweefgetouw
stemh.
spirant is stemloze explosief geworden
- WBD - buksketaaw/buksgetaaw/bukskinketaaw (II:947) - bukskingetouw
- WBD - ketaaw stèlle/getaaw stèlle (II:947) - getouw stellen
- WBD - spoelgetaaw/spoelketaaw (II:1031) - pijpenspoel
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoordo. 'ketaauw' - getouw, weefgetouw

Een
weefgetouw van een Goirlese thuiswever - archief Pierre van Beek
ketaawbegeleiding
zelfstandig naamwoord
muzikale begeleiding door een weefgetouw
- Cees Robben - Den Sjef zingt goed... Mar t biste mee't
ketaauw-begeleiding.. (19810313) [Milde spot van Robben op de
zangkwaliteiten van wevers; thuiswevers kenden vele liedjes om de
arbeid van vitaminen te voorzien; het geluid van het weefgetouw gaf
de maat aan]
ketaawstèller
zelfstandig naamwoord
getouwsteller,
afsteller van het weefgetouw
- WBD - getaawstèller/ketaawstèller (II:948) - getouwsteller
- WBD - ketaawestèller (II:948) - getouwe(n)steller
ketènt,
kontènt
bijvoeglijk naamwoord .
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - content, tevreden
ketier,
kertier
zelfstandig naamwoord - de ie is lang
kwartier
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 'kertier' naast 'ketier'
- M. Philippa e.a. (2003-2009) Etymologisch
Woordenboek van het Nederlands - kwartier zn. een kwart uur;
landstreek, stadswijk
Mnl. quartier deel van een geheel (...) Ontleend aan Frans
quartier vierde deel (van een geheel) [13e eeuw; Rey] (...) De
betekenis kwart uur is in het Nederlands ontstaan als verkorting
van de uitdrukking een kwartier uurs, ouder een quartier uers [ca.
1500; - WNT - toeven].
- WBD - III.4.4:2 'eerste kwartier' = eerste kwartier; 3 laatste kw. = idem
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) -
kəti.jər, zelfstandig
naamwoord o. 'ketier' - kwartier 1) vierde van een uur;
2) (vierde)deel van een uier; 3) verblijf.
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KWARTIER
- koti: zelfstandig naamwoord o., verkleinde vorm koti:kə
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KAARTIER, KERTIER zelfstandig naamwoord o.- kwartier
1. tijdspanne van 15
minuten, vierde deel van een uur
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - ketier zelfstandig naamwoord - kwartier
- Dialectenquête 1887 Willems - kertier oover vèève - kwart na vijven
1.1.
In het gezegde 'Tilburgs ketierke' [korte ie]
geaccepteerde want gebruikelijke tijdsoverschrijding bij de aanvang
van bijeenkomsten
-
Piet van Beers Nòdderhaand moete nie maawe: Nao 't gebrèùkelek
"ketierke" (Brabants - A.P. de Bont; Dialekt van
Kempenland 2 (1958) - 1; z.j., ca. 2005)
- Stadsnieuws dialectrubriekje 17-09-2008 - En
Tilbörgs ketierke duurt sewèèle wèl en half uur
2.
woning
- Uitdrukking: raauw ketier = huishouden van Jan
Steen [Robben schrijft rouw]
- Cees Robben - Des me ôôk n rouw ketier (...) alles lee schots en
scheef en hars en dwars dur mekaare... (19840210)
- Gerard van Leijborgh Electriciteit", riep
hij, dat heb ik nooit in m'n ketier gehad". (De laatste Tilburgsche
huiswever 4, Nieuwe Tilburgsche Courant, 22-11-1940 - Aan het woord
is Frans van Geloven, de laatste huiswever.)
3. de
verdeling van de koeienuier in vier delen
- WBD - bèddehaandsketier - linker voorkwartier van de koeie-uier
- WBD - vur de haands ketier - rechter voorkwartier van de koeie-uier
- WBD - aachterse ketier links - linker achterkwartier van de koeie-uier
- WBD - aachterste ketier rèèchs - rechter achterkwartier van de koeie-uier
4. deel van de week
-
Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): int liste ketier zitte - op zwart zaad zitten (op 't eind
van de week)
ketierke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van ketier - de ie is kort
kwartiertje
- Cees Robben - n Stîjf ketierke dur de Rêît.... iets meer dan een
kwartier door de Reit (19550716)
kètje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van kat
katje
- Dialectenquête 1876 - 'n hundje en n ketje
ketoen
zelfstandig naamwoord
katoen
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "katoen - mar ze gaaf em katoen (hard werken, haast achter het
werk zetten)"
- Interview Hermans - 1978 -
want affèktgaores
op zichzèllef die zijn van ketoen mar ge hèt ok veel die gevèrfd
zèèn dèt wol is, war
..want ene wollen draod kunne ze nie zo dun
maoke as ene gewoone hillen dunne zijen draod òfwèl ene ketoenen
draod.. (transcriptie Hans Hessels, 2013)
►
KLIK HIER om het interview te beluisteren
- WBD - ketoen (II:872)
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - zo slèècht as ketoen van ne cènt et èl
- WBD - (III.2.1:271) ketoen = lampenpit
ketoor,
ketorke
zelfstandig naamwoord
kantoor;
met name de ruimte waar de bazen van de fabrieken zetelden.
- Interview met de heer De Kok (1978)
dèk op ketoor moes koome,
dan zok daor op men soodemieter krêegen, hè. (transcriptie Hans
Hessels 2014)
►KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren
- Grôot diktee van de Tilburgse taol 2007
- Ze wiere dan school- òf ketoorjuffrouw
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kə(n)tö.r,
zelfstandig naamwoordo. ' ke(n)teur' - kantoor
Kèts,
de
zelfstandig naamwoord, eigennaam
Kaatsheuvel
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de Kèts en Lôon, ze schooje den hónger èn stooke den braand (Pierre
van Beek, Tilburgse Taalplastiek '65) - .... en steken de brand: (in K. en L. woonden veel
stoelenmatters scharenslijpers en zwervers.)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de Kets èn Lôon, kaoj vòlk, koaj laand, ze steele de kòst
èn steeke den braand ('82)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de Kèts èn Lôon zèn êene gaddôome ('82) - ... zijn één
goddomme (de inwoners vloekten namelijk veel)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
69 05 22 - De Kèts die hee d'n Efteling
/ Den Bosch heej
de Sint Jan/ Iederêen kwaam steeds meej de vraog:/ Èn wè heej
Tilburg dan?"
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): en Kèts - iemand die uit Kaatsheuvel kwam
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): de Kèts = Karel Swagemakers
kètse
werkwoord, zwak
1
kaatsen - sport en spel
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kaatsen
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - 'kètsebòlle' - kaatsen als meisjessport, c.q. -spel
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kètse, kaatsen
2.
afgeleid van 1; steentjes (stintjes) kètse
een kiezelsteen op het wateroppervlak gooien
zodat de steen afketst op het water, liefst meerder keren achter
elkaar
► klètse
► stintje
kètse
Ill.:
Tijs Dorenbosch
kètsembòl
zelfstandig naamwoord
► zie
katsembòl
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kaatsbal
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - kètsembòl
-
un
springtouw en un paor ketsebollen
(Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1,
Tilburg 2006)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kètsebol
kètting
zelfstandig naamwoord
de
draden die bij het weven in de lengte lopen; in tegenstelling tot de
inslagdraden, die in de breedte lopen.
- Interview Hermans - 1978 -
mar as ge
nòg van de veezel af irst et gaare moet spinne, war
daarnaa nòg
verwèrke tòt kètting èn inslag in de weeverij èn dan nòg es et stuk
54 meeter maoke.. (transcriptie Hans Hessels, 2013)
- Interview Hermans - 1978 - Die kètting die was nat èn die moes
gedrêûgd wòrre
èn dan han ze ene paol op meej ene zwarte paol derop
èn dan stond er ammel spèèkers èn pinne op
èn dè was van dieje
bridte èn daor wier dan
. (transcriptie Hans Hessels, 2013)
- Interview Hermans - 1978 - Op de kreugel laag de kètting èn dan
wier zôo, zo vèr ast was, war, dè wier daor ammel opgehòkt toedè de
kètting daoroover ophong, toen wier ie gedrêûgd
. (transcriptie
Hans Hessels, 2013)
►
KLIK HIER om het interview te beluisteren
- Audioregistratie 1978 - Onze vadder hoeveul, hoeveul stukke heej die
nie gelèmd!? Hèdde gezien hoe ze die kèttinge lèmden, hè? En die
wèrden dan bèùte gezèt oover hil de straot, hè. Die lèngte van die
kètting, want die wèrd, die wèrd dan gelijmd èn dan moese ze buite
drooge! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
- WBD - III.1.3:261 'horlogeketting' = horlogeketting
- WBD - III.1.3.263: 'kettinkje' = halssnoer;
'halsketting = halssnoer
kèttingkeeper
zelfstandig naamwoord
- WBD - II.4.873 Een keper waarvan het oppervlak (de "bovenkant
van het weefsel") hoofdzakelijk door kettingdraden wordt gevormd.
kettingkeper : het type kétingkeejper, K 183 (= Tilburg) .

Scheren van
de stof; 18de eeuw
kèttingschirder
zelfstandig naamwoord
kettingscheerder
- WBD - II:989 -
kèttingschirder : de man die de handeling van het scheren
verricht
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kèttingschèèrder' - degene die de ketting maakt en boomt
kèttingseteèn
zelfstandig naamwoord
- WBD - II.4.873 Satijn waarvan het oppervlak (de bovenkant van
het weefsel") hoofdzakelijk door kettingdraden wordt gevormd.
kettingsatijn: het type kétingsatéén, K 183 (= Tilburg)
ketuur
zefstandig naamwoord
van het Franse 'couture', zoals in 'haute couture'.
- Etalage, Tuinstraat 2023

Foto: WTT 2023
kèùf,
köfke
zelfstandig naamwoord
kuif
- WBD -
haren tussen de horens van een koe, ook 'Kuif', 'trós' of 'truske'
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): Fien kèùf = (v.d. Mortel-Houben) (blz. 56)
- WBD -
III.1.3:271 'kuif' = kuif; ook: 'pleeborstel'
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - (blz. 52) kèùf - köfke
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord
mannelijk - kuif
kèùke
zelfstandig naamwoord
kuiken
-
Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974) - gezegde: Twaalf aajer
en dartien kèùkes - een meevaller, buitenkansje
- WBD - kèùke, 'kèùkentje', 'kiepke' - kuiken
- WBD - kèùke - pas uit het ei gekropen kipje
- WBD - kuikentje, kieken, kieke, kiepke, tòk, tiet tiet tiet, (Hasselt)
tjiep - roepwoorden voor kuikens
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: alle kèùkes wòrre gin kiepe (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '73) - niet iedereen groeit uit
tot wat men van hem verwacht
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig
naamwoord vrouwelijk 'kuik' - jonge kip; verkleinde vorm 'kökske(n)'
keukebeschèùt
zelfstandig naamwoord
keukenbeschuit
- A.J.A.C. van Delft;
Nieuwe Tilburgsche Courant, 5 dec. 1929 -
keukebeschèùt - Nou 'k daorvan spreek, schiete me ineens ok weer de
keukenbeschuit van vroeger jaoren te binne nèt ès de bestellen veur
de pap van 't klèèn. Die ziede ok zoowè niemeer! Wès de tijd toch
veraanderd, war! (
) Keukenbeschuit was vroeger algemeen
gebruikelijk, zoowel voor gerecht bij de koffie als voor de keuken,
bijv. voor het vervaardigen van gehakt. Deze had den vorm van een
doorgesneden "St. Huibertbroodje", dat nl. de niet gedroogde
keukenbeschuit was. Bestellen hadden ongeveer den vorm van een
cadetje en werden hard gebakken met anijszaadjes erin. Het was een
gekruid masteluinbroodje, en werd inzonder gebruikt om er pap voor
kraamvrouwen en kinderen van te koken.
kèùl,
költje
zelfstandig naamwoord
kuil,
ook voor bijvoorbeeld aardappels (WBD)
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- Tweej, drie daoge stonde ze zoiets den dôoj, den dôojen in hèùs
èn dan bròchte ze em wèg
jè, dè was de kèùl in!
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
bij
een kinderspel met knikkers
- Lodewijk van den Bredevoort; pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 1, 2006 -
Knikkeren, ofschôon ik dè nie zô zaag zitten. Ge wiert er zo smèrrig
van, zeker bij kèùltje. Ge mokte dan un kèùltje in de grond en van
un bepaolde afstand moeste dan knikkers, meej oewe vinger in dè
kèùltje schèùven. Wie dè in de minste keren deej, mocht de knikkers
allemaol hebben. Et kan zèèn det nie hillemol klopt, wèk naa
vertel, mar zô waren de spelregels, geleuf ik.
- WBD - askèùl - ashok (bewaarplaats voor as, vaak gelegen onder de
bakoven)
- WBD - èèrpelkèùl - aardappelkuil (ook in Hasselt)
- WBD - drinkeskèùl, Hasselt: drinkkèùl of drinkesgat - weterkuil
(natuurlijke of gegraven kuil op het erf of op de weide, waarin men
vee drenkt)
- WBD - voejerkèùl - spoelkuil voor groenvoer (kuil op het erf,
voortdurend met (grond)water gevuld, waarin men het groenvoer voor
de koeien spoelt of wast)
- WBD - mooskèùl, (Hasselt)s moowskèùl - zinkput (voor afvalwater uit
o.a. de gootsteen); ook genoemd 'moosput'
- Cees Robben: Ik zit liever òn ene viskèùl.
- WBD - III.1.2:72 'een kuil graven/maken; ook 'spaden'
- WBD - III.4.4:145 'kuil' = dal;
- WBD - III.4.4:178
'kuil' = vijver;
- WBD - III.4.4:179
'kuil' = poel
- WBD - III.4.4:170 'waterkuil', 'voederkuil' = vijver
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord
mannelijk - kuil; verkleinde vorm 'kölleke(n)'
kèùp,
köpke
zelfstandig naamwoord
kuip
-
Lodewijk van den Bredevoort; pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1,
2006 - s
Anderendaogs kwaam de slachter terug om alles [van het geslachte
varken] in handzame porties te verdéle en wier alles in enne kèùp,
in de kelder, in de pekel geleej.
- WBD - beslagkèùp - beslagkuip (waarin moutmeel en water werden gemengd,
in de brouwerij)
- WBD - klaoringskèùp - klaringskuip (waarin het aftreksel van mout en
water wordt geklaard, in de brouwerij)
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUIP (kö:p) v - gezegd van het bovenste gedeelte van een ouderwetse
preekstoel, soms met 'n toespeling op de kuip in de kelder waarin
spek gepekeld wordt: 'n hil vèèrken in de kö:p.
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoordvr.- kuip, ook (schertsende benaming voor) dat deel van de
preekstoel waar de redenaar in staat.

kèùper
zelfstandig naamwoord
kuiper
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): et kèùperke = H. Wilborts
kèùs
helemaal,
finaal, totaal; mooi, gaaf, schoon, zedig, kuis
1.
bijvoeglijk naamwoord
- Informant Ad Vinken; en kèùs waogetje - een mooie auto
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - en köös mèdje - een mooi meisje
- WBD - (III.3.3:359) kèùs = zedig; ook: nètjes
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon
van het Antwerpsch dialect (1899) - KUIS(CH) (uitspr.kös) - zuiver, rein,
Frans: propre, in eigenlijken
zin gebezigd. E glas kuisch water. 'Ne kuischen handdoek.
2.
bijwoord
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - ...
Zonderling is echter het gebruik, 'twelk men hier van KUISCH
adverbialiter, even als elders van 'schoon' en 'zuiver', maakt.
- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek
(1964-1974): kèùs óp - helemaal op (b.d. voedsel)
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - 'kèùs op' finaal versleten
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kuisch - 't is kuisch versleten (geheel)"
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske, 04-11-2007 - 'Die broek is kèùs op, ze valt bekaant van oe kont.'
- Henriëtte Vunderink; Zoas ik et as kèènd beleefde; k Zal van oe
blèève haawe, 2007 -
die stof is kèùs versleete...
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUIS (kö:s) bw - helemaal: kö:s verslete.
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - bijwoord 'kuis' - schoon, totaal, gans, heel en al.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kùis' bw - helemaal, totaal
kèùt
zelfstandig naamwoord
kuit
1.
lichaamsdeel
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'smèèr oew kööte!' - Maak dat je wegkomt!
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'köötetikker, billetikker' - pandjesjas
- A.J.A.C.
van Delft - "Hij heeft de kuitenlatten genomen." Dit is: Hij is op den loop
gegaan. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april
1929)
2.
zaad van vissen
- WBD - III.4.2:77 'kuit' - kuit, ook 'zaad' genoemd of 'zaaiers'
- WBD - III.4.2:71 'kuit' - vrouwelijke vis; ook genoemd: 'kuitvis',
'vrouwtje'
keutel
zelfstandig
naamwoord
keutel,
uitwerpsel
- Pierre van
Beek - Als
men "voor de keutel gespeeld heeft, is men bedankt". (Nieuwe
Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)
- Pierre van
Beek - Evenzo zegt men dan: "Veur de keutel werken", of "Monnikenwerk
doen." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus
1959)
-
...hij keutelde zôo mar wè aon... (Lechim; pseudoniem van Michel van de
Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Graot zene Kèrsmes )
Keutel-moer
toponiem - De locatie is niet duidelijk. Ketelmoer?
Cees Robben - (19570119)
keuter
zelfstandig naamwoord
boer met een klein bedrijf; keuterboer.
- Een roestpraatje (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867) -
aan een of anderen keuter
keuterstòk
zelfstandig naamwoord
- WBD - (Hasselt) akkerstok (een (gevorkte) stok waarmee men mest e.d. van
kouter en rister verwijdert tijdens het ploegen)
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KEUTERMIK zelfstandig naamwoord mannelijk - stok met eene mik, dien de ploegers in de hand
dragen om het kouter zuiver te houden; ook 'neersteker' geheeten.
keuvel
zelfstandig naamwoord
- WBD - III.1.3:112 'keuvel' = kap van een lange schoudermantel (kovel)
kezèèn
zelfstandig naamwoord
neef;
kozijn
uit Frans: cousin
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kezain - naif - neef"
- WBD - III.2.1:55 kozijn
- WBD - III.2.2:77 'kozijn' = neef
khèm
samentrekking
ik heb hem
- Cees Robben - khem tegen t derde verzekerd [namelijk de auto] mar hij is nog alle
riks werd.. (19681101)
khien
zelfstandig naamwoord
kin
- Cees Robben - K hè n khaauw khien..... (19550212) [Robben imiteert
in een winterprent met sneeuwvlokken en sneeuwballen de nasale
uitspraak van een verkouden kind. De prent is ongetwijfeld bedoeld
als een voorbeeld van het klankspel dat inherent kan zijn aan het
Tilburgs, waarbij zinnen (woordreeksen) klinken als één, voor
buitenstaanders onbegrijpelijk, woord: Khènkouwhkien.]

Kiosk op de
Heuvel; prentbriefkaart; bron: Regionaal Archief
kiejòs,
kiejòsk
zelfstandig naamwoord
kiosk
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- En nèt as op den Heuvel op de kiejòsk ok al
daor heej vruuger ok
ene kiejòsk gestaon die muziek gaaf. Körvel presies inder!
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
kieke,
kiekske
zelfstandig naamwoord
kip
- WBD - kieke, kieken, kuikentje, kiepke, tòk, tiet tiet tiet, (Hasselt)
tjiep - roepwoorden voor kuikens
- WBD - kiekske, kiepke, pieleke - vleinamen voor het kuiken
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KIEKEN is beter dan 'kuiken'. Alle verwante tongvallen hebben I,
behalve het Neder-Saksisch en Hoogduitsch.
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord. o. 'kieken' - kuiken (zolang het binnen de dop is); buiten de
dop: 'pieleke(n).
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KIEKEN zelfstandig naamwoord. o. -jong hoen; Holl.kuiken;
Frans: poulet; vkl. kieksken

kiekemedie
zelfstandig naamwoord
kwartel
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kwartel
WTT Ed Schilders 2012 - Coturnix coturnix; uit: De
Nederlandse vogelnamen en hun betenis, Henk Blok en Herman ter Stege
(1995): Betekenis wetenschappelijke naam: men neemt aan dat Coturnix
een gelatiniseerde klanknabootsing is van de roep (de 'drieslag')
van deze soort, met name van het mannetje. (...) Van de
drie-lettergrepige kwartelroep zijn de volgende volksnamen afgeleid:
Kuutjeblik (Gr), Kietkediet (ONB), Kikemedie (NB), Kwikmedit - in
Engeland
Quick-me-dick - Hutte ke dut (NB) en Prutje-Dut (Ach).
► zie ook kwakkel (kwartel)
kiekkaast
zelfstandig naamwoord
kijkkast
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: et is en lôoze kiekkaast (Kn'50) het stelt weinig voor, het is een
lege kijkkast
kiele
werkwoord, zwak
kietelen
(zie WNT)
- WBD - III.1.2:105 'kielen' = kietelen
kielepietje
zelfstandig
naamwoord
naam van een
Tilburgse kruidendrank
-
Afbeelding: Tilburg 2021

Foto: - WTT
kiem
bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
preuts
- Cees Robben - Hij is zôô kiem assie grôôt is... (19690110)
kleinzerig
- Elie van Schilt; - Kwaamde jankend thúís, dan was ut al gauw Verekte
kwèèkert, ge moet nie zò kiem zèèn,schaai úít mee oe gejank. (Uit:
Ge heurt et niemir, Plat Tilburgs van vroeger; CuBra ca. 2000)
kieskeurig
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kiem - kieskeurig, inhalig (Belg-Limb., Brab.)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kiem - zuinig, kieskeurig
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KIEM voor kiesch, meest van spijs of drank; reeds bij Kiliaan. Z.a
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KIEM -
bijvoeglijk naamwoord ., kieskeurig (iemand die pitst en pieliet)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - bijvoeglijk naamwoord 'kiem' - 1) zorgzaam en spaarzaam met iets omgaand; 2) keurig
(op spijs en drank en kleren)
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KIEM bvw. - kieschkeurig op eten en drinken, vies op spijs en drank,
weinig van eten zijnde; rustig, tam.
andere betekenissen
- WBD - III.3.1:197 'kiem', 'spaarzaam, benauwd' = spaarzaam
- WBD - III.1.1:254 'kiem' = gevoelig zijnde
uitroep
- Van Dale -
kien - bij het lottospel: roep 'kien!' = ik heb de vijf nummers op
'n rij
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kiem - roepen de kinderen als ze bij het kienspel (lotto) een
rijtje van vijf vol hebben"
- WBD - III.3.2:199 'kiem' uitroep bij bepaald spel, ook kien
kiemkaast
zelfstandig naamwoord
- WBD - kiemtrog (trog waarin de geweekte gerst tot ontkieming moet komen)
kiemoo
zelfstandig naamwoord
kiemoo
- WBD - I.4 lemma - Draadbreuk krijgen - Voor
de herkomst en betekenis van kiemoo werd geen nadere verklaring
gevonden. - een kiemoo spinnen: 'n kiemoo spinne, K 183 (= Tilburg),
betekent dat alle draden breken, Swagemakers - Vos.
- Anoniem 1959
"Klosse over laote lope, /
kimo spinne, pees te gappe, /
'k Wo jou allin mar zegge, /
degge aachtermekaar aon kunt stappe."
(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs
folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst zie
rikkemendaosie.htm
- Willem van
Mook Kimo: Draadmakersjargon voor alle draden stuk. (Nieuwe
Brabantse novellen; 1970)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - (textiel) als alle draden tijdens het spinnen gelijktijdig breken
kien,
kieneke
zelfstandig naamwoord
kin
-
Piet
Heerkens; uit: De Kinkenduut, Van Kees en Kee, 1941 -
En
ze kregen 'n lekker Trieneke /
mee een
kuiltjen in d'r kieneke.
- Ammol en Zaolig Nuuwjaor meênse/ wèns ik oe
gèère ònt begien/ mee et vèt van de olliebolle/ èn vant knèèn nòg òn
men kien. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel
1960-1980; uit: Van veurenaaf aon)
- Zuster Willemien heej un gotje in der kien,
heej un gotje in der gat,
raoj, raoj wat is dat. (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem
van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- WBD - kienkètting - kinketting (die onder de kin van het paard doorgaat)
(Hasselt)
- WBD - III.3.2:199 'kien' = idem (spel), ook 'kiem'
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kin, zelfstandig naamwoord
vrouwelijk 'kien' - kin (welke laatste vorm ook voorkomt).
kienekesèchteg
bijwoord
kinderachtig
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
-
Doe naa is flink! Ge doeget toch zô kienekesèchtig (13-07-1966)

Tijs Dorenbosch -
Vignetten uit De Mus en D'n örgel van Piet Heerkens (1939 &
1938)
kiendje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van
kèènd kindje
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - kiendje
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks
gehad (1984) - twee
kiendjes dès krèk genoeg
- Cees Robben - t Kribbeke... mee dè klèèn kiendje er in...
(19561222)
- Cees Robben - t Kiendje isser... God zij daank (19600422)
meervoud
- Cees Robben - De kiendjes zèn naa wir tevreje... (19541204)
- Cees Robben - Ik zie mn selotte en peekes al staon/ Mn kiendjes
vur slaoi al dn hofpad op gaon... (19570309)
- Cees Robben - Komdom daaier zuute kiendjes..? (19540417)
- Cees Robben - Want de kiendjes zen zô braaf... (19571207)
- Cees Robben - Wel honderd kiendjes blij en goed (19600826)
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - et kiendje was dôod vurdèset kósse dôope
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: en kiendje wigen eer et gebooren is ('71.) Je moet niet ergens over
beschikken voor je het gezien hebt.
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ge zot er en kiendje van krèège - je zou je geduld erbij verliezen
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - irst et kiendje zien, dan pas wiege - eerst zien en dan geloven
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Als verkleinwoord werd 'kientjə' (dus met ie!) opgegeven in:
Klundert, Cromvoirt, Hilvarenbeek, enz. (Hierbij wordt Tilburg
verzwegen.)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) -
kinəkə(n), zelfstandig
naamwoordo. 'kienneke' (< kindeke)
kinderachtig persoon.
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): kiendje Jeezus = kind v. onbekende vader (blz. 91)
-
Dialectenquête 1887 Willems - III.2.2:3 'kindje kopen' = zwanger zijn
- WBD - III.2.2:7 'een kindje krijgen' = bevallen
- WBD - III.2.2:9
'kindje' = baby, zuigeling; ook 'kleine'
- WBD - III.2.2:37 'kindje'
= kind
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Dè nukt de baoker nie, ast kiendje mar gezond is - hoe het
afloopt,speelt geen rol: het resultaat telt (190206)
- Grôot diktee van de Tilburgse taol 2005
òfdètter wèl genog kiendjes wiere gemòkt
kiendjeskôoperij
zelfstandig naamwoord
het kopen van kindjes
- Cees Robben - Vur ziekte.. kiendjeskôôperij/ of omgevallewet
(19600701)
kienebak
zelfstandig naamwoord
kinnebak; deel van de varkenskop dat door de slachter apart kon
worden afgesneden
- Cees Robben - Pietje.. lustte iets van t kuuske../ Platte ribben..
zult of spek.../ Kaoikes.. balkenbrei [sic] of klöfkes.../ Kienebak
soms uit de nek... (19550205)

Schilderij
van Edgar Hunt - 1909
kiep
zelfstandig naamwoord
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kiepe (plur.) is (naast 'kippe) reeds bijna overal het gewone
woord (blz. 163 en krt. 93)
1 kip
- WBD - kip, (in de Hasselt) ook 'hèn' genoemd
- WBD - kiepke - kuiken
- WBD - kiep, tiet tiet tiet, tie tie tie - roepwoorden voor de kip
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kip, resp. ki.p - lokwoord of roepnaam voor kippen: kiep kiep
kiep! kɪp
resp. kip zelfstandig naamwoordvr.'kip' resp. 'kiep' - kip
- Cees Robben - van mèn kiep... (19540417)
- Cees Robben - n kiep of tien (19670922)
- Cees Robben - t Is kazzjewêêel die kiep van mèn.../ zô zörgt ze vur
de Paose... (19550312)
- Cees Robben - Ik wil oe niet veraffronteere en zegge degge unne dief
zèèd... Mar ik raok wel al mn kiepe kwèèd... (19790713)
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - as de kiepe ne zaandvoogel zien, dan wòrre ze bang
- Jè, ik kook de kiep aaltij irst, dan wòr et
vlêes beter gaor en hèk meepesaant soep. (Lodewijk van den
Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kiep zelfstandig naamwoord - kip
Verkleinwoord: kiepke
figuurlijk: kind op de 'bewaarschool'; in de
'kiepkesklas'
- WBD - kiep, kiepke - vleinamen voor de kip
- WBD - kiepke, kieke, kieken, kuikentje, tók, tiet tiet tiet, (Hasselt)
tjiep - roepwoorden voor kuikens
- WBD - kiepke, kiekske, pieleke - vleinamen van het kuiken
- Vruuger noemde ze n kiep ok n tiet of n
tieteke. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg
Plus; 2009)
...de haontjes zijn wel 'ns laastig veur de
kiepkes, mar as ze d'r nie zijn, of al te weinig, dan is 't ok nie
goed, dè snapte! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Oome Teun
in den trein; Nieuwe Tilburgsche Courant 16-9-1939)
- 't Is 'ne schoone nist kiepkes, dè-d-ist! (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet
Heerkens svd; Boere-Profeet; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe
Tilburgsche Courant
1-7-1939 29-7-1939)
Samenstellingen
- WBD - kieperoest - kippenzolder
- WBD - kiepehòk, kiepekooj - kippenhok (Hasselts: kiepekooj)
- WBD - kieperèn, (Hasselts:) rèn - kippenren (buitenverblijf voor kippen)
- Et rook der
naor kiepesoep, dòcht ik en dè hak goed gedòcht. (Lodewijk van den
Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
Uitdrukkingen e.d.
- Cees Robben - Aanders maokte nog gin kiep/ ôk al hedde kilos
vèèren... (19580719); niets presteren:
-
Zegsman dhr. Hessels (1931-2006);
2020 - Iemand met wie je niks kunt beginnen: - daor kunde gin blènde
kiep meej vange!
►Volledige bron:
KLIK HIER
- Cees Robben - Meej daauw kiepen de maand in... (1620921) [een vrouw
die vrijgezel blijft]
-
Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): En zwarte kiep leej ók aajer. - Iemand die minder goed bekend
staat, kan niettemin goede eigenschappen bezitten. (Tilburgse
Taalplastiek 131)
-
Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): doen wè de kiepe nie kunne - urineren, wateren
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - as en kiep leej, stao se - als een kip legt, staat ze; Een
geregeld leven geeft veel rendement.
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: vruug óp èn meej de kiepen óp stòk, dè zal et em nie verlieze (Pierre
van Beek, Tilburgse Taalplastiek '6?) [onleesbaar]
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: en verstaandege kiep leej nòg wèl es en aaj in de danneetels ('72)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: as de vòs oud wòrdt, daanse de kiepen óp zene rug (Pierre van Beek,
Tilburgse Taalplastiek '69) -
een oud mens verliest energie en gezag
-
Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - as de kiepe schèùle reegent et nie lang
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - as enen boer kiep it, is den boer ziek òf de kiep
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - En kiep is gin mus, en klap is gin kus, èn en scheet kan nie in en
peeperbus - Alles heeft zijn eigen aard en moeilijkheden (180508)
- Op kiep zetten: bezwangeren -
Waar is dieje Russischen haon, die heur op kiep heej gezet? (Tony
Ansems, Kaka Diedel Dee; van de cd Tilburgse Liekes American Style;
2008)
- Vruuger noemde ze t mansvòlk ok wèl vèèrrekes. Naa, as dieje vènt
nòr de durskes van plezier ging, ge wit wèl wèk wil zègge, dan zinne
ze dèttie gin kiep hield mar wèl aajer ging eete. (Ed Schilders; Wè
zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
kiepeboer
zelfstandig
naamwoord
- Pierre van
Beek - Liefhebbers van de hoendersport zijn "kiepenboeren"; (Nieuwe
Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)
kiepebòrst
zelfstandig naamwoord
- WBD - III.1.2:377 'kiepenborst(je)' = kippenborst
kiepedrèfke,
kiepedraf
verkleind zelfstandig naamwoord, samentrekking
van kip en
draf; de manier waarop een kip loopt
-
Piet
Heerkens; uit: Dn örgel, 't Leeve, 1938 - al
sukkelend op 'ne kiependraf.
-
Piet Heerkens; uit: Brabant, Stokperdjes, 1941 -
sukkelend op 'ne kiependraf...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
59 01 15 - 'n Zaoterdag kwaam ons klèn Sjefke / Naor huis toe op 'n
kiepedrèfke
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Ge
zèt n zeeverkiep en ge lôpt op n kiepedrefke; den grôtste braand
is er wel aaf. (04-07-1969)
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - snelwandelen
- WBD - III.1.2:125 'op een kiependrafje lopen' = op een sukkeldrafje lopen; ook:
'op een drafje lopen, 'op een schokje lopen'
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Toen ik em riep, kwaam den oober op en kiepedrèfke ònlôope
(250806)
- WBD - III.1.4:213 'kregelig' = wrevelig
- WBD - III.1.4:214
'krikkel' = lichtgeraakt, kregel; ook 'krikkelig'
- WBD - III.1.4:228
'krikkel', 'kregel' = driftig
kiepegaarst
zelfstandig naamwoord
gerst; hier als voer voor kippen
- Cees Robben - Gin ochtendvoer of kiepegaarst (19670922)
kiepekôoj,
-kòt
zelfstandig naamwoord
kippenkooi,
kippenhok
- WBD - 'kiepehòk, kiepekooj - kippenhok; (Hasselt): kiepekooj
kiepekôors, kiepekors
zelfstandig naamwoord
kippenkoorts; bepaalde ziekte van kippen; overdrachtelijk: de
zenuwen
- Cees Robben - k Kreeg de kiepekôôrs vant wochte... (19560714)
kiepere
werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - doelverdedigen (voetbal)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kiepere ww - kieperen, vangspel
- WNT - KIEPEREN (oorspronkelijk gewestelijk) 1)vallen, tuimelen; 2) gooien,
smijten
kieperegoe
zelfstandig naamwoord
kippenragout
- Cees Robben - [Van de menukaart in een restaurant:] Irst
kiepe-soep... Dan kiepe-regout. Dan poelepetaat mee n tietaai
toe... Dan nog efkes kaokele en de roest op... (19710709)
kiepesoep
zelfstandig naamwoord
kippensoep
- Cees Robben - [Van de menukaart in een restaurant:] Irst
kiepe-soep... Dan kiepe-regout. Dan poelepetaat mee n tietaai
toe... Dan nog efkes kaokele en de roest op... (19710709)
kiepestront
zelfstandignaamwoord
kippenstront
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Smèlt in oewe mond as kiepestront Het is net zo zacht als
kippenstront.
kiepke
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
kippetje,
kuikentje
- Informant Ad Vinken; klèèn kiepke - kleuter (vgl. kiepkesschool)
verkleinde vorm
van 'kiep'
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kipkə(n),
zelfstandig naamwoord o. 'kiepke' - kuikentje
kiepke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van kiep
kippetje
- Cees Robben - Tiest Vermeeren haoj n kiepke... (19560428)
- Cees Robben - Tien kiepkes asteblieft... (19570323)
kiepkesschool
zelfstandig naamwoord
bewaarschool
-
Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - In de
twidde klas van de kiepkesschool kwaam ik bij zuster Bernadette te
zitten.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 08 15 - Mar vleejjaor op de kiepkesschòòl / Zaat k bij n hèèl
schòòn mèdje.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
57 09 13 -
'k Gao niemir naor de kiepkesschool / Waor ze mar matjes vlechten /
'k Gao naauw naor de Fraters toe / Dès pas n school, n echte.
- WBD - III.3.1:445 'kipkesschool, kipkesschooltje' = kleuterschool
kierve
verleden
tijd meervoud van kèrve, kerven
't Wier herfst, 't wier wenter, 't weer wier guur
en rauwe wende kierve
mijn teere zieltjen uur nao uur
en al de blumkes stierve...
(Piet Heerkens; uit De knaorrie, Toen
en na..., 1949)
kierze
dooddoener
betekenisloos
-
Zegsman dhr. Hessels (1931-2006),
2020 - Je afvragend waar pa en ma die dag of avond naar toe moeten:
nòr hòdde, kierze plukke!
►Volledige
bron:
KLIK HIER
kiesje
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
verkleinde vorm
van 'kiest'
► kiest
kistje;
soldatenschoen
- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): kiesje
- Cees Robben - in n kiesje gestopt...
(19551119)
- Cees Robben - ... dan lig ik in mn kiesje... (19600916)
- Cees Robben - Aleen mar verlet naor ennige stessel-kiesjes...
(19720414)
-
We droege unnu lampion, of een kiestje meej n keers... (Tony
Ansems, Drie koningen; van de cd Tilburgse Liekes American Style 2;
2009)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kiesjes - soldatenschoenen
kiespènt
zelfstandig naamwoord
kiespijn
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "ik kan oe missen as kiespent (pijn)"
kiest,
kiesje
zelfstandig naamwoord
kist,
kistje
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - kiest- kiesje
kist,
opbergmiddel, verpakking
- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont), in:
Groot Tilburg 1941 - CuBra)
n oerdegelijke kiest (
) van duims hout,
laankwerpig van model
haverkist
kist
waarin haver werd bewaard om geiten mee te voederen
- Dialectenquête 1876 - hoaverkiest
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
73 11 08 - Ha klèn Sjefke van onze Sjef / 'n Nuuw fietske gekreege.
/ / As 'nen bok op 'n haoverkiest / Is ie 'r op gevlooge.
lijkkist
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
74 02 07 - Mar agge mee 'n honderdfèftig / De maacht over oew stuur
verliest, / Hèdde 't gaasthuis niemir nòòdig / Dan krègde 'n houtere
kiest.
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- As vruuger ne meens dôod was, dan stond dieje meens, die stond in
hèùs in en kiest èn dan stond ie vur et raom èn dan kosse de meense
van bèùten et raom, koste, koste gij nòr den dôoje stòn te kèèke!
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
mottenkist
kist waarin kleding werd bewaard werd en met mottenballen werd
beschermd tegen slijtage
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
69 11 06 - Ze hee toen munne blaauwe kiel / Uit de mottekiest
gehaold.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 04 02 - t Schaotssezoen is wir vurbij / De èzers gaon in t vet /
De wollen trui wordt vur n jaor / In de mottenkiest gezet.
sigarenkist(je)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - wèggeefkiesje - speciaal kistje sigaren om (anderen) te presenteren
timmerkist
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
73 06 14 - De vurrige keer wasset 'n kiest / Mee timmer-matriaol /
Ze zee: "'n Meens die't zellef doe / Dè is mèn ideejaol."
tapkast
- Lechim
(pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 04 01 -
Ze stonden ín d'r stamkeffee / Tegen de kiest te leunen.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
78 09 28 - Kòòs stond zunne gal te spierse / Bij z'n nutje aon de
kiest.
figuurlijk gebruik
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kist, zelfstandig
naamwoord vrouwelijk 'kist' resp. 'kiest' - kist; ook:
dikke, plompe kerel.
kieste
werkwoord,
zwak
kisten
- Lowie van
Dorrus Misters; De
timmerman, die de doodskist had mogen maken, verzorgde ook het
kisten, d.i. het in de kist leggen van het lijk. Kleine kinderen
werden, als zij in het kistje gelegd waren, door de jongste meisjes
uit de buurt versierd met blaadjes en bloempjes. Voor deze
versierselen waren er bepaalde winkels, zoals Cato Becx tegenover
het Willem II-monument. Tegenwoordig is in hetzelfde huis het café
Otten gevestigd. Voorts was er de firma Jansen-Gram in de
Zomerstraat bij de Markt. Nu zijn ook nog in hetzelfde pand
gevestigd de firma's van de Linden, groentenhandel, en Van Zantbeek,
kachels en haarden. Op het Goirke hadden we de dames Vos in het pand
- of er naast - waarin nu de firma Jac. de Kort-van Leeuwen haar
zaak heeft. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse
folklore, afl. 2 Doden-cultus van eertijds; Nieuwe Tilburgsche
Courant 16-11-1950)

Opdruk op
cadeauverpakking voor drank - te koop (december 2021) bij Ollie's &
Brandstore, Tuinstraat 106, Tilburg
kiet
zelfstandig naamwoord
kiet, huis
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ze
vèèchte mekaar de kiet èùt Ze vechten elkaar het huis uit
- Informant Ad Vinken; keet; minachtend voor huis of andere ruimte
- Informant Ad Vinken; hil de kiet stao ooverhôop
kiet
bijwoord
gelijk;
uit het Franse quitte
- WBD - III.3.2:35 - kiet speule = quitte spelen
kietele
werkwoord, zwak
kietelen
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: ge moet oewèège kietele, en aander doeget nie ('87) je moet jezelf
trakteren
kietelkaaj
zelfstandig naamwoord
kiezelsteen
- In
Oel of op de Paddewaaikes/ Aachter d'Porkes mee kietelkaaikes
;
Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue
Vruuger en naa, 1926.
- Krats, onbekende schuilaan; uit: Mos... mos... mosselen
Schets uit het Tilburgsche leven, Nieuwe Tilburgsche Courant 28 mei
1926 - Onder hartverscheurend gejeremias drukte ze de zakdoek onder de
neus want ze bloeide dood. Uit het snikkende relaas kon Mieke
distilleren dat ze mee d'r toet op innen grooten kietelkaai was
terechtgekomen!
- ...en gooiden nie al te veul kietelkaaien...
(Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Kareltje Vinken;
feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 24-8-1940)
-
over zaand en kietelkaaikes... (Piet Heerkens; uit: Brabant,
Rikketikketik, 1941)
- Cees Robben - Unne grôte kietelkaai... (19570119)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - meej dieje kietelkaaj kunde fèèn schierve - met die kiezelsteen
kun je fijn keilen.
-
Beton ? De bestao uit kietelkaaije, zaand en sement! (Hein Quinten,
Tilburgse spreuken; ca. 1990)
- ...en
ik ha al zôveul in men broekzakken. Elastiekskes, schôon gladde
kietelkaaikes, schroefkes en spèkers, ze kosse aaltij te paas komen.
(Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- We
vonden onderweege ôk allemol leuke kietelkaaikes... (Lodewijk van
den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
-
Toen zaag hij ineens ene kietelkaai... (Tony Ansems, Kaka Diedel
Dee; van de cd Tilburgse Liekes American Style; 2008)
- De Èftelingse stêene/ òf de Amersfoortse
kei,/ die zèn der vergeleeke,/ zoas ik et hèb bekeeke,/ mar
kietelkaajkes bij. (Henriëtte Vunderink, Kaajgaaf, uit: Tis de
moejte wèrd; 2011)
- WBD - III.4.4:173 'Kietelkei' = kiezelsteen
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KIEZEL-KEIJEN noemt men hier de steentjes, elders in ons Vaderland
kezel-steen, kiezel-steen, en kittel-steen genaamd.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kietelkaaje zelfstandig
naamwoord, kiezelstenen
kietelpinkstere
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - sint-juttemis
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske, 22-11-2006 - Dès nie zonne vlotte, hij zal meej kietelpinkstere wèl
klòr zèèn.
Kieviet, de
toponiem
indertijd buitengebied van Tilburg, westelijker dan t Zand; nu
ingekapseld door de Reeshof
- Cees Robben - ...op de Kieviet aon. Naar de Kieviet. (19540227)
kieze
werkwoord, sterk
kiezen
- Dialectenquête 1887 Willems - kieze - kôos - gekooze : ik kies, gij/hij kiest
kiezelgoer
zelfstandig naamwoord
- WBD - bierklaarsel (middel dat, in een brouwerij, aan bier wordt
toegevoegd om dit te klaren)
kik
werkwoord, persoonsvorm, gebiedende wijs van ►'kèèke'
kijk
- Naarus, pseudoniem van
Bernard de Pont; Brieven van een
Oud-Tilburger (1940): Hoe zuukte dè te doen mee de slaoperij? O
zizze, kom mar is mee, kik, eenen op
den divan zizze, en guilie hierin, en daarbij wees ze op dr eige
bed in dr eige kaomer, en ik gao nor bove zizze."
- Naarus, pseudoniem van
Bernard de Pont; Brieven van een
Oud-Tilburger (1940): "Kik zittie: staode hier nog, k was oe
vloore."
- Naarus, pseudoniem van
Bernard de Pont; Brieven van een
Oud-Tilburger (1940): Kik, zittie, ge het toch dikkels genog
geheurd desse praoten van luizen as kameelen.
- Naarus, pseudoniem van
Bernard de Pont; Brieven van een
Oud-Tilburger (1940): ...en dan zin we: Kik naa daor! Daor gaon die
kaole Bossenaers wè deur waandele as ze schèl kèke van den honger...
- Naarus, pseudoniem van
Bernard de Pont; Brieven van een
Oud-Tilburger (1940): kik naa, waor
lèkent dè naa op?
- Lechim - pseudoniem van
Michel van de Ven, ongedateerd knipsel, Tilburgse Koerier 196-1980:
En dan zeetie: 'Kik, m'ne jonge,/ Dès 't schoonste gruun wè Tilburg
hee'
- Jo van Tilborg; Kosset d'n brèùne, 2007 - Kik, en hij laot ons zen haand vol bloed
zien.
- Jo van Tilborg; Kosset d'n brèùne, 2007 - Kik, zittie dan, terwèèl ie naor boven
wéés...
kikkendril
zelfstandig naamwoord.
kikkerdril, kikkereieren, kikkerrit, kikkerschot
- A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): kikkendril -
kikkerrit - kikvòssendril - kikkerrit
-
WBD - III.4.2:113 kikkendril - kikkerdril, 'kikvorsendrek', 'dril' ook
genoemd: 'paddengedrek'
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - kikkendril

Raapstelen - kiltjes -
Brassica rapa
kiltjes
zelfstandig naamwoord, meervoudig
keeltjes,
Brassica rapa - meiraap
-
Van Dale (raapstelen): jonge, gesteelde bladeren van de meiraap; gegeten
als voorjaarsgroente;
ook: 'stiltjes', 'keele'
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - jonge bladeren van de meiraap (Rapum)
- It
oe kiltjes es op. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol
1997)
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KELEN znw.v.mrv. - jong raaploof zonder knollen, dat men in t
voorjaar als moes eet.
- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 - KEELEN - zeker moeskruid
kiltjesstamp
zelfstandig
naamwoord.
stamp van
keeltjes
►zie: kiltjes
kimme
erkwoord, zwak
- WBD - (van een paard) harkend over de grond klauwen met de voorbenen, ook
genoemd 'klaawe', (Hasselt) 'klawe'

Gravure van Jacob de Gheyn - 17de eeuw

Ill.: Tijs Dorenbosch
kinkenduut
zelfstandig naamwoord.
kikvors - Rana esculenta; nieuwere benaming: Pelophylax lessonae
kink is een variant op kik, een klanknabootsing; zoals het WNT schrijft, lemma kikker: Eigenlijk: het dier dat "kikt", het geluid
"kik" doet hooren
duut is een variant van 'puut', kikvors; zie lemma pút in het
Oudnederlands woordenboek (online), en lemma puut in het
Vroegmiddelnederlands woordenboek (online).
- 'n Kinkedut" beteekent zooveel als kikvorsch. De
Noord-Brabantsche Tongval, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930.
-
Kiliaen: puyt, Fland. Zeland. j. vorsch, rana; puyde, j. puyt, rana.
-
Plantijn: puyt, vorsch, une grenouille, rana.
- Van
Maerlant: Rana dat es die vorsch of die puut (Nat. Bl. VII, 836)
- Zie
Middelnederlandsch woordenboek (on line) voor vele citaten.

Rana esculenta
- A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): kinkenduut
Met
uitgesproken n (wegens volgende dentaal)
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kinkenduut - kikvorsch"
-
Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, Kinkenduut, mn
bruurke, 1941 -
Kinkenduut, mijn bruurke,
kwaoker van beroep,
'k
luister dik 'n uurke
naor oe
rauw geroep.
- Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, Oproep, 1941 -
Er
zaat eenen dikke kinkenduut /
te
kwaoken in 't lekkere waoter
-
Piet Heerkens; Den aovend, gepubliceerd in
De Zaaier, bijlage van de Nieuwe Tilburgsche Courant, 1941 -
De koekoek koekoekt deur et hout
en wilde duifkes koere,
de kinkeduuten worre stout
en kwaoken in de moere

- Cees Robben - Ik krôj [kruij] krek munne kreugel op den kaaibaand
unne kinkenduut kepot... (19711119)
- Stadsnieuws
Tilburg, rubriek Tilburgs huukske, 27-09-2009 - Ik reej krèk mee mene kreugel teege de kaajbaand ene kinkenduut
kepòt
- Enquête
over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -

-
WBD - III.4.2:110 kinkenduut - kikker, ook genoemd 'kikker', 'kikkebil' of
'broeknachtegaal', 'puit' of 'kinkvors'
- Ge
ziet r veul veugeltjes, èn saoves hurde nòg wel s unne kinkenduut.
(Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus
2009)
-
Ge moogt oewe schoen zètte, èn de vòllegede mèèrege waare de peeje
ènt aaw brôod wèg, èn laager en spikmènneke in, òf en marsepèène
vèèrekespotje, òf ene kinkenduut van gevulde seklaa. (Ed Schilders;
Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

Detail uit de 'Leidse Taalatlas' kaart
'De kikvors' (nr. 58, 1937), opgesteld door Toniëtte van Beusekom -
Duidelijk te zien is het oranje hartje bij Tilburg dat op
'kinke(n)duut' duidt en dat nergens anders op de kaart voorkomt.
Alle oranje ingekleurde tekens duiden op een naam die met
'kink-'begint.
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KINKENDUUT mannelijk - kikvors (Tilburgs?)
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KAKKEDUUT zelfstandig naamwoord mannelijk - vogeltje, ook linnenweverken genaamd, dat
kakkeduut! kakkeduut! roept (eene soort grasmusch).
-
A.A. Weijnen; Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kinkenduut - kikvors (Tilburg)
-
WNT - Kinkvorsch; KINKEN I: geluidnabootsend woord (VII:3093)

Ill.: Rolf Janssen
►Twee gedichten van
pater Piet Heerkens uit, en over, De kinkenduut (1940)
kip
zelfstandig naamwoord.
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kip - groote blikken kan, waarin men vroeger bij de boeren
karnemelk ging halen".
kirke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - keertje
kiskasse
werkwoord, zwak
klanknabootsing - het
geluid van vlees dat gebakken wordt
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
- As
ik vruuger uit de naachtmis kwaam, stond t kenèn al te pruttele en
lagen de kortelette in de pan te kiskassen (10-01-1970)
- Cees Robben - As ik vruuger uit de naachtmis kwaam stond t kenèèn
al te pruttele en lagen de kortelette in de pan te kiskassen...
(19691212)
Kiske
eigennaam; Keesje
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 -
èn Kiske de Paoter ok al,
witte nie? En dan zaatie zôo, hattie daor enen hillen hôop kènder
rond em staon èn dan zee,
dan vroege ze: Paoterke, wè komde gij
hier doen?, ja, Jöllie, jöllie èfkes plaoge, zittie èn goed nòr
Onze Lieven Heer löstere!, zeetie dan! (transcriptie Hans Hessels
2014)
►
Klik hier voor audiofragment
kits
bijwoord
in orde
- Pierre van
Beek - "Alles kits en 't keind hiet Jaoneke." Of: "Alles kits! de kachel op
bed en de kleine in de kolenbak." Alles is in orde. (Nieuwe
Tilburgsche Courant; Uit Tilburgs folklore; 18 juli 1958)
- Cees Robben - Mar ast bijgeleet is, is alles wir kits... (19631122)
kitse
werkwoord, zwak
spuwen
-
Henk van Rijen - we kitsten em in zene nèk - we spuugden hem in zijn
nek
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Grôote lummels dènke dè op de kaaje kitse stoer stao - Grote
jongens ... (090610)
-
WBD - III.1.2:254 'kitsen' = braken
-
WBD - III.1.1:191 'kitsen' = spuwen
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KITSEN onov.ww - braken, kotsen
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kɪtsə(n), 'kitsen' - braken, overgeven
-
WNT - KITSEN (IX) klanknabootsende benaming voor: (vocht) straalsgewijze
tusschen de tanden door uitspuwen.
kittel
zelfstandig naamwoord
ketel
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ketel
- Dialectenquête 1876 - 'kètel'
klaacht
zelfstandig naamwoord
klacht
- Cees Robben - n Stille klaacht... (19580531)
klaaj
zelfstandig naamwoord
klei
- Dialectenquête 1876 - klaaièrrepels
- Die
knikkers waren veur de èèrme lui, die waren gebakken van klaai. Agge
der op gongt staon, per ongeluk, waren et ôk ineens gin knikkers
méér. (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006) [bedoeld is de
knikker die
►kaajscheut werd genoemd
-
WBD - III.2.3:204 'klei' = niet doorbakken brood, ook 'klef', 'derf'
-
WBD - III.4.4:155 'gele klei' = kwartszand;
-
WBD - III.4.4:156 'klei' = zavel
klaajboer
zelfstandig naamwoord
kleiboer
boer die op kleigrond zijn
bedrijf uitoefent
- Audioregistratie 1978 - In den orlog was dè goud wèrd, witte nie!
Die klaajboere in de klaaj wast êen èn al kôolzaod! En dè bròcht
veul op! Der kwaam
ast goej kôolzaod was, drieduuzend kieloow van
enen buunder! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans
Hessels)
handelaar die
met kar of wagen langs de deuren gaat om aardappelen te verkopen
- Elie van Schilt; - De gruunte en de melkboer heb ik al genoemd, mar
dan hadden we ook nog de vis en de kéésboer, de kolen en de
klaaiboer, de klaaiboer kwaam mee erepel. (Uit: Alles is aanders;
CuBra ca. 2000)
klaank, klank
zelfstandig naamwoord.
klank
-
Piet
Heerkens; uit: Dn örgel, Moedertaol, 1938 -
'k
Steek men aawe breeje klaanke
noot meer onder stoel' en baanke,
'k
zal oe zinge, stug en stoer,
klaor
en open as 'nen boer!
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - óp et Gurke waor de klaank
zat, in de stad waor de staank zat (RL'53) - uitvaart en klokkegelui
op het Goirke, waarna begrafenis in de stad
-
WBD - III.3.3:85 klaank = klank van een klok, ook: tôon, klòkketôon
klaavere
werkwoord, zwak
- WBD - III.1.2:165 'klaveren' = klauteren
...
as aopen klaoveren ze tege die ketels omhoog... (Naarus; pseudoniem
van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Toen ik zo in de helft van Maai is op mn fietske was geklaoverd...
(Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
-
De Peer hâ en goei nutje op/ èn wo nòr bèd toe gaon/ hij klaoverde
oover de trap/ kwaam bekaant boovenaon./ De liste treej was em te
veul/ den afstaand was te grôot/ hij laazerde bots-boem omlêeg/ èn
ie braak zene pôot.
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Aaventoe liege maag...)
klaaw, klòw
zelfstandig naamwoord.
-
WBD - hoef van de koe, ook 'klòw' of 'voet' genoemd
-
WBD - klòw - gedeelte van de huid dat een poot bedekte (II 594)
- Dialectenquête 1876 - klouw (au = ou in: blouw, grouw, klouw,...)
-
WBD - III.4.4:17 'klauwlucht' = bewolkt
klaawe
werkwoord, zwak
-
WBD - (van een paard) harkend over de grond klauwen met de voorbenen, in de
Hasselt 'klawe' genoemd, elders ook 'kimme'
-
WBD - II.2.1:506) 'klauwen' = krabben van een kat; ook genoemd: krabben,
krabbelen, kratselen
klabak
klanknabootsing
geluid dat de weefspoel maakt bij het schieten door het weefraam
- Cees Robben - Zingt t spoeleke zn lieke/ links klabots.. en rechts
klabak.. (19560630)
klabbèttere
werkwoord, zwak
alleen aangetroffen bij Leo Heerkens; mogelijk samenhangend met
'klabots'; hoe dan ook een klanknabootsend werkwoord
- Leo Heerkens; uit De kinkenduut (Piet Heerkens), n
Weeverke schoot..., 1940 -
En de spoelen
[van het weefgetouw] klabetterden: retteketet /
van krijg-de-colère, van retteketet...
klabots
zelfstandig naamwoord.
1. proppenschieter
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "klabots - vroeger kinderspeelgoed met
elzenproppen"
- Et
vèèrke öt de kooi op de plots lokken. De slachter zette dan zenne
klabots tegen de kop van et vèèrke, hij drukte em in en pang daor
laag ie te spartelen. (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
-
WBD - III.4.4:252 'klabats', 'klawats' = hevige slag; ook 'klawemmes'
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLABOTS, v. klapbus, proppenschieter, gemaakt van vlierhout
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - KLABÓTS, tussenw.
en zelfstandig naamwoord 1) tussenw.: gezegd van het afschieten van
een zwaar-geladen geweer. 2) zelfstandig naamwoord vrouwelijk
klapbus,
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KLABOTS zelfstandig naamwoord mannelijk - Versterking van 'bots', harde en doffe slag.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - 'klabòts' zelfstandig naamwoord - proppenschieter
-
WNT - KLABOTS (I) schietwerktuig, klakkebus, proppenschieter
2.
snel reagerende vrouw
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "klabots - vrouw die wat snel van zeggen
en doen is"
klanknabootsing; mogelijk uit klap en bots
- WNT - lemma KLABOTS II - Harde, doffe slag of val, bots.
- Cees Robben - Oew schötje kwaamp rejaol rèècht klabots (...) op
(...) den paol... (19630517) [voetbal tegen de paal van het doel.]
geluid dat de weefspoel maakt bij het schieten door het weefraam
- Cees Robben - Zingt t spoeleke zn lieke/ links klabots.. en rechts
klabak.. (19560630)
klad
zelfstandig naamwoord.
-
WBD - III.1.2:241 'klad' = fluim, rochel
-
WBD - III.3.2:265 'kladje' = restje bier, ook 'kwakje'
kladderwolk,
kladderwollek
zelfstandig naamwoord
stapelwolk (?)
- De lucht zaat
volgestaopeld mee groote kladderwolken, schots en scheef op mekaar,
die hoe langer hoe dichter vaastgroeiden. (Kubke Kladder; pseudoniem
van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit 't klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)
klak
zelfstandig naamwoord
-
WBD - III.1.3:182 'klak' = pet; ook: 'klep'
klam, klamp, klammig,
klamzig, klammes
bijvoeglijk naamwoord
iets wat vochtig en
tegelijk plakkerig aanvoelt; onder andere witbrood dat met vocht
geplet is tussen de vingers en vervolgens gebruikt wordt als aas om
vissen te vangen
ook: taaj, taai, week
- WBD - III.4.4:211 lemma
KLAM = vochtig aanvoelend en een beetje plakkend - klam & klamp
frequent in Tilburg
- WBD - III.4.4:211 lemma KLAM = vochtig aanvoelend en een beetje
plakkend - klammig - frequent in Tilburg
- WBD - III.4.4:211 lemma KLAM = vochtig aanvoelend en een beetje
plakkend - klamzig / klamsig Tilburg
- WBD - III.4.4:211 lemma KLAM = vochtig aanvoelend en een beetje
plakkend - klammes zeldzaam midden Tilburg
- WBD - III.4.4:211 lemma KLAM = vochtig aanvoelend en een beetje
plakkend - klef frequent midden van het Tilb. [?]
- WBD - III.4.4:211 lemma KLAM = vochtig aanvoelend en een beetje
plakkend - taai zeldzaam in het midden van het Tilb. [?]
- WBD - III.4.4:211 lemma KLAM = vochtig aanvoelend en een beetje
plakkend - week zeldzaam in Tilburg
-
Kubke Kladder - Uit 't klokhuis van Brabant 3 - 't Begon stillekes
aon te donkeren. Uit de klamme grond klom 'n blauwe nevel, die de
bosschen dicht spon. (Nieuwe Tilburgsche Courant 23 oktober 1929)
- H.A. Sterneberg s.j. - Me
trekken treurend deur ons bosschen,/ waor naoktgeplunderd klam en
kil/ Och god, die 't nie ontloopen kossen/ nou boom bij boomke
sterven wil. (Uit: Een busselke Braobaansch, 1932)
klampe
werkwoord, zwak
- WBD - III.4.2:56 'klampen' - grijpen door roofdieren; ook genoemd:
'vangen' of 'vatten'
Accipter nisus
klamper, klaamper
zelfstandig naamwoord.
naam voor diverse roofvogels, zoals buizerd, havik, en
sperwer. De naamgeving houdt verband met (vast)klampen, klemmen, het
met de klauwen vangen van de prooi. (zie lemma Klamper in Verklarend
en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen, Klaas J. Eigenhuis; 2004)
In Tilburgs gebruikt voor de sperwer (Accipiter nisus), cf. Daamen,
Handschrift 1916: "klaampvogel - sperwer"
- H.A. Sterneberg s.j.; Een Busselke Braobaansch, uit: Vluchtende
gedaachten, 1932 - 'Nen klaamper /
die heej ze [de duif] vermoord, /
en nou dwerlen nog ennigte veeren; /
die doen aon d'r denke' as
zo'n hil enkeld woord / aon gedachten, die noit niemir keeren.
- WBD - III.4.1:196 'klamper' - sperwer (Accipiter nisus), ook
'klampvogel' of 'schietklamperd' genoemd
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - as de kiepe ene klamper zien zèn ze bang
- Cees Robben - Toen was't de beurt aon smellekes.../ Aon klampers en
dn uil (19600708) (19600708)
-
WBD - III.4.1:198 'klamper', 'klamperd' - buizerd (Buteo buteo buteo)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - klampvogel, havik
-
WNT - KLAMPER. In Vlaamsch België de algemeene naam der dagroofvogels,
zooals sperwers, valken, haviken enz.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KLAMPER zelfstandig naamwoord mannelijk -Algemeene benaming voor de dagroofvogels,
zooals sperwers, valken, haviken, enz.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klamper(t) zelfstandig naamwoord - sperwer, havik
-
WBD - III.4.1:200 'klamper', 'klamperd' - torenvalk (Falco tinnunculus)
-
WBD - III.4.1:200/201 'klamper', 'klamperd' - roofvogel (algemeen)
klamtrèkke
werkwoord, sterk
-
WBD - klam trekken (teken van drachtigheid van een koe)
-
WBD - klamtrèkker - klamvaars (drachtige koe)
-
C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLAMTREKKER mannelijk - koe die klam trekt, waarbij vocht uit de
spenen komt ten teken dat zij drachtig is.
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - klamtrekər,
zelfstandig naamwoord mannelijk 'klamtrekker' - maal die enige tijd drachtig is, zgn.
'gewonnen heeft'.

klander
zelfstandig naamwoord.
verkorting van
kalander; ook
genoemd: 'mijt' of 'wemel'
- WBD - III 4,2:158 lemma Kevers - De kalander (Calandra granaria, een
snuitkever die in meel of graan leeft) heet in het Kempenlands Wb. 1
en het Noordmeierijs Wb. wemel.
-
WBD - III 4,2:235 lemma Mijt - De mijten (Acari) vormen een zeer
uitgebreide familie van kleine spinachtige diertjes, die veelal
schadelijk zijn. Sommige leven parasitair op andere organismes en
voeden zich aan hun gastheer, anderen leven van producten van de
mens, zoals meel en kaas.
mijt Tilburg
wemel zeldzaam in Noorden van Tilburg
kalander, klander Tilburg
klaoge
werkwoord, zwak
klagen
-
Dialectenquête 1887 Willems - klaoge - klaogde - geklaogd
-
Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Klaoge meej gezónde bêen.
-
WBD - III.3.1:275 'klagen' = idem
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zwak werkwoord
intransitief - klagen
klaoger
zelfstandig naamwoord.
klager
- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - òn klaogers gin nôod, òn zwètsers gin brôod - geen
medelijden met klagers en snoevers.
klaor
klaar
bijvoeglijknaamwoord, bijwoord
1. klaar, gereed
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - klaor te krèège
- Cees Robben - En mee Possemis klaor... [namelijk het nieuwe kostuum]
- (19550402)
- A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ene mees moet vur zen vrou klòr staon - de man moet zijn vrouw
beschermen
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - ... vurdè k kl(a)or zèè' (blz. 95)
2. helder; louter
-
Piet
Heerkens; uit: Dn örgel, Naacht, 1938 -
Wè-d-is den hemel naa toch klaor,
/persies
van glas, - 't is wezelijk waor!
- Cees Robben - Zeg kende gij dè brooike nog/ Van klaoren blom.. van
enkelt rog/ t hartjesbrood... (19600624)
Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - van waoter drinke krèède ne klaoren hals - ... word
je niet dronken
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - klaoren blom - duidelijkheid, heldere zaak
- Mar
wij leerde van ons moeder: As r twee deure teegenoover mekaare
oope staon, moeter êen dicht doen. En zôo ist. Dan was alles wir
klaoren blom en dikke mik. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website
Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)
-
WBD - III.4.4:8 'klaar' = onbewolkt, ook 'helder'
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLAAR (klaor) 1. bijvoeglijk naamwoord - gereed, voltooid; als nw-deel
van hetgezegde uitsluitend; 2) bw.- louter en alleen, puur: 't is klaor boter.
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - klaor (krt.94); blz. 40: vocaalverkorting in 'klaor' (?)
klaorbraoje
werkwoord, zwak
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - klaarmaken, presteren
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Wè braojde me naa tòch klaor? - wat flik je me nou?
(200906)
klaore
zelfstandig naamwoord.
klare (heldere) jenever
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 04 09 - As onzen opa vruugertèd / 'n Fleske Klaore kocht / Moes't
van Jaansen op Kurvel zèn / Gin meens die aanders docht.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 06 11 - Gift dieje meens 'n fleske klaore...
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - sinte Peetrus weende bitter,
zi drònke Piet, dan zal ie ók wèl klaore gelust hèbbe (Daamen -
Handschrift
1916) zeispreuk
-
Piet van Beers Sil... Haauw de bintjes strak: Eene raod zô ik
toch wille geven./ Vur dè ge s'aoves slaope gòt./ Vat dan unne goeie
borrel klaore,/ tegen de wurrem en de mot. (With Love; 1982-1987)
-
WBD - III.2.3:272 'klare' = brandewijn
klaormaoke, klòrmaoke
werkwoord, zwak
klaarmaken, in het bijzonder: de tafel
voor de maaltijd
met de vocaalkrimpingen conform maoke:
mòkte, gemòkt.
- WBD - III.2.3 -
Beschrijving van het WBD: De tafel voor de maaltijd gereed maken. De
tafel krijgt eventueel een tafellaken en wordt voorzien van borden,
bestek en glazen.
Waardering voor Tilburg door WBD:
algemeen.
Zie ook Opdèkke, Opzètte, Klaorzètte, Tòffel
- Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): klòrmaoke
- WBD - 'klaormaoke' (II:948) - klaarmaken
- WBD - 'getaaw klaorzètte ' (II:948) - getouw klaarzetten
- Dirk Boutkan &
Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - ik
zal et klòrmaoke - ik maok et klaor
klaorzètte
werkwoord, zwak
klaarzetten,
in het bijzonder: de tafel voor de maaltijd
- WBD - III.2.3 -
Beschrijving van het WBD: De tafel voor de maaltijd gereed maken. De
tafel krijgt eventueel een tafellaken en wordt voorzien van borden,
bestek en glazen.
Waardering voor Tilburg door WBD:
zeldzaam.
Zie ook Opdèkke, Klaormaoke, Opzètte, Tòffel
- WBD - 'getaaw klaorzètte' (II:948) - getouw klaarzetten
- WBD - 'klaorzètte' (II:999) - klaarzetten (v.d. ketting); ook: ópzètte of
beume genoemd
- WBD - 'klaorzètter' (II:948) - klaarzetter
klaovere
werkwoord, zwak
klauteren
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 09 29 - Jaon die klaoverde naor bòòve.
►
klaavere
klaoze
werkwoord, zwak
- Informant Ad Vinken; stuntelen
alleen als infinitief gebruikt
waarschijnlijk afleiding van 'klaas' - onbeholpen persoon
-
WBD - III.1.4:150 'klaas' = prutser
-
WNT - KLAZIG = sullig
zelfstandig naamwoord
meervoud van klaos, klaas, hier: sinterklaas
- Cees Robben - Siendereklaos dè is iemand/ die bang is vur
niemand.../ Hij stao boven alle partijen.../ Hij haauwt nie van
klaozen/ Die raozen en daozen.../ Dè paast nie in deez dure tijen!
(19541127) Met de tekening en klaozen verwijst Robben naar de
ongewenste situatie dat er in Tilburg Noord en Zuid een apart
sinterklaascomité was met ieder een eigen Sinterklaas.
klapbus
zelfstandig naamwoord.
proppenschieter
-
WBD - (III.3.2:128) klapbus, klapbuks, klabots, propschieter =
proppenschieter
klapfiets
zelfstandig naamwoord
bromfiets
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 04 09 - De bromfiets is n prachtig voertuig / Mar mee veul
rijers is 't mis / Want die vergeten dèt 'n RIJWIEL *) / Mee nen
hullup-moter is. [ met als aantekening: *) In Tilburg zegge ze
klapfiets.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
66 06 03 - Ons klapfiets laoten we op stal / We gaon is fèn te voet
klaplôoper
zelfstandig naamwoord
klaploper; uitvreter
- WNT - Eigenlijk:
iemand die met een (of de) klap (lazarusklap) loopt, namelijk een
biddend leproos of melaatsche; bij uitbreiding: iemand die op
kansjes loopt, op profijtjes uit is, en vandaar (...) Iemand die het
er stelselmatig op aanlegt om gratis de gast van vrienden of
kennissen of van wien ook , te zijn, of om op andere wijzen om
niet van anderen of hun goed te profiteeren. (lemma uit 1930)
Carnavals-sticker van
vereniging De Klaplôopers. Foto CuBra 2020.
klapmuts
zelfstandig naamwoord.
slaapmuts
-
Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Et klinkt nèt òf dègge meej en klapmuts óp enen houteren dörpel
slaot.
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - meej en klapmuts óp enen
houteren dörpel slaot - et klinkt asóf ... (Daamen - Handschrift
1916) - spreekwoordelijke vergelijking: het klinkt slecht.
-
WNT - KLAPMUTS - naam van een hoofddeksel voor mannen; overdrachtelijk:
iemand met een klapmuts
klappaaj
zelfstandig naamwoord
klappei, vrouw die veel kletst, babbelt; iemand die kwaadspreekt
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "klappij of klappaai - verklikster"
-
WNT - KLAPPEI - 1) Min of meer smadelijke naam voor een klapachtige,
babbelachtige, praatzieke vrouw; een babbelaarster
klappe
werkwoord, zwak
klappen (in de handen)
-
Informant Toine Raaijmakers -
Klap et nie, dan bots et (mar) (uitroep: 'op hoop van zegen')
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - Klap et nie dan bóts et
(Daamen - Handschrift
1916) - raakt het niet dan botst het: stemt
het niet overeen, dan stuit het maar.
klappees
zelfstandig naamwoord.
-
WBD - legger (bep. gewrichtsziekte bij een paard), ook genoemd 'legger',
'gal' en (Hasselt) 'ligger'
klappere
werkwoord, zwak
doorvertellen; van klappen = praten
...die klapperde alles
daolijk et dörp deur... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De
nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 8; Nieuwe Tilburgsche Courant 19-11-1938)
klappinkere
werkwoord, zwak
kinderspel
- A.J.A.C. van
Delft - "Willen we gaan klappinkeren?" vraagt een jongen voor een spelletje,
dat elders "sjennien" genoemd wordt en in Loon op Zand "janeëjen"
heet. Wil men deze woorden verklaren, dan zou het kunnen zijn,
doordat het opgeklapte (opgewipte) houtje ja (jè) of neen (nie) het
doel bereikt. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 108; 6
april 1929)
- A.J.A.C.
van Delft - Een ander eenvoudig spelletje was het "klappinkeren" (elders ook
"sjennieën" genoemd). De attributen hiervoor bestonden uit een mooi
sterk knuppeltje dat handig te hanteeren was en een tweede slechts
15 centimeter lang eindje hout, dat aan beide einden spits gesneden
was. Dit korte puntige stokje werd in een schuin, ondiep kuiltje in
den grond gelegd. Er werd eens flink met den voet op gestampt,
zoodat het wat vastlag en met het knuppeltje werd met zekere
handigheid en elan op het opstekende puntje geslagen, waardoor het
"sjennie" door de lucht omhoogschoot en een heel eind verder
belandde. Wie het verste zoodoende dit stukje hout door de lucht
wist te doen slingeren, was de matador. De medespeler moest tijdens
het spel den "klappinker" (het houtje sjennie) om te winnen in den
kring kunnen gooien, waarin het kuiltje gemaakt was, doch hij mocht
als handig slager ook tijdens het door de lucht vliegen den
klappinker wel met zijn stok een terugslag geven. Als het reeds op
den grond lag, mocht hij vandaar af ook den klappinker wel
terugklappinkeren. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 104;
16 maart 1929)
klaps(e)
bijvoeglijk naamwoord, eponiem
-
een gekweekte peersoort: 'Clapp's Favourite', wereldwijd populair
geworden
-
WTT 2012 - De peer die onder de handelsnaam Clapps Favourite bekend
is, werd gekweekt door Thaddeus Clapp uit Dorchester (Mass) U.S.A.
in 1860. Sinds 1867 verspreid.
- Cees Robben - Ik heb mèèlpèère, suikerpèère, juutepèère en klapse...
en dan hek nog Gôôlse vringpèère, mar die zen enkelt goed vur de
stoof... (19850927)


De 'klapse peer' heeft zijn eigen
monument en wel in Dorchester, een stadje nabij Boston.
klapskoord
zelfstandig naamwoord.
-
WBD - einde van het snoer van de zweep (voor een paard)
klapspaon
zelfstandig naamwoord
- Pierre van
Beek - "Een tong als een klapspaan" (Lazarusklep) zegt men van een zegvrije
of brutale vrouw. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28
maart 1958)
klapzaand
zelfstandig naamwoord.
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - onsamenhangend, leemachtig geel zand
-
WBD - III.4.4:151: 'klapzand' = stuifzand, ook 'vliegzand'
-
WNT - KLAPZAND - een soort van zeer fijn zand, ook kwel-, loop- en welzand
genoemd.
klapzuur
zelfstandig naamwoord
brandend maagzuur
- Pierre van Beek - zen èège et klapzuur wèèrke - zó dat men er bijna bij
neervalt (Tilburgse Taaklplastiek 173) et klapzuur krèège
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
58 04 11 - As g'oew ège 't klapzuur zuukt...
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klapzuur zelfstandig naamwoord. - heel hevig, beroerd
klasjeneere
werkwoord, zwak
druk praten
over gewichtige zaken, maar ook over zaken die slechts in schijn
gewichtig zijn
verbastering van 'collationeren'
- uit het Frans: collationner > met betekenisverschuiving naar 'babbelen', 'gezellig praten'
-
WTT - 2012
- 'Collationner' heeft van oorsprong (ca. 1200) betrekking op
de lezing die 's avonds gehouden werd tijdens de maaltijd van
kloosterlingen, en de daaropvolgende bespreking van de voorgelezen tekst.

Begin van de Collationes van
Cassianus
Het
woord is gebaseerd op de Collationes (Gesprekken) van
Johannes Cassianus (4de of 5de eeuw), geschreven in de vorm van
gesprekken tussen kluizenaars en monniken. (Rey, Dictionnaire
historique de la langue française; 1998)
-
WTT -
2012 - de Tilburgse uitspraak is zeer uitlopend opgetekend.
Klasjeneere
-
A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - klasjenere - kletsen (nbrab.) =
Frans collationner
-
Naarus -
Lèst hak innen Bossenaer bij mèn en daor hak gezellig mee kunnen
klasjeneeren. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg
1941; CuBra)
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - meej de geminteraodsverkiezinge stonne ze op den
Heuvel vur de kraant aatij oover den ötslag te klasjeneere (070307)
-
Piet van Beers De Aaw Warand: Mistal zèn ' t de zelfde kèèrels/
die ge klasjeneere ziet. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
Klasjionneere
-
Jaansen -
Iederen dag waar ie er te zien en klasjionneerde druk op mee
Pietjes... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton Bad
Baozel, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 18-2-1939)
Klassieoneere
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "klassioneeren - wij zullen 't soamen
wel kl. (uit de war doen)"
Klassineere
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
61 12 01 - D'r wier geklassineerd, / Mee alle veur en tegens.
Klassionneere
-
Jaansen -
...en dè-t-er druk geklassionneerd wier... (Jan Jaansen; pseudoniem
van Piet
Heerkens svd; Kareltje Vinken; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe
Tilburgsche Courant
13-4-1940 24-8-1940)
Klasjonneere
-
Jaansen -
...daor moeste em over heurre klasjonere! (Jan Jaansen; pseudoniem
van Piet
Heerkens svd; feuilleton Bad Baozel, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche
Courant 31-12-1938
18-2-1939)
-
Jaansen -
"Goei dingen gebeure nie in eentweedrie van je hupsakee, meneer
Petit, daor mot over geklasjonneerd worre... (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton Bad Baozel, 8 afl. in Nieuwe
Tilburgsche Courant 31-12-1938
18-2-1939)
Klazineere
-
Kees en Bart, Tilburgsche Post ca. 1930 - 'klazineeren'
-
Kubke Kladder -
Na hè'k 't daor meer dan eens meegemokt, dè'k aachter 'n paor meskes
liep, die druk on 't klazineeren waren - net as zullie dè kunnen -
zoo gewoon op z'n Tilburgsch en potdome zô gaaw as ze in de gaote
krege dè't er iemand aachter hullie was, begossen ze ineens in 't
"hoog Hollandsch" za'k mar zegge. (Kubke Kladder;
pseudoniem van Pierre van
Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
-
...ik hè daor [op de krantenredactie] wè geklazineerd mee den
redacteur (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche
Courant; Uit t
klokhuis van Brabant 1; 9-10-1929)
Klazieneere
- Cees Robben - Heurt ze toch is klazieneeren... (19590228)
-
Piet van Beers Paradèès: Waor meens meej mekaore klazieneere en
toch ieder in zen èège wèèrde lot. (Het zeventiende boekje, 2010)
-
Vunderink -
Wè verderop en tòffel, waoraon jongere meense stonne,/ die zoo te
zien meej veul gebaor goed klazieneere konne. (Henriëtte Vunderink,
Fist?, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
Klazjeneere
-
Piet van Beers Hoe gaoget: We klazjeneere hil wè aaf
oover allerhaande zaoke. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
Andere
bronnen
-
C. - C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) -
KLASJENEREN onov.ww. druk redenerend en gewichtig praten over zaken
van wereldbelang.
-
A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kla'sine.rə(n)
zw.ww.intr, 'klassineren' - redeneren, kletsen, praten.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klazieneere ww - kletsen, eindeloos praten
klaviere
zelfstandig naamwoord, meervoud
handen
- Cees Robben - Laot die schaol (...) nie uit oew klaviere valle...
(19690613)
klèdderiedètse
werkwoord, zwak
kliederen
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - knoeien
-
WBD - III.4.4.209 'kledder' = dril, ook -dedder' of -druddel
-
Stadsnieuws: Dè waar gin vèèreve wèttie di, dè waar mar en bietje klèdderiedètse
(291008)
klèdderke
zelfstandig naamwoord,
verkleinde vorm van klèdder
kleddertje, kliekje
- Mededelingen van Hans
Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus
1960-1980 in 2019 restje (van
kooksel)
►Voor de volledige
lijst
Klik hier
klêed
zelfstandig naamwoord.
kledingstuk, kleed; uitsluitend voor vrouwen; in het bijzonder een jurk
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - klêed, meervoud kleeje;
Meej de Paose krèègt ze en nuuw klêed. - Met Pasen krijgt ze een
nieuwe jurk
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
63 11 22 - Ons moeder zee: Ik zè te jong / Vur 'n klèèd mee veul
blòòt.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
79 08 09 - "Nèè, wij zaate op Mejorka, / Alle daoge broeiend hèèt /
Ons Aant liep rond in 'n kort bruukske / 't Was vuls te wèrem vur 'n
klèèd."
- Dialectenquête 1876 - wè vur 'n klêd haad de bruid oan? (zie opm. bij steene)
-
WBD - III.1.3:63 'kleed' = jurk
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'klêêd' zelfstandig naamwoord - kleed, jurk
►
kleeke, klêer, klêeraozie
Kleef
toponiem; de stad Kleef, gebruikt om gierigheid aan te
duiden
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - tisser êene van Kleef, daor
haawe ze meer van den hèb dan van de geef (Daamen - Handschrift
1916)
klêeje, kleeje
werkwoord, zwak
kleden
-
Dialectenquête 1887 Willems - klêeje - kleedde - gekleed - geen vocaalkrimping
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kle.jə(n)
zw.ww.tr. - kleden
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Kaaw/kouw, dòr kunde oewèège teege kleeje Tegen kou kun je je
kleden
kleeke
zelfstandig naamwoord., verkleinwoord
► zie klêed, klêer, klêeraozie
1. (niet al te dure,
eenvoudige) jurk
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - ''n helder kleejke'
-
[Vrouwe] besteeje d'r advies veul liever aon 't koope van schoon
kleekes en
leuke huudjes. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 27
april 1945)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
59 03 20 - Mar, wè ziek, hee jullie Keeke / Naauw al wir n aander
kleeke?
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
60 03 18 - De jongemèdjes lòòpe wir / in kaokelbonte kleekes.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
61 05 26 - Ze docht: as ik mee m'n nuuw kleeke / Strak over d'n
Heuvel gao / Dan lóópe alle knappe jongens / Me vanèges aachternao.
-
Piet van Beers Nie gèère stadte: èn dè schoon kleeke, dè blèèft
nog wèl hange. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
-
Ik weet nòg, dèk en schôon nuuw kleeke droeg... (Henriëtte
Vunderink, Bewaarschool, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
2. klein vloer- of
tafelkleed
-
Witte kleekes oover de tòffels kunne der ok niemer aaf, mar we zinge
wèl liekes öt en buukske. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de
Tilburgse Taol 2003)
3. textiel
-
WBD - kleejke (II:937) - lattendoek (voor de wolmolen)
4. herenkleding
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KLÊEKE(N) znw.o. - verkleinwoord van kleed. - Zwarte mansrok, kleed,
pitteleer; Frans: habit. 'Kleed' gebruikt men nooit in dezen zin.
klèèn, klènder, klènst
klein, kleiner, kleinst
klèèn(e) als zelfstandig
naamwoord 1
de
kleine(n), de kleintjes, kleine kinderen, boreling
- Cees Robben - Jan.. wilde gij dn klèène efkes unne vorse luur
aonspeeten... (19691219)
- Cees Robben - Dn ijsco lokt klèènen... (19580524)
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- Asser ene, ene klèène kwaam hier òf daor, onverschilleg, dan ging
zon vroedvrouw, die ging er meej, hè, omgewikkeld in den èèrem meej
en paor (??) erooverheene èn dan ging ze der meej nòr de kèrk èn dan
wier zon kind gedopt èn dan kwaam et wir tèùs!
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
58 01 31 - Wè d'aanders is t veur de klèn / Die vènen sneuw vanèges
fèn/ Verwochten m vol verlangen / Mar as ie n week gelegen hee /
Gaoget slibberbaontje en de slee / Hullie òk de kèl uithangen.
-
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): ik kòcht vur de
klèène en tróm; et is en klèntje mar en fèntje.
- WBD - III.2.2:7 'een kleine krijgen' = bevallen
- WBD - III.2.2:38 'een kleine', 'het klein' = kind
klèèn als zelfstandig
naamwoord 2
het
klein(e)
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
-
(In de straat gehoord) (17-10-1966) - Ze zegge wellis: hij lèkt op
um as unne druppel waoter mar dèr, hij is t gelèk in ut klèn
(17-10-1966)
bijvoeglijk naamwoord
- Cees Robben - Dn klèène man (19600422)
bijwoord
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - we woone rèùm klèèn, zittie.
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ik zèè laoter getrouwd: mèn kènder zèn klènder dan de jouw.
(291109)
gezegdes
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - 'klèèn mar fèèn'
-
WBD - III.1.1:10 'klein', 'klein van stuk' = klein van gestalte
Klèèn Amsterdam
toponiem
Klein Amsterdam,
volksnaam voor een volkswijk in Tilburg met de [huidige] Houtstraat
als centrale locatie. Deze volksbuurt kwam aan
het begin van de 20ste eeuw regelmatig in opspraak.
- Ingezonden brief aan
Tilburgsche Courant, 5-1-1896 - Mijnheer de
Redacteur, Ik verzoek u een bescheiden plaatsje voor het volgende :
Sedert eenigen tijd heeft zich in klein Amsterdam" of daaromtrent
gevestigd, de beruchte Stams, die, toerekenbaar of niet, geheel 't
Goirke in rep en roer brengt.
Donderdag-namiddag verwoestte hij bijna het geheele
politie-wachthuis en werd daarna door een agent geboeid naar 't
stadhuis gebracht.
Ik vraag UEd.: is dat nu een doen , zoo'n woest sujet een half uur
ver mede-slepen en de halve stad in oproer brengen?
Zou het niet mogelijk zijn, dat aan geenen kant" een gevangenis
werd gebouwd, of een huis gehuurd, dat werd ingericht tot cachot,
onder toezicht van een veldwachter, dan zoude veel rust voor
Veldhoven, Hasselt en Goirke ontstaan, vooral des Zondags.
Mag ik dit den heer Commissaris ter lezing en overweging aanbevelen
?
X.
1904 In de buurt Klein
Amsterdam was Zaterdagmiddag de goeie vriendschap veranderd in
gramschap tusschen een paar buurjongens, S. en v. d. L. Zij gingen
elkaar te lijf en sloegen elkaar gaten in het hoofd. (Tilburgsche
Courant, 31-3-1904, volledige bericht)
1905 - Zaterdagavond werd de gemeente-politie te hulp geroepen in de
Houtstraat alhier, z. g. Klein Amsterdam waar een viertal slungels
in de herberg van F. meer kabaal maakten dan de welvoeglijkheid
toelaat. De politie dreef hen de herberg uit, doch nam
tegelijkertijd één hunner den bekenden G. S. in arrest wijl deze
eenige oogenblikken te voren met een stok zekeren J. E. zoodanig op
het hoofd gebeukt had, dat de man in het politiebureau aan de
Veldhoven moest worden verbonden. (Nieuwe Tilburgsche Courant,
27-3-1905)
1908 - Stroopers gearresteerd. Een tweetal politie agenten op
surveillance zijnde in Klein Amsterdam slaagden er daar in eenige
stroopers, waarvan een in 't bezit van een geweer terwijl zij op de
duivenjacht waren, te verrassen. Proces verbaal is opgemaakt.
(Nieuwe Tilburgsche Courant 7-12-1908 volledige bericht)
1911 Levensgevaarlijke verwonding - Een nieuw drama, het tweede
binnen een week tjjd komt weer een huisgezin in diepen rouw dompelen
en oneer doen aan den naam onzer goede stad. Gisterenavond te 8 uur
omstreeks is zekere P. Geboers, huiswever, oud 59, wonende in de
Houtstraat, een buurt bijgenaamd Klein Amsterdam, door J. M.
Versteden, straatmaker wonende in de Prinses-Sophiastraat, met een
mes in den buik gestoken, zoodat hij levensgevaarlijk verwond werd.
Hedenmorgen was de toestand van Geboers nog steeds uiterst
zorgelijk, zoodat voor zijn leven gevreesd wordt. (Tilburgsche
Courant 19-12-1911)
|
klèènklutjesmèrt
zelfstandig naamwoord
markt voor kleine kinderen
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - kindermarkt tijdens oranjefeesten
klèènmanne
zelfstandig naamwoord meervoud
kinderen, zowel jongens als meisjes
-
Och jao, ge moet de klèn manne allis iets geve asser om vraoge
(Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - de klèènmanne zèn nie geboore om de grôote in der
kont te kèèke
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - 'de klèèmanne bleeve de mister veur'
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLEINMANNEN (klèèmanne) - kinderen (zie blz. 56)
klèènpielekesweer
zelfstandig naamwoord.
koud weer
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske 03-01-2010 - Schotse èn klèènpielekesweer gao mistal saome - Als je kunt
schaatsen, is het meestal koud; dat is in bepaalde situaties niet zo
handig.
- Ruud Damen & G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - koud weer
klêer
zelstandig naamwoord
meervoud
kleding, kleren
ook 'klêere' komt voor
► zie klêed, kleeke,
klêeraozie
- Hij [de pastoor op de
preekstoel] hô 't over bloote nekken, vleeschkleurige kouskes, te
duur kleer, polka haor enz., afijn, hij wô eigenlijk zeggen dè 't er
vul te veul geneuk in de wereld is. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre
van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
-
...zonder fatsoenlijke kleer' aon 't lijf in et waoter te ligge!
'nen Meensch is toch ginnen visch. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet
Heerkens svd; feuilleton Bad Baozel, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche
Courant 31-12-1938
18-2-1939)
-
..[ik] trok m'n Zondagsche kleer' aon... (Jan Jaansen; pseudoniem
van Piet
Heerkens svd; Naor oome Teun; Nieuwe Tilburgsche Courant 24-2-1940)
-
En 't waar 'n schoon duifke in d'r witte kleer' en ze zong as 'nen
nachtegaol! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe
kapelaon van Baozel, afl. 12; Nieuwe Tilburgsche Courant 17-12-1938)
-En kleere! Ammaol van dè spinnekoppe-goedje, floddertuig, slap en
dun! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Boere-Profeet;
feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 29-7-1939)
- Cees Robben - kost en kleer. (19540213)
-
Hein Quinten; Tilburgse spreuken; ca. 1990 - Un goeij stuk kleer zal nie zo gaaw lebbere...
klêeraozie
zelfstandig naamwoord.
klerage, klerenDialectenquête 1887 Willems - III.1.3:1 ' klerage' = kleren, kledij
►
zie klêed, klêer, kleeke
- "Ze
mos niks hebben van swiet en kaskenaode mèr vur de kleeraozie kwaam
ze op. We moesten er pront opstaon." (A.J.A.C. van Delft, uit: Toen
Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect; Nieuwe Tilburgsche
Courant, 17 juli 1956)
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kliraozie'
- Cees Robben - Wè d ons moeder toch moes spaoren/ vur de swiet... de
kaskenade.../ De kleeraozie... de seklade... (19560512) [De prent
behandelt het feest van de Eerste Communie en de kosten daarvan, die
ook voor het oog van het kerkvolk gemaakt werden.]
- Van Dale - klerage - (gewestelijk) kleren
-
WNT - KLEERAGE zie 'kleedage' KLEEDAGE - met overgang v. d. intervoc. d
tot j: klee(j)age, zelfstandig naamwoord vrouwelijk - 1) Coll. benaming voor kleeren,
kleedij; 2) Met dez. bett. zeker jongere, populaire bijvorm
KLEERAGE, zeer gewoon in vele dialecten.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KLEERAGE (uitspr. klieëreuzzə)
znw.v. - kleeding
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kle'ra'zi
zelfstandig naamwoord vrouwelijk klerazie - klerage, kleren (in collectieve
zin)
kleever, klèèver
zelfstandig naamwoord
klaver
de uitspraak varieert tussen [kleever] en [klèèver] zowel voor de
plant als de kleur in het kaartspel
1. klaver (plant)
klaver, veldklaver (Trifolium)
Meer dan 300 soorten uit het plantengeslacht Trifolium. De
botanische naam Trifolium verwijst naar de bladeren, die meestal uit
drie deelblaadjes zijn samengesteld (Latijn: tres is drie en folium
is blad).
Bij
de witte klaver komt zeer soms een vierbladig exemplaar voor; de
zeldzaamheid wil dan ook dat het vinden van een klavertjevier geluk
brengt.

Trifolium - Klavertje vier

Witte klaver

Rode klaver
- Dialectenquête 1876 - klever - klaver (Trifolium)
- Cees Robben - [de stier spreekt] Ik (...) snoepte van dn zwiers en
t gras/ Dn klèèver en dn rôôme... (19600415)
-
WBD - I:1409 steenklaver: 'stinkklèèver, witte klééver, bèlklééver
-
WBD - I:1410 rode klaver: (Hasselt)
'roojə kléévər'
-
WBD - III.4.3.262 kleeverzurkel - witte klaverzuring
-
WBD - I:1409 steenklaver: 'stinkklèèver; witte klaver: (Hasselt) 'witte
klééver'; bolklavers (Hasselt) 'bòlklééver'
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kle.ver,
zelfstandig naamwoord mannelijk - klaver
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KLÈVER zelfstandig naamwoord mannelijk - klaver
2. klaveren (kaartspel)
klèèveres - klaveren, kaart met het teken 'klaver'; in
het kaartspel ook: kleeveres - klaveren
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kle.ver -
zelfstandig naamwoord mannelijk klaver kle.veres zelfstandig
naamwoord meervoud (minder vaak 'ene
klevere') - kleverens - klaveren


►
CuBra
- Brabants
kaartspel
klèffere
werkwoord, zwak
waarschijnlijk van 'klepperen'
-
...in de week iederen mèrgen om kwart veur aachte op de zwartgelakte
klumpkes nor de kerk klefferen... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van
Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 2; 16-10-1929)

klèmbakkes
zelfstandig naamwoord.
kaakklem (trismus), krampachtige samentrekking van de kauwspieren
als gevolg van een infectie, waardoor de mond niet meer geopend kan
worden.
- wordt toegewenst aan iemand die te veel
praat. [bron/bewijsplaats niet bekend]
►
zie volgende
klèmmond
zelfstandig naamwoord.
-
WBD - III.1.2:364 'klemmond' = tetanus
- WTT - 2013 - de bacteriële
infectie tetanus veroorzaakt verlamming van de spieren, te beginnen
met die in het aangezicht.
► zie vorige
klènder
bijvoeglijk naamwoord, vergrotende trap
kleiner
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
klènder (met vocaalreductie en d-epenthesis)
-
Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - hèdde gin klèndere? - hebt u ze niet kleiner?
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - kländər
klèns
bijwoord
uitdrukking: van klèns af aon - van kindsbeen af
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- Van klènsaf aon zèèk opgebròcht van Körvel
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - Van kleins af aan
klènst
bijvoeglijk naamwoord, overtreffende trap
kleinst
van
'klèèn', met vocaalkrimping.
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - 'de klènste zèn de biste',
zi de begijn, èn ze naam de dikste ('72) - uiting van valse
bescheidenheid
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - (blz. 35) klènst (van 'klèèn' met vocaalreductie)
klèp
zelfstandig naamwoord.
klep (met name van de broek), ook voor 'deksel'
hoofddeksel
-
Pierre van Beek - Met het woord "klep" alleen is het ook een beetje
zonderling gesteld in onze contreien. Behalve het stijve gedeelte
van een pet wordt hiermede ook wel de hele pet aangeduid. (Tilburgse
taalplastiek 1 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 4 februari 1950)
-
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): pèt óf klèp = pet
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - dè klopt as en pliesiemuts
zónder klèp (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek -64)
deksel, bedekking
-
Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Et paast as en klèp óp en gaanzekooj (Iets klopt goed, of twee
zaken komen goed bij elkaar.)
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - et paast as en klèp óp en
gaanzekooj (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek '69) - gezegd als twee zaken goed bij elkaar
komen.
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - en klèp óp en gaanzekooj
('69) - antwoord op de vraag 'Wat ben je aan het maken?onverwacht
op bezoek komen
zoals
postduiven onverwacht weer thuis komen en op de klep van het
duivenkot'neerstrijken
- gezegde - op de klèp valle - onverwacht binnenkomen (ontleend aan
duivensport)
-
Piet van Beers Jonges, löster is: Hij valt hier aaltij óp de
klep... (Spoeje doemmeniemer; 2009)
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - op de klèp valle (duivensport) - onaangekondigd op
bezoek komen
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de klèp (= ... Mutsaers)
mond
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig
naamwoord vrouwelijk I muts, pet; II (plat gezegd voor) mond
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klèp zelfstandig naamwoord - klep, mond, smoel
-
WBD - III.1.3:182 'klep' = pet
klèpbroek
zelfstandig naamwoord.
bepaalde mannenbroek, lijkend op de tirolerbroek
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "klepbroek - scheldnaam voor geestelijken"
-
Pierre van Beek - "Klepbroeken" kent de jeugd van tegenwoordig niet
meer. Wij echter weten, dat dit een thans niet meer in zwang zijnde
mannenbroek was, die van voren met een ruim overslaand stuk sloot.
"Klep" schijnt hier de betekenis van "deksel" gehad te hebben. Het
wordt als zodanig wel meer gebruikt. De platte uitdrukking "iemand
voor zijn klep schoppen" kan o.i. hiermede wel verband gehouden
hebben. (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant -
zaterdag 11 februari 1950)
- Pierre van Beek -
"Klepbroeken" kent onze huidige samenleving niet meer. Het was
weleer een mannenbroek, die van voren met een ruim overslaand
stuk sloot zoals men dat nu nog aan de gemsleren Tiroler broeken
kent. "Klep" schijnt hier de betekenis van "deksel" gehad te
hebben. In die zin wordt het trouwens wel meer gebruikt: "doe er
de klep (het deksel) maar op !"... De platte uitdrukking:
"Iemand voor zijn klep schoppen" kan o.i. hiermee wel verband
gehouden hebben.
Militaire instructeurs hadden vroeger - en misschien nóg wel -
het woord "menageklep" in hun vocabulaire, waarmee wel zeer
plastisch "mond" werd aangeduid. De associatie met "deksel"
dringt zich ook hier op.
En tot slot: In de periode van de "klepbroek" deden de oude
vrouwkes het met een "open-toe-broek". De inrichting daarvan
moet ge maar eens aan uw grootmoeder vragen... [Pierre van Beek
- Tilburgse Taalplastiek 5 mei 1964]
- Jan Naaijkens, Dè's
Biks (1992) - klepbroek
zelfstandig naamwoord, klepbroek
klèpke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van
klap
klapje
- Cees Robben - Hier n douwke.. Daor n klepke (19580726)
klèpmeule
zelfstandig naamwoord
klappermolen
-
Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol
(2004) - klappermolen (kleine windmolen met een ratelwerk, gebruikt als
vogelverschrikker), iemand met veel praats.
klèppe
werkwoord, zwak
vangen, betrappen; te grazen nemen, beetnemen ; klikken,
(verklappen)
- Cees Robben - Mar ze kleppe me nie... (19570720)
klèpper
zelfstandig naamwoord.
-
WBD - (Hasselt) - langbenig paard, elders 'klippel' genoemd of 'hôoge'
-
WBD - III.1.3:226 'klepper' = houten sandaal
-
WBD - III.4.4:221 'klepper' = iets groots in zijn soort; ook 'bonk',
'joekel', 'kanjer', ' knoert', 'kadee'
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KLEPPER zelfstandig naamwoord mannelijk - ... Buitengewone jongen, iemand die zich
onderscheidt door geleerdheid, verstand, bekwaamheid,
stoutmoedigheid, deugnietenstreken enz. 'Ne geleerde klepper; 'ne
felle klepper.
klèpschouw
bijvoeglijk naamwoord
verlegen, schuw, schichtig
uit de duivensport: een duif die bang is, of treuzelt, om 'op de klep te vallen'
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'klèpschaaw' - met drempelvrees, verlegen
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - klepschouw, bijvoeglijk naamwoord, schichtig, verlegen, te bang om te praten
(kleppen)? vooral gezegd van iemand die geïntimideerd is.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klèpschaaw bijvoeglijk naamwoord, schuw, verlegen
klèptiet
zelfstandig naamwoord.
klikspaan
-Hij
kwaam et aaltij te weeten, aaltij waar der wel intje, die vur
kleptiet spulde. (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 27 06 07 - Ge moet oppaase as hij in de buurt is; tis en èchte
klèptiet
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - lultiet, v. (van 'lullen', kletsen, en 'tiet', kip)
kletsmajoor, ook lulbroek, - kous, -muts, -kont en -meier.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klèptuut zelfstandig naamwoord - klikspaan
klèpzwêeper
zelfstandig naamwoord
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs -
(n rijdende bazaar komt langs) Moeder, hedde wè noodig, daor komt
weer unne klepzweeper (27-12-1968)
-
WTT
2013 - mogelijk van 'klapzweeper': iemand die de zweep laat klappen
om het paard dat de kar trekt aan te sporen.

klès
zelfstandig naamwoord.
-
WBD - III.4.3:376 klès - klit of klis (Arctium)
- WTT 2012 - zie
- WNT - lemma
Klisse I, waarin wordt uiteengezet dat de benaming een verbastering
is van 'Klis' of 'Klisse' - "inzonderheid in Z.-Nederl." - omdat
de bloem zich gemakkelijk hecht aan kleding en ook in haar.
- WNT - KLES (I). Vergelijk 'klitten'.
klèts
klets
1. zelfstandig naamwoord
1.1
verkoudheid
uitdrukking: en klèts vatte -
een kou vatten, een verkoudheid oplopen
-
Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), De nuuwe kapelaon
van Baozel, afl. 11; Nieuwe Tilburgsche Courant 10-12-1938 - ...en d'r moeder gooide gaaw 'nen doek om d'ren langen hals, dè ze
geen klets zou vatten...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
64 10 02 - As t kaauwer word dan komt de tèd / Van wèrmen en gemak
/ En agge daor n klets van vat / Van koffie mee cognac.
-
WBD - III.1.2:295 'een klets te pakken hebben' = een verkoudheid hebben
-
WBD - III.1.2:296 'een klets vatten' = idem;
-
WBD - III.1.2:299 'klets' = verkoudheid
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KLETS znw.v. - En klets pakken - eene verkoudheid of wat
ergers opdoen.
1.2 kleine hoeveelheid,
kliekje
- 'k Zaag in de kaast zon viertal flèsse,/ meej wè klètskes derin,
staon./ Omdèk et sund vond wèg te gôoje,/ hèk et bij mekaar gedaon.
(Henriëtte Vunderink, Wèèn?, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
-
WBD - III.2.3:126 'kletsje' = kleine hoeveelheid eten
-
WBD - III.4.4:262 'klats', 'kletsje' = scheut
-
WBD - III.4.4:265 'klets', 'kletske' = klein overschot
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KLETS znw.v. - KLETS, kletsken - kleine hoeveelheid die in een
glas, eenen pot, eene mand of een vat overschiet; eene kleine
hoeveelheid graan, en [ontbrekend woord?]
1.3 gepraat
verkorting van 'kletspraat'

Carnavals-sticker van vereniging
Goeiekôp. Foto CuBra 2020. Mogelijk is de naam van de vereniging
bedoeld als een woordspeling van 'goedkoop' (goejekôop) en 'goede
kop' (goeje kòp).
4. klap
-
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- KLETS: Iemand de klets geven: slaan of wonden, i.a.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KLETS znw.v. - Frans: coup, soufflet.
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLETS (klèts) 1) mannelijk kletspraat; 2) v. verkoudheid: 'n klèts
vatte.

klètse
werkwoord, zwak
ketsen - in de zin van 'kaatsen'
bijvoorbeeld het ketsen van steentjes op water (spel, meestal ketsen
genoemd)
-
Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941;
CuBra) -
dan gonken we vaoren, schotsenrijers vangen, steentje kletsen en
spatten en poelieën.
klètskoek
zelfstandig naamwoord.
kletskoek, kletspraat, onzin
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - klètskoek óp en stökske
verkôope (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1971) - onzin vertellen
klètskòp
zelfstandig naamwoord
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - schurftig hoofd
-
WNT - KLETSKOP - benaming voor een door het hoofdzeer (favus) aangetast
hoofd; benaming voor deze ziekte.
klètswijf
zelfstandig naamwoord
kletswijf
-
WBD - III.1.4:116 'kletswijf' = vrouw die graag kwaadspreekt
klèùf, klöfke
zelfstandig naamwoord.
kluif
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLEUF (kleu:f) mannelijk gekliefde blok hout, gereed voor het gebruik
in de kachel.
kleure
werkwoord, zwak
kleuren; zegswijze in kaartspel
- Pierre van
Beek - "Kleuren is geld beuren" zegt men, als men een medespelende aas
vraagt van dezelfde kleur als waarin men troef maakt; dus rood bij
rood, zwart bij zwart. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typische
zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)
klèùs
zelfstandig naamwoord
kluis; in de betekenis: klooster
- Cees Robben - De klaore vrome stilte/ Van n aauw vergeten kluis...
(19700417)
klèùtert
zelfstandig naamwoord
etymologie onbekend
- 2019 keel, borst; et
zit op mene klèùtert; het eten zakt niet, blijft steken in keel
(Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen
Hessels en Marinus 1960-1980.
►Voor de volledige lijst
Klik hier
klurke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van kleur
kleurtje
- Cees Robben - Wè krèège ze n kleurke... (19571207)
klèùt, klötje
zelfstandig naamwoord.
kluit, kloot
-
WBD - III.2.3:145 'kluit boter' = klomp boter; ook: 'wigt', 'weg',
'klotje'
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLOT mannelijk kluit (klötje) - homp: 'ne klot boter.
kleutergat
zelfstandig naamwoord.
klein kind
- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kleutergat - klein kindje, aardig klein kindje"
kleuve
werkwoord, zwak
klieven
-
WBD - III.1.2:77 'kleuven ' = klieven, verdelen
-
WBD - III.1.2:355 'kleuven' = kloven; ook 'klieven'
kleviere
zelfstandig naamwoord, meervoud
handen, klauwen
-
Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol
(2004) - blèèft er meej oew kleviere vanaaf
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Blèèft er meej oe kleviere vanaaf, dè zèn de mèn - Blijf er met je
tengels af; die zijn van mij (250508)
Cees Robben; 10e Buukske
- 'Laot die schaol nie uit oew klaviere valle'
klimme
werkwoord, sterk
klimmen, ook: stijgen, rijzen, klaveren
- WBD - III.1.2:8 'klimmen' = omhooggaan
- Dirk Boutkan & Maarten
Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - klimme - klóm - geklómme
klink
zelfstandig naamwoord.
- WBD - schede van een rund
- WBD - uitwendig zichtbaar geslachtsdeel van de merrie
- WBD - sluiting aan de ovendeur (in een bakkerij)
- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - de klink van de deur nòg nie
vaast hèbbe (Daamen - Handschrift
1916) - nog niet van plan zijn weg
te gaan
- A.P. de Bont; Dialekt
van Kempenland 2 (1958) - I - zelfstandig naamwoord vrouwelijk klink - uitwendig geslachtsdeel v. merries
- A.P. de Bont; Dialekt
van Kempenland 2 (1958) - II - zelfstandig naamwoord vrouwelijk klink - ijzeren voorwerp dienende ofwel om de stof
van de wever gespannen te houden, ofwel om ze op de onderloper te
winden.
- Josef Cornelissen &
J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLINK znw.v. - bilnaad van dieren
klinke
werkwoord, sterk
klinken
- Dirk Boutkan & Maarten
Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - klinke - klónk - geklónke
- Dirk Boutkan & Maarten
Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - in 2e pers. en 3e pers. enk. presens wordt in het cluster
nkt de k verzwegen klingt
klinkerd
1. zelfstandig naamwoord
- Kees en Bart: óp den Klinkert
- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - hij had ene kaoter gestrikt
óp de klinkert ('58) - een rijk huwelijk gesloten (klinkert =
klinkerweg)
- WBD - III.3.1:397 'klinkerd' = openbare weg, ook genoemd: 'weg, baan'
- WBD - III.3.1:403 'klinkerd' = straat; ook genoemds: 'klinkerweg,
klinkerpad, keiweg, straat'
klippel
zelfstandig naamwoord
knuppel
- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) -
meej alle klippels kunne slaon (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - met alle knuppels kunnen slaan = van alle markten
thuis zijn
- N. Daamen; handschrift
Tilburgs dialect, 1916 - "klippel - knuppel"
- WBD - III.1.2:66 'klippel' = knuppel, knots; ook: 'knoest'
- WNT - o.
a. knuppel
- Stadsnieuws Tilburg,
rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - 'Hij was zo bang snaachs, der ston ene klippel nèffe
zen bèd' (141107)
Hees klippel (V:64,67)
Verh.KLIPPEL mannelijk - knuppel; lomperd
- A.P. de Bont; Dialekt
van Kempenland 2 (1958) - klɪpəl
, zelfstandig naamwoord mannelijk 'klippel' - 1) stok; 2) langbenig paard; 3) penis.
- Josef Cornelissen &
J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLIPPEL
zelfstandig naamwoord mannelijk - knuppel,
Frans: bâton
- Jan Naaijkens, Dè's
Biks (1992) - klippel zelfstandig
naamwoord - knuppel
-
WBD - langbenig paard, ook genoemd 'hôoge', of (Hasselt) 'klèpper'
klippels
bijwoord
de etymologie is onduidelijk; waarschijnlijk is er een verband met
klepel in de betekenis klepel van een kerkklok
- Cees Robben - Den onzen [mijn man] is net zôô kerks as unne hond
klippels... (19651105)
klirbòrsel
zelfstandig naamwoord.
kleerborstel
- Paul Spapens et al;
Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - vat de klirbòrsel es öt de klirkaast
- WBD - (III.2.1:305) klirbòrsel - kleerborstel
klirkaast
zelfstandig naamwoord.
kleerkast
- WBD - (III.2.1:107) 'Kleerkast'
klirkes
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
plur.
kleertjes
- Rolf Janssen; We hebben
gezongen en niks gehad (1984) - 'oew kleurige kleerkes', moeder moet er oew klirkes nog
driegen'
verkleinwoord van 'kleere', met vocaalkrimping
klirmaoker
zelfstandig naamwoord.
kleermaker
- Informant Toine
Raaijmakers -
Alles meej maote, zi de klirmaoker, en hij sloeg zen vrouw meej
d'el.
- N. Daamen; handschrift
Tilburgs dialect, 1916 - "wij hebben de kleermaker in de wan (de kleermaker aan huis om te
komen snijderen, voor een klein daggeldje en de kost (of dat nog
bestaat?)"
kliske
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - restje
- Jan Naaijkens, Dè's
Biks (1992) - 'klis' zelfstandig
naamwoord - rookvlees aan het stuk
Klisstòk

Kaart Topografische atlas; ca. 1900
toponiem
Quirijnstok
- Audioregistratie 1978 -
èn zoô ging hij et Lijnsheike èn zôo ging
hij, war, ik zal zègge dur Klisstòk èn daor ooveral heene èn zôo
noeme wij de wèg nòr Waalwijk toe. FvI: Waor hèdde dè woord nouw
wir? Klisstòk? Dès eigenlijk Quirijnstok? Jè, mar gij wilt toch
hèbbe dè ik
ja, ja, ja
(interview met dhr. Hermans, transcriptie
door Hans Hessels)
- Audioregistratie 1978 -
die Quirijnstok die hier nouw genoemd wòrt
hi, dè was vroeger de Klisstòk, niks aanders, die kènde niemand
aanders as de Klisstòk. En ik ôok, aatij, de Klisstòk èn die was nie
daor mar die was daor! Nòr den Uudenhout toe
(- Interview met
Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
klocht
zelfstandig naamwoord.
zwerm, troep, vlucht, klucht
van Nederlnds 'klucht', vlucht, troep
Kees en Bart: 'de klocht loopjongens'; "n klocht ganzen'
- Cees Robben -
t Is unne streup... n heele klocht... (19580531)
Moeders meej hêel klòchte kènder...
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Aovendvierdaogse)
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) -
asser èrges êen kraaj neerstrèkt, laandt er sebiet en hêele klócht
(Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) - waar aas
is, verzamelen de gieren zich.
Henk van Rijen en klocht kènder - veel kinderen
- Stadsnieuws Tilburg,
rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - De mister heej aatij en hil klocht jong om em heene.
(020510)
- C. Verhoeven;
Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLUCHT (klocht), v. - zwerm vogels, toom biggen, menigte
mensen, groot aantal kinderen: 'n hil klocht.
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - klócht (krt.107); zie ook blz. 182/183.
- A.P. de Bont; Dialekt
van Kempenland 2 (1958) - klócht, waarnaast zeldzamer: kloecht,
zelfstandig naamwoord vrouwelijk - troep
- A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - klocht, klucht, kluft, kloft - troep (bv. van vogels)
-
WBD -
troep (gezegd van dieren); ook 'klòcht' genoemd
en
klócht dèuve; en klócht kènder;
-
WBD -
klócht - kudde volwassen varkens, ook genoemd 'hôop' of 'staaw'
-
WBD -
'klòcht' of 'kloocht' - kudde (m.b.t. schapen)
-
WBD -
'klócht' - troep kippen; III,4.1:180 'klocht' - groep patrijzen
-
WBD -
'klócht' - troep ganzen; III.4.1:33 'klocht' - zwerm vogels
kloek
bijvoeglijk naamwoord .
wijs
van
Dale. (gewestelijk: verstandig, wijs)
Daamen -Handschrift 1916: "ik kan er mar nie kloek uit worren
(wijs)"
kloeke
Werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - gezellig bij elkaar klitten (zitten)
klöfke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kluifje
-
verkleinde vorm van 'klèùf'
Cees Robben - Pietje.. lustte iets van t kuuske../ Platte ribben..
zult of spek.../ Kaoikes.. balkenbrei [sic] of klöfkes.../ Kienebak
soms uit de nek... (19550205)
klöjster
zelfstandig naamwoord
kluister
- WBD -
blok (ketting met een blok aan een been van een paard om te beletten
dat het uit de wei springt), buiten de Hasselt 'springblok' genoemd
- A.P. de Bont; Dialekt
van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'klouster' - kluister, hangslot
klòk
zelfstandig naamwoord.
1. de klok, uurwerk
- Pierre van
Beek - Als kinderen lelijke gezichten trekken of zeuren, zegt moeder: "Als
ge 't klokske van Rome hoort slaan, blijft ge zó kijken!" (Als de
kleine de fopperij niet snapt, zal hij wel een ander gezicht
zetten.) (Nieuwe Tilburgsche Courant; Onze folklore afl. 4; 19 maart 1959)
- WBD -
II.1.2:245 'de klok optrekken' = snotteren
- WBD -
III.3.3:75 torenklok, 'kerkklok';
- WBD -
III.3.3:76 kerkenklokje
2. kip
- WBD -
hen met kuikens, ook 'kloek' genoemd
- WBD -
broedende kip die men op eieren heeft gezet
- Jan Naaijkens, Dè's
Biks (1992) - 'klok' - kloek zelfstandig naamwoord, broedende kip
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KLOEK noemt men hier eene kloekhen. Men leidt het af van 'glocire';
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - klók (krt.18 en blz. 165)
- A.P. de Bont; Dialekt
van Kempenland 2 (1958) - klók zelfstandig naamwoord vrouwelijk - kloek (hen)

Ill.: Thomé - vaccinium myrtillus - bosbes - klòkkebaaj
klòkkebaaj
zelfstandig naamwoord.
bosbes - Vaccinium myrtillus, gewone of blauwe bosbes
WBD: De blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus) is een klein struikje
uit de heidefamilie. Het is een bodembedekker in bossen op zure
grond met fijn getande, lichtgroene blaadjes, met bleekpaarse
bolvormige bloempjes en met blauw bestoven besjes met kenmerkend
blauw sap. In Tilburg ook: Klokkebei, Klokkebeien, Sint-jansbezem.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - moerbeejzem zelfstandig naamwoord - blauwe bosbes

- Daamen - Handschrift
1916:
"klokkebaai - Boschbessen"
...daor groeien de klokkebaaie mee duuzende kilos. (Naarus;
pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Wieste, dè bosbessen in ons tòltje/ klòkkebaaje hiete? (Henriëtte
Vunderink; Wieste..?; k Zal van oe blèève haawe, 2007)
Stadsnieuws:
Klòkkebaaje vènde op plòtse in et bos waor et en bietje donkerder
is (280109)
- WBD -
III.4.3:178 klòkkebaaj - blauwe bosbes, ook bosbes genoemd of
sint-jansbeezem
- WBD -
III.4:200 klòkkebaaj - vrucht van de sneeuwbes
- WBD -
III.2.3:223 'klokkenbeziënvlaai' = bosbessenvlaai
- WNT - KLOKKEBEI, -beier - Westbrab. benaming voor de blauwe boschbes,
Vaccinium Myrtillus
Hees klokkebaaje (1:18)
- Josef Cornelissen &
J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLOKKEBEIER znw.v. - kraakbes
KLOKKEBEIS znw.v. - kraakbes, blauwbes, boschbezie (klokkebeier)
- Jan Naaijkens, Dè's
Biks (1992) - 'klokkebaaje '
zelfstandig naamwoord - bosbessen
- A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - klokkebaai - bosbes (wnbr)
Str. klokkebaaje (2:20)
klökske
zelfstandig naanwoord, verkleinwoord
klokje
1. bloem
akelei - Aquilegia vulgaris - wilde akelei

In
Tilburg ook: akelei, klokjesbloem, klokskesblom, soms pantoffelbloem
(WBD)
WBD: De akelei (Aquilegia vulgaris) wordt 30 tot 80 cm hoog. De
stengels groeien rechtop en zijn bovenaan vertakt. De bladeren zijn
meestal 3-tallig met brede, diep gekartelde blaadjes. De bloemen
zijn groot en hangend, blauw of donkerviolet van kleur (soms roze of
wit); de kroonbladeren zijn trechtervormig, met aan de top een naar
binnen
gebogen spoor. Akelei bloeit van mei tot juni en groeit vrij
zeldzaam in
lichte bossen, aan oevers en in weiden.
- WBD - III.4.3:240 klökskesblom - akelei (Aquilegia vulgaris)
- WTT 2012 - De minder gangbare maar typisch Tilburgse naam
'pantoffelbloem' heeft mogelijk betrekking op de vorm van de bloem
met bladeren die opkrullen, overeenkomstig de neus van marokkaanse
en turkse sloffen.
Foto: Leo Michels
2. klokje
as 't klukske klept drie keeren... (H.A. Sterneberg s.j., Een
Busselke Braobaansch, uit: Maonnaacht , 1932)
't Klökske rikketikt op taoffel
(Piet
Heerkens; uit: De Mus, Tijd en nood, 1939)
tik-tik-tik as van n klökske... (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut,
Naachtegaol, 1941)
- Cees Robben -
In mn kaomer tikt n klökske (19700220)
- WBD -
III.3.3:81 klökske, klèèn klökske, bimmelebom = klepklok
- Jan Naaijkens, Dè's
Biks (1992) - klökske - klokje

Illustratie
van
Tijs Dorenbosch
klomp
zelfstandig naamwoord
klomp

Foto: Regionaal Historisch Centrum / Stadsmuseum Tilburg
...daogs dr nao règenden ut aauw wève op klumpkes... (Naarus;
pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) -
ók meej klómpen aon kunde wèèd koome, mar dan meuder nie meej
klòssenbakke (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - Iemand
van gewone komaf kan het ver brengen als hij zijn manieren maar
aanpast.
Henk van Rijen de klomp öthaole - eruit halen wat Sinterklaas erin
gelegd heeft
- WBD - (II:2956) 'klomp' (183a); 'kloomp' (183c)
- WBD - (III.1.3:224) 'klompschoen' = klompschoen

Nieuwe Tilburgsche
Courant 1944

De jonge klompenmaker -
Henry Ossawa Tanner
klonterbrôojke
zelfstandig naamwoord., verkleinwoord
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - zoet witbroodje met kandijklontjes bestrooid
- WBD - III.2.3:197 'klontebrooike' = wittebroodje
klontjesvingers
zelfstandig naamwoord
samenstelling uit klont +
vinger
- 2019 vieze vingers
(zie ook sausdèùme) (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit
zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. Voor de volledige
lijst
Klik hier)
kloojoow
zelfstandig naamwoord.
stuntelaar: onhandig, kwaadaardig
- Henk van Rijen hèdde ôot zone kloojoow gezien? ... stuntelaar
-
Eufemistische variant op 'klooier', of samentrekking van
'klootjong'?
klôoris
zelfstandig naamwoord
man, vrijer
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
-
Zal ik veur jou is naor unne goeije kloris uitkèke [?] - Nè, veur
men ginnen opgesolferde (13-07-1966)
- Lodewijk
van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007 - Laoter hèk
geheurd dè ons Nelleke meej de klorus waor ze toen verliefd op waar,
tien meter verder tussen et riet ha geleegen.
klôot
- Dialectenquête 1876 - kloot, klutje
1. zelfstandig naamwoord
1.1. man, manspersoon, mens,
gewone man
- Cees Robben: Et prakkezeere is ötgevónde dur enen èèreme klôot.
- WBD - III.1.4:36 'slome kloot' = ezelachtig persoon
- Henriëtte Vunderink; Taante Aldegond, uit: Tis de moejte wèrd,
2011 - En ôome Jan, dieje goeje klôot,/ die klaogde toen es zene nôod.
1.2 kloot, kloten, teelbal
- WBD - III.1.1:224 'kloten' = teelballen
- Josef Cornelissen &
J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLOOT
zelfstandig naamwoord mannelijk Frans: testicule; wordt in de allerlaagste
spreektaal veel gebruikt
- C. Verhoeven;
Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLOOT (kloo:t) m, veel
gehanteerd woord, zelden = teelbal; meestal = manspersoon: 'n goeje
kloo:t - goedaardige sul.
- Leo Goemans; Leuvens
taaleigen (1936) - KLOOT - kluət,
znw.m., verkleinwoord -
klutə
- teelbal; nen van een vent
- WBD - III.2.3:258 'een stuk in zijn kloten hebben' = dronken zijn
- WBD - kloote (Hasselt) - teelballen of testes van de hengst, ook genoemd 'bòlle'
1.3 kloot - als eerste lid
in samenstellingen - iets kleins, iets dat minder belangrijk is
- WBD - III.4.4:224 'klootding' = iets kleins in zijn soort, ook
'geneuk'
- WBD - III.4.4:284 'klootding' = iets onbelangrijks
►klôotjong,
klôotkèèrel, klôotvèèger
1.4 kloot - als tweede lid
in samenstellingen met de betekenis als onder 1.1.
- Cees Robben - Zit nie zôô te pitse.. pie-lie-klôôt.. (19800718)
- Cees Robben - Mopperklôôt... (19800510)
- Cees Robben - Zit toch nie zôô te knelle, dabklôôt... (19841130)
- Cees Robben - Hedde wir in de Laai te ligge te meutele,
dab-klutje... (19790504)
2. bijwoord
- Pierre van Beek - tis klôote meej den bók - het draait op een fiasco uit
- Paul Spapens et al;
Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - ik zèè himmòl
nie goed, ik vuul menèège klôote, ik voel me allerbelabberdst.
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - As
ge Opa bent is t goed kloôte aon den bok (23-02-1972)
- Henk van Rijen tis klôote meej den bok - het verloopt niet naar
verwachting
- Henk van Rijen lopt nòr de klôote - loop naar de maan
- Daamen - Handschrift
1916: "lopt nor de klooten (naar den drommel"
- Daamen - Handschrift
1916: '"t is klooten ('t is mis, 't is
huilen)"
|
Naar
het begin van de pagina
Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home
|
|
klôote, klôoje
werkwoord, zwak
- Daamen - Handschrift
1916: "ze zullen me nie klooten (bedriegen)"
dwarsdrijven, mislopen
-
Henriëtte Vunderink; Wieste..?; k Zal van oe blèève haawe, 2007 -
Èn agge onhaandeg beezeg zèèt,/ dègge zit te klôoje?
- WBD - III.1.4:52 'kloten' = aarzelen
- WBD - III.1.4:289 'kloten' = er zich niets van aantrekken
- WBD - III.1.4:367 'kloten' = iets slordig doen
- WBD - III.1.4:412 'kloten' = bedriegen
- Leo Goemans; Leuvens
taaleigen (1936) - KLOOTEN wkw (klutə, gəklut)
- foppen, tergen
- Josef Cornelissen &
J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLOOTEN - foppen, bedriegen
- Jan Naaijkens, Dè's
Biks (1992) - 'klòòte' zelfstandig naamwoord, ww - kloot, kloten
klôoteg
bijvoeglijk naamwoord .
onbenullig
- Cees Robben - ...die klôôtig aacht percent... (19660401)
klôoterij
zelfstandig naamwoord.
bedriegerij
- Daamen - Handschrift
1916:
"klooterij - bedriegerij"
- Stadsnieuws:
Òch, dè zeegeltjesplèkke, dès ammòl mar klôoterij as puntje bij
pòltje komt, betòldet tòch zèlf (260709)
klôotjong
zelfstandig naamwoord
vervelend kind, rakker
ook
het meervoud is 'klôotjong'
- Paul Spapens et al;
Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - die klôotjong van hiernèffe waare wir vliegende braanweer ònt speule
Èn dè klôotjong tòch wè/ leuker klinkt as deugeniete? (Henriëtte
Vunderink; Wieste..?; k Zal van oe blèève haawe, 2007)
klôotkèèrel
rotvent
- Daamen - Handschrift
1916:
"klootkairel (een beroerde vent)"
klôotvèèger
zelfstandig naamwoord, scheldwoord
misselijke kerel
- Cees Robben - Klôôt-vèèger die ge zèèd... (19780623)
- Cees Robben - Dieje klôôtvèèger was ôôk niks vur jou (19840629)
- Cees Robben - Munne zoon (...) is unne echte klôôtvèèger...
(19801121)
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - ook: 'klôotjavaan'
- Elie van Schilt; - Zúíplap, zatlap, schúínsmarcheerder, klootveger en
hij dugt van gin kaanten, waren toen gewone woorden... (Uit: Ge
heurt et niemir, Plat Tilburgs van vroeger; CuBra ca. 2000)
- A.P. de Bont; Dialekt
van Kempenland 2 (1958) - klo'tfe.gər
zelfstandig naamwoord mannelijk 'klootveger' - sul, hannes; synoniemen: klootvent,
kloothannes, klootzak, dorus, gathannes enz.
- Jan Naaijkens, Dè's
Biks (1992) - klòtveejger
klòphèngst
zelfstandig naamwoord.
- WBD - slecht gesneden hengst, ook 'klaphingst' en in Hasselt 'piet'
genoemd
klòpkaaj
zelfstandig naamwoord.
- WBD - (II:757) - klopkei:
de steen waarop het leer van de bovenzool wordt geklopt
- Josef Cornelissen &
J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLOPSTEEN
zelfstandig naamwoord mannelijk - bij schoenmakers: steen waar men het leder
op effen klopt
klòppe
werkwoord, zwak
kloppen, overeenstemmen, juist zo zijn als het hoort te zijn; vooral
in uitdrukkingen gebruikt
- Pierre van Beek - "Dat
klopt als een politiemuts zonder klep." Een muts kende men vroeger
blijkbaar als hoofddeksel zonder klep, waarbij onder klep dan wordt
verstaan het stijve gedeelte, dat tot het afnemen dient, zoals men
dit aan een pet aantreft. Zou een muts een klep gedragen hebben dan
ware ze geen muts meer geweest. Eerst zonder klep was ze als muts in
orde. Dan klopte het. (Tilburgse taalplastiek 1 Nieuwe Tilburgse
Courant - zaterdag 4 februari 1950)
-
Pierre van Beek - Van oudere mensen vangt men wel eens op: "Dat
klopt als een zwerende vinger." Ieder weet, dat een hevig zwerende
vinger een pijn veroorzaakt, die op kloppen gelijkt. Erg zweren en
dit soort "kloppen" is onafscheidelijk aan elkaar verbonden. Als de
vinger flink "klopt" is het zweren op zich in orde. Wat niet
wegneemt dat de patiënt wel kan menen, dat het met zijn vinger toch
helemaal niet in orde is... Het geestige in deze zegswijze is, dat
in de uitdrukking het werkwoord "kloppen" in letterlijke zin
gebruikt wordt terwijl het uiteindelijk een figuurlijke rol vervult.
(Tilburgse taalplastiek 1 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 4
februari 1950)
- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) -
et klopt as twaalf aajer meej nen mikken bótteram (Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1970)
klòpper
zelfstandig naamwoord.
garde
- WBD - (III.2.1:169) 'klopper' = garde
Kloris, Kloores
de eigennaam Kloris
figuurlijk: arme sukkel, sympathieke sufferd
- WNT - lemma KLORIS - Oorspronkelijk, bij de Ouden, een godinne- en
vandaar een meisjesnaam (...) vervolgens is het als soortnaam
gebezigd om , min of meer schertsend, den uitverkorene van een in
het verband genoemd of bedoeld meisje aan te duiden. Dit gebruik
vindt zijn oorsprong in de groote bekendheid van het kluchtspel met
zang en dans De Bruiloft van Kloris en Roosje, dat sedert de
eerste helft der 18de eeuw in het begin van ieder jaar na de
opvoering van Vondel's Gysbreght van Aemstel in den Amsterdamschen
Schouwburg wordt vertoond; zie over dit, en andere zangspelen waarin
een persoon Kloris optreedt, vooral TE WINKEL, Ontwikkelingsg.² 4,
520 volgg.
- Cees Robben - Zal ik vur jou is naor unne goeie kloris uitkèèke...?
(19660819) [Een lieve, zorgzame man voor je zoeken?]
- Cees Robben - Heiligen Isedoris/ Wil mij arme kloris/ Lekker laten
p...../ Nu we u aan gaan roepen... (19740104)
- Cees Robben - [Kloris:] Moette we naa deeze kaant in... [zijn
vrouw:] Nèè Kloris... geene kaant uit... (19800425)
klòrmaoke
Zie klaormaoke
klòrzètte
Zie klaorzètte
Werkwoord, zwak
klòs
- Anoniem 1959
Nillus ha de klosse over laote loope
en daor haddet gatverjuw,
Dieje zuukert, de meulesteller,
stond bezije de contenu.
(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs
folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst zie
http://www.cubra.nl/wtt/documentlemmas/rikkemendaosie.htm
klòsbraaje
werkwoord, zwak
punniken
-
Onze Co, aaltij goed gewist in punniken, dè toen nog klosbraaie
hiete,
ha un pèèrdetèùg gemaokt. (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem
van Jo
van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg
2006)
klöske
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
klosje
- WBD -
klöske (II:985) - klosje: trekklos
- WBD -
klöskes (II:1050) - klosjes (van het lenggaren)
klòsse
Werkwoord, zwak
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - in de biljartsport: twee ballen die elkaar ongewenst
raken en daardoor het scoren van een carambole verhinderen
- WBD -
III.1.2:154 'klossen' = sloffen
klòssebakke
Werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - sloffen
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - luidruchtig aan komen lopen
- WBD -
III.1.2:154 'klossebakken' = sloffen
klòssembak
zelfstandig naamwoord. (letterlijk: bak waarin garenklossen werden
gedeponeerd) figuurlijk: lomperd, lomperik, onhandig iemand
- Pierre van Beek - sullig, traag, weinig intelligent persoon, 'laobes', ± 'gaoper'
- Kees en Bart: 'klossebak'
- A.J.A.C.
van Delft - "'t Is 'ne klossenbak." Dit is: 't Is een sufferd. (Nieuwe
Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)
- Pierre van
Beek - Van
'n sufferd zegt men: "'t Is 'n klossenbak". (Nieuwe
Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)
- Cees Robben -
Unne klossenbak van unne vent (19650430)
- Et waar
rondèùt enne klossebak. (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem
van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) -
ók meej klómpen aon kunde wèèd koome, mar dan meuder nie meej
klòssenbakke (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - Iemand
van gewone komaf kan het ver brengen als hij zijn manieren maar
aanpast.
- WBD -
klossenbak (II:943) - bijnaam van de wever; n
assimileert aan b, wordt dus m (wel uitgesproken)
- WBD -
'klòssəmbák'
(II:1032) - klossenbak: pijpenbak van de pijpenspoel
- WBD -
'klòssəmbák'
(II:1033) - klossenbak: pijpenbak van het weefgetouw
- Jan Naaijkens, Dè's
Biks (1992) - 'klossebak' zelfstandig naamwoord. - lompe vent
kloster
zelfstandig naamwoord.
klooster
- Cees Robben -
Dè din [sic] klôster blommen bloeien... (19550806)
- Audioregistratie 1978 - Nou weet ik wèl wòrrom dè zij zo gèk is
gewòrre! Ja mar, bij Ven Rèèzewèèk tèùs waare tweej
Mie was nòr et
kloster gewist, in Aorendonk, hi. Èn daor isse van truggestuurd èn
daor heej zij dè van gekreege! (- Interview met Heikanters -
Transcriptie door Hans Hessels)
- Grôot diktee van de
Tilburgse taol 05 - die zaat int kloster òn et Fraatersgat
- A.P. de Bont; Dialekt
van Kempenland 2 (1958) - klo´stər,
znw.o. 'klooster' - klooster.
klot
persoonsvorm van werkwoord
tegenwoordige tijd enkelvoud van 'klôote'
Henk van Rijen - hij klot zôo mar aon - hij doet zo maar aan (zonder
resultaat)
- WBD -
III.4.4:271 'klot' = kluit, kaanes, kop,
hoofd
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - zene kaanes vólvreete - onbeschoft veel eten
- WBD -
III.1.1:194 'kanes' = maag
- WNT - VIII:1249 KANIS (II)
zelfstandig naamwoord (m?) 'bargoensche' term, een straatwoord
voor 'hoofd; 'kop', 'test'. Kanes, hoofd, Boeventaal
klòt
zelfstandig naamwoord
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KLOT, voor klomp (een klot aarde, deeg);
KLOTJE, klompje, voornamelijk voor een klotje suikers
klòtje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kalotje, priestermutsje, vroeger ook door bejaarde mannen
binnenshuis gedragen.
- WBD
III.2.3:145 - 'klotje boter' = klomp boter; ook: 'wigt', 'kluit'
klötje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van kluit
kluitje
Nao en pan gebakke èèrpel/ meej en klötje vèèrkesvèt/ stuurde ze
vruuger de kènder/ meej en volle maog te bèd.
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: De prèès van dèèrpel)
- Dialectenquête 1876 - klùtje, diminutivum van 'klòt' (ù = doffe u)
klòtte
Werkwoord, zwak
- WBD
III.3.1:70 'klotten' = katten: de verkoper met zijn waar laten
zitten.
klòttere
werkwoord, zwak
1. vallen
- Daamen - Handschrift
1916: "klotteren - vallen"
...en ze klotterde over 'nen eemer mee waoter... (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; Oome Teun op collecte; feuilleton in 3 afl.
in de Nieuwe Tilburgsche Courant 12-8-1939 26-8-1939)
- Cees Robben - [Hij] klottert lôôdrecht naor beneeje../ En valt hil
zn vruut kepot.. (19700925)
- Cees Robben - Ik ben giestere over unne kaaischeut geklotterd..
(19720915)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
58 12 05 - Ze kwèèk: "Ik wô gaon klottere / En dè hek naauw ok
gedaon / Ik klotterde vierkaant omlèèg / Toen'k over de brug wô
gaon."
- WBD III.1.2:11 -'klotteren' = struikelen; ook:
'stulperen', 'stronkelen'
2. de
markt bezoeken op klompen, op klompen lopen
- A.J.A.C. van Delft
-
klòttere - 'k Heb nog is geklottert. Mèr 't ies toch lang
nie, wè 't vruger was. (
) Ge zaagt er nog die echte Tilburgsche
meenschen loopen, mist op klompen, die zo lekker op de kaaien
kletterden.
- Piet Heerkens; uit De knaorrie, Inleiding, 1949 - ...en 't geklotter van mijn klompe...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
73 11 22 - Hoe is 't? Al wiste klottere?" / Vroeg Nolda aon
Klezien, / Och nèè, ik zè nog nie geslaogd, / Mar 'k hè genog
gezien."
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
76 11 25 - Ik zè aon 't klottere gewist / En 'k hè net zó lang
gefrut / Toe dè'k vur iederèèn wè ha / Mar naa zè'k himmol blut.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
70 11 19 - Klottere... // Ge ziet ze gepakt en gezakt / Over de
straote lòòpe / De moeders die vur Sindreklaos / De spulle in gaon
kòòpe. / / Ons Sjaan is ied'ren dag op rits / Om nog wè bij te
haole / Ik docht ze kent dè lieke nie / Van wie zal dè betaole.
-
Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58
12 05 - "Mee t klottere zèk, Godzèdaank, / Zò goed as klaor zeej
s Triske...
- Jan Naaijkens, Dè's
Biks (1992) - 'klottere' ww - klótteren (v. oorsprong Tilburgs woord)
3.
de markt op klompen bezoeken, in het bijzonder op de avond voor 5
december

Artikel in Nieuwe Tilbursche
Courant - december 1943
- A. Weijnen, Etymologisch
dialectwoordenboek (1995) - klottere - op de laatste dag
sinterklaasinkopen gaan doen (Tilb.)
- Dit op
Sinterklaasavond opgevangen praatje eischt voor niet-Tilburgers de
folkloristische verklaring, dat de Klottermarkt een speciale
jaarmarkt te Tilburg is, welke in den avond van vijf December op de
Markt gehouden wordt. Haar naam ontleent zij vrijwel zeker aan het
"klotteren" (klepperen) der klompen in vroeger dagen van de
bezoekers, die meerendeels met holleblokken geschoeid waren. (Nieuwe
Tilburgsche Courant, 5 dec. 1929)
- Gerard van Leyborgh (pseudoniem van Lambert de Wijs) - "Hedde wiste klottere" zegt de eene buurvrouw
tegen de andere, wanneer zij met pakken en pakjes beladen elkander
tegen komen. (Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 5 december 1925
- Klottermarkt)
-
Ons
moeder gong toen al wèl klòttere in de Heuvelstraot èn op de
klòttermèrt, mar dè waar meer vur t grôot, want die deeje sepries,
meej rèmkes èn alles. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants
Dagblad Tilburg Plus; 2009)
- WBD - III.3.2:297 'kloteren' (ook: klotteren) = sinterklaasinkopen doen

Tilburgsche Courant 2-12-1918
4 algemeen: winkelen in
het centrum van Tilburg tijdens de dagen voor 6 december
...ik geleuf dè alleman ont klòttere waar, et waar ommers bekaant
Siendereklaos. (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit
een column van haar website Tilburgs Taolbuuroo, 2012)
-
Grôote tasse wiere wèggedraoge, de meense liepe der van te waggele,
zoveul dèsse geklòtterd han. (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van
Wagenberg; uit een column van haar website Tilburgs Taolbuuroo,
2012)


Twee advertenties in het Tilburgs dialect - Nieuwe
Tilburgsche Courant van 27 en 30 november 1942
Reacties
op de website 'Je bent een echte Tilburger als...'
Onderwerp: 'Je bent een echte
Tilburger als... je geen sinterklaasinkopen doet maar... gaat
klotteren in de ondergrondse!' (gestart 28 februari 2013)
Dennis Masselink - Ik wist gewoon niet
beter als dat klotteren 'normaal nederlands' was
Maykel van Antwerpen - Stervensdruk, veel vocht, lange sjokkende
rijen, brillen die beslaan....
Ik zou het zo wéér doen!
Danielle van Son - En dat sinterklaas op 'tafel reed' dat is in de
rest van Nederland niet echt bekend.
Astrid Lamberts - Hahaha, ja klotteren, had t er afgelopen december
nog over met mn niet Brabantsche vriend die er niets van begreep!!
Margo Sengers - Ja is écht tilburgs, klotteren! !
Erwin Danklof - Klotteren was briljant, nu is het gewoon
koopavond...
Desiree van Doremalen - Klotteren in de parkeergarage heel gezellig.
En Sinterklaas die op tafel reed kennen ze behalve in Limburg
[Tilburg?- WTT - ] nergens. Mijn man uit Rotterdam wist niet wat ie
hoorde Sint die op tafel rijdt!!! Wat doet ie dan...
Petra Donders - oh ja, de klottermért! Heb hier nog steeds een
houten tekendoos die daar vandaan komt.
Dorri Eijsermans - Ja! Klotteren; één van de leuke dingen van
Sinterklaas. Spannend, ook! En, inderdaad, toen wij nog in de Sint
geloofden, "reed" hij op tafel. En niet alleen bij ons; hij had ook
op oma's tafel gereden! Voor alle kleinkinderen...
Lizette Steijns - Als ik hier in limburg zeg van wij gingen
klotteren voor sinterklaas, kijken ze je stom aan. Was altijd
gezellig de klotter markt in de garage. Als het er weer zou komen
daar, kom ik er wel voor naar tilburg.
Marga Mols - Gezellig klotteren op d'n klottermert!
Marga Mols - Ik woon al jaren in Den Haag, maar een Sint die op
tafel rijdt kennen ze hier ook zeer zeker niet!
Resy Smulders - Dat was leuk, samen met je eerste liefde klotteren
en benzine snuiven.
Anneke van Vliet - De klottermert!
Angélique Röther- de Liefde - Jaren met mijn vader en broer nootjes
verkocht op de klotermert. Je bent een echte Tilburger als je Loeks
notenbar kent :))
Monique Thijs-Govers - Heb er nog worstenbroodjes verkocht op de
klottermarkt onder het koningsplein
Diana Erkeland - Ojeh stond altijd een bels vrouwke en die had nog
van die oudverwetse holle grote suikerbeelden, eej die waren me
lekker!
Mieke Damen - ja leuk en lekkere belse chocolade poppen was echt
gezellig ja
Jeroen van Ingen - Klotteren...één van de mooiste Brabantse
woorden...
Nathalie Michielse - Zooooo leuk, jammer isnie mir, Koningsplein ja,
en dan lekker broodjes met worst en zuurkool eten
Suzanne Van Den Abbeelen - Weet iemand de herkomst van het woord? Ik
herinner het me ook nog!
Anita Kuijpers - Ik heb pas een aantal jaar geleden ontdekt dat niet
iedereen weet wat klotteren is. Voor ons Tilburgers toch zo normaal
om voor de feestdagen lekker te slenteren langs de kraampjes en
verpakte cadeautjes kopen zonder te weten wat erin zit.
Door van Heesch - Klotteren is wel leuk en warm in de parkeergarage
van het koningsplein helaas mag het niet meer i.v.m brandgevaar
geloof ik nu is het alleen winkelen in heuvelstraat niks klotteren
dat is verleden tijd
Lisseth van Bebber-Versluis Jaren lang op de markt gestaan met
kleding. De klotermarkt had altijd wel wat speciaals!
Sander van Rooij - "Klotteren" een echt Brabants woord waar we trots
op mogen zijn
Linda Werdmüller von Elgg - Ja klotteren dat deed ik meestal op de
westermarkt. En mijn ouders trouwens ook.
Kim Wolfs Vd Broek - ooo dat is e[c]ht al weer lang geleden, zelfs
ik ken het nog. wat was dat altijd leuk zeg. zo in de donkerte
Noortje Nijs - Alleen het woord klotteren al in den bosch weet men
dan alniet waar je het over hebt
Hans van Dongen - Klottermért, in de parkeergarage onder het
koningsplein. |
6. rondslingeren
- C. Verhoeven;
Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLOTTEREN, onov.ww., te onderscheiden
van het door v. Dale
genoemde 'kloteren': prutsen, knutselen. 'Klotteren' is: onbeheerd
achterblijven, zo maar ergens liggen, meestal gebruikt in de
uitdrukkingen: 't ligt te klotteren en laote klotteren; ook:
vallen.
klòtterkèèr
zelfstandig naamwoord.
- Daamen - Handschrift
1916: "klotterkair - iemand die gemakkelijk
valt"
- En
wie isser na wir gevàlle meej der fiets of van dre trap , èn wie
heej dan de miste blauwe plèkke, Jè want ge hètter klotterkèère bij
hörre. (Nel Timmermans; Onze klèpclub; CuBra; 200?)
klòttermèrt
zelfstandig naamwoord.
markt op sinterklaasavond
- Daamen - Handschrift
1916: "klottermert Sinterklaasavondmarkt (op klompen door arbeiders in
de werkuren bezocht)"
- A.J.A.C.
van Delft - De markt op Sinterklaasavond heet "de Klottermèrt" en de menschen
die deze bezoeken "gaon klotteren" of "ze zèn wiste klottere". (Nieuwe
Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)
►KLIK
HIER voor een artikel van A.J.A.C. van Delft uit 1929
- Theo de Wijs;
correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
- Gao
de gij kèke naor t uitgepakt / of wochtte op de klottermert?
(11-02-1965)
- Cees Robben - Kunst-klottermert; de Kunst-klottermarkt werd in 1954
voor het eerst georganiseerd; Tilburgse kunstenaars verkochten er
hun werk. (19541120)
klòw
zelfstandig naamwoord
klauw
- WBD - klòw - gedeelte van een huid dat een poot bedekte (II 594)

Onbekende schilder. De
klompen van de jongen zijn opgevuld met stro omdat ze hem eigenlijk
nog te groot zijn.
klumke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'klomp'
klompje
Cees Robben: bevaore dur en klumpke
- H. van Rijen; Mèn
Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'klumke'
- verkleinwoord van 'klomp', met umlaut en assimilatie van de 'p'
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - Toen moes ik op de klumpkes,
smèèreges op de klumpkes, smèèreges om zeuven uur beginne, om zeuven
uur moes ik beginne op de klumpkes
(transcriptie Hans Hessels 2014)
►
Klik hier voor audiofragment
- A.J.A.C.
van Delft - "Klompke schuiven" gebeurde eveneens met tien of meer. Men vormde
een grooten kring en één moest zich omdraaien. Er werd weer
afgeteld, en wie het lot trof, moest uit den kring treden, terwijl
de anderen zich op den grond of in de wei met de voeten tegen elkaar
gedrukt plaatsten. De klomp liet men nu onder de beenen van den
kring doorschuiven en middelerwijl moest hij, die buiten den kring
stond, trachten den jongen te pakken bij wie op een gegeven
oogenblik de klomp onder het been was. Dit viel niet mee, wijl
tijdens het spel de klomp ook opgenomen mocht worden en bijv. naar
de overkant geworpen. Daardoor moest dan de tikker den kring weer
rond en tegelijkertijd verhuisde de klomp natuurlijk weer naar een
ander kind. Gelukte de vangst echter, dan moest hij die getikt was,
in zijn plaats treden. Zoo speelde men in 't vrije veld vroolijk
voort. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 106; 23 maart
1929)
klurke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'kleur'
kleurtje
- Dirk Boutkan & Maarten
Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 30) klurke -
verkleinwoord van 'kleur', met vocaalkrimping
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Et
heej mar nèt en klurke Gezegd van kleurtjes die tegen wit
aanzitten; gebroken wit
- Rolf Janssen; We hebben
gezongen en niks gehad (1984) - 'oew fleurige klurkes', 'meej en klurken óp zen wang'
klutje, klutsje
zelfstandig naamwoord.,
verkleinwoord van 'klôot'klootje, klein kind
- Dialectenquête 1876 - klutje (met doffe u)
- Daamen - Handschrift
1916: "klutje - 't is zo'n oardig klutje
(klein jongetje, manneke)"
...en t klutsje begreep er niks van want hij ha niks gedaon, docht
ie. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- k
Zeg stil mar klutje... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot
Tilburg 1941; CuBra)
- Cees Robben -
Ons klutje dè strooit... Wè plezier in t rond...
(19561222)
- Cees Robben -
Hedde wir in de Laai te ligge te meutele,
dab-klutje... (19790504)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 06 27 - Hij sjouwde mee 'n zwaore kèr / Dur 't hartje van de stad
/ Hij was zò klèn, de kèr zò gròòt / Dè'k meelij mee 'm had. // Want
toen ie bij "de Koreblom" / D'n oprit overreej / Zette ik m'n fiets
langs de kaant / En hielp dè klutje mee
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 05 16 - Twee klutjes van n jaor of aacht...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
58 01 17 - Dan denken ze: "Dè Tilburgs klutje,/ Daor heb ik 'ne
gemakke aon."
- ...èn langs de kaant stao zonnen aawen Tilbörgse meens meej en klèèn
klutje te kèèke, èn ik heur diejen brak zègge... (Ed Schilders; Wè
zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
- Hoe
grôoter de strêûp hoe beeter. Ge had toen ok nòg veul mêer sorte
kender dan teegesworreg. Ge had irst platte kènder. Dè waare de
kiendjes die nòg nie kosse lôope. Die wèrre dikkels ok haawkènder
genoemd, omdèt moeders ze òn de mèm moes haawe. Asse dan grôoter
wiere van et zòg, dan waare-n-et irst klutjes, dan ploddekes, en dan
brakke. Ge had ok nòg broekpoeperkes, jungskes, mèdjes òf durskes.
(Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus
2009)
klutje-klôot
koosnaam
- Cees Robben -
Mn klutje-klôôt (19751212)
klutse
Werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'als tijdens het biljarten de bal waarop
gespeeld wordt ongewenst de andere bal raakt'
- WBD -
III.4.4:314 'klutsen' = vermengen
kluuve
Werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - klieven
knaaw
zelfstandig naamwoord
iets om op te kauwen,
tussendoortje
- Moeder kopt bij de
pòllingkraom/ wè knaaw vur onderweege. (Lechim; pseudoniem van Michel van de
Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Kèrmes)
knaawbôon
zelfstandig naamwoord.
tuinboon, 'tèùnbôon', 'lapbôon', 'boeretêen'
-
WBD -
III.2.3:84 'knauwboon' = tuinboon - frequent en uitsluitend in
Tilburg
►zie dossier
tuinboon
- Daamen - Handschrift
1916: "Knaauwboonen - tuinboonen"
Wurrom kunne die jong van de tegesworrige tèd ok nie mir mee
knaauwboone speule? Hoe koom ut dè dè ut de mode is gegaon? (Naarus;
pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Cees Robben -
Witte wek-wek.. Wies? ... Knaauwbôône... (19580712)
- Soms
han ze jêun me peestamp/ Wè knaawbóone of bessesap
Uit: Bè de
wèèvers òn tòffel, Ad van den Boom, circa 2005
-
WBD -
III.2.3:84 'knauwboon' = tuinboon, ook 'labboon', 'flodderboon'
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
76 03 25 - Zò hiet dè
/ / Jan ha' deez' week mee hullie An / De
grootste trammelaant / Ze zee: "Doe jouwen buitetuin / Mar gerust
van de haand." / "Oewen hof stao vol knaauwboone / Mar èrpel mot ik
haole / En vur ne kilo gatschuivers / Nog 'ne gulde betaole."
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
80 07 10
Ied'ren dag wè aanders
Ons
Sjaan schepte 'n maondag op
Nou, dè ròòk lang nie gek
Ik
heb geschraanst toe'k niemir kos
Van
lap-bòòne mee spek.
'n
Dinsdag was 't presies gelèk
Dè
zaat nie goed bij mèn
Mar
ze zee: "man ge ziet toch wel,
Dè't moffelbòòne zèn."
'n
Woensdag wir dezelfden hap
Ik
vuulde me genèpt
Ons
Sjaan riep: "hee schiet op, ik heb
Knaauwbòòne opgeschèpt.
Toen 't vendaog krek inder was
Ging ik pas goed te keer,
Ze
laachde en zee: "Asteblief,
Tuinbòòne vur menheer."
knaawe
werkwoord, zwak
kauwen, knauwen; plat praten
-
Cees Robben - Ze zeggen.. (...) as detter nie deugt... De meensen
nie praoten... Mar knaauwen... (19561006) [Prent ter gelegenheid van
Robbens verhuizing van Tilburg naar Goirle]
- Zôo
zaag ik list ene meneer/ zen bòrd vol zitte kwakke/ hij knaawde meej
enen oope mond/ ge kostem heure smakke. (Lechim; pseudoniem van Michel van
de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Risteraosie)
Henk van Rijen ze meugenet haawe; khèb liever wè te knaawe - ze
mogen het houden; ik heb liever iets te eten
-
WBD - III.2.3:5 'knauwen' = kauwen
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kna.we(n), zwak
werkwoord overgankelijk en onovergankelijk 'knaauwen'
knaawer
zelfstandig naamwoord
kamkeraar
- Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 6 april 1945 - Beroepsknaawers kank nie luchte of zien.
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kankeraar, zeurpiet
- Enquête
over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -

knaawnèffepap
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - pruimenpap (pas op voor de pitten!)
knabbele
werkwoord, zwak
- WBD III, 2, 3 Eten en drinken (2004) - Druk eten met
kleine hapjes. Waardering voor Tilburg door WBD:
verspreid.
►Bussele.
knaol
zelfstandig naamwoord
kanaal; in het Tilburgse
altijd het Wilhelminakanaal
► kenaol
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
66 05 13 - Verleeje week laas Trees de kraant, / Kèèk over d'ren
bril / En vroeg: "n ramp, 'n ongeluk, / Wès daorvan t verschil?
// De Tiest docht irst hèèl efkes nao / Mar toen zee dieje kruk: /
"As gij in 't knaol zôt vallen Trees / Was dè n ongeluk. // Mar
haolde iemand jou d'r uit / Dan zò dè volgens mèn / Van n onneuzel
ongeluk / n Ramp geworre zèn."
- Elie van Schilt; - Ons knaol, mee aon swirskaanten unne gróte dijk,
un smal jaogpad langs ut knaol en aachter dun dijk on de zuidkaant
unne breeie slóót, die ok dienst hee gedaon bij ut graoven van ut
knaol om ut grondwaoter af te voeren. (Uit: Ut knaol; CuBra, ca.
2000)
knaop
zelfstandig naamwoord.
knaap
- Daamen - Handschrift
1916: "knoap - de knecht der vroegere gilden en van het koor"
-
WBD -
(III.3.2:269) knaop, schildknaop = gildeknecht
-
WBD -
(III.4.4:222) 'knaap' = iets groots in zijn soort
knapper
zelfstandig naamwoord.
1. zoete kers; Spaanse kers
Prunus avium; ook: Cerasus avium

-
WBD -
III.2.3.168: donkerrode kers met grotere pitten
-
WBD -
III.2.3:169 'knapper' = zoete kers, ook' vleeskers'
2. verpakkingsvorm van
munten
-
WBD -
III.3.1:142 'knapper', 'knapperd' = cartouche (voor muntgeld).
knar
zelfstandig naamwoord
hoofd
- Cees Robben -
Wè bonst munne knar... (19540424)
knaspert
zelfstandig naamwoord
zeer slechte tabak
- Daamen - Handschrift
1916: "knaspert - tabak van het allerminste soort"
knèècht
zelfstandig naamwoord.
knecht
- Cees Robben -
...zunne knèècht (19591224)
- Dialectenquête 1876 - diejen boer heed'n luien knêcht - die boer heeft een luien
knecht
-
WBD -
III.3.1:216 'knecht' = idem
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
(blz. 20) knèècht; (blz. 54) plur. knèèchte
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - knèècht (krt.55)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig
naamwoord mannelijk 'knaecht' - knecht
knêel
zelfstandig naamwoord.
kaneel
knêelstòk
zelfstandig naamwoord.
kaneelstok, bepaald snoepgoed in stangvorm

Konijn op een beschilderd
bord,
aangetroffen bij archeologisch onderzoek naar het Kasteel van de
Hasselt. Ill. uit: Graven naar het kasteel van Tilburg, H.
Stoepker 1986
knèèn, knèntje
zelfstandig naamwoord.
konijn, konijntje
- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg -
langs de knèènen aaf - bij de konijnen af, meer dan erg
-
Kees en Bart: en jóng kernijn; kenijnen
- Cees Robben -
Onze Jan is vegetarier geworre... Hij fret vort mee
zn knèèn uit de ruif... (1810717)
-
"Jaon, hèddet knèntje al bestèld? / of zèèdet wir vergeete? / Wè
moette we vant aaw int nuuw/ in godsnaom dan wir eete?" (Lechim;
pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Zôo zèmme
ammòl)
-
Want brôod van vier vèèf daoge oud/ kan niemir lèkker zèèn/ Dè is
lèk onzen buurman zeej / Goei voeier vur et knèèn. (Lechim;
pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Gin brôod èn
gin mik)
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kenèèn, knèèn'
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - en knèèn graoft en hòl omdèttie gin kooj kan timmere
Riet had giestere 't knèèn al opgezet gehad. Naa móésset wel lekker
gaor zèèn. (Jos Naaijkens; Kèrsemis meej zonder dn ammarillus; CuBra, ca 2005)
- Ammòl
hielde ze knèène/ Soms ok un vèèreke in un kot
Uit: De wèèvers van
Tilburg, Ad van den Boom, circa 2005
-
Aachter in et strotje wôonde enne meens en die waar nie vies van un
kat, net zô lekker as knèèn, zittie aaltij. (Lodewijk van den
Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
-
Et moet gezeej, ons moeder ha echt der biste best gedaon. Van te
vurre waar der al om geloterd. Wie krèègt dees jaor de kop van et
knèèn. (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Wij
han, bèùte de vèèrkes en kiepen, ôk knèèn, daor moese wij dikkels
gras en aander gruun veur gaon snijen, die knèèn wieren vetgemest
veur Kerstmis en Nieuwjaor. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo
van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg
2006)
-
lekker in et bos naor de wilde knentjes kèèke
(Lodewijk van den
Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Eerlek gezeej
waar ik zôo duf as un knèèn. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2,
Tilburg 2007)
- ...mar bij ons tèùs waare onze Pa èn onze Kees,
dès en bruur van mèn, òk aaltij meej veugeltjes èn knèène bezig.
(Nel Timmermans; Zit t soms in de femilie?; CuBra; 200?)
-
Piet van Beers Peeje, knèène èn jonge mèt: En Jan die ging te
lange liste/ meej z'n kenèène nòr de mèrt./ Ze waare zwaor èn vèt
gewòrre./ En vur den haandel hil wè wèrd. (Spoeje doemmeniemer;
2009)
-
Piet van Beers De knèntjes: 't ls mar goed dè de kenèène/ vlug
vermeenigvuldige./ Dörrom vuul ik me, as ik knèèn eet/ ôk nie zonne
schuldige. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
-
De knèntjes die ge soms ziet springe... (Henriëtte Vunderink;
Bosvreugd; k Zal van oe blèève haawe, 2007)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kərne.n,
resp. kne.n, zelfstandig naamwoord o. "kornijn' resp.'knijn' - konijn
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KNIJN, KERNIJN, KORNIJN znw, o.- konijn, Frans: lapin
knèènekôoj
zelfstandig naamwoord
ook: knènskôoj
konijnenkooi
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - de Tiest ha zen knènskooj geïezoleerd meej dubbelt
gaos
knèènemèrt
zelfstandig naamwoord
konijnenmarkt
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 06 06 - Gao ik is naor de knènemèrt...
knèèpe
werkwoord, sterk
knijpen
-
Dialectenquête 1887 Willems - knèèpe - kneep - gekneepe vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij
knèpt
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
(blz. 40) verl. tijd knêep, maar: knipte gij?
-
WBD -
afknèèpe - castreren, ook 'lubbe', 'snije' of 'afbèène' genoemd
-
WBD -
III.3.1:200 'knijperd' = gierigaard
kneevel
zelfstandig naamwoord.
knevel, bovenlipbaard
-
WBD -
bosje haren aan de bovenlip van een paard, ook 'snor' genoemd
-
WBD -
III.1.1:60 'kneveltje' = snor
knèèze
werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - klaren, doorhebben
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'Dè knèèst ie-j-um wèl' - Dat klaart hij wel
Knègtel
zelfstandig naamwoord, eigennaam
een
bekende Tilburgse slijter, laatstelijk tot ca.1985 in de
Heuvelstraat gevestigd.
- Ruud Damen & G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - Hij heej te veul Knègtel gezien - hij heeft te veel gedronken.
knèlle
werkwoord, zwak
1 knellen morsen, kliederen
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
-
Zit mee oew eten toch nie zô te knelle en te dabbe (17-10-1972)
- Cees Robben -
Zit toch nie zôô te knelle, dabklôôt... (19841130)
- Zit
nie zo te knèlle. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol
1997)
-
WBD -
III.1.2:96 'knellen' = morsen; ook: 'dabben, kliederen, muikelen'
-
WBD -
III.1.2:98 'knellen' = plassen met water; ook 'dabben'
2
te strak zitten, afknellen
-
2020 - Tegen iemand met een hoog opgetrokken broek: - knèlt oew
broek nie onder oew èèreme? (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).
►Volledige bron:
KLIK HIER
-
WBD -
III.1.3:212 'knellen' = knellen, gezegd v. schoenen; ook: 'nijpen'
knèlpestoor
zelfstandig naamwoord
knelpastoor,
kind dat zit te knoeien
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Wè zèède tòch ene knèlpestoor;
kom hier dèk oe ene slabber òndoe. (250309)
knèttere
werkwoord, zwak
knetteren, een scheet
laten
- WBD -
III.1.1. lemma Een wind laten Tilburg [als enige plaats van
opgave]
kneukel
zelfstandig naamwoord.
1. alikruik, eetbare zeeslak
met huisje - Littorina littorea L.

- WNT - kreukel II: In Zeeland en in verschillende
streken van Z.-Nederl. de benaming voor een geslacht van eetbare
zeeslakken, de alikruiken. Men heeft ondersteld dat het dier genoemd
is naar den gekronkelden vorm van het horentje.
-
Etym. (De Vries) alikruik - eerst in 17e eeuw, komt van Zeeland;
vgl. - Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het
Antwerpsch dialect (1899) - kreukel, 'eetb. zeeslak'; 2e lid kan aanduiding zijn voor
de gekronkelde vorm van het hoorntje der slak.- Daor hedde bevoorbeeld hulliejen oorne Fons. Vruuger kwaamp ie
langs de deur mee innen kreugel, kneukels, krabbe..., 't jukt nie!
Uit: Mos... mos... mosselen
Schets uit het Tilburgsche leven
door KRATS, Nieuwe Tilburgsche Courant 28 mei 1926.
- 'n kreugel" brengt de gedachte aan een kruiwagen. De
Noord-Brabantsche Tongval, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930.
-
In piepend kreugeltje mee twee maande dr op, en innen meens dr
aachter, die riep "kneukels"
(Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in:
Groot Tilburg 1941; CuBra)
- 'K heb in gin zeuven jaor mir in kneukeltje gepruufd. (Naarus;
pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
-
Krabben èn kneukels riep Boudje Gèrnaol
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - Saoves ging ie aatij meej,
meej kneukels èn scharre èn krabbe liep ie aatij saoves langs de
straot
zene zoon heej et nog jaore gedaon! (transcriptie Hans
Hessels 2014)
►
Klik hier voor audiofragment
-
WBD -
III.2.3:76 'kneukel', 'kreukel' = eetbare slak
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KREUKEL znw.m.+v eetbare zeeslak
2. een lichaamsdeel
-
WBD -
III.1.1:46 'kneukel', 'armkneukel' = elleboog
-
WBD -
III.1.1:159 'kneukel' = vingerkootje
►zie kneukelvaast
kneukelboer
zelfstandig naamwoord.
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - venter op zaterdagavond met alikruiken en krabben.
Ook: knuukelboer.
kneukelvaast
bijvoeglijk naamwoord
van knook (bot) en vast; oorspronkelijk alleen de hand- en
vingerbotjes; bij uitbreiding ieder bot, waarbij vast zoveel
betekent als gezond
- Cees Robben -
Ik ben niemer zôô kneukelvaast Willem... n glas bier
gao nog, mar krom staon en op mn hukkes zitten desser niemer bij...
(19670825)
knêûp, knupke
knoop (sluitingsmiddel, toegehaalde strik, moeilijkheid); navel
-
Informant Toine Raaijmakers -
Zèède van Gòd verlaoten òf hèdde gin knêûpe mir òn oew ónderbroek? =
Denk je dat ik gek ben?
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - bij iedere knêûp zittie ...
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
(blz. 36) meervoud: knêûpe
- A.J.A.C.
van Delft - "Daor ies gin woord Fraansch bij" zegt men bijv. als iemand nogal in
grove taal uitpakt, of "er een knoop oplegt". De Vlaming zegt
hiervoor: "Dat is plat Vlaamsch", d.w.z. dat is onbewimpelde taal,
dat is duidelijk gesproken. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen
afl. 117; 5 juni 1929)
...daor zit 'm de kneup!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De
nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; Nieuwe Tilburgsche Courant 1-10-1938)
Pierre van Beek "Hij leet er 'nen kneup op" wordt gezegd van
iemand, die zich aan een flinke krachtterm waagt. (Tilburgse
taalplastiek 7 Nieuwe Tilburgse Courant zaterdag 18 maart 1950)
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - hij ha vier botteramme aachter zene knêûp (navel)
-
WBD -
platte knêûp (II:1051) - platte knoop, of kattekop; ook wèèversknêûp
-
WBD -
'beene knéúp' (II:1100) - benen knoop
-
WBD -
'haorne knéúp' (II:1100) - hoornen knoop
-
WBD - manelknéúp' (II:1100) - mangelknoop
-
WBD -
'kneujp' (III:1390) - knoop (als versiering van een pet)
-
WBD -
III.1.1:119 'knoop' = tepel; ook 'knopje'
-
WBD -
III.1.3:82 'knoopschort' = jasschort
-
WBD -
III. 1.3:108 'knoop' = knoop
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - knö.p, zelfstandig
naamwoord mannelijk 'kneup' - knoop 1) nodus; 2) vloek;
mv.
1) teelballen; 2) de gezamenlijke spenen van een zog.
knêûpe
werkwoord, zwak
knopen
- Boutkan: kneupe - knupte - geknupt - ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij
knupt
- Cees Robben -
Ik kos mn schoene niemer knöpe... (19590307)
-
2020 - Als je je verveelt; kweenie wèk moet doeoehoeoen!!!: -
zaand òn elkaar knêûpe! of: - den aop vlôoje! of: - leege zakke
rèèchtzètte! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron:
KLIK HIER )
kneut
zelfstandig naamwoord.
margarine
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - onaangenaam vrouwspersoon: 'en kneut'
- Cees Robben -
[Onderwijzer:] As is zeg.. t land van boter melk en
kaas.. Wè bedoel ik dan... [leerling:] t Laand van de rôôme den
kneut en de lub, mister... [onderwijzer:] Goed, Gijs... (19701030]
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
73 10 11 - Gin goei boter mir op oew bròòd / Allèèn mar kneut, of
kaoikes.
-
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- KNEUTEREN - foppen, bedriegen.
-
Dialectenquête 1887 Willems - Wordt met 'kneut' derhalve bedoeld dat het 'fop-boter', onechte
boter
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KNEUT v. kwezel, Frans: devote, bigote; 2) bw - term in het
knikkerspel 1) vrouw die nooit tevreden is; bijvoeglijk naamwoord,
bijwoord stil, koes
kneuter,
kreuter

Ill.: Naumanns - kneuter - acanthis cannabina ofwel
carduelis cannabina

-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kneuter (Carduelis cannabina), zangvogeltje ter
grootte van een vink
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kreuter' idem
-
WBD -
III.4.1:137 kneuter, 'heikneuter', kreuter - kneu (Carduelis
cannabina)
-
WBD -
III.4.1:138 'steenkneuter', 'berkkneuter', 'steenkreuter',
'steenvink' benamingen voor de vogel: frater
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de kneuter = Harry Versteynen (blz. 82)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de kneuter = Van Beurden(blz. 25)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kneuter zelfstandig naamwoord - kneu (zangvogel, Acantis cannabina)
-
A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kneuter, knuiter - kneu (Brab., Land v. Hulst)
knie, knieke, kniejes
zelfstandig naamwoord
knie, knietje, knieën
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
knieje (plur.) 'op oe kniejes' (blz. 55)
- A.J.A.C.
van Delft - "Die meid heeft mos aan der knieën (kuiten)." (Nieuwe
Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929) = die meid is
rijk...
-
Pierre van Beek
een "meid mee mos aon d'r kniejes" (
)daaronder
verstaan we in Tilburg een bemiddeld meisje. (Tilburgse taalplastiek
7 Nieuwe Tilburgse Courant zaterdag 18 maart 1950)
- Cees Robben -
op zn kniejes (19751024)
- Cees Robben -
Gin mos aon dr kniejes... en toch lief... (19561215)
Niet rijk en toch lief.
Ut is un feen weef, de wel de. Gin haor op dur taande mar wel flink
mos aon dur knieje... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Haover in oew kniejes hèbbe (Vooral bij kinderen gedaan) de
zijkanten van de knieën snel masseren waardoor er een kietelende
pijn ontstaat
-
Henk van Rijen - ón zen kniejes trèkke - er tussenuit gaan
-
WBD -
- knie - knie van een paard, ook genoemd (Hasselt) 'sprónggewèèref'
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - èèrd on de kniejes hèbbe - bij het huwelijk veel meebrengen (de
jongen)
kniebaand
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
ijzeren beugel of ring om de voet van een koe
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - knibändəl,
zelfstandig naamwoord mannelijk 'kniebendel' - knieband (als boven)
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KNIEBAND znw.m - lederen band aan de knie der peerden, om de
knie bij 't vallen niet te bezeeren.
knijs
zelfstandig naamwoord.
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - in de knijs - in de gaten (lopen)
Ik heb lang veur de gek gelopen/ Dikkels in de knijs gelopen...
(Tony Ansems, Gin wonder dek zo muug ben; van de cd Tilburgse
Liekes American Style 2; 2009)
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Meej zon fröllie nèffen oe lopte ok goed in de
knijs (040710) - Met zo'n juffer naast je loop je ook goed in de
gaten.
-
n 'knijzen' (Barg.) in de gaten hebben
-
WNT - KNIJZEN B) in de gaten hebben, kennen, weten, vatten
knikèngel,
knikèngeltje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

engelenbeeld met ingebouwd offerblok, waarvan het hoofd buigt als er
geofferd wordt
knikker
zelfstandig naamwoord
knikker; figuurlijk: hoofd
- Cees Robben -
Ik ben giestere over unne kaaischeut geklotterd..
Daorvandaon hek naa zonne proem op munne knikker... (19720915)

knillesrôos, kernillesrôos
zelfstandig naamwoord.
kornelisroos, ook pioenroos - Paeonia officinalis
Hees knillesroos (VI:31,34)
Str. knillesrôos (2:75)
knip
zelfstandig naamwoord.
verende knijper of klem; klap
- A.J.A.C.
van Delft - een "knip" om z'n ooren is een klap; (Nieuwe
Tilburgsche Courant; Van
Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - de knip van de pòrtemeneej
zwèèrt (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1973) - de portemonnee kan niet open (gezegd als iemand
niets wenst te geven)
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - knip - portemonnee of beurs
-
WBD -
III.3.1:125 'Knip', 'knipbeurs' = portemonnee
-
WNT - KNIP VII 2) c) - Sluiting van een beurs, en bij uitbreiding, meestal
in verkleinvorm, de beurs zelf (ook wanneer er geen veerende
sluiting aan zit).
knipeugske / knipugske / knipôogske
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van knipôog
knipoogje
-
CuBra 2018 - benaming van een Tilburgs koffielikeurtje

Foto: CuBra 2018
knipmik
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
knipbrood (brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is
aangebracht); = schurmik ?
knipmis
zelfstandig naamwoord.
zakmes
-
WBD -
(III.2.1:152) 'knipmes', ook zakmes
knippe
Werkwoord, zwak
knippen
-
WBD -
een gleuf aanbrengen in het deegbrood
knippe - knipte - geknipt
knippel
zelfstandig naamwoord
knuppel [?]
-
en aaf en toe n
knippeltje hout mee in de zèkskes gedouwd
(Naarus; pseudoniem van Bernard
de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
knipschèèr
zelfstandig naamwoord.
schaar
contaminatie
Zntw. KNIPSCHÈÈR znw.v. - bij goudsmeden: soort van kleine tang met
omgebogen stangen, wier platte en scherpe uiteinden dienen om
metalen draden door te knippen.
knòbbelbêen
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
III.1.1:29 'knobbelbeen' = kraakbeen
knòbbele
werkwoord, zwak
-
WBD -
III. 2.3:9 'knobbelen' = knabbelen
-
WBD -
III.4.4:231 'knobbel' = bobbel, ook 'bult'
knoebele
Werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - knabbelen
knoedel
zelfstandig naamwoord
knoedel [?]
Op de grond dommelden
paddestoelen van wel tienderhaande sort: heel kleine knoedeltjes,
rood mee witte pikskes er op. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van
Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)
- WNT - Knoedel - meelbal,
deegspijs
knoeperd
zelfstandig naamwoord
-
WBD -
III.1.1:3 'knoeperd' = man
-
WBD -
III.4.4:222 'knoeperd' iets groots in zijn woort, ook 'kadee',
'klepper'
Dichterlijke definitie
door Frans Hoppenbrouwers (CuBra), uit: Kempische karakters:
Knoepert
Een knoepert is heel grof gebouwd,
hij is haast als een stier zo sterk,
doet met plezier het lomper werk,
of hij nou spaait of maait of sjouwt.
knoerselbintje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
van Dale: knoers(t) - (stuk) kraakbeen
Nicolaas Daamen - handschrift 1916 "knoerselbeentje - kraakbeen"
Bosch knoerzel - stukjes kraakbeen in vlees
knoest
zelfstandig naamwoord.
boomstronk, datgene wat achterblijft na het omhakken/omzagen van een boom
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - koppig persoon, boomstronk
-
WBD -
III.4.3:57 knoest - korte dikke wortel; ook genoemd: knol,
mòllestèrt of dikke wortel
-
WBD -
III.4.3:77 knoest - tak; ook genoemd rangel
-
WBD -
III.4.3:125 knoest - stronk van de wilg; ook genoemd: knösje of stomp
-
WBD -
III.1.2:67 'knoest' = knuppel, knots; ook: 'klippel'
-
WBD -
III.4.3:68 'knoest' = knoest in het hout
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - knoest zelfstandig
naamwoord mannelijk - groot onbehouwen stuk, bonkig onhandelbaar
persoon: 'ene stijve knoest'
knoet
zelfstandig naamwoord.
kluwen
-
WBD -
(III.2.1:579) knoet, bòl
knoezel

zelfstandig naamwoord.
kruisbes (Ribes uva-crispa; ook: Ribes grossularia)

Zèn
de knoezels bè öllie al rèèp?
- Daamen - Handschrift
1916:
"knoezelen of kroezelen - kruisbessen"
- A.J.A.C.
van Delft - Wij plukken "brem bezemen" en "knoesels" en spreken van "eenen
houteren haomer", die in eenen "euregel" klopt, daarmede bedoelend
braambessen, kruisdorens, een houten hamer en een orgel.(Nieuwe
Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
-
WBD -
III.2.3:175 'knoezel', 'kroezel' = kruisbes; ook 'knoersel'
-
A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kroesel, kroezel, knoesel, knoezel, knoerzel, kroensel - aalbes,
kruisbes
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - knoezel - zelfstandig naamwoord - kruisbes
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KNOESEL zelfstandig naamwoord.v.- stekelbezie, vrucht
van de Ribes Uva-Crispa
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KNOESEL - zelfstandig
naamwoord vrouwelijk stekelbezie, meest in 't mv.
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KROEZELS
worden, aan den Meijerijschen kant, de kruisbeziën genaamd, in het
overige gedeelte der Baronie 'kruisdoorns'.
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- KROESEL - kruisbes. Kiliaen heeft kroes-besie, kroeselbesie.
Verh KNOERZEL v., ook wel 'knoezel'; kroezel, kruisbes.
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - knurzəl/knursəl
zelfstandig naamwoord vrouwelijk knoerzel/knoersel' - kruisbes
'knuzəl'
gehoord in Esbeek.
-
WNT - KNOESEL - Bij vergelijking - tenzij het woord in dezen zin een
vervorming is van KROESEL - een benaming in verschillende streken
ten Z. van den Moerdijk voor de kruisbes en vervolgens ook voor de
kruisbessenstruik, Ribes grossularia.
knoezelbêen
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
III.1.1:29 'knoezelbeen' = kraakbeen; ook 'knobbelbeen'
knoezelbos
zelfstandig naamwoord.
kruisbessenstruik; onverzorgd kapsel
Informant Raaijmakers -
Hij vlôog erop aaf as nen haon op ne knoezelbos.
Kees en Bart: ...vlôog op ... as enen haon óp ene knoezelbós.
Ge kunt beter 'n paor knoezelbuskes minder hebbe dan dè de èspinne
aon oe neus hange,of dè oe maogsap bevriest. (Karel en Sjarel,
dialoog in Groot Tilburg, 26 januari 1945)
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'Mèn haor ziet ur vort ööt as unne knoezelbos' - gon
ze derop los as enen haon op ene knoezelbos
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - knursələnbós
zelfstandig naamwoord mannelijk 'knoerselenbos' kruisbessestruik.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KNOESELBOS zelfstandig naamwoord mannelijk - stekelbessenstruik
knòl
-
WNT - KNOL (I) A, 7) b) bepaaldelijk een groot horloge (oudtijds waren de
horloges gewoonlijk in het midden vrij dik). In gemeenzame taal
[►knòlraop]
-
WBD -
III.1.3:242 'knol', 'gat' of 'Kot' = gat in een kous
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - as gewilt gòn vrije, dan
moete ene knòl óp zak hèbbe (Daamen - Handschrift
1916: zie aldaar
onder Made)
-
WBD -
III.1.3:261 'knol' = zakhorloge
-
WBD -
III.2.3:108 'knol' = meiraap
knòldèèk
zelfstandig
naamwoord.
kanaaldijk,
ook straatnaam
zie:
kenaoldèèk
knòlderedèske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
radijsje (Raphanus)
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - knòlderedèès, knòlderedèske
-
WBD -
III.2.3:109 'knolderradijs'; ook 'radijsje'
knòlderaop
zelfstandig naamwoord
Brassica oleracea
Piet van Beers t Ôog moet ok wè hèbbe: Nòst Bontjes slaoj èn
knòlderaop,/ spinòzzie praaj èn jèùn.
/ Hek ok nòg hil wè blomme staon/ dè ôog gift òn de tèùn. (Spoeje
doemmeniemer; 2009)
- Jan Naaijkens, Dè's
Biks (1992) - 'knolderaop'
zelfstandig naamwoord koolraap
► knòlraop
knölleke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'knòl', met umlaut
meiraap
'keel', 'knòl'; lief meisje
- Dialectenquête 1876 - knol, knulleke (u = Frans oeu)
- Daamen - Handschrift
1916: "knolleke - 't is toch zo'n lief
knölleke, lief meisje"
-
WBD -
III.2.3:108 'knolletje' = meiraap
knòlleradèès
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
radijsje (Raphanus)
As 't naa nog gegaon ha over asperges of knolleradès! (Karel en
Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 18 mei 1945)
knòlliekôoj
zelfstandig naamwoord
kanariekooi
- Cees Robben -
Ons menneke (...) zit op zn hukkes vur de
knollie-kooi... (19791109)
►knòrriekôoj

Knolraap oogsten - Robert
Cree Crawford (detail)

knòlraop
zelfstandig naamwoord
Brassica oleracea
koolraap, koolrabi, 'knòlleraop', 'knòlraop'
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
64 02 07 - 'n Aauwe taante van de Tiest / Die hee 'n knolraop-neus /
Zòwel d'n gròòtte, as de kleur / Allebaai irste keus.
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'knòlraop'
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - 'knòlraop' - koolrabi
-
WBD -
III.2.3:106 'knolraap' = koolraap, ook 'knolderraap', 'knollerraap'
-
WBD -
III.2.3:108 'knolraap' = meiraap
-
WBD -
I:1420 knoprapen; 'knòlraopə',
enkelv. 'knòlraop'- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KOOLDERAAP (scherpe o) znw.v.- soort v. knolplant voor het vee
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig
naamwoord vrouwelijk 'knolderaap' - 1) knopraap; 2) (schertsende benaming
voor) groot lomp horloge.
►
knòlderaop
knook
zelfstandig naamwoord.
bot, been
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - enen òs moet wèl geknókt zèèn
Cees Robben: ene knook vur ónzen hónd
-
WBD -
III.1.1:28 'knook' = been, beenderen
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KNOOK znw.v. - spr.: zijn knoken stijf en krom werken.
-
WNT - KNOOK - 2) been, bot, hetzij afzonderlijk of als deel van het skelet
beschouwd.
knootwilg
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
III.4.3:123 knootwilg - geknotte wilg; ook genoemd kòpwilg of wilg
knöpke
zelfstandig naamwoord.
knopje
-
WBD -
' knöpkes' (II:1057) - kno(o)pjes
-
WBD -
III.1.1:119 'knopje' = tepel
-
WBD -
III.1.3:264 'knopje', '(oor)knop(je) oorknop; ook: 'oorbel(letje)'
knòppe
zelfstandig naamwoord, meervoud, geen enkelvoud
knoppen, metafoor voor de borsten van een vrouw
- En
die vriendin van jou heeter ok 'n paor gêeve knòppe op staon. (Uit:
F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte
Tilburger, 2010.)
knòppert
zelfstandig naamwoord.
joviale benaming voor mannelijke personen
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kerel, kanjer, flinke knaap
Laps KNOEPERT - (ouwe - ) rare oude man
knörft
zelfstandig naamwoord.
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - knurft, lomperd, onbehouwen iemand
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - knörft zelfstandig naamwoord - pummel, kinkel
-
WNT - KNURF - Bij overdracht als gewestelijke benaming met verschillende
gevoelswaarde voor een persoon, in gunstigen zowel als ongunstigen
zin.
knòrrie
zelfstandig naamwoord
kanarie; serinus canaria domesticus
-
Piet Heerkens; uit De knaorrie, 'De knaorrie, 1949 -
Gevange vogel in gouwe cel,
wè klinken oe liekes helder en fel!
Hoe komde gij aon oe gelukkig geluid?
Wè lierde gij blij en wè haolde diep uit!
Wè fraozelde zuut en wè leuterde vlot,
Wè zingde gij, zingde gij, zingde gij zot!
Wè schokkelde, klingelde en kloekte gij vol
mee tie-tie-fluiten en waoterrol!
Gekooide zanger, as goud zo geel,
'k bewonder oe hartjen, oe liekes, oe keel!
Piet
Heerkens - De
knaorrie - 1949
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 04 14 - Ik heb 'ne knaoriepiet geörven.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
80 05 29 - As 's moeder de gerdène waast / Witte nie wègge ziet /
Niemand hee dan nog aord in huis / Nog nie de knaoriepiet.
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) -
knòllie, knòrrie
- Enquête over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -

-
WBD -
(III.2.1:514) 'kanarie', 'kanarievogel', 'kanollievogel',
'kanariepiet'
-
Ivo van Leeuwen & Sander Neijnens; pictogram 'De Dôoje knòrrie' -
Dit pictogram is er een van de vele die behoren bij het door
Neijnens en Van Leewen ontworpen lettertype TilburgsAns. Het
pictogram heeft als motto de kunstenaar is als een kanarie in de
kolenmijn en werd in juni 2020 aangeboden aan de Brabantse
gedeputeerde Wil van Pinxteren naar aanleiding van het provinciale
Bestuursakkoord 2020-2023.

►knòrriepiet
►knòrrievoogel
knòrriekôoj
zelfstandig naamwoord.
kanariekooi
- Cees Robben -
Unne handoek over de knorrie-kooi... (19690110)
En
knòrriekooi... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd
knipsel 1960-1980; uit: Willem wies wètter was)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de knòrriekôoj = Antoon de Rooij (blz. 69)
Stadsnieuws:
Hij hò in et schòp en knòrriekôoj meej en paor poppe èn aoreg wè
manne die schôon kosse zinge (140307)
►knòlliekôoj
knòrriepiet
zelfstandig naamwoord.
kanariepiet(je)
- Rolf Janssen; We hebben
gezongen en niks gehad (1984) - ''t knorriepietje in
z'n kooike'
't
Knorrie-pietjen in z'n kooike (Piet Heerkens; uit: Dn örgel,
Stilleeve, 1938)
En juffrouw Jaanse ha
gezien, dè den nuuwen kapelaon ook al 'n kanarieveugeltje ha, zooals
zijzelf. "Hij hee 'n kanaoriepietje, 't zal wel 'nen goeien meens
zijn, aanders hield ie nie van veugeltjes." (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; Nieuwe
Tilburgsche Courant
1-10-1938)
- Cees Robben -
Tilburgse knorrie-pietjes en keurmeester op zang naor
Lissabon (19570126) [In Lissabon werd een wedstrijd gehouden]
Et knòrriepietje stao op
zulder/ den hond leej jaankend in et schòp... (Lechim; pseudoniem
van Michel
van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Den hòrt op)
Ik heb ene knorriepiet
geörven/ en mènneke, nòg wèl wè jòng... (Lechim; pseudoniem van Michel van
de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Oopas Pietje)
As es moeder de gerdèène waast/ witte nie wégge ziet/ Niemand heej
dan nog aord in hèùs/ nog nie de knorriepiet.
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: As de gerdèène gewaasse worre)
Bij ons op school zit ôok nne knòrriepiet. (Jos Naaijkens; Mèn
voljèère; CuBra)
knòrrievoejer
zelfstandig naamwoord.
kanarievoer, -zaad
knòrrievoogel, knòrrieveugel
zelfstandig naamwoord.
kanarie(vogel)
Kees en Bart:
'knorrievogel'
..."hier in Baozel zitten zooveul veugeltjes, d'r moeten wel enkelde
nachtegaoltjes en kanaorieveugeltjes onder zitte! (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 4; Nieuwe
Tilburgsche Courant
22-10-1938)
Mienen knorrievogel zingt veul schonder as ie ooit hee gedaon...
(Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
-
voogeltjes hèk ok aatij gehad, knòrrievoogeltjes, zeebravinkskes
èn zôo..
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
-
WBD -
(III.2.1:514) 'kanarievogel' = kanarie
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig
naamwoord mannelijk 'ke(r)narievogel' - kanarievogel
knòrrievoogeltungskes
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kanarievogeltongetjes
- mPiet
Heerkens; uit: De Mus, Geld, 1939 -
"Hartje-wat-lus-je?"
/
Kanaorrietonge! / "Tafeltje-dek-je!" / Ge prúuft
hoe ze zonge! -Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - we zullen oe
knòrrievoogeltungskes te eete geeve (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1964) - gezegd tegen een
opschepper die kieskeurig is bovendien: we zullen je tevredenstellen
(verband met de nachtegaaltongetjes die voor de Romeinen een
delicatesse waren?)
knösje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
knuistje, vuistje, hoofdje
verkleinwoord van 'knöst', met uitstoting van de t.
ook: - WBD -
III.4.3:125 knösje - stronk van de wilg; ook genoemd: knoest
of stomp
knöst
zelfstandig naamwoord.
1. lichaamsdeel: knuist,
vuist, kop, hoofd
- Daamen - Handschrift
1916: " 'k zal oe tegen oeë knöst sloan
(hoofd)"
-
Waast oewe knöst onderhaand marrus, get aommol schieffeltjes op oewe
tebbus! (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)
-
Cees Robben - ...zonne kaole gladde knöst... (19730223)
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn
moedertaal (1978) - KNUIST (knöst) mannelijk - lomp wezen; lelijke
kop.
- Stadsnieuws
Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Dieje knörft heej gin harses in zene knöst - die lomperik ... in
zijn hoofd (170110)
-
WBD -
III.1.4:179 'knuist' = stijfkop
-
WNT - KNUIST - 4) Grove, harde, sterke hand of vuist.
1.1. grote, sterke handen
Alleen meervoudig gebruikt
- Cees Robben -
Dè zèn pas knöste... (19620608)
2. boomstronk
-
WBD -
III.4.3:59 knöst - boomstronk, ook genoemd: post, strèùk, gatènd of
kontènd
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KNUIST (knöst) mannelijk - knoest, stronk van een boom met kleine takken
eraan; weerbarstig stuk hout; lomp wezen; lelijke kop.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - knöst zelfstandig naamwoord - knoest, lomperik, hoofd
knösteg
bijvoeglijk naamwoord .
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - knoestig
knöstkèès
zelfstandig naamwoord.
hoofdkaas
- Daamen - Handschrift
1916: "knöstkais - hoofdkaas"
knudde
bijwoord
waardeloos, droevig, het lijkt naar niets; etymologie onbekend (Van
Dale)
knötje
zelfstandig naamwoord,
verkleinwoord van knòt
-
Der haor in en knötje... (Henriëtte Vunderink; Ons Moeder; k Zal van
oe blèève haawe, 2007)
knupke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'knêûp', met vocaalkrimping
knoopje
- Cees Robben -
Ge peutert t paoterke t knupke van zunnen toog
los... (19550514) (Prent bij een inzamelingsactie bij het
honderdjarig bestaan van de missionarissen MSC, in Tilburg ►Rooie
Harten genoemd. In plaats van collectebussen hadden de collectanten
een pop in de vorm van een missionaris van MSC, en moest de bijdrage
onder de toog gedaan worden.)
knuppel
zelfstanadig naamwoord
- A.J.A.C.
van Delft - "Hij heeft een knuppel ingeslikt" zegt men van iemand, die
overdreven recht en stijf loopt. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger
Dagen afl. 111; 27 april 1929)
knupsgat,
knupsgòtje
zelfstandig naamwoord.
knoopsgat
Kees en Bart: knupsgat
Henk van Rijen gimme et knupsgaoterschèrken es
Hij
moes meej enne kraant in zen rechterhaand ötkèèke naor un dame, die
gekleed waar in un blauw maantelpekske meej un anjer in et
linkerknupsgat van der jeske. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2,
Tilburg 2007)
Want die aander vèèf, die
hèbben ok gin mundje as en knupsgòtje. (Ed Schilders; Wè zeetie?;
Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
knut,
knutje
zelfstandig naamwoord.
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - knot, kluwen
-
WBD -
III.1.3:226 'knut' = haarwrong
knutje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
bosje ineengedraaid en opgestoken haar
-
WBD -
III.1.3:226 'knutje' = haarwrong
van
Dale KNOT - bosje ineengedraaid en opgestoken haar
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KNOD, KNODDE anw.m. - knobbel, knoop, knop, knoest
knutse
Werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kneuzen, botsen
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - knutse ww - kneuzen, stoten
-
WNT - KNUTSEN bedr. en onzijdig; zw.ww: A) Bedr.: door slaan of stooten stuk
maken, verbrijzelen of kneuzen; B) Onz.: stooten, botsen
koebak
zelfstandig naamwoord.
houten voerbak voor de koeien
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kubak zelfstandig
naamwoord mannelijk - koebak, houten bak voor het voeren van koeien
-
WNT - KOEBAK - ter bewaring van veevoeder

Schilderij van Willem Roelofs - Koeien
drenken (detail)
koej
Tijs Dorenbosch - Vignetten uit De Mus en D'n örgel
van Piet Heerkens (1939 & 1938)
zelfstandig naamwoord.
koe
meervoud: koej, koeje
De
meervoudsuitgang blijft vaak onuitgesproken.
Pierre van Beek Vastberadenheid spreekt er uit: "Ik doe 't al
liepen de koeien in de kool." In zo'n geval gaat de zaak absoluut
door en is niets in staat het genomen besluit te veranderen.
(Tilburgse taalplastiek 14 Nieuwe Tilburgse Courant dinsdag 23 mei
1950)
KOEJ Pierre van Beek Waar de Latinisten met hun "Quod licet Jovi,
non licet bovi" (Wat Jupiter mag doen, is een os niet geoorloofd)
komen aandragen, zeggen onze mensen: "De ene maag een koe stelen en
de aander nog nie op stal kijken!" (Tilburgse taalplastiek 11 Nieuwe
Tilburgse Courant maandag 17 april 1950)
Dhr. Bertens En as naa dieje man, dieje
dieje kommies die koej
takseerde èn der stond en briefke zak zègge meej de prèès op dèttie
zeej, nouw die e
die houw ik, dè kos ôok èn dan hadde niks te
zègge, dan koste gij wir gewoon en aander koej vur kôope èn dan
koste gij wir òn de gang gaon
(Collectie Heemkundekring Tilborch;
transcriptie: Hans Hessels
► Klik hier voor audiofragment)
- Audioregistratie 1978 - Asse daor en koej nie verkòcht hòn dan
ginge ze nòr de Bosse mèrt, die Tilburgse boere
(interview met dhr.
Hermans, transcriptie door Hans Hessels)
-
WBD -
koej - koeien
-
De koej stòn in de waaj.
-
WBD -
kalfkoej - koe die kalven moet, ook kalfvèèrs genoemd
-
WBD -
jónge koej, aftaandse koej - koe die meermalen gekalfd heeft
-
WBD -
vleinamen van de koe: koej, kouke, koejke; et koejke, óns koejke
-
WBD -
roepnamen van de koe: koej, koes, kuus
Henk van Rijen en blauw koej - hiervan is sprake als de melk te
opvallend is aangelengd met water
- Dialectenquête 1876 - koei koeien
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - koej zelfstandig naamwoord - koe
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): de rôome spöt öt den èùjer van de koej
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KOE - kuj, znw.vr.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KOĔI znw.v., mrv.'koei' koĕi
WvM
'De k ziede by 't kallef en ok by de koe'
-
WBD -
III.1.4:36 'koe' = ezelachtig persoon
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - mèlk van de blaaw koej - waarbij te veel water gegoten is (030506)
Ill.: Rolf Janssen
Gezegden
-
Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - De biste koej stòn óp stal... De mökskes vènde ooveral. (m =
kalfjes)
-
Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Flèùtende mèskes èn brullende koej zèn zèlde goej.
-
Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Hij heeter nèt zóveul verstaand aaf as en koej van saffraon eete.
-
Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Kösters koej maag ópt kèrkhòf waaje.
Pierre van Beek - Hij zit eróp te wòchten as nen hónd óp en zieke koej. (Tilburgse
Taaklplastiek 136)
Pierre van Beek - Dan wordt et kalf grótter as de koej. = de kosten wegen niet op
tegen het resultaat (Tilburgse Taaklplastiek 143)
-
Pierre van Beek - "De leste koe maakt het hek toe". (Nieuwe
Tilburgsche Courant;
Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)
- Pierre van Beek - Fluitende vrouwen en brullende koeien zijn zelden goei,
zegt men tot of over meisjes, die fluiten. (Nieuwe Tilburgsche
Courant; Onze
folklore afl. 4; 19 maart 1959)
- Pierre van Beek - Men gaf door: "De beste koeien worden op stal verkocht"
in de betekenis van: de degelijkste meisjes vinden haar man niet op
straat of in de balzaal. Als pendant kwam hierop: "'t Is goed, als
ge de schoorsteen kunt zien roken." 't Werd een jongeman toegevoegd,
die een meisje uit eigen dorp (of streek) gekozen had. (Nieuwe
Tilburgsche Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28 maart 1958)
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - As ónze kat en koei was,
dan kónde gij ze mélke (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek
1964) reactie op herhaalde bezwaren (ja
maar, als ...)
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - daor gaoget heene, zi den
boer, èn zen öske dè bisde (Nicolaas Daamen - handschrift 1916) - Men is geneigd elkander na te
lopen.
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - 'wie de koej trouwt, heej et
kalf ôok' zi den boer, èn dè sloeg óp en gedwóngen huuwelek ('70)
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - kösters koej maag ópt
kèrkhòf waaje ('50) die heeft een streepje voor.
koejeneere
werkwoord, zwak
Frans: couillonner - uitkloten
Mar nie dek me van n
bietje nat laot koeijeneere... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in:
Groot Tilburg 1941; CuBra)
Iemes die ons goei vuraawerkes platgebraand en doodgekoeieneerd
hee... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941;
CuBra)
- Cees Robben -
...stiekem koeieneren... (19600415)
- Iemand koeieneren. - Plagen, pesten. (A.J.A.C. van Delft; 1961;
in: Nieuwe Tilburgse Courant, Bekoring van dialect; Typische
zegswijzen uit onze streek; uit de volksmond opgetekend)
- Audioregistratie 1978 - Mar ge had hier vruuger ok nèt as op de
Vèfhèùze, as daor zo iemand was zak zègge die bevobbeld die boere
zon bietje zaat te koejeneere
dan waarde nòg nie gelukkeg, hòr!
(- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
koejetaand
zelfstandig naamwoord
tand van een koe
- Pierre van
Beek - "Een koeientand en een vrouwenhand mogen nooit stil staan", wordt
gezegd om aan te duiden, dat vrouwen en meisjes steeds in 't
huishouden bezig behoren te zijn. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Tilburgse
Typen afl. XIII; 28 maart 1958)
koejhaomer
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
tuierhamer (grote houten hamer met lange steel om de tuierpaal in de
grond te slaan)
-
WBD -
koejhaomer; Hasselt: koejhaomer
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KOEIHAMER zelfstandig naamwoord mannelijk - klophout, hout dat dient om de tuierstaken
voor koeien in den grond te slaan.
Koejmèrt
toponiem
gedeelte van de Heuvel tussen Spoorlaan en Telegraafstraat
koejmis
zelfstandig naamwoord.
koemest
-
WBD -
(Hasselt) koemest
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KOEIMES, in 't N. 'koeimis'
koejstal
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
koestal (deel van het boerenhuis waar het rundvee verblijft), ook
genoemd: 'koejestal' of 'stal'
koejstaok
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
(Hasselt) tuierpaal (ijzeren of houten paal, die met een tuierhamer
in de grond wordt gedreven)
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KOEISTAAK znv.m. - tuierstaak
-
WNT - KOESTAAK - 1. koepaal; 2. staak waaraan de koe in de weide wordt
vastgebonden.
Koejstraot
toponiem, straatnaam; Koestraat (van het huidige NS Plein tot
Molenbochtplein
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - Van de Koejstraot nòr, irst
op vèèfendèrteg hèbbe we gewond èn toen vèèvensèsteg, teegenoover de
Molenbochtstraot. (transcriptie Hans Hessels 2014 ►
Klik hier voor audiofragment
koejstrèùf
zelfstandig naamwoord.
koestront
Kees en Bart: koejstrèuf
koek,
kuukske
zelfstandig naamwoord.
koek, koekje
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) -
koek, bierviltje
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - van koek zèèn
(Daamen - Handschrift
1916) - raak zijn, in orde zijn; zwak zijn
- Daamen - Handschrift
1916: "koek - hij is van koek - het is raak,
het is in orde"
-
Cees Robben: 'aaltij gin koek en aai'
- In de
kuukskestrommel zaat genoeg om iederêen iets te geeve. (Lodewijk van
den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
koeke
verhaspeling
'van gin koeke gin blaoze
weete' - van toeten noch blazen weten
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - Wènne praot dèsse ötslòn!
Die zèn veul wèèzer as wij vruuger waare! Ik weet wèl dè toen ik ònt
vrije ging dèk van gin koeke gin blaoze (
) wies hor! (transcriptie Hans Hessels 2014) ►
Klik hier voor audiofragment
koekebak
zelfstandig naamwoord
pannenkoeken
Soms
bakte ons moeder dan ok koekebak, laoter heurde wij dè dè
pannekoeken waren, mar ons moeder zeej aaltij koekebak. (Lodewijk
van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
koekert
zelfstandig naamwoord
dwaas
- Enquête
over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -


Etalage van een
kledingwinkel in Den Bosch. Foto: M. Bekkers, 2 september 2021
koekwous
zelfstandig naamwoord, spot- dan wel scheldwoord
min
of meer dezelfde betekenis als
koekebakker, koekert; dwaas, dromer
- WNT;
lemma
KOEKEBAKKER - De opvatting van sommigen dat het bereiden van
zoetigheden een bedrijf is, een flink man onwaardig, gaf aanleiding
tot het gebruik van koekebakker voor: onmanlijk persoon, knoeier,
prutser; in het bijzonder: slecht zeeman.
- Enquête
over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als..., maart 2013 -

koelschip
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
koelbak (kuip of platte bak waarin, in een brouwerij, de (gekookte)
'wort' wordt afgekoeld)
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KOELBAK zelfstandig naamwoord mannelijk - bij brouwers: houten bak waar het bier uit
den ketel op getrokken wordt om af te koelen.
koepèèrd
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
roodbont paard, ook 'rôojbónt' of 'vòsbónt pèèrd/pèrd' genoemd
-
WNT - KOEPAARD - bruin paard met groote witte vlekken
koeponneke
zelfstandignaamwoord, verkleinwoord
couponnetje
-
WBD -
koepónneke (II:918) - couponnetje, stuk (afgesneden) weefsel
koer
zelfstandig naamwoord.
speelplaats; uit het Franse 'cour', binnenplaats
-
WBD -
III.3.1:447 'koer' speelplaats
Koerierke
zelfstandig naamwoord,
verkleinde vorm
Kleine advertentie in het
huis-aan-huisblad De Tilburgse Koerier
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
66 07 01 - 'n Koerierke helpt
koes
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
roepnaam van een koe, ook ' kuus' of 'koej'
-
WBD -
roep- of loknaam van het kalf; ook 'koes koes koes' of 'kalf'
koesjee
bijwoord
uit Frans coucher, slapen; naar bed
- Cees Robben -
t Was alle daoge vruug koesjee (19670428)
koeter
zelfstandig
naamwoord.
iemand die
alsmaar heen en weer loopt
ook:
koeterkont; onrustig, bedrijvig persoon
koetere
Werkwoord, zwak
(onrustig) heen en weer lopen
koetere - koeterde - gekoeterd
- Cees Robben -
Ze muikelt en koetert in t rond (19700102)
-
WBD -
III.1.2:18 'koeteren- = mompelend heen en weer draaien; ook:
muikelen
-
WBD -
III.1.2:145 'koeteren' = ijsberen
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - bijvoeglijk naamwoord koeterig; tochtig, geil (van mannen en sommige mannelijke
dieren als rammelaars gezegd).
koeterkont, koeter
zelfstandig naamwoord
iemand die alsmaar heen en weer loopt
- Cees Robben -
Omdè ge zon koeterkont zèèd... (19790302)
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ons taante Nèl waar en èchte koeterkont: ze kos nie
stilzitte (060906)
En taante van me, Aldegond,/ dè was en èchte koeterkont./ Hil den
dag liep ze mar rond,/ omdèsse nèrges rust tòch vond. (Henriëtte
Vunderink, Taante Aldegond, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
koeverkoot
zelfstandig naamwoord
PM
halflange overjas van betr. lichte stof, met onder ca. vijf naden
Van
Eng. 'cover' + 'coat' (covered coat = jagers-, ruitersjasje)
► kooverkooke
koewe
Werkwoord, zwak
koewe - koede - gekoed - lange oe
Pierre van Beek - roepen bij het kinderspel verstoppertje, nl. wanneer men zich
veilig waant en de zoeker mag starten; vermoedelijk werd er
'Koe-oe-oe' geroepen.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KOEWEN - iemand in de verte roepen met 'koe' te schreeuwen.
koezemèm
zelfstandig naamwoord.
kamperfoelie, haagkers, geitenblad - Lonicera periclymenum; volgens
Linnaeus: Lonicera caprifolium

- Daamen - Handschrift
1916:
"koezememmen - kamperfoelie, geitenblad"

Handschrift Damen 1916
-
WBD -
III.4.3:234 koezemèmme - kamperfoelie (Lonicera periclymenum)
Etymologisch
ES
2012 - De Nederlandse naam 'kamperfoelie' is een verbastering van de
middeleeuwse naam (7de eeuw) 'caprifolium'.
-
Caprifolium betekent letterlijk 'geitenblad' (Philippa e.a.
Etymologisch woordenboek van het Nederlands 2003-2009).
-
Het woorddeel 'kamper' is een verbastering van het Latijnse 'caper',
geit; 'capri' betekent: 'van de geit'; 'foelie' is van 'folium',
blad.
-
De bloem van kamperfoelie vertoont (zie foto) in haar typische
buisvormige bloeiwijze een visuele overeenkomst met de contouren van
de spenen van geiten.
-
Het tweede lid van de Tilburgse volksnaam - 'mèm' - is zonder
twijfel in de volksmond gekozen om een speen aan te duiden. ►zie
mèm
-
Het eerste lid van de Tilburgse volksnaam - 'koeze' - is mogelijk
voortgekomen uit 'kuuze', tweede naamval van 'kuus', in de betekenis
'koe'; dus: men van de koe.
Voorlopige conclusie: Kamperfoelie werd in het Tilburgs 'koezemèm'
genoemd omdat de buisvormige bloeiwijze deed denken aan de speen,
dan wel spenen, van een koe.

-
De vele volksnamen voor kamperfoelie laten er geen twijfel over
bestaan dat we te maken hebben met een naam die gebaseerd is op
zogen, uiers, en spenen.
-
Heukels (Woordenboek der Nederlandsche volksnamen van planten -
1907) noemt onder andere:
-
onder Lonicera: Mammekenskruid, Mammetjes, Zoegertjes, Zuiger,
Zuigertjes, Mammekers.
-
onder Lonicera Periclymenum : Memmekensbloem, Memmekenskruid.
-
WBD -
III.4.3: Flora, geeft de volgende bewijsplaatsen met 'koe' en
'mem': koesmemmen: Reusel; koezenmemmen (ook koesememmen): Tilburg;
Kempenland.
-
IDEM: dat het woorddeel 'mem' breed verbreid is geweest in Brabant:
mempoes: Hooge Mierde,
memmenkruid: Veldhoven; Antwerps
memmetjeskruid (memmekeskruid): Mechelen; Antwerps
memmetjes (memmekens, memmekes): Wechelderzande; Antwerps
memzuiger: Kaatsheuvel.
memzuigers (ook mamzuigers): Roosendaal, Hoeven en Kaatsheuvel;
zuigers: Deurne in de Peel.
zuigertjes: Nispen.
honingzuigers (honikzukers): Cuijk.
honingbloem (ook honingblom): Baarle-Nassau en Retie.
- IDEM: dat verschuiving van het beeld niet ongewoon is, mag blijken
uit de benoemingen van kamperfoelie als zijnde van de geit, de koe,
de poes, de haan (en diens kam), en de haas.
kòffer
zelfstandig naamwoord
koffer
et
kòffer is te zwaor (onz.; ABN: m.)

Koffiekopje, aangetroffen bij
archeologisch onderzoek naar het Kasteel van de Hasselt. Ill. uit:
Graven naar het kasteel van Tilburg, H. Stoepker 1986
kòffie
zelfstandig naamwoord.
koffie
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - de kòffie is daor mar koud
(Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1969) - gezegd van een koele vrouw
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - hêete vrouwen èn kaawe
kòffie is tèèdwinst ( '72) - ironische opmerking van mannen: bij
beide komt men sneller tot het gewenste doel.
lichte maaltijd
- Bron: Woordenboek van de Brabantse
dialecten III, 2, 3 Eten en drinken (2004)
Beschrijving van het WBD: Tussendoortje
tussen het middag- en het avondmaal. Vroeger at men dan meestal een
boterham.
Waardering voor Tilburg door WBD: verspreid.
kòffiedrinke
werkwoord, sterk
Praktisch uitsluitend als infinitief in gebruik; meestal ondersteund
door het hulpww. 'gaon' of 'moete'. Verbuiging leidt tot letterlijke
interpretatie.
-
de broodmaaltijd gebruiken (eventueel zonder koffie, doch met thee)
-
Cees Robben: Ist koffiedrinken of ötruste?
- As we
thös kwamen, ha onze vadder zen brôod al op en koffiegedronken.
(Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
-
WBD -
III.4.4:125 'koffiedrinken' = koffietijd
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Blèèfde nòg meej kòffiedrinke, òf gaode vur den dònkere
nòr hèùs? (25020)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - znw.o. - koffiedrinken, ook gebruikt voor 'ontbijt'
kòffiedrup
zelfstandig naamwoord
drup is waarschijnlijk
een verkorting van druppel
-
WBD -
III.1.1:32 'koffiedrup' = moedervlek
kòffievòs
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
(Hasselt) bep. donkerrood paard, elders 'dónkere vòs' genoemd
-
WNT - KOFFIEVOS - koffiekleurig vaspaard
köfke
zelstandig naamwoord, verkleinwoord
kuifje
verkleinwoord van 'kèùf', met vocaalkrimping
kòg
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
III.4.4:271 ' kog' = brok
kojboj,
kojbojke
zelfstandig naamwoord, en verkleinde vorm
cowboy, cowboytje
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 04 30 - Koiboiboeken en remans / Of buukskes mee gedichten.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
60 12 02 - Deez jaor al veur de vierde keer / Schreef Tòòntje op
z'n briefke neer: / "Och Sindreklaos, ik hè toch zò gère, / n Paor
van die knallende koiboi-gewèren.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
58 08 29 - Toen gingen ze koiboike doen...
- Èn
dan draog ik daorbij 'n fèftig Ampère gaawe ring èn kojboj-lèèrze.
(Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte
Tilburger, 2010.)
kòjeghèd, -hei
zelfstandig naamwoord.
kwaadheid, boosheid
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) -
'kojjeghèt/-hèj, kaojeghèt, -hèj
-
2020 - Bij hoestbuien of een etterende wond: - alle köjeghèd komt er
èùt! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron:
KLIK HIER )
-
WBD -
huidschimmelziekte (bij koeien), ook 'nèèrf' genoemd

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.
kòkse
zelfstandig naamwoord,
meervoud
residu (slakken) van
uitgebrande cokes, nog bruikbaar voor verwarming in de huiselijke
kachel
Kees en Bart: kòksen
Meej
ons moeder meej, om kokse te gaon raope op de gasfebriek. Ge kréégt
dan zon harkske in oew haand, daormee moeste gij tussen de sintels
de nog gloeiende kokse apart rèève. Asse afgekoeld of bekaant koud
waren, moeste ze in enne baole zak doen. Ons moeder kosse wij nie
bijhaawe. Fèèn wèèrk waar et ôk nie. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1,
Tilburg 2006)

Advertentie voor de verkoop van cokes
door de 'gasfabriek'; Nieuwe Tilburgsche Courant 1905

Bericht uit de Nieuwe Tilburgsche
Courant, 16-1-1920 [H.L. = hectoliter]

Advertentie uit de Nieuwe Tilburgsche
Courant - 3-12-1921

Ingezonden brief over de prijs van cokes
in Tilburgsche Courant 13-2-1902
kòkseklòppersstèm
zelfstandig naamwoord
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - En
stèm as ene kòksklòpper Een harde luide stem zoals de vroegere
cokeskloppers
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - zware stem
- Van Dale - onaangename,
rauwe stem
kòkske
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kaakje
kokt
werkwoord, persoonsvorm
kookt
2e
+ 3e persoon enkelvoud en 2e persoon meervoud tegenwoordige tijd van 'kooke'
Cees Robben: Et waoter kókt al.
Cees Robben: Mèn vrouw kókt van kaojeghèd ak zat ònkoom
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): twaoter kókt al
kòl, kol
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
witte vlek op het voorhoofd van een koe (zowel kòl als kól)
-
WBD -
'kol', (Hasselt:) 'kol' - wit stervormig vlekje op het voorhoofd van
een paard, ook 'drèùpkòl' genoemd
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig
naamwoord mannelijk 'kòl' - kleine witte plek aan het voorhoofd
van een donkerharig paard.
-
WNT - KOL (II) - 1) voorhoofd of voorhoofdsbeen van een paard of rund 2)
witte plek op het voorhoofd v.donkerharige paarden of runderen

Ill.: Naumann - kölder
kölder
zelfstandig naamwoord.
vogel: wulp (Numenius arquata)
- Daamen - Handschrift
1916:
"kuilder - groote vogel uit de heide; hij legt eieren juist als die
van de kievit maar viermaal zoo groot; bij het vliegen roept hij
'Tuureluut'"
►
zie tuureluut

Cees Robben - ...kölders die bij vennekes/ wè vruuten in t vuil...
(19600708)
-
WBD -
III.4.1:222 'kuilder' of 'wulp' - wulp (Numenius arquata) ook
'tureluut' genoemd. De wulp (Numenius arquata) is een grote
waadvogel van 55 cm, die gemakkelijk te herkennen is aan de lange
omlaag gebogen snavel. Hij heeft een grijs-beige verenkleed en in de
vlucht een opvallend witte driehoek op de rug. De zang klinkt
jodelend. De wulp komt vrij algemeen voor in vochtig heideland en in
moerassen en legt zijn eieren in een kuiltje.
-
Sch. KUILAART, een vogel in Westvl., ook nog zeesnep genoemd, en in
de Kempen: kuilder, kluiter of kluter en zandlooper; in het Frans: heet
hij: courli of pluvier doré.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kölder zelfstandig naamwoord - wulp (numenius): Rond de Flaes stikte het vroeger
van de kölders. Ze legden meestal vier eieren in een költje. Daarvan
is de naam afgeleid.
-
Pierre van Beek: in: Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 4 mei
1968, 'Eendegoor en Zwartven'. Over het Zwartven: "...dan spreidt daar
plotseling het grotendeels door bos omringde
Zwartven zijn waterspiegel voor u uit. (...) Het ven is ondiep
en valt menigmaal helemaal droog in de zomermaanden. Zolang dit niet
het geval is, houdt er nog de kievit zijn vliegoefeningen, stappen
er de kluut en de wulp op hoge poten langs de oever en roept in de
lucht de grutto zijn eigen naam."
kòlder,
kòlst
bijvoeglijk naamwoord .
kaler, kaalst
- Gezegde: - Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse
spreekwoorden - Hoe kòlder/grótter hónd, hoe meer vlooje
comparat./superlat. van 'kaol, met vocaalkrimping

kòldèùf
zelfstandig naamwoord.
Houtduif - Columba palumbus palumbus
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - houtduif (Columba palumbus)
ES 2012: Tilburg:
vliegende rat
kòljakker,
kaoljakker
zelfstandig naamwoord.
onbemiddelde man die dit poogt te verbergen door heer te spelen
-
WNT - kaaljager (kaoljaoger), aanmatigende arme duivel (Molema)
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) -
KAALJAKKER (koljakker) mannelijk kale neet, opschepper.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - koljakker zelfstandig naamwoord - kale meneer, kaalhans
kollesaol
bijvoeglijk naamwoord
kolossaal
K-
Dialectenquête 1887 Willems - kollesaol
Cees Robben: ene kollesaole niemendal
Kölleverse
bijvoeglijk naamwoord van het toponiem Körvel
Korvelse
- Cees Robben -
Swels dn ölleger spulde/ stölperdenie over den
dölleper van de Kölleverse kerk.. (19651015)
kòlloosieke
zelfstandig naamwoord verkleinwoord
- H.
van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - sober of karig iets;
- WTT 2017: het is onduidelijk waar
de klemtoon ligt, maar waarschijnlijk op de eerste lettergreep; in
dat geval is 'kol' kwalitatief bedoeld bij 'loosieke' ofwel 'klein
horloge', en is 'kòl' mogelijk denigrerend bedoeld als 'kul'.
koltje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kooltje
verkleinwoord van 'kôol', met vocaalkrimping
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - as ge en kóltje hèt, wilde
en törfke teege ('84)-geld trouwt graag geld
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - die en törfke brèngt, kómt
en kóltje teege ('50) - geld trouwt graag geld.
-
WBD -
(III.3.3:157) koltjes = houtskool voor het wierookvat
költje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kuiltje
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
(blz. 51) költje
verkleinwoord van 'kèùl', met vocaalkrimping
-
Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ze zulle van mèèn cènte gin költje mis in de grónd piese.
-
Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ge zult van mèèn gèld gin költjes piese.
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - 'költjeknikkere' - knikkerspel
Dan
mòkte we in et midde vant bòrd in de boerekôol en költje om de sjuu
in te doen. Èn dan mar britse, meneer. Lèkker! Èn dabbe, èn prakke.
Gin gepielie. Spaoje! (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants
Dagblad Tilburg Plus; 2009)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - költje knikkeren - spelletje
költjeknikkere
werkwoord, zwak
bepaald
knikkerspel waarbij de knikkers in een kuiltje moeten komen.

Kom,
aangetroffen bij archeologisch onderzoek naar het Kasteel van de
Hasselt. Ill. uit: Graven naar het kasteel van Tilburg, H.
Stoepker 1986
kom,
kummeke, kumke
zelfstandig naamwoord.
kom
sauskummeke
-
WBD -
III.3.1:317 'kom' of 'dorpskom' = dorpskom, centrum van het dorp
-
WBD -
III.2.1:186 kom, ook 'komke', kopje of tas
komaaf
zelfstandig naamwoord.
afkomst, afstamming
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
-
(Gehoord van 'n oud-papier ophaler: ) Ik zè van unne goeje kom-aaf,
mar daor zè ik van-aaf gekoome (13-07-1966)
-
WBD -
goeden kòmaaf - goede afstamming (gezegd van een koe), ook genoemd:
goeje(n) tuk, goejen aord;
Cees Robben: zôotie zeej, is ie van hôoge kómaaf;
-
WBD -
III.2.2:58 'komaf' = afkomst
Stadsnieuws: Dèsser wèl êene van goeje komaaf, mar ik weet nie waor et meej em
nòrtoe gao - Die man heeft wel zijn familie mee, maar ik maak me
zorgen om zijn toekomst (060808)
-
WNT - I: afleiding van 'afkomen', 'gemeenzame uitdrukking voor 'afkomst'.
- WNT - VII: 'komaf' in minder beschaafde taal: komòf 'Vooral in lagere
taalkringen gebezigd en dialectisch zeer verbreid.'
kombineetje
zelfstandig naamwoord.
bepaald kledingstuk: rok en blouse en eventueel jasje van dezelfde
stof
Naar Franse 'combiner'
ES 2012: kombineeke
kom-dis-aon
samentrekking
kom je eens aan; kom je eens bij mij langs
- Cees Robben -
Wanneer kom-dis-aon Anna...? (19640710)
komdom
samentrekking van persoonsvorm kom & d = de = je & om
kom je om
- Cees Robben -
Komdom daaier zuute kiendjes..? (19540417)
komme
zelfstandig naamwoord, meervoud van kom
figuurlijk voor de borsten van de vrouw
- Cees Robben -
Ze heej n paor flinke kommen op dr kaast staon...
(19670616)
kommendeere
werkwoord, zwak
commanderen
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Kommendeert oewen hond èn blaft zèlf Gezegd wanneer je niet
gediend bent van de orders die de ander uitdeelt
kommielfoo
bijwoord
uit Frans: comme il faut, zoals het betaamt, correct is
- Cees Robben -
Was oe spraok nie kom-iel-foo..? (19561027)
kommies
zelfstandig naamwoord
douanebeambte,
grenspolitie
Hij waar aaltij smokkelèèr gewist en
hil wè aachternao gezeete gewist dur de kommieze, aggem wot gelêûve.
(Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
kompelemènt, komplemènt
zelfstandig naamwoord
uit
Frans 'compliment'
groet (door bemiddeling van een derde), gewoonlijk in het meervoud
De
kómplemènte van óns moeder èn òf dè ge... (inleidende formule,
vooral men (iets van) de aangesprokene nodig had)
- Theo de Wijs;
correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
-
(Jongetje belt aan, netjes petje in de hand
) Dag mevrouw, de
kompelementen van ons moeder en ons moeder hee gevraogget of ge 'ns
kèke wilt, hoe hard ik kan lôpe (Jongen loopt hard weg) (13-07-1966)
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
-
Doe in ieders geval de kompelemente (23-10-1963)
- Cees Robben -
De kompelemente van ons moeder... (19710604)
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - COMPLIMENT - komplemènt znw.o., verkleinwoord
...mènke de - doen, - maken;
S.G. blz. 86, 111, 113, 182 (aant. Witters)
kompjie
zelfstandig naamwoord
compagnie
- Interview Jolen - 1978 -
der was ginnen êene soldaot van hil de
kompjie die iets presteerde hè
. (transcriptie Hans Hessels, 2013)
►
KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview
te gaan
kompjoeter
zelfstandig naamwoord
computer
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 03 07 - / "Wè kompjoeters ammol kunne / Is toch wel vergimmes
stèrk
-
èn toen kwaam er ene vrachtwaoge langs èn daor viel toen dieje
kompjoeter aaf. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande,
verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
- Èn
naa heej ze dus ôk vort ene kompjoeter. Kan ze mar surrefe. Èn
daunloode al dèsse geleerd heej. (Uit: F. van der Meer, Ferry van
de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
komvort
zelfstandig naamwoord.
Pierre van Beek - kind dat nauwelijks kan lopen en derhalve aan de hand van een
(ongeduldige) moeder wordt voortgetrokken
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kom-vort-kèènd'
- Grôot diktee van de Tilburgse taol 07' de waoge meej en plat kèènd èn nòg ene komvort dernèffe'
Dere meens òf kammeraod lopt naa vort aachter de waoge meej en plat
kèènd èn, asse en bietje opgeschoote hèbben aachter de bèddeplaank,
ok nòg meej ene komvort dernèffe. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de
Tilburgse Taol 2007)
Bosch komvortkeind - dreumes die pas heeft leren lopen
kondoomooloogie
zelfstandig naamwoord, fantasiewoord van Cees Robben voor
verantwoord condoomgebruik
- Cees Robben -
Ik vuul toch wel vur vurlichting en kondomologie en
zôô.. (19720408)
konferènsie
zelfstandig naamwoord.
- Interview Jolen - 1978 - Daor hadde de konferènsie veur
de
konferènsie. Dè waaren ammel bestuursleede dan, war, zon, zon, zon
stuk bond, hè, èn agge naa iets tekort kwaamt koste daor nòr toe èn
dan krêede wè. Gij krêet
en stuk spèk òf ene krèntemik òf en
schurmikske òf dêen òf daander, zoiets was dè (transcriptie Hans
Hessels, 2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - St. Elisabeth- en St.Vincentiusvereniging,
bedeling
konfrènsie
zelfstandig naamwoord.
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - conferentie, vergadering
konnegin
zelfstandig naamwoord.
koningin
Cees Robben: de medòllie die ik van de konnegin gekreegen heb
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kôonegin
konnèksie
zelfstandig naamwoord
contact, sociaal verkeer
- Interview Jolen - 1978 - van de Mortel
èn Mutsaerts
[lokale
politici] nèè
daor hadde zôo gin konnèksie meej, hè
. (transcriptie
Hans Hessels, 2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - Mar ge hèt meej die lui nôot
gin, gin konnèksie gehad, hè, ge kunt er eigelek, ge kunt er eigelek
zo wèèneg van zègge!. (transcriptie Hans Hessels 2014)
►
Klik hier voor audiofragment
konnekteur
zelfstandig naamwoord.
conducteur
- Cees Robben -
Lewie... dn konnekteur (19610929)
konningske
zelfstandig naamwoord
koninkje; verkleinwoord van konning
-
WBD -
III 4,2:165 lemma Mannetje van de meikever - Dit lemma bevat de
specifieke benamingen voor het mannetje van de meikever. Vele
respondenten noemen de grotere voelhorens als een onderscheidend
kenmerk.
mulder zeldzaam in Tilburg
koninkske zeldzaam Tilburg
Konningshoeve
toponiem
de wijk Koningshoeven
- Cees Robben -
Koningshoeve... (19561027)

Liedtekst over de sloop van de Koningswei; uit een Tilburgs
liedschrift van Toos van Poppel-van Es.
Konningswaaj
toponiem
Koningswei; volksbuurt in Tilburg (geheel verdwenen met de renovatie
van het centrum)
►Kôoningswaaj
konsieènsiestòpper
zelfstandig naamwoord.
grote, dikke, propperige aardappel
- Daamen - Handschrift
1916: "consciëntiestoppers (heele groote, dikke, propperige aardappels)"

Handschrift Daamen
ES 2012: Het woord, zoals
door Daamen opgetekend, staat nog steeds in Van Dale, en is in feite
geen dialectisch woord. Het heeft echter wel een bijzondere
voorgeschiedenis. Het betekent zoveel als iets waarmee men het
geweten (conscientie) sust, of gewetensnood tegengaat. het begrip is
waarschijnlijk pas een aanduiding voor aardappelen geworden met de
publikatie van het boek 'Zes jaren te paard. Herinneringen uit het
Hollandsche Dragonderleven' van P. Dekker jr. (1852). Dekker hekelt
daarin zeer fel de wantoestanden in het Nederlandse leger. Het boek
zelf heb ik niet kunnen inzien, wel een bespreking ervan, waaruit
het volgende:
"... er [worden] daadzaken in aangevoerd, zoo als omtrent de
voeding b.v.; bij wier behandeling verzwegen is den invloed van
den hongersnood, door 't mislukken van den aardappeloogst, toen een
tijd lang goede aardappelen en zelfs goede erwten niet te bekomen
waren, zonder met goud te worden opgewogen..." (Vaderlandsche
letteroefeningen, anoniem, 1852)
Dekkers schotschrift riep
een reactie op: 'Inspectie over de zes jaren te paard etc.' (1852),
waarin J. H. Burlage een tegengeluid laat horen. Onder andere met
een passage waarin een officier zijn manschappen juist beschermd
heeft tegen het opdrijven van de aardappelprijs: '...den officier
[...] die bij de keuring der aardappelen (consciëntie-stoppers, zoo
als gij ze noemt), er zich geene consciëntie van maakte, op de
publieke markt, zijn leverancier den degen in de ribben te draaijen,
woedend tegen den bedrieger, die zijnen soldaten te kort had willen
doen? In mijn tijd noemde men die consciëntiestoppers "patrassen,"
en na 5 dagen dienst, kon ik ze "jassen"...'
- Het WNT kent het woord in
deze beteknis niet, maar geeft wel, lemma Consciëntie:
CONSCIËNTIESTOPPERS, matrozennaam voor bruine boonen.
kont, kuntje
zelfstandig naamwoord
kont, achterwerk
- WBD -
III.1.1. lemma achterwerk - kont
frequent in de provincie Noord-Brabant
- WBD -
III.1.1. lemma bil c.q. dij kont, noordelijk Tilburg
Het verkleinwoord is
►kuntje
- Wim
van Boxtel - Mar gaode ons dörpke vergeleeke,/ bij wegger vruger al
nie vond./ Dan valde van de alteratie,/ gewoon op oew moderne kont.
(uit: Toen en naaw, Brabants Bont, 1979)
- Wim
van Boxtel - Hij gong nor de kapper,/ omdettie wel moest/ van z'n
vrouw, Josefien/ die zigget hum pront/ Tontje, oew haor, hangt/
bekaant op oew kont. (uit: Tontje-de kapper - en zn fiets,
Brabants - A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - Sprokkels, 1981)
-
Piet Brock - "Ik zèè benuut of z't nog holt"./ zi Kees en schupte
pront/ meej de teuten van zunne klomp/ 't vèèreke tegen d'r kont.
(uit: t Vèèreke, Vuurstintjes kètse, 1990)
- Piet van Beers; Ik neem 'm [de hond] nòr de Volkstèùn meej, hij
graoft nòr mèùs òf mòl./ Hij zit dan, binne kòrte tèèd, van kòp tòt
kont int hòl. (uit: Unne klèene grèèzen hond, www.cubra, ca. 2004)
- Piet van Beers; As ge wè aawer wort, zò rond de sisteg/ Dan
krèède mistal bèùk èn ok 'n bietje kont. (uit: Lèkker fietse,
www.cubra, ca. 2004)
- Piet van Beers; Ma Flodder draogt steeds lange rokke/ of
leggings, hêel strak òn der kont. (uit: Ma Flodder, www.cubra, ca.
2004)
Uitdrukkingen e.d.
- Informant Toine Raaijmakers
- Van een doorzetter: As die wè in zene kop heej, dan heetie et nie in
zen kónt.
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - èn ze klètse mar vur zen
kónt (Daamen - Handschrift
1916) - zonder dat hij luistert
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
-
Dès mieke-muîk werk (knoeiwerk). Ge gooit ut veur zn kont.
(10-01-1970)
- Henk van Rijen
- Tis mar goed dè oew kont vastzit, aanders waarde die
ok nòg kwèèt
- Piet van Beers; Wè zaate meej ons kont op zonne kaawen harde stêen.
(uit: Tilburg zingt..., www.CuBra, ca. 2004)
- Piet van Beers; Ons Kee die hee unnen Hèrniea, / ze kan der kont
nie keere. (uit: Ons Kee,
www.cubra, ca. 2004)
-
Gerard Steijns - Die han dikkels gin rôome in der bèkske leut, jao
zogezeej gineens ene naogel om òn der kont te krabbe! (Grôot Diktee
Tilbörges Taol, 2005)
-
Frans Verbunt - meense van aadel hèbbe gin voor in der kont (Het
'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse Taol',
1996)
-
Frans Verbunt - int jaor blok toen de eksters nòg gin kont han èn
deur der ribbe scheete (Het 'zeuvende perbeersel' van het
'Woordeboek van de Tilburgse Taol', 1996)
J- an Naaijkens - Jos was de goedheid zelf, zo iemand waarvan men zei:
"Hij zo zn kont weggeve en zelf dur zn ribbe schèète". (Het dorp
van onze jeugd, 1999)
-
Frans Verbunt - oew klêed zit zo verfrommeld, et lèèkent wèl òf et
in den hond zen kont
heej gezeete (Het 'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de
Tilburgse Taol', 1996)
-
Frans Verbunt - de klèènmanne zèn nie geboore om de grôote in der
kont te kèèke (Het 'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de
Tilburgse Taol', 1996)
-
Frans Verbunt - hij heej zen kont dichtgeneepe (de man is overleden)
(Het 'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse
Taol', 1996)
-
Frans Verbunt - hij pròt nèt òffie en vèl vur zen kont heej (Het
'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse Taol',
1996)
-
Frans Verbunt - ene kontkrèuper hòlt enen brèùnen èèrm (Het
'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse Taol',
1996)
-
Frans Verbunt - paas mar op dè oewe mond nie eer versleeten is as
oew kont (gezegd tegen een praatziek persoon) (Het 'zeuvende
perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse Taol', 1996)
-
Frans Verbunt - stèèrk, dès en lèère broek meej en èèzere kont (Het
'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse Taol',
1996)
-
Frans Verbunt - gin zit in et kont (kind dat niet stil blijft
zitten) (Het 'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de
Tilburgse Taol', 1996)
- Ge
moest ok zörge dègge nie in opspraok kwaamt, vural ginne praot
aachter oew kont kréége, want dè waar wel et ergste dètter bestond.
(Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- Der
waren nog aander zusters zat, mar die waare daor te fèèn vur gebouwd
en wiese zôo as dè zôo schôon hiet der kont der vanaf te draaie.
(Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- Wè
zij in dere kop ha, hasse nie in der kont. (Lodewijk van den
Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- In
allerlei organisaties hasse der kont ingedraaid
(Lodewijk van den
Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
-
2020 - Iemand met veel overschot achter in zijn broek: - en pond
broek èn en ons kont! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige
bron:
KLIK HIER )
- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - òn oew kónt gebòrduurd ('60)
- je kunt de pot op.' Dat kun je net denken
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - pròt mar teege men kónt,
mene kòp is ziek ('87)
-
WBD -
III.1.4.399 'geen zittende kont hebben' = geen rust hebben
-
WBD -
III.2.5:258 'een stuk in zijn kont hebben' = dronken zijn
Samenstellingen
ik
kos verstaandig meej der praote. Et waar gin giechelkont. (Lodewijk
van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- WBD -
hangkónt - hangkont (koe met niet mooi vlak, maar hellend kruis)
-
kiepekónt - figuur in de nek bij jongenskapsel
Andere betekenissen
-
WBD -
slèèchte kónt - slecht paard, ook 'stolper' genoemd
-
WBD -
III.1.3:122 'kont' = zitvlak van een broek
kontènd
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
III.4.3:52 kontènd - ondereinde van een stam, ook gatènd, voet of
stronk
-
WBD -
III.4.3:59 kontènd - boomstronk, ook genoemd: gatènd, post, strèùk,
of knöst
kontènt, ketènt
bijvoeglijk naamwoord .
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - tevreden
-
WBD -
III .1.4:19' zeer content = zeer blij
kontenuu
zelfstandig naamwoord.
onafgebroken, (textiel) deel van het 'assòrtiemènt
kontereije
zelfstandig naamwoord
contreien
- Cees Robben -
t mieneke van Jantje Ram/ Moes op gezette tijje/ Vur
de vuruitgang naor t Laor.../ Want daor stond vruuger kaant en
klaor/ Den bok... der kontereije... (19610929)
kontfrèùt
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
III.1.2:322 'kontfruit' = aambeien
kontgat
zelfstandig naamwoord
achterwerk
- WBD -
III.1.1. lemma aars kontgat, uitsluitend opgetekend voor
Tilburg en Heeswijk
kontkrèùpe
werkwoord, sterk
-
WBD -
III.3.1:259 'kontkruipen', '-likken, -krabben' = vleien
kontkrèùper
zelfstandig naamwoord.
vleier
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kontekrööper' - kontkruiper, huichelaar,
onderkruiper
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - ene kontkrèùper hòlt enen brèùnen èèrm
-
WBD -
III.3.1:260 'kontkruiper, kontkruiperd' = vleier
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig
naamwoord mannelijk - kontlikker, ergerlijke vleier
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kòntkrùiper
Dichterlijke definitie
door Frans Hoppenbrouwers (CuBra), uit: Kempische karakters:
Kontekrùiper
'n Kontekrùiper houdt van slijmen,
wil een wit voetje bij het groot,
z'n maten schopt hij in de goot:
hij weet dat kennelijk te rijmen.
kontspier
zelfstandig naamwoord
sluitspier
- WBD -
III.1.1. lemma sluitspier van de aars Tilburg, Goirle
kontwèèrek
zelfstandig naamwoord
achterwerk van een rund
Audio-opname 1978 - Dan sneede gij zak zègge van aachtere, boove
de koej wier dè durgeslaon, zak zègge, dè kontwèèrek zogezeej, dòr
aachter witte wèl, èn dan, jè, dan moeste diejen ènteldèèrem deröt
haole èn dan lòsmaoken èn doen èn dan viel er hil dieje pèns, die
viel in êene keer in diejen bak neer! (- Interview met dhr. Bertens;
transcriptie Hans Hessels 2013)
►KLIK HIER om het bestand te beluisteren

Illustratie uit Handboek voor de slager; 1956;
onder hoofdredactie van J.W. Baretta,een uitgave vanwege het
ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening.
koogel
zelfstandig naamwoord.
kogel
-
WBD -
koogel, (Hasselt) koowgel - koot van een paard, ook 'haorbaand' genoemd
kôoj, kôojke
zelfstandig naamwoord.
kooi in diverse betekenissen
bed
-
k Gao naauw nor kooi (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot
Tilburg 1941; CuBra)
groep dieren
-
WBD -
III.4.4:256 'kooi' = menigte, troep
-
WBD -
troep, gezegd van dieren, ook genoemd: 'troep', 'klócht',
'klòcht,'kudde', 'staw' of 'kudde' of 'hôop'
- Antwerps - KOOI zelfstandig naamwoord v. -kudde, vlucht, Frans: troupe,troupeau,volée
- Hoeufft - KOOI, naar ik meen, bij verbastering voor 'kudde' (vnl.
v. patrijzen)
vrouwelijk geslachtsdeel
-
2020 - Als een vrouw wijdbeens op een stoel zit: - kèkt die meej der
waaj kôoj! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron:
KLIK HIER )
-
WBD -
III.1.2:392 'met een brede kooi lopen' = wijdbeens lopen: ook
'kooien'
lichaamsdeel
-
WBD -
III.1.1:133 'kooi' = bekkenholte
-
WBD -
lII.1.1.135 'kooike' = schoot
bargoens
-
Antwerps - In het Bargoens beteekent 'koei' hoop
kôojlam
bijvoeglijk naamwoord
etymologie onduidelijk; mogelijk: zo vermoeid zijn dat men nar het
bed verlangt
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - uitgeteld
kook
zelfstandig naamwoord, onzijdig
kooksel
-
WBD -
(III.2.1:361) kook, kooksel, gekookte 'zooi' = kooksel
kooke
werkwoord, zwak
koken
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - (blz. 38) kooke, (hij) kokt (met vocaalkrimping) (ook blz. 39)
-
Dialectenquête 1887 Willems - kooke - kókte - gekókt (- Dirk Boutkan
& Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - 41)
ook
in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kókt; imp. kók
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): twaoter zal gaa
kooke; t kókt al
-
WBD -
koken (van wort in de wortketel, in een brouwerij)
kookedoores
zelfstandig naamwoord, naam
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kwakzalver, goedgelovig iemand

Kokadorus-standbeeld in Amsterdam
etymologie
De benoeming is afgeleid
van 'Kokadorus', (Leeuwarden, 22 maart 1867 - Amsterdam, 27 mei
1934) de naam van de Amsterdams-Joodse marktkoopman Meyer Linnewiel,
die zeer bedreven was in het aanprijzen van zijn koopwaar.

Krantenkop van een
artikel uit de Nieuwe Tilburgsche Courant - 3 oktober 1958
kookes
zelfstandig naamwoord
kokos-vloerbedekking -
kokosmat [kookesmat]; «Nuuwe kookes komt er
wèl/ akkum verinneweer» (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven;
ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Op de latte)
kooker
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
omhulsel van het teellid van de hengst, ook genoemd (Hasselt) 'koowker'
-
WBD -
'koowker' (Hasselt) - teellid van de hengst, ook genoemd 'zaodstrèng
-
WBD -
'kooker' - (houten) schede voor slachtersgereedschap
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KOKER. Indien ik wel onderrigt ben, wordt de buis, welke het teellid
van eenen hengst bevat, en ook het teellid zelf, hieromstreeks
'koker' genaamd.
kookèt
zelfstandig naamwoord; waarschijnlijk verfranst Nederlands
- Daamen - Handschrift
1916: koket - 't is 'n goei koket (kookster,
kok, keukenmeid).
-
WTT -
2017 - Mogelijk dus: kook-ket, met nadruk op 'kook', waarbij de
etymologie van 'ket' onduidelijk blijft.
kookwòrst
zelfstandig naamwoord.
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - rookworst
kôol, koltje
zelfstandig naamwoord.
kool
Pierre van Beek - Wanneer we zeggen "ik zè oe zô muug as kaauw pap"
dan kon je er van overtuigd zijn, dat je vertrek niet kwalijk
genomen wordt zoals ook het "hij is van tel als een rotte kool bij
den gruunteboer" niet als een compliment beschouwd behoeft te
worden. (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant -
zaterdag 11 februari 1950)
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
plur.: koole (blz. 36)
-
WBD -
III.2.3:93 'suikerkool' = spitskool
Koole
zelfstandig naamwoord, eigennaam
Koolen, Jan
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - hij is de rèèke Jan Koole
('86) gezegd van iemand die het goed gaat (In Tilburg, Eindhoven en
Middelbeers zegt men te weten wie Jan Koolen was; de figuur is
echter in geheel NoordBrabant en daarbuiten bekend.)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - den zwarte Koole = Adr. Kolen (blz. 50) de rèèke Jan Koole =
Jan Kolen (blz. 50) den dôove Koole = ... Kolen (blz. 50)
kooleerig
bijwoord
Frans: colère - woede
Den irste keer wô'k
koleirig worre... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe
Tilburgsche Courant; Uit
t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
koolekèèr
zelfstandig naamwoord.
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kolenkar
kooleschoepe
zelfstandig naamwoord,
alleen meervoud
handen
Ge kost
em ôk nergens aon laote draaien meej die grôote koleschoepe van em.
(Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
kôolzaod
zelfstandig naamwoord
koolzaad
- Audioregistratie 1978 -
dètter
kôolzaod gezaajd wèrd èn dan geplaant! Hamme ok ieder jaor in en
hoek! Ge hèt wèl ôot van en olliemeule geheurd, hè? Dè, nou dè, dè
antiek ding daor in de Rèèt, dè was ok enen olliemeule. Bè mèn
schonvadder bij Drikske Priems ha enen olliemeule èn in de
Trouwlaon! Ik weet er zôo drie staon, olliemeule! En de boere zaajde
ammel koolzaod! Dan han ze ollie, daor kosse ze strèùf van bakke èn,
èn dan zo wè saus èn dè was vordilleg èn dè ginge ze daor laote
maole, ollie laote pèrse! (- Interview met Heikanters - Transcriptie
door Hans Hessels)
koome
1.
werkwoord, sterk
komen
koome - kwaam - gekoome; uitsl. stam: ik koom; dan koomet
In tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij komt;
gebiedende wijs: kom!
-
Kees en Bart: Dan koom et wel in orde
- "Dè
komt hier nie bij te paas!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd;
Kareltje Vinken; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche
Courant 13-4-1940
24-8-1940)
- Cees Robben -
Mar ik koom effe zo getij/ as gij aont nuuwe jaor
(19651231)
- Cees Robben -
Ik koom rèècht van den berrebier... (19861031)
-
De Tsunami,/ op twidde Kèrsdag kwaamie... (Henriëtte Vunderink;
Zuidoost-Azië Vloedgolf 2004; k Zal van oe blèève haawe, 2007)
- Dialectenquête 1876 - Waannir komd u bruur jaaw bezuuke?
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - ast kómt, kómmet vruug genóg
(HM'66) - vervelende dingen komen altijd vlug
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - die nie kómt, wòrdt nie
getèld (HM'66) - afwezigen komen niet in aanmerking
-
Henk van Rijen - te goeje koome - tegemoet komen
- WS
Agge dè doet, dan koomet wèl goed.
Oude verleden tijd
Eerste persoon
enkelvoud - ik kwam
- Vleeë week kwaamp ik op inne mèrge thuis van uilieë kaant aaf mee
innen zwaor gelaoie fielesopèe. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in:
Groot Tilburg 1941; CuBra)
Derde persoon
enkelvoud - hij / zij / het kwam
Geen meens kon overigens zeggen, waor al dè geld vandaon kwaamp...
(Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Kareltje Vinken;
feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 24-8-1940)
Mar al gaaw kwaamp ze omhoog gekrope
(Karel en Sjarel, dialoog in
Groot Tilburg, 9 februari 1945)
Zoo kwaamp het... (Naarus;
pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg
1941; CuBra)
Asser mèrgen aon den dag 'n Regeering kwaamp van enkel engeltjes dan
stinten er overmèrge toch nog ingezonde stukke in de kraant omdè de
vleugeltjes van de engeltjes niet wit genog ware
(Karel en Sjarel,
dialoog in Groot Tilburg, 6 april 1945)
SJAREL. Nèè, hij [een politie-agent] kwaamp vraoge of dek 'n
vergunning ha om bloemwinkeltje te speule! (Karel en Sjarel, dialoog
in Groot Tilburg, 20 april 1945)
Derde persoon
enkelvoud - hij / het kwam (P als hiaatdelger)
...en tegen den aovond kwaamp ie er aon. (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet
Heerkens svd; t Spook; Nieuwe Tilburgsche Courant 3-1-1940)
...en gin meensch kwaamp er naor buiten. (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet
Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; Nieuwe
Tilburgsche Courant 15-10-1938)
Eerste persoon
meervoud - wij kwamen
- Zoo kwaampe we dan goed
muug aon ons ketier aon. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot
Tilburg 1941; CuBra)
Van geens gons, gong ut beter as toen we trugkwaampe... (Hein
Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)
Derde persoon meervoud
- zij kwamen
Affèn... daor kwaampe 'n stel engelsche waoges heur aachterop
gereeje
(Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 9
februari 1945)
2 zelfstandig naamwoord
het komen = bij de geboorte
-
2020 - Wanneer een baby of kindje er erg slecht uitziet: - die heej
veul geleeje meet koome! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).
Volledige bron:
KLIK HIER )
kôon
-
WBD -
III.1.1:84 'koon' = jukbeen
kôonegin
koningin
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de kôonegin van de waaj (Pieta Melis) (blz. 54)
kôoning
zelfstandig naamwoord.
koning
Cees Robben: dan wil ik kôoning zèèn
- Dialectenquête 1876 - den könning is rêk (ö van dörpel)
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952):
de kôoning zene zoon is ók sòldaot gewist
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
(blz. 23) kôoning
Kôoningswaaj
toponiem
ook: de Waaj
Tilburgse volkswijk die tijdens de vernieuwing van het stadscentrum
verdwenen is; het gebied grenzend aan de oostzijde van het Paleis
Raadhuis
- Twee oude vrouwtjes uit de Koningswaai stonden gisterenavond te
bibberen bij de generale repetitie en bij het (weer) zien der Duitse
uniformen merkte een harer op: "Jè, zò was 't krèk. Wè gonge ze toch
te keer!" (Jan Triborgh, pseudoniem van John Majoie, in een serie
van 4 artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant over de
feestelijkheden vanaf 27 oktober 1954 ter herdenking van de tiende
bevrijdingsdag van Tilburg.)
- Cees Robben -
Koningswaai (19561027)
- Cees Robben -
Ik ben geboren en getogen/ In de aauwe Koningswaai
(19710219)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
64 02 21 - De Koningswaai mee z'n klèn huiskes / - n Bietje rauw,
mar goed van aord
- Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - de kôoningswaaj
kôop
zelfstandig naamwoord.
koop
enen dólle kôop = 'n koopje
Dè
kan de kaoje kôop nie maoke - daor loop ik nie meej te kôop;
kôope
werkwoord, sterk
kopen
kôope - kòcht - gekòcht - in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij / hij kopt
-
óp de reutel kôope - op de pof kopen
-
Vur ene sènt kôope èn en halfke toe. - Snoepgeld besteden in vroeger
tijden (1 cent besteden en als toegift een snoepje krijgen van een
halve cent).
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'want tis de lèste die we kôope'
...want toen ie de preek uitgelee ha waren we net bij n kroegske en
daor schoof ie gaauw in om er nog in paor te gaon koope. (Naarus;
pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Cees Robben: Waor zón ze die kiendjes tòch kôope? wè kiendjes kôope
óngao ...;
Cees Robben: ak wir en nuu pèt kôop, dan kôop ik enen hoed;
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - vur en spouke iets gekòcht
hèbbe (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek '69) -er weinig voor betaald hebben
-
WBD -
(III.3.2:183) kôope, troeve, aftroeve, slaon = met een troefkaart
andre kaarten nemen of slaan
-
WBD -
III.2.2:3 'kindje kopen' = zwanger zijn
-
WBD -
III.2.2:6 'kopen' = bevallen'; ook '(een) kindje kopen'
kooper
zelfstandig naamwoord.
koper (metaal)
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - em wèl lussen as ie nòr
kooper smokt (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek '69) - graag op een borrel getracteerd worden
(koper duidt op geld)
kôoper
zelfstandig naamwoord.
koper, hij die koopt
kôore
zelfstandig naamwoord.
koren
- Dialectenquête 1876 - korn (het koorn)
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - 'dès aander koore' zi de
mölder,
-
WBD -
I:1402 koore, ròg - koren
kôos
koos
verleden tijd van kiezen
Koosje-koosje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
van de naam Koos (Jakobus)

Foto: Regionaal Historisch Centrum
Tilburg
-
WTT 2012 - Titel van een traditioneel kinderliedje dat door kinderen
gezongen werd op 28 december, de feestdag der Onnozele kinderen. De
kinderen trokken, net als op 6 januari, Driekoningen, van deur tot
deur in de hoop met hun gezang enige beloning te ontvangen. Op 28
december verkleedden zij zich daarbij als grote mensen.
Rolf Janssen (We hebben gezongen en niks gehad, 1986) geeft de tekst
van het liedje als volgt:
Koosje Koosje is m'n naom
ik heb 't in m'n broek gedaon
ik zèh de helleft ervan verloren
de rest zit in m'n broek gevroren
olie olie van de druiven
laot de droefhed mar verschuiven
laot de droefhed mar vergaon
zet de flessen mar on oew lippen
laot 't stillekes nor binnen wippen
ooh, den vuul ik on m'n hartje
juffrouw, gif me toch 'n kwartje
Met
deze muzieknotatie:

A.J.A.C.
van Delft was de eerste die de tekst optekende, en wel in de
krantenrubriek Van vroeger dagen, aflevering 122: 'Nog wat
Kinderversjes', Nieuwe Tilburgsche Courant, 6 juli 1929. Van Delft
geeft de tekst weer in de standaardtaal:
"Ook op 28
December als we Onnoozelen Kinderen vieren (een dag alweder, die
door zijn naam tot het volk gesproken heeft, en welke die stoute
volksmond daarom ondeugend heeft aangewezen als het patroonsfeest
der edelachtbare leden van gemeenteraden) ook op dien
dag ziet men in sommige gezinnen het jongste kind nog "uitgedoscht"
(beter gezegd: toegetakeld) met een veel te groote jas van vader of
kledingstuk van moeder. Gezongen wordt dan nog volgend
Onnoozelenkinderliedje:
Koosje, Koosje, zoo is mijn naam.
Ik ben voor alle dingen bekwaam.
Ik heb mijn ouwers vroeg verloren.
En daar sta ik van bevroren.
Als ik sterf, dan ben ik dood,
Dan lig ik in mijn kistje bloot. *
Dan komen de vogeltjes bij mij zingen,
Dan zal ik uit mijn kistje springen
En als ik spring, dan spring ik snel,
Naar den hemel of naar de hel.
Olie, olie, van die druiven,
Laat die droefheid maar verschuiven,
Laat die de droefheid maar vergaan.
Dan zet ik het fleschje al aan mijn lippen,
Dan zal ik het stilletjes naar binnen wippen.
O, wat voel ik het aan mijn hartje.
Ik heb gezongen en niks gehad,
Snij een stuk van 't verkensgat,
Snij maar diep, snij maar diep,
Al is 't een vinger diep.
* Anderen zingen voor dezen regel: "Dan lig ik met mijn gatje
bloot.""
- Paul Spapens et al; Goedgetòld,
diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - folkloristische gebeurtenis op de
dag van Onnozele Kinderen (28 dec.)Cees
Robben:

Cees Robben - Prent van de week, Rooms Leven, 19 januari 1968
KAREL. Sjarel, ik heb thuis nog innen jas, die me zóó groot is
dekker wel Koosje-Koosje mee kan gaon zinge. (Karel en Sjarel,
dialoog in Groot Tilburg, 15 december 1944)
- Cees Robben -
[Jong meisje over een te grote jas die ze van moeder
gekregen heeft:] t Is net Koosje-Koosje (19680119)
-
Henk van Rijen ene jas zo grôot dèk er wèl koosje-koosje meej kos
gòn zinge
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - koosje-koosje - dag der Onnozele kinderen (28
dec.), de dag dat kinderen zich verkleden als volwassene om niet als
kind herkend te worden, en zingend langs de deuren gaan.
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs -
-
Wès dè naa wir mee die maksie maantels, t lekt net koosje, koosje
(10-01-1970)
-
WBD -
(III.3.2:298) koosje koosje = Onnozelekinderendag
-
Zie ook: Gerard Steijns, Ik zal zinge hil men lèève, Tilburgs
liedboek (2006; p. 60-61)
kôot
zelfstandig naamwoord.
koot, gewricht
-
WBD -
Hasselts 'koowt' - vetlok (aan een paardebeen), ook 'vètlòk' genoemd
-
WBD -
'koot', (Hasselt)'koowt' - boelee (aan een paardebeen), in Hasselt
ook 'vètlòk' genoemd
-
WBD -
ooverkoot zèèn/staon (m.b.t. een paard) - als de kogel naar voren
doorknikt, ook genoemd (Hasselt) 'oowverkoowteg zèèn'
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - in de koot schiete (R'69) -
in orde komen
-
WNT - KOOT - gewricht, gewrichtsknobbel
-
WBD -
III.1.1:133 'koot' = bekkenholte
-
WBD -
III.1.1:159 'kootje' = vingerkootje
kooverkooke
ook: koeverkoot
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van kooverkoo
uit Engels covered coat, halflange overjas
- Cees Robben -
Ik docht ik laot mn koo-ver-kooke mar is uit en ik
trek mee dees weer mn miezezonneke mar is aon... (19740322)
kòp
zelfstandig naamwoord.
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KOP is bij
de landlieden algemeen in gebruik van het 'hoofd'.
verkleinwoord ► köpke
kop, hoofd
- Dialectenquête 1876 - hij schudde ongeleuvig z'nen kop - ... zijn hoofd
- A.J.A.C. van
Delft - De
melkboer interrumpeert: "Naa, gij bent ok 'n schón", doch mondvlug
antwoordt de ander: "Mèr as 'k zónne kop ha as gij, liep ik er
direct onder uit", en de ander gekscheert daarop weer goedig: "Wè?
As ge zón faosie had as ikke, liepte van verwaondhèt neffe oew
schoene."(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110;
20-04-1929)
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Gij zult oewen dikke kòp wel houwe Gezegd wanneer een gezet
persoon flink aan het schranzen is
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ge mòt er êene laote bakke, dan kunde zene kòp
afbèète assie nie bevalt (050306)
-
2020 - Als zich een vervelende gebeurtenis zal voordoen in de verre
toekomst: - dan doe mene kòp gin zeer mir! (Zegsman dhr. Hessels
(1931-2006).
►Volledige bron:
KLIK HIER )
Uitdrukkingen e.d.
- Informant Toine Raaijmakers
- Van een doorzetter: As die wè in zene kòp heej, heetie et nie in zen
kónt
- Informant Toine Raaijmakers
- Antwoord op 'Dè lus ik nie'; As get nie lust dan legter oewe kòp mar
nèffe.
- A.J.A.C. van
Delft - Als
het ware eenigszins ter vertroosting bij een gebeurtenis, een feit,
dat niet meer te verhelpen of te veranderen is, klinkt het: "Al
gingde op oewe kop staon"; ook wel: "Al trokte de kaaien uit den
grond", het helpt toch niet. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen
afl. 117; 5 juni 1929)
- A.J.A.C.
van Delft - Mijn man wordt "los van kop": Hij wordt kort van memorie. Hij wordt
kort van geheugen. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111;
27 april 1929)
-
Pierre van Beek Hopelijk wordt de toekomstige gastheer intussen
niet "los van kop", want dat betekent kort van memorie
(Tilburgse
taalplastiek 13 Nieuwe Tilburgse Courant donderdag 11 mei 1950)
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden
- Die pròt oe de blèènen óp oewe kòp.
-
Pierre van Beek - kòp óp start - met gesloten beurzen (bijvoorbeeld bij woningruil).
(Tilburgse Taaklplastiek 167)
- Pierre van Beek - meej ene kaoje kòp = boos (bijvoorbeeld weglopen)
(Tilburgse Taaklplastiek 169)
- Pierre van Beek - zó zòt as tien kòp jèùn (Tilburgse Taaklplastiek 176)
- MM - Ene kòp as nen hèktoolieter èn gin mòtje verstaand.
- Pierre van Beek - Hij wit nie waor zene kòp stao (overbelasting)
- Pierre van Beek - et hôog in de kòp hèbbe - verwaand zijn
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: waor ge zèlf
nôot kómt, wòrdt oewe kop nie gewaase (Kn'50) - red je zelf, anderen
doen het niet voor je
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: der stao ne
kòp óp, mar aanders han ze der nèt zó goed ene knòl óp kunne zètte
('68)
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: kòp óp stèrt
rèùle (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '73) - met gesloten
beurzen afrekenen
- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: zóne
bèrrevoetse kòp hèbbe dètter alle vliege de bêen óp breeke (Pierre
van Beek, Tilburgse Taalplastiek '68) - originele beeldspraak over
kaalheid
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) -
hij wit nie waor zene kòp stao - hij heeft
veel beslommeringen, zorgen
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) -
hij lopt aatij meej zene kòp int zak - ... met
gebogen hoofd
- WBD -
III.1.4:175 'een kop zijn' = koppig zijn
Inhoudsmaat
-
Verhoeff kop = 4,7 liter (= 4 maatjes)
- Pierre van Beek - kòp = 4 kg aardappels: en kòp èèrpel
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
78 02 23 - Dan vat ze nog 'n paor kop èrpel.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
76 01 22 - Toen kochte èrpel bij de klaaiboer / Vur 'n paor
stuiverkes de kop / Mar teegesworrig lòòpt d'n èrpel / Toe 'ne gulde
de kilo op.
- WBD -
III.4.4:298 'kop' = liter, ook 'kopke' of 'kan'; 'kop' = vijf
liter
Andere betekenissen
- WBD -
broodkorst (aan de beide uiteinden van het brood)
-
WBD -
kòp - kop (deel van de huid dat de kop bedekte; II 590)
-
WBD -
I:1470 bladerkroon van
een biet: kòppe, 'toppə',
'peejloof'
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): kòp Vezummere = J. van
Zummeren (blz. 85)

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.
kòpbreekeswèèrk
zelfstandig naamwoord.
hersenwerk
-
Henk van Rijen hij heej veul kòpbreekeswèèrk - hij heeft veel
hersenwerk
köpke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kopje, kuipje
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
(blz. 52) kop- köpke, resp. verkleinwoord van 'kòp' met umlaut, en
'kèùp' met vocaalkrimping
-
Cees Robben: Ze staake der köpkes hêel wèès bij mekaar.
-
Cees Robben: meej zen köpke int zak.
-
Cees Robben: ik zal em (de sok) oover et köpke dichttrèkke.
-
WBD -
oover et köpke naoje (II:1192) - over (het) kopje naaien (=
overhandsen)
- Cees
Robben:10 (blz. 43) 'en ons kupkes - schutters - eugskes gluurden'
- Cees Robben -
n schuchtere blom steeket köpke
omhoog (19570309)
- Cees Robben -
[Hij] hee gin kaoikes in zn köpke. Nee mar herses..
(19540522)
-
WBD -
(III.2.1:87) 'kopke' = kopje
-
WBD -
(III.4.4:298) 'kopje' = liter, ook 'kop' of 'kan'
kòpklèùve
werkwoord, zwak
waarschijnlijk het afkluiven van vlees van een dierenkop (konijn?)
alleen aangetroffen op:
- Enquête
over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -

kôopman
zelfstandig naamwoord.
koopman
Cees Robben: '... zeej d'n kôopman'
köppeg
bijvoeglijk naamwoord .
koppig
- Dialectenquête 1876 - den ezel is kuppig - de ezel is koppig
kòppel
zelfstandig naamwoord
twee stuks
- Cees Robben -
Lust ons piskouske n koppel aaikes van de
tiet-tiet-tiet... (19840615)
kòppeltouwke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
- WBD -
(Hasselt) hotlijnt (een touw dat midden onder de kop van het paard
vastzit aan de schudhalster; de stuurman kan er de richting mee
aangeven)
kòppènt
zelfstandig naamwoord.
Samenst. van 'kòp' + 'pènt' - hoofdpijn
Ik
krèèg kòppènt van dè gewèld.
De
groote muts blijft in de kaast: die is te zwaor, daor krège ze vort
koppent van - zeggen ze - en darrum zette ze liever 'n huudje op.
(Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van
Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
Tis dekker gin koppènt van krèèg avvetoe van dè gedonderjaog
(Jos
Naaijkens; Mèn voljèère; CuBra)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig
naamwoord vrouwelijk ' koppijnt' - koppijn, hoofdpijn.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KOPEND znw.o. - bij landb.: Eind van een gewent dat tegen den
vörrel (dwarsliggend gewent) komt, maar daarvan gescheiden is door
een dwarsvoor.
kòpspaone
zelfstandig naamwoord, meervoud
-
WBD -
(Hasselt) - haamoren, de beide boven het haam uitstekende delen
kopt
2e
+ 3e pers. enk. van 'kôope', met vocaalkrimping
koopt
-
Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Wè nen boer nie kènt, dè kópt ie nie.
kòpzeel
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
touw aan de horens van een koe, ook genoemd 'kòptòw' of 'kòptouw'
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kᴐpse.l
znw.o.'kopzeel' - zeel dat aan de kop van een kalf of koe is bevestigd.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KOPZEEL (scherpe e) znw.o.-bij slachters: touw, zeel, dat aan
den kop der beest gebonden wordt, bij 't slachten
-
WNT - KOPZEEL - touw dat bij het slachten aan den kop van het beest gebonden
wordt.
kòpziekte
zelfstandig naamwoord
kopziekte; ziekte van koeien; hypomagnesemie; veroorzaakt door een
gebrek aan magnesium in het gras; kan binnen enige uren na de
openbaring dodelijk zijn.
- Cees Robben -
Mar naa ze [de koeien] nie gewaaid meuge worre krèège
ze gin laast van kopziekte... mar wel van stalpôôte... (19860509)
körf, körfke
zelfstandig naamwoord
1. mand
...mee 'ne klont boter in z'ne körf en z'n hart vol zaolige
liefde... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Kareltje Vinken;
feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 24-8-1940)
...'n Klein ouwelijk juffrouwke kwaam binnen, mee 'n körf aon den
erm. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den jongen dokter;
feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 22-4-1939 8-5-1939)
- Waor is de zaolige tèd gebleve dèk mee kurven vol gratis vur niks
de vietemienen uit de netuur kos gaon haolen. (Naarus; pseudoniem
van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'meej 'n kùrfke in d'r'n èrm'
Pierre van Beek - mèndjes zèn gin körfkes
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- Dan gingde Driekôonenge zinge, dan ginge ze de straoten aaf èn
dan hadde zon mèndje bij, zon körrefke, èn dan krêede ooveral en
paor (???) òf en snoepke
Klik hier om dit bestand te beluisteren
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): der mèske is meej en körfke nòr et bós gegaon
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
(blz. 98) hêûr dochterken is nòr (e)t bos mee eng
körrəfkən
om braome te plukke
- WBD -
(III.2.1:133) 'korf' = idem;
-
WBD -
(III.2.1:135) 'korf' = marktkorf
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig
naamwoord mannelijk - korf
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KÖRF (uitspr. körrəf)
zelfstandig naamwoord mannelijk - korf
2. bedstee met deurtje of
klein raampje
3. figuurlijk
Henk van Rijen - körf zonder zörg - zorgeloos iemand
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - lèèven öt en körf zonder zörg
4. achterwerk
- WBD -
III.1.1. lemma achterwerk - korf, in Udenhout.
-
Cees Robben: de körf omschudde - jongen werpen
►'Kurf'
körk
zelfstandig naamwoord.
kurk
- Dialectenquête 1876 - 'n kurreke stupke (u = ö)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - körək,
zelfstandig naamwoord mannelijk - kurk, stop op fles of kruik.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KÖRK (uitspr. körrək)
m, als voorw. -en als stofnaam - kurk
korke
zelfstandig naamwoord. verkleinwoord
koortje
Ons
Sjaan is venaovend nòr de rippetiesie. Zis teegesworreg onder en
korke bij ons in de pròchie, vur te zinge meej ötvòrten èn zôo meer
van die fiste. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol
2006)
kòrner
zelfstandig naamwoord
corner, hoekschop
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Kòrner Hoekschop (corner)
kòrrel
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
III.4.4:294 'korrel' = decigram; ook 'korreltje'
-
WBD -
III.4.4:149 'zandkorrel' = idem
-
WBD -
III.4.4:150 'zandkorreltje', 'korreltje','korreltje zand' = idem
kors
zelfstandig naamwoord.
koorts
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
(blz. 28) uit cluster rts vervalt de t: kors
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
- Ik
mot shep-waoter waant ik hebbet op munnen borstrok en ik wil gin
laast krège van de kaoi koorse, aanders begien ik te ijle
(17-08-1964)
- Cees Robben -
n slengske in oew neus en firtig kôôrs... (19821001)
- Cees Robben -
Zôô heet.. om de kôôrs van te krèège... (19580201)
Den aandre leej meej firtig kòrs/ meej griep int liddekaant.
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Den êene èn den aandere)
-
WBD -
III.1.2:221 'koortsen' = koorts
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): ik hèb wèl kórs
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
(blz. 98) ik èb wè korts
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kórs (blz. 66 en krt.45)

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek
naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

kòrsdaoge
zelfstandig naamwoord, meervoud
de
kerstdagen
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) -
kerstdagen

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.
kòrsemes, kòrsmis, kèrsemes
zelfstandig naamwoord
Kerstmis
-
WTT -
2012 - 'Kerstmis' is in het Nederlands voor het eerst opgetekend in
1274. Het eerste lid 'Kerst' is de gangbare Middelnederlandse naam
voor 'Christus'. Daarnaast komen in het Middelnederlands ook reeds
de vormen 'Kars', 'Karst', en 'Korst' voor.
-
WNT - lemma Kerst I - zelfstandig naamwoord mannelijk Mnl. Kerst (Keerst), Karst (Korst), mnd.
Kerst (Karst; Kirst).
-
WNT - lemma Vrouw - Nae Korsmis
soe isser een soe yamerlijcken dinck
geschiet des sMaendaechs voer Onser-Liever-Vrouwen-Lichtmis dach,
Kron. "Mariënburg" 64 [1576].
't
Was op een van die vriesaovenden vlak vur Korsmis. (Kubke Kladder;
pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 8;
31-12-29)
Cees Robben: ene zaolege kòrsemes; meej de kòrsemes ist óppaase
geblaoze;
- A.J.A.C.
van Delft - "In het veurjaor koopen wu een vèrreken, een knap vèrreke of een
trappistevèrreke, en als ie het goed gedaon hee, dan gaot ie mee
Korsmis op de leer en komt de buurt stuiten en 's avonds op de
kaoikes."(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110;
20-04-1929)
- Dialectenquête 1876 - tege Korsemis
- Cees Robben -
Korsemis (19851227)
-
Cursus in Tilburgs krantenrubriek circa 1940 - (66) 'Zaolge Korsmis war'
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig
naamwoord mannelijk 'Korsmis' - Kerstmis
körsje, kostjes
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'kòrst', met umlaut
korstje
-
Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ge zult er beeter van piese as van en körsje brôod.
- Cees Robben -
t Körsje kraokt in munne mond... (19600624)
Goed kostjes ete Fraanske, dan kunde laoter goed fluite... (Hein
Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)
-
Pierre van Beek - "Er moet wa gedaon worre vur 't ko(r)stje en dan hedde de
kruim nog nie". (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25
augustus 1959)
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - kapje van een brood
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
(blz. 99) dem bok iz in eng kòrsje gestikt
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - körsje zelfstandig naamwoord korstje
-
WBD -
III.2.3:199 'korstje' (v. brood)
-
WBD -
III.1.2:268 'korstje' = roof
kòrst
1. zelfstandig naamwoord
korst
-
A.J.A.C. van Delft - "Ik heb m'nnen grootsten korst brood gegeten" zegt iemand,
die aan wil duiden, dat hij reeds op jaren is. (Nieuwe Tilburgsche
Courant;
Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
(blz. 28) van het cluster stj wordt de t verzwegen
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Volgens krt. 57: gerekte vocaal
2. bijvoeglijk naamwoord, overtreffende trap van 'kòrt'
kortst
- Dirk
Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg,
1996 - (blz. 49) kòrst
-
Toen ik linksaaf de VeejènDeej inschoot, de kòrste roete nòr de
fietsekèlder... (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit
een column van haar website Tilburgs Taolbuuroo, 2012)
kòrt
bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
kort
uitdrukking : zenèège te kòrt doen - zichzelf (financieel) benadelen;
zelfmoord plegen
- Gezegde: Pierre van Beek - kòrt in de kèèr - kortaangebonden, lichtgeraakt, uit zijn
humeur (Tilburgse Taaklplastiek 184)
- Interview met de heer De Kok (1978) Bij de Brandweeer daor wèrd,
daor moese we vergaadere èn ik wonde in de Sint Annastraot, dus
kòrt in de buurt. (transcriptie Hans Hessels 2014;
KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren
)
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - superlatief ► kòrst
- WBD -
(III.2.1:363) 'kort van nat' = kort koken
kòrtdraojerig
bijvoeglijk naamwoord
kort van draad
- Cees Robben -
Slachter.. Gif men mar n stuk langdraoierig vlees,
kortdraoierig gaoter bij ons nie in... (19860801)
kòrtelèt
zelfstandig naamwoord.plur.
koteletten
Van
Frans 'côtelette', met hypercorrecte r van 'kort'.
- Cees Robben -
As ik vruuger uit de naachtmis kwaam stond t kenèèn
al te pruttele en lagen de kortelette in de pan te kiskassen...
(19691212)
Vur heur
allêen hasse un kòrtelètje gebakken. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2,
Tilburg 2007)
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KOTELET - kotəlét of
kortəlét
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KÖRTELET znw.v. - verkensribbetje, Frans: côtelette
-
WNT - KOTELET - rib met vleesch v. bep. soorten slachtdieren

Tilburgse kòrtjes - te
koop (december 2021) bij Ollie's & Brandstore, Tuinstraat 106,
Tilburg
kòrtje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'kaort'
kaartje
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'die kekt nor oew kortjes'
-
WBD -
III.3.1:413 'kaartje' (treinkaartje, buskaartje) = vervoerbewijs
kòrtoore
zelfstandig naamwoord, plur.
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - kleine kinderen
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kinderen
-
WNT - KORTOOR - 1) persoon of dier met korte of gekorte ooren,
bepaaldelijk gezegd van paarden.
kòrtstart
zelfstandig naamwoord.
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - driftig persoon
-
WNT - KORTSTAART - dier met een korten of gekorten staart, in 't bijzonder
zulk een paard.
Haor. KORTSTART - kortstaat: paard met een gecoupeerde staart
Körvel
Kaart: D. Zijnen
toponiem
de
herdgang, stadswijk Korvel
Actum Tillib. 7:32 - Korvel van 'kurve'? (Smits)
Actum Tillib. 7:33 - Korvel ontstaan uit Korvelo? (Vromans)
- En schoone breeë flinke straoten,/ Mee huizen gelèk in de stad,/
Och wè is Körvel toch veraanderd,/ In mènen tijd toen was 't in gat.
Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue
Vruuger en naa, 1926.
-Iets waor heel Körvel nog aon meedoe, waor heel aaw en nuuw Körvel
vur et voetlicht komt
; Willem van Mook, voorwoord in
programmaboekje van de Korvelse revue Vruuger en naa, 1926.
- 'n
bekend Körvelsch Café, waor ge zoowè alles te weten kunt komen wèt
er op Körvel gebeurd is en gebeurt. Willem van Mook, voorwoord in
programmaboekje van de Korvelse revue Vruuger en naa, 1926.
op et Körvel òf int Zaand,/ den Haajkaant òft Kedènt. (Henriëtte
Vunderink, Tilbörg trakteert, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
Audio-opname 1978 Dhr. Bertens Meej Jan Sanne nòr Körvel
meejgegaon
Fraanske Tuurlings in de Zwijsestraot
Sjèf Verbunt òn
de Bredòssewèg
(Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie:
Hans Hessels
► Klik hier voor audiofragment)
als Köllever
De
verwisseling van de - Informant Toine Raaijmakers - en de L (methatesis) komt vaker voor in het Tilburgs; zie:
- A.J.A.C. van Delft - Een dorpel noemt hij een "dulleper"; een orgel een
"ulleger"; zelfs hoort men de wijk Korvel ooit "Kullever" noemen.
(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 118; 8 juni 1929)
Kees en Bart - 'Köllever', 'Kölleverscheweg' (Korvelseweg)
-
L - Wordt met - Informant Toine Raaijmakers - verwisseld, en omgekeerd. Zulker (zurkel),
flamboeës (framboos), kellever (kervel), hallever (armvol), enz.
(Schuermans, Algemeen Vlaamsch Idioticon, 1865-1870)
Luister
naar het lied 'Körvel, m'n Körvel'
Körvels-huukske
toponiem
Korvels hoekje deel van de Tilburgse wijk Korvel
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): Körvels huukske
(bep. wijk)
- 't Tweede bedrijf is de zitting van den
Körvelschen gemènteraod, Körvel vurgesteld as stad, mee t Körvelsch
Huukske, het Laor en den Berrendijk as vursteeën
; Willem van Mook,
voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue Vruuger en naa,
1926.
- We gingen dur den Uilenvlucht,/ Aachter nor 't Korvelsch Huukske
;
Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue
Vruuger en naa, 1926.
- Cees Robben -
Hij gaat op zoek maar t is wel vreemd/ Hij vindt geen
Oel of Loven/ Geen Körvels-huukske of t Zaand/ Geen Padde-waaikes
en geen Vraand/ Geen höfkes en geen hoven. (19651224) De prent gaat
over de verstedelijking van Tilburg waardoor oude wijken en natuur
verdwijnen.
- Interview Jolen - 1978 - Vòlkstiepes!? Jè! Hèhèhè! Daor valt menen
irsten op! Jan Jêûk! Hèdde daor nôot van gehêûrd? Int Körvels
Huukske!. (transcriptie Hans Hessels, 2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
kos(se)
werkwoord,
persoonsvorm
kon(den)
verleden tijd van 'kunne'
-
Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Ik
kos nie begrèèpe dèsse dè kosse.
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - Nao wè praote kos ik binne
- Cees Robben - ar as ik kôs... begôs ik nog eens...! (19560707)
- Cees Robben -
Peer van Dun was unne dwaoler (...) die de haai in den
blende kos belôôpe (19570119)
- Cees Robben -
Hij pooide m al vur dekkem aon zunne start kos
zitten... (19650402)
- Cees Robben -
Bende al getrouwd Piet...? ..Ongebonden is t bist
zeej t kelfke.. en t kos rond den schelft... (19650910)
- Cees Robben -
dè kosse ze wel heure... (19790803)
- Cees Robben -
...Mar hij kôs me wè...! (19801017)
- Cees Robben -
t Kos kaoier... (19860829)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
75 06 12 - Hij kos host nie toe 's zondags wochte.
-
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): et kientje was dôod vurdèset kósse dôope
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kós (blz. 136). Zowel 'kón' als 'kós' gaan op 'konde' terug.
'Kós' is mogelijk geworden doordat 'konde' mouilleerde.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KOST - 2e hoofdvorm van 'kunnen'
-
WNT - KUNNEN ... Een praet. kost, mv. kosten leest men bij o.a. Huygens.
nevenvorm 'konne'
- Dialectenquête 1876 - we konnen nie zien
-
Kees en Bart:
as ze dè konnen
Koske
eigennaam
Koosje
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- Koske van de Wouw wonde op de hoek van de Misjenaaresstraot
(Missionarisstraat) in dè kefeejke daor!
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
kòsse
werkwoord, zwak
kosten
-
kòsse - kòste - gekòst
Wè zot kòsse? - Wat zou het kosten?
-
...twee Jode wete krek wè 'nen bril moet kosse. (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; Kareltje Vinken; feuilleton in 10 afl. in
Nieuwe Tilburgsche Courant
13-4-1940 24-8-1940)
- Cees Robben -
t maag nie te veul kosse... (19781110)
-
Sjef zeej: Dè knap ik zèlf wèl op/ dan kòsset oe gin gèld.
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Doeget zelf....)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
76 12 23 - En vroeg de meens aachter de kraom / Hoeveul dèt kosse
mos.
-
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - as en vrouw et
circuspèrdje öthangt, kòst ze veul strooj (Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1970) - luxe kost geld
-
Henk van Rijen dè zal hil wè krööm kòsse - dat zal veel energie
vergen.
-
Vliegers plekken deeje we ôk wel ens. Et pepier mocht nie teveul
kosse en de latjes han we dan wel ergens gevonden. (Lodewijk van
den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- 'Wè
moet dè kòsse', zeej. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande,
verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'koste ww - kosten
kösselek
bijvoeglijk naamwoord
kostbaar, waardevol, duur
en
kösselek bildje - een kostbaar beeldje
►köstelek
-
Cees Robben; Een 10 voor Robben (blz. 33) - 'mar kösseluk dè waoter'
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
78 03 16 - Kampeere gao te kösseluk worre...
-
Henk van Rijen dès en kösselek kedoo, war? - dat is een kostbaar
cadeau, nietwaar?
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - 'köstelek' - waardevol
- Mee schrik
heb 'k-oe kure lere kenne,/ m'n kösselek kiendje, nog vur dè't
donker waar. (Lauran Toorians; Blauwke; CuBra; 200?)
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Nèè, ge krèègt vur oewe verjòrdag ginne trein, dès
vuste kösselek (040207)
-
WBD -
III.3.1:120 'kosselijk' = kostbaar
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KOSTELIJK
voor kostbaar, ook al bij Huygens.
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - bijvoeglijk naamwoord 'kostelijk' van grote waarde; heerlijk, voortreffelijk
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KÖSTELIJK - kostelijk; duur: 'en köstelijke reis
kossem
zelfstandig naamwoord
-
WBD -
kossem (kwab onder de hals van een rund)
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig
naamwoord mannelijk kossem (ook gebezigd voor de halskwab van een konijn) .
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KOSSEM zelfstandig naamwoord mannelijk - halskwabbe van rundvee
-
WNT - KOSSEM - 1) onderkin; 2) halskwab van een rund
kosseme
werkwoord, persoonsvorm+vn.
konden wij
Versmelting van ww-uitgang (n) met pers.vn (w) levert m op.
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
-
èn toen kosseme saoves òf tweej keer in de week bij Toon van t
Hof op de Bredòssewèg in die kefeej daor vruuger de Haos gezeeten
heej
Klik hier om dit bestand te beluisteren
kòsset
samentrekking
kost het
- Cees Robben -
Hoeveul kosset.. vroeg ze zuinig (19620413)
kossie
samentrekking van verleden tijd enkelvoud van kunne en persoonlijk
voornaamwoord hij
kon hij
- Cees Robben -
Nee, die kossie nie gebruike (19571214)
kòst
zelfstandig naamwoord.
eten
goeje kòst - voedzaam eten
-
uitdrukking ginne kòst - ondoenlijk werk
- Cees Robben -
kost en kleer. Kost en kleding. (19540213)
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - kost, mannelijk eten enz.; in de uitdrukking 't is ginne kost - dat is
niet te doen, een onhoudbare toestand.
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KOST zelfstandig naamwoord mannelijk - spijs, voedsel
koste
samentrekking
kon
je
Henk van Rijen - hoe koste erin? - hoe kon je binnenkomen?
köstelek
bijvoeglijk
naamwoord .
kostbaar,
waardevol
- Cees Robben -
Wèddisser de lente toch köstelijk war! (19540424)
- Frans
Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - köstelek waardevol
- Josef
Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect
(1899) - Köstelijk kostbaar; duur: en köstelijke reis
►zie kösselek
kösselekst
verzelfstandigde vorm van de overtreffende trap van köstelek
het kostelijkste, het lekkerste
-
Cees Robben - Wilde van de vang of t vurstuk.../ Nierkes.. t
Kostelijks van al... [van het varken] (19550205)
köster
zelfstandig naamwoord
koster
De
köster hee dees truuk utgedocht dus gift on de köster wè vur de
köster is. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe
Tilburgsche Courant; Uit t
klokhuis van Brabant 4; 2-11-1929)
-
Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Kösters koej maag ópt kèrkhòf waaje.
- Cees Robben -
Koenraadje, dn köster (19570713)
- Cees Robben -
Toon den köster (19641231)
- Cees Robben -
[Priester:] Moet ik de Prefatie zingen, köster..?
[Koster:] Nèè, paoter, t is vandaog n stille mis... We zingen
alleen mar wè möpkes... (19810619)
- Cees Robben -
Dilletrieke laamp is kepot, köster... (19750425)
Pierre van Beek - gezegde Ik hèb die stèm nôot geheurd, zi de köster, èn de gèèt stónd óp
et koor (Tilburgse Taaklplastiek 131)
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
-
de köster, die isser toen nòr Bèls toe gevlucht
Klik hier om dit bestand te beluisteren
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): de köster lèùjt vur de precèssie
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - et kösterke = Alb. Pessers (63)
-
WBD -
(III.3:112) kösterin = kosteres
-
WNT - KOSTER, kuster
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KUSTER voor 'koster'. Beide bij Kiliaan. Daar het woord van het Lat.
custos gevormd is, komt 'kuster' nader aan den oorsprong.
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig
naamwoord mannelijk 'köster' - koster
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KÖSTER zelfstandig naamwoord mannelijk - koster
köster - volksliedjes over de
koster op CuBra, verzameld door Ben Hartman
kòstgènger
zelfstandig naamwoord.
kostganger
Kees en Bart: kôstgènger
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig
naamwoord mannelijk 'kostgenger' - kostganger
kòt
zelfstandig naamwoord.
hok, krot, gevangenis
-
uitdrukking: et kòt is te klèèn - er komen problemen; As
ónze paa dè zie, dan is et kòt te klèèn
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
67 07 12 - Gatju, zee Nol, hoe zit dè kot?
Henk van Rijen ge gaot vur et kòt kepòt - je verliest op het
nippertje
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - mekaar et kòt èut vèèchte
-
WBD -
III.1.3:242 'kot', 'knol' of 'gat' - gat in een kous
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - znw.o. 'kot' - hok, verblijfplaats v. dieren (en ook wel
v.mensen)
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KOT znw.o. - opening, gat, hol; verkleinwoord kotteken, kotje, kötje
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kot' zelfstandig naamwoord - kot
-
WNT - KOT - 1) klein en armoedig huis, hut; 2) kleine boerderij of klein
boerenhuis; 3) kroeg, bordeel en derg.; 4) benaming voor een
gedeelte van een huis
kötje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
klein kot
-
verkleinwoord van 'kòt', met umlaut
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - KÖTJE of kotje of kotteken
kòttegissemus
zelfstandig naamwoord.
catechismus - katechismus

De
kòttegissemus moeste van bèùte kènne. - De catechismus moest je uit
het hoofd kennen.
...consciencie, dè stond in den aawe kottechiesmus en 't beteekent
geweten. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Oome Teun als
opvoeder; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 6-4-1940)
- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - et zèn nie aaltij de
braafst, die et irst den kòttegissemus kènne (Pierre van Beek
- Tilburgse Taalplastiek 7?) [onleesbaar] - Fraaie theorie wordt
niet altijd door gelijke praktijk bevestigd.
- WBD -
III.3.3:336 'catechismus', ook: 'catechisles'
koud
bijvoeglijk
naamwoord .
komt voor
naast kaaw
- Gezegde: -
Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Koud,
dè ist pas as den boer èès schèt.
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kaaw
(predicatief): het is koud (blz. 14) resp. kaawt in T noordoost.
kous
zelfstandig naamwoord.
kous

Tekening: - Cees Robben -
uit 3 jaar voetbal concentratie van A.P.M. van de Ven jr., 1946
Hij
[de pastoor op de preekstoel] hô 't over bloote nekken,
vleeschkleurige kouskes, te duur kleer, polka haor enz., afijn, hij
wô eigenlijk zeggen dè 't er vul te veul geneuk in de wereld is.
(Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van
Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - trèk mar óp meej oew zije
kouse (Daamen - Handschrift
1916) - wees maar niet zo veeleisend
(zijden kousen werden door deftige mensen gedragen)
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - kouse zo dun as jèùnschèlle
-
H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kaws'
►
zie Dossier Fiel-de-kòs
kousenbraajer
zelfstandig naamwoord.
-
WBD -
paard dat onder het stappen de benen kruiselings plaatst
-
WBD -
III.1.5:234 'breikous' = gebreide kous
kouwsjer
bijwoord
koosjer
-
Dè was zogezeej kouwsjer slachte. De Joode die mooge niks slachte
of der kwaam ene rabbie bij. (- Interview met dhr. Bertens;
transcriptie Hans Hessels 2013)
►KLIK HIER om het bestand te beluisteren
kraacht
zelfstandig naamwoord
kracht,
ook werkkracht
- Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) - goeie kraachten
- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
kraacht - kracht
kraaj
zelfstandig naamwoord
kraai;
Corvus

Tekening: - Cees Robben -
uit 3 jaar voetbal concentratie van A.P.M. van de Ven jr., 1946
Pierre van Beek Komt men "als Jan met kraaien naor de mert
(markt)" of "mee vijgen nao Paosen" dan is men met zijn voorstel te
laat. (Tilburgse taalplastiek 13 Nieuwe Tilburgse Courant
donderdag 11 mei 1950)
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - asser èrges êen kraaj
neerstrèkt, laandt er sebiet en hêele klócht (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) - waar aas is, verzamelen de gieren zich
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - en kraaj gefreeten hèbbe
(Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1973) - een flater begaan hebben, een
verkeerde uitspraak gedaan hebben.
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - ene kraaj = doodsbidder (blz. 91)
kraans
zelfstandig naamwoord
krans
Frans Verbunt - wekelijkse bijeenkomst (van pastoors)
- WBD -
(III.3.3:57) kraans = aureool
- WBD -
(III.3.3:327) kraans of kiestkraans = rouwkrans
kraanse
werkwoord, zwak
kransen
-
Dialectenquête 1887 Willems - kraanse - kraanste - gekraanst
ook
in tegenwoordige tijd geen vocaalkrimping
kraanselier
zelfstandig naamwoord
sukkelaar
-
N. Daamen - handschrift 1916 - "'t is 'ne kraanselier (een sukkelaar en onbetrouwbaar)"
kraansèùl
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen - 'kraansööl' - kerkuil (Tyto alba)
- WBD -
III.4.1:192 'kransuil' - kerkuil (Tyto alba), ook 'katuil' genoemd.
- WNT - KRANSUIL - kerkuil, Strix flammea
kraansvoogele
werkwoord, zwak
-
N. Daamen - handschrift 1916 - "kraansvogelen - ligt er nie te kraansvogelen (anders te doen
als ge zegt of meent)"
kraant,
krantje
zelfstandig naamwoord
krant
- Dialectenquête 1876 - kraant; den almanak en de kraant brenge de leuges in 't laand
- Bij de
van den Bredevoortkes waar deze moderne vörm van w.c.-durspuule nog
nie durgedronge. Daor veegde ze der kont ok aaltij nog meej un
stukske kraant aaf, asse klaor waare. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2,
Tilburg 2007)
-
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - ene kraant van en week oud leeze, dè gift zachte ôog (Si'75)
oud nieuws komt niet zo hard meer aan
-
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - nòr Hitselpitsel, daor ist meej kraante dichtgeplèkt ('86)
reactie op de vraag 'waarheen?'
- WBD -
III. 3.1 :280 'lopende krant' = kletswijf'
krab
zelfstandig
naamwoord
krab
Pierre van Beek - Wie des avonds "zô zat as 'n kanon" is, loopt
veel gevaar des morgens "zô ziek as 'n krab" te zijn, beweert men in
Tilburg al is het ons niet duidelijk waarom hier nu juist die "krab"
en dat "kanon" bij te pas moeten komen. . (Tilburgse taalplastiek 2
Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)
krabbe
werkwoord, zwak
krabben
- Informant Toine Raaijmakers -
spèlle krabbe = dennenaalden verzamelen, o.a. voor de ondergrond in
de varkensstal, zodat ze uiteindelijk tot 'mest' werden
-
en bij de roep van "krabbe" [geroepen door
de visboer] wir innen nuuwen echo van: "t jukt nie" (Naarus;
pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Cees Robben -
Ik gao wè spelle krabbe want ik mot t vèèreke nog
strössele.. (19760618)
- Cees Robben -
Dieje krabde nie blôôt..
(19561215) [Hij is zeer rijk]
- Cees Robben -
Ze krabben men nie blôôt.. zeej Drik.. (19610922)
- Cees Robben -
En ze krabbe men niemer blôôt... (19780421)
- WBD -
krabbe (Hasselt) - met de poten in de aarde krabben (van een kip)
- WBD -
krabbe - darmen schoonmaken (binnenste buiten gekeerd wordt de
binnenzijde van vuil ontdaan)
Pierre van Beek - Waor gin jêûk is, daor krabde
nie (Tilburgse Taaklplastiek 184)
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - êen katje krabt em nie
(Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1972) - die is niet bang uitgevallen
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- KRABBEN: de vuiligheid, onkruid en het lange gras tusschen het
schaarhout uithalen, hetwelk dan tot Strausel word gebruikt.
- WBD -
III.4.4:246 'krabben' = krassen (geluid)
- WBD -
III.1.3:269 'krabber' = scheermes
kraffel
zelfstandig
naamwoord
oudere
persoon die slecht ter been is
► kraffele
- WTT - 2017 -
uit krabbelen; zie dat lemma in - WTT - . Oudere persoon die slecht ter
been is (zie volgend lemma.
- Cees
Robben -
Wè ben ik toch vort n kraffel.. (19680105);
- En om r
vur te zörrege dèk gin aauw kraffel wòr, gaok r teegesworrig
dikkels n pòtje nòrdik wòlleke. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website
Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)
kraffele
werkwoord, zwak
krabbelen,
onbeholpen schaatsen
ooverènd
kraffele - overeind komen
...en toen ik wir trug gekraffeld was...
(Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- WBD -
III.4.1:108 'kraffelaarke' -boomklever (vogel)
Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en
uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kriffele (I:84)
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KRAFFELE,
in overènd kraffele, omhoog komen, er weer bovenop komen verwant
met 'krabbelen' en 'kruipen'?
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRUIFELEN (uitspr. kröffələn) - krabbelende kruipen (Eng. to
crawl)
kram, krèmke
zelfstandig naamwoord
kram, krammetje; hechting in wond
Et waar
net Siendereklaos, zon witte kien hattie naa, van de pleisters
dieter op geplekt zaten. Daor zaate wel tien kremkes in, zi ons
moeder. (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

Ill.:
Naumann - kramlèèster (turdus pilaris)
kramlèèster
zelfstandig naamwoord
-
Henk van Rijen - kramsvogel (Turdus pilaris)
- WBD -
III.4.1:88 ' kramlijster' of ' dubbelijster' of 'vlierscheut' voor
de kramsvogel (Turdus pilaris)
- WNT - KRAMSVOGEL ... De krammetsvogel, bij verkorting Krams-vogel, is een
groote soort van Lijster, die aldus genoemt word, om dat ze de
krammets of jenever-besiën gaarne eeten (1625)
Luister
naar de kramlèèster
krampeere
werkwoord, zwak
kreperen
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
krämpe.rə(n),
zw. ww. intr. 'kremperen' (met invloed van 'kramp' misschien)
-
kreperen, onder hevige, krampachtige pijnen omkomen.
- WNT - KREPEEREN - KRAPEEREN, Nhd. krepieren - Sterven. Alleen in
gemeenzame taal In Z.-Nederl. onbekend. Wsch.door bemiddeling van
het Hoogduits uit het Italiaans afkomstig 'crepare' = barsten, en bij
uitbr. 'sterven'. Vgl. CREVEEREN.
Noord en Zuid, jrg. 10, 1887, p. 11 Diverse Meijerrijse woorden
- Zoo spreken de Meierijers en schrijven
ook (...) krampiere...
kraog,
krògske
zelfstandig naamwoord
kraag
- WBD -
III.4.3:58 kraog - wortelhals
- WBD -
III. 1.3:110 'kraag' = kraag
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
znw.m. - kraag
kraoke
werkwoord, zwak
kraken
Pierre van Beek - begiene te kraoke - de eerste barensweeën voelen/oud worden
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'de sleutel kròkten in et slot'
Cees Robben - Ge hèt den hillen dag mar vórt te doen dè oew naoj kraoke;
kraokend;
- WBD -
III.1.2:234 'kraken' hijgen
Dialectenquête 1887 Willems - kraoke - kròkte - gekròkt
ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kròkt
OT 72:196 kraaken: zyn wyf begint te kraaken = 'zijn vrouw toont de
voortekenen van de naderende bevalling'
- WNT - VIII:72 'beginnen te kraken' Het beeld is blijkbaar ontleend aan een
omhulsel dat dreigt te barsten omdat het den inhoud niet meer kan
bevatten.
- WNT - KRAKEN (I) 4) Van een zwangere vrouw gezegd in den zin van: de
voorteekenen van de naderende bevalling vertoonen, barensweeën
hebben.
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
zw.ww., intr. - kraken
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - kraoke ww - kraken
kraokstêene
zelfstandig naamwoord, meervoud van kraokstêen
kersenpit
- WNT - lemma KRAAKSTEEN - In Z.-Nederl. de gewone benaming voor eene
kerse- of kriekepit. Reeds bij Kiliaen [1599]
- Cees Robben -
Tot in de pruimetèèd war.. En dan verzuuk ik jöllie op
de kraoksteene.. (19841221)
kraol
zelfstandig naamwoord
kraal
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - ik zal oe kraolekes geeve
- WBD -
I:1448 'kraolə'
- kralen (bep. soort aardappels)
- WBD -
III.1.3:262 'kralensnoer' = halssnoer
kraom,
kròmke
kraam,
kraambed; marktwinkel
Cees Robben - en vrouw int kraombèd;
Èn as ons moeder dan in de kraom laag, kwaam de femielie èn de buurt
meej de krommen èèrem. Die bròchte dan vur heur in der körf ammòl
lèkker spul meej om òn te stèèrke. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de
Tilburgse Taol 2001)
- Dialectenquête 1876 - kerremiskroam
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
- As
ik oew staandpunt ken, zak oew kraompke wellus omschuppe
(17-08-1964)
- WBD -
(III.3.2:272) kraom = kermistent; ook: 'barak'
- WBD -
III.2.2:5 'miskraam, misval' = miskraam; ook 'misje', 'kwade kraam'
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
znw.vr - kraam; dem. 'kromke(n)'
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRAAM znw.o. en niet v. 1) marktwinkel; 2) bevalling
van een kind
kraombêen
zelfstandig naamwoord
kraambeen; afsluiting van een diep gelegen ader (trombose) in het
been tijdens de eerste zes weken na de bevalling.
- Cees Robben -
Ons moeder leej meej n kraombeen plat te bed...
(19860314)
kraome
werkwoord, zwak
kramen,
bevallen, verlost worden
- Cees Robben -
As n vrouw uitschaait mee kraome,/ Haauwt ze mee dr
kender saome... (19790720)
- WBD -
III.3.2:305 'kraamvisite' = idem, ook 'kindjeskermis'
kraome
- kròmde - gekròmd; ook in praes. vocaalkrimping: gij/zij kròmt
- WNT - KRAMEN II) Bevallen, verlost worden; of wel: bevallen zijn, in de
kraam liggen, kraamvrouw zijn.
kròmke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van kraom
kraampje
in de uitdrukking iemands kròmke umschuppe: figuurlijk gezegd voor
iets weerleggen
Cees Robben - ..En naa ik oew staandpunt ken zakkoew kraomke wel is
omschuppe... (19641002)
kraon,
kròntje
zelfstandig naamwoord
kraan
- Cees Robben -
Mn neus lôôpt as n kraontje (19831216)
- Soep hasse zat gemaokt, de kraon hoefde mar
open te draaie, zegge ze wel ens vur de gein. (Lodewijk van den
Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
►lewaajsoep
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. - zelfstandig naamwoord
vrouwelijk - kraan
kredietjas
zelfstandig naamwoord
slipjas,
gedragen door mannen bij kerkbezoek
- A.J.A.C.
van Delft - "Ik nam m'n vroegpreek (ouderwetsche groene paraplu) onder den arm,
terwijl m'n man zijn credietjas aantrok." (Nieuwe Tilburgsche
Courant; Van
Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)
Pierre van Beek
en de "credietjas" aan (we vermoeden, dat hiermee
een slipjas of "billetikker" bedoeld wordt) naar de kerk zijn
gegaan. (Tilburgse taalplastiek 14 Nieuwe Tilburgse Courant
dinsdag 23 mei 1950)
krêeg
werkwoord, verleden tijd van krèège
kreeg
Dirk Boutkan (1996) - ik krêeg/kreeg, wij krêege/kreege, enz. (blz. 77)
verleden tijd
v. 'krèège'; soms apocope van g: toen krêede niks
- Dialectenquête 1876 - gèllie kreeg wênig - gijlieden kreegt weinig
Henk van Rijen - ge krêet et vur en spaawke - je kreeg het bijna voor niets
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
-
den êenen tèèd krêede brôod onder oewen èèrem èn den aanderen
tèèd krêede en stuk òf drie bukkeme èn dòr koste saoves meej
opstappe
èn dè was al wègge krêegt van de, van hil den dinge
en gin
lôon!!
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
krèège

Kaart uit:
A.A. Weijnen, Onderzoek
naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

werkwoord, sterk
krijgen
krèège
- krêeg - gekreege; geen vocaalkrimping; soms
apocope van g- krèède gij? ge krèèt er gin, toen krêede niks
-
Dirk Boutkan (1996) - (blz. 77) alle pers. in pres. 'èè', na gij/gullie ook krègt' of 'krèèt'
- vatte
wè ge krèège kunt - pakken wat je krijgen kunt
- verleden tijd ook als krêet:
- Dialectenquête 1876 - gèllie kree wênig - gijlieden kreegt weinig
- Dialectenquête 1876 - Ze nêmen aalles
wetter te krêgen is
- Interview Jolen - 1978 - Witte wèsse dè noemde vruuger? Ge krêet en
paor sènte, ik zal mar es zègge ge krêet van mèn as knècht twee
fijfteg mar dan krêede spulsènte bij
(transcriptie Hans Hessels,
2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview
te gaan
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Hèddet òf krèègdet? Gezegd wanneer iemand zich idioot begint te
gedragen
- Henk van Rijen - ze kossen em nie bekweeke gekreege krèège
-
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - iets tusse de ribbe zien te krèège (HM'70) - eten, geld zien te
krijgen
- WBD -
III.4.3.33 krèège - vrucht zetten; ook: spenen, zetten, laden,
dragen
-
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - ge kunt hier aajer krèègen óp de mèrt- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - krèège (krt.22)
- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
kre.ge(n) st.ww. tr. - krijgen, ontvangen

T-shirt met reclame voor de
Kringloopwinkel Tilburg (2018)
krèèmer, ook: teut
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen - kramer, kremer, venter, koopman
Dirk Boutkan (1996) - (blz. 23) 'krêemer' (kramer)
Bosch
kremer - marskramer
- WNT - KRAMER - 1) Eigenlijk: Iemand die koopwaren uit zijne kraam verkoopt
bij uitbreiding: kleinhandelaar; 2) Oneig.: een onbeduidend mensch.
krèèmerke
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
spit
N. Daamen - handschrift 1916 - "kraimerke - ik heb et kraimerke of te wel het schot of te wel
het spit in m'ne rug (pijn die men bij den ruggegraat heeft, ter
hoogte der lendenen)"
- WBD -
III.1.2:310 'kremertje' = spit; ook; 'krimperd'
Bosch
kremerke - spit in de rug
Het
Ned. woord wordt niet gebruikt.
krèèse
werkwoord, sterk
krijsen
- WBD -
III.4.1.:47 ''krijsen', 'krassen (kressen)' - krijsen van vogels
- WBD -
III.5.1:286 'krijsen' = roepen, schreeuwen
Dirk Boutkan (1996) - krèèse - krêes - gekreese: wordt ook zwak vervoegd
krèèt
zelfstandig naamwoord
krijt
- WBD -
'krijt' (II:1109) - krijt, kleermakerskrijt
Krèèvent
toponiem
Kraaiven
het Kraaiven
vroeger buitengebied in Tilburg Noord-West, tegenwoordig grootdeels industrieterrein
- Cees Robben -
Van t Krèèvent naor t Kedent is mar unne
bolscheut... zisse... (19850504)
kreew
zelfstandig naamwoord
- WBD -
III.2.3:208 'kreew' = dikke boterham
krèk
bijwoord
precies,
juist, correct; zojuist, daarnet
uit het Franse 'correct'; het is echter niet
duidelijk hoe 'krèk' bovendien aan de betekenissen 'zojuist,
daarnet' gekomen is.
Een bijzondere betekenis is ook 'gezond':
- Een roestpraatje (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867):
Wet schildoe of zedde nie regt krek? Daar geannoteerd als: regt
correct, gezond. - In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1,
1882) geannoteerd als: gezond.
Krèk heeft
vele nuances:
precies - gelijk - maatgevend: er is geen verschil
-
Bende gij erm of bende gij rijk, /
nao den
dood is et krek gelijk; (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut,
Spreuke, 1941)
- "Nou, 't is ok krek eender," zee den boer. (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet
Heerkens svd; Boere-Profeet; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe
Tilburgsche Courant
1-7-1939 29-7-1939)
- 't Was wel nie krek in Den Bosch te doen, mar allé... (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den jongen dokter; feuilleton in 3 afl. in
de Nieuwe Tilburgsche Courant 22-4-1939 8-5-1939)
- Twee oude vrouwtjes uit de Koningswaai
stonden gisterenavond te bibberen bij de generale repetitie en bij
het (weer) zien der Duitse uniformen merkte een harer op: "Jè, zò
was 't krèk. Wè gonge ze toch te keer!" (Jan Triborgh, pseudoniem
van John Majoie, in een serie van 4 artikelen uit de Nieuwe
Tilburgsche Courant over de feestelijkheden vanaf 27 oktober 1954
ter herdenking van de tiende bevrijdingsdag van Tilburg.)
precies, naar believen
- Rolf Janssen;
We hebben gezongen en niks gehad (1984) - twee kiendjes dès krèk genoeg
-
Dè waar naa krek iets veur oome Teun. (Jan
Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Kareltje Vinken; feuilleton in
10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 24-8-1940)
- Dè waar krek de goeie tijd om aon poëzie te doen. (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; Kareltje Vinken; feuilleton in 10 afl. in
Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 24-8-1940)
-
Huuk
- Dès krèk wèk wo - dat is juist wat ik wilde
zojuist, heel kort geleden
-
A.J.A.C. van
Delft - Is
iemand niet thuis, dan "is ie krèk weg", "komt seffens thuis" of wij
"komen saanderdags" of "van 't naagtemiddag mar weer is aon".(Nieuwe
Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
- Cees Robben -
krek passeerde daor n medje... (19660401)
- Cees Robben -
Ik krôj [kruijde] krek munne kreugel op den kaaibaand
unne kinkenduut kepot... (19711119)
om
precies te zijn - precisering
- Knap was ze krek nie... (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; De
nuuwe dokter; feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940 17-2-1940)
- "Jè, dè-d-is-et em krek," zee oome Teun... (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet
Heerkens svd; De nuuwe dokter; feuilleton in 4 afl. in Nieuwe
Tilburgsche Courant
27-1-1940 17-2-1940)
- Hoe-t-ie eigenlijk hiet, weet ik ook zoo krek nie, iederendeen noemt
'm den Boemes. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd;
Boere-Profeet; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche
Courant 1-7-1939 29-7-1939)
-
Piet van Beers Allerhaande: t Waoter stao al in mene mond/ as
ik die plòtjes zie./ Mar... of ' t zo lekker is as t ôogt/ weet ik
zo krèk nog nie. (t Èlfde buukske, 2010)
-
Enquête over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -

maar
net, zo goed als precies
- en ie kwaam mar krek op tijd... (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet
Heerkens svd; Oome Teun in den trein; Nieuwe Tilburgsche Courant 16-9-1939)
- en dè ze heel den dag krek tien centen ha'n verteerd. (Jan
Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel,
afl. 6; Nieuwe Tilburgsche Courant 5-11-1938)
net op tijd
-
Theo de Wijs;
correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - k
Ham nog krek (feb. 1962)
- Stadsnieuws - Krèk dèk et deej dòcht ik: dè hak nie moete doen. (251107)
Bronnen
-
WNT - KREK, krekt - Men pleegt het woord te houden voor overgenomen uit
het Frans: (correct) en deze afleiding wordt gesteund door het voorkomen van
krekt (met de t van korrekt). - Precies, nauwkeurig, in orde, juist
-
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster, 1968)
- KREK - juist
-
C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn
moedertaal (1978) - KREK (krèk) bw, verbastering van 'correct'; voor een deel heeft het
de functie daarvan overgenomen; het betekent 1) juist, bij voorkeur
als bevestiging van een bewering; 2) zojuist, niet lang geleden.
-
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
kräk - bijwoord net, juist, precies?
-
Jan Naaijkens, Dè's Biks
(1992) - 1992 - krèk bw - juist, precies, net
-
Bosch
krèk - precies, juist, als bevestiging
krèk lèk
bijwoord
krèk = precies; lèk = gelijk
- Cees Robben -
krek lek unne meens (19551119)
- Cees Robben - krek-lek unne haauw-maauw (19560428)
- Cees Robben -
krek lek unne juin... (19880108)
kremieleke
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
kruimeltje
- Naarus
(pseudoniem van Bernard de Pont), in: Groot Tilburg 1941- Ik vèn
buvurbild, as ge naa is efkes wegdenkt dè t nie vuugt, dègge de
gaastvrouw nie beter zòt kunnen eeren dan deur oe bord af te lekken
tot t leste kremieleke toe...
krèmmelkòtje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
Pierre van Beek - te klein woonhuis (voor een gezin)
Henk van Rijen - 'krèmmelkòtje' - klein, miezerig huisje
Frans Verbunt - 'krèmmelhökske' - klein vertrek
- WBD -
III.4.4:225 'bekremmeld' = nauw, eng
- WNT - KREMMEN - dringen, in het nauw brengen. Afl.
KREMMELEN - dringen door iets dat nauw is kremmelachtig - van eene
woning enz.: te eng, te klein; KREMMELKOT
- een nauwe woning
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KREMMELKOT znw.o. - nauwe en belemmerde woning, waar men niet dan al
kremmelende kan binnengeraken.
krèmpeg
bijvoeglijk naamwoord .
- WBD -
gezegd van een paard dat last heeft van kramp in de benen; zo'n paard
wordt ook wel 'kramptrèkker' genoemd
- WNT - KRAMPIG = krampachtig
krenêel
zelfstandig naamwoord
kaneel
nog geen Tilburgse bewijsplaats
Noord en Zuid, jrg. 10, 1887, p. 11 Diverse Meijerrijse woorden
- Zoo spreken de Meierijers en schrijven
ook van (...) krenél ...
krèng
zelfstandig naamwoord
- WBD -
boosaardig paard
- WBD -
III.4.2:32 'kreng', ook: kadaver, 'dood beest', 'dode', 'lijk'
- WNT - KRENG 1) dood lichaam van een dier; 2) een waardeloos ding;
3)
scheldnaam voor dieren en menschen
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
znw.vr. - kreng, lastig, onhandelbaar paard of mens.
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRENG znw.v. en niet o. -oud, mager peerd; fig.: magere, kleine
krènk
zelfstandig naamwoord
-
Henk van Rijen - trapperhefboom (Eng. crank)
krèntebölleke
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van 'krèntenbòl'
klein
krentenbroodje (eenpersoons)
- Gezegde: Pierre van Beek - Hij heeter mar vier èn nog en krèntebölleke, èn dès nòg
òngeknaawd ook. - Hij heeft ze niet alle vijf.
krèntemik
zelfstandig naamwoord
-
Frans Verbunt - krentenbrood
- De
aanduiding krentenbrood mag uitsluitend worden gebezigd voor brood
met ten minste 30% krenten. (Koninklijk besluit van 4 juni 1998)
krèp
zelfstandig naamwoord
karbonade;
crêpe, (gekroest weefsel)
Cees Robben - ...of wilde krep... (19550205)
- WBD -
bepaald zijden, kunstzijden of wollen weefsel (II:860)
- WBD -
III.2.3:50 'krip' = lapje spek;
- WBD -
III.2.3:61
gebraden varkensrib
- WBD -
III.2.3:54
'krip' = gerookt vlees
- WBD -
III.2.3:63
'krip' = karbonade
Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en
uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kripke spek (I:50)
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - krèp zelfstandig naamwoord = kèrmenaaj
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KREP
(krèp) m - carbonade (ook: kermenèèj), deel van het geslachte varken
dat naar de pastoor gebracht wordt.
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
krap, zelfstandig naamwoord vrouwelijk - karbonade met twee, drie, soms vier ribben aaneen.
- WNT - KRIP (II), krep, znw.vr., mv. -pen. Van onzekeren oorsprong.
Benaming voor een lapje vleesch, in verschillende streken in
verschillende toepassingen.
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KREP of KRIP zelfstandig naamwoord mannelijk - snede spek of hesp
krèppôot
zelfstandig naamwoord
- WBD -
tussenklauwontsteking (bij koeien)
krèpsuuzjètte
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
uit het Franse crêpe Suzette, zeer dunne pannenkoekjes;
mogelijk een vondst van Robben zelf; niet elders aangetroffen:
- Cees Robben -
[Twee oudere dames onder elkaar] Wij waren vruuger net
zôô schôôn mee ons fiel-de-kros kousen en ons krep-suu-zjette
bloeskes... (19730720)
krès
zelfstandig naamwoord
crèche, kinderdagverblijf
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
70 04 09 - "In d'n Haaikaant komt 'n Krès, / Wè zò dè vur iets zèn?"
/ / Ik heb ze haorfèn uitgelee / Al gaaf dè wel wè laast: / "'n
Krès dè is 'n instelling / Die op de kiendjes paast."
Krètshèùs, et
Toponiem; het Krijthuis, onderdeel van Den
Eùlevlucht, op Korvel
Krijthuis (?)
- WNT - lemma krijten - krijthuis, door HUYGENS
(HUYGENS 2, 219 [1655]) gemaakt in den zin van: huis waarover men
schreit, huis der droefenis.
- ok Oel en de Paddewaaikes, het Kretshuiske en iets over tuiten...,
de blende Fiel
; Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van
de Korvelse revue Vruuger en naa, 1926.
- Zoo
kwaame we 't Kretshuiske vurbij
; Willem van Mook, voorwoord in
programmaboekje van de Korvelse revue Vruuger en naa, 1926.
Willem van Mook
Den Uilenvlucht was de verzamelnaam voor drie
grote weverswoningen. Ze stonden zeer afgelegen, op een open veld,
waar toen nog geen andere bebouwing was. Er voor, er achter en
bezijden niets dan weide, heide en bossen. In bet begin van deze
eeuw waren die drie huizen tot ruines vervallen en toch woonden er
toen nog mensen in. Het Kretshuis was het voornaamste van de drie.
De Keet en de Krucht waren dépendances van het grote Kretshuis
dat in het begin van de vorige eeuw, toen Tilburg onder Frans bewind
stond (1795-1813), gebruikt is geweest als Leprosie
(Melaatsenhuis). Omdat er in Tilburg gelukkig geen melaatsen waren,
bestemde men het voor quarantaine bij besmettelijke ziekten. (Nieuwe
Brabantse novellen; 1970)
|
- A.J.A.C. van Delft - De Korvelsche menschen praten nog van het
"kretshuiske", dat in vroeger jaren aan de Oerlesche straat gelegen
was en zooveel als een quarantaine, een leprozeninrichting was,
waarin zieke Kozakken en Fransche soldaten in desolaten toestand een
tijdelijk tehuis vonden. Van een regelmatige ziekenverpleging
schijnt daar geen sprake geweest te zijn. (Nieuwe Tilburgsche
Courant - 14 juni 1924; Van vroeger dagen 39: Het Ziekenhuis)
-
A.J.A.C. van Delft -... "de luizenparochie" [Korvel] , met het
"kretshuiske", dat zooveel als een quarantaine, een leprozenhuisje
was, waar lijders aan besmettelijke ziekte reeds tijdens den
Franschen tijd afgezonderd werden, en dat later - Tilburg is zijn
St. Rochusgesticht rijk geworden - werd omgebouwd tot twee
arbeiderswoningen, waar "Jans Kleevers" en de "Prutsmadame"
woonden... (Nieuwe Tilburgsche Courant - 29 november 1924; Van
vroeger dagen 50: Korvelsche brokskes intimiteit)
krèùd,
meervoud kruije
|

|
sintjaakòpskrèùd - kruiskruid -
senecio
|
hoefkrèùd - klein hoefblad -
tussilago farfara
|

|

|
boerewörmkrèùd / tanacetum
vulgare
|
sintjanskrèùd - sedum telephium
|
zelfstandig naamwoord
kruid,
'toekruid'
bôonekrèùd
- bonenkruid
-
Dirk Boutkan (1996) - (blz. 54) krèùd - kruije
- Dialectenquête 1876 - kruid (ui = eu van
Frans Meuse)- WBD -
III.4.3:250 sint-jaakòbskrèud - kruiskruid (Senecio)
251
hoefkrèùd - klein hoefblad (Tussilago farfara)
- WBD -
III.4.3:?? boerewörmkrèùd, wörmkrèùd - boerenwordkruid (Tanacetum
vulgare)
- WBD - III.4.3:366 sint-janskrèùd -
hemelsleutel (Sedum telephium) - WBD -
III.4.3:409 pèèlkrèùd - pijlkruid (Sagittaria sagittifolia), ook
genoemd: zwòlmstèrt
- WBD -
III. 2.3:128 'kruid', 'toekruid' = specerij
krèùdnaogel
zelfstandig naamwoord
kruidnagel
meervoud: kruinaogels
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
- wè
staode toch te snuffelen
-kruuk liever kruinaogels (seringen) dan
snoffels (anjers), mun dalidassen staon schôon maar ruuken nie
(10-03-1967)
zie ook:
krönaogel

Afbeelding uit het 'Tilburgs Leesplèngske' dat in 1997 door de
Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven. De
illustraties zijn gemaakt door Jan van de Wiel.
kreugel,
kreugeltje
zelfstandig
naamwoord
kruiwagen
-
N. Daamen - handschrift 1916 - "kreugel - kruiwagen"
- DIEFSTAL.
Ten nadeele
van A. v. H. Stevenzandschestraat is een kreugel ontvreemd.
Tilburgsche courant 04-04-1917, volledig bericht.
- Geef hier de
kreugel,
we rijen t'rug, er wordt nie geleverd, dur ons nie of dur niemand
nie, ge zult het zien. Uit: Brabantsche novellen door Frank
Klaroen (= Willem van Mook), Nieuwe Tilburgsche Courant 14-03-1930.
-
Daor hedde bevoorbeeld hulliejen oome Fons. Vruuger kwaamp ie langs
de deur mee innen kreugel, kneukels, krabbe..., 't jukt nie! Uit: Mos... mos... mosselen
Schets uit het Tilburgsche leven door
KRATS, Nieuwe Tilburgsche Courant 28 mei 1926.
'n kreugel" brengt de gedachte aan een kruiwagen. De
Noord-Brabantsche Tongval, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930.
- ...mar den dezen is net 'nen kreugel: ge moet
'm douwe! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van
Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 18-4-1939)
-
Hij moet er mee z'n neus bovenop gedouwd worren, hij moet er op den
kreugel naor toe gerejen worren! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens
svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe
Tilburgsche Courant 25-2-1939
18-4-1939)
- In piepend kreugeltje mee twee maande dr op, en innen meens dr
aachter, die riep "kneukels"
(Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in:
Groot Tilburg 1941; CuBra)
Pierre van Beek - "Daor 't volk is, is de
nering, zeej de mosselenboer en hij reej mee z'nen kreugel de kerk
in." Prachtig vinden we het woord "kreugel" voor kruiwagen. We
hebben wel eens ooit horen vertellen, dat dit zo'n typisch Tilburgs
woord zou zijn, dat men het eigenlijk nergens dan in onze stad
aantreft. We geloven, dat dit een beetje overdreven is. In ieder
geval hebben we het in de omgeving van Tilburg door niet-Tilburgers
ook wel eens horen gebruiken. (Tilburgse taalplastiek 6 Nieuwe
Tilburgse Courant zaterdag 11 maart 1950)
- Pierre van Beek - een "kreugel" is een kruiwagen; (Nieuwe
Tilburgsche Courant;
Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)
Anoniem 1959 Toen ging ie mee bukkum leure, mee de kreugel van de buur, Jaans pluisde wol, deej stukke, 't was genog vur brood en huur. (Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november
1959; Uit Tilburgs
folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst zie
KLIK HIER
- Theo de Wijs; correspondentie met Cees
Robben bezorgd door Guido de Wijs
- Rijd den kreugel mar deur t
deurgebint int schop (20-07-1962)
- Cees Robben -
Van unne kreugel worde nog is
lilluk ôôk... Daor krèède grôôte neusgaoter van en lang èèreme...
(19730330)
- Cees Robben -
Ik krôj [kruij] krek munne kreugel op den kaaibaand
unne kinkenduut kepot... (19711119)
Hij zaag de wèèvers meej de kreugel/ stukke brènge nòr den heer.
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: En euw heuvelse kèrk)
- Elie van Schilt; - Ok ut gepiep van unne kreugel waor unne
textielarbeier de stukken stof die zun vrouw gestopt had als
thuiswerk, wir trug brocht naor de fabriek. (Uit: Vruuger heurde
wij aanders; CuBra ca. 2000)
- Interview Hermans - 1978 - Op de
kreugel laag de kètting èn dan wier zôo, zo vèr ast was, war, dè
wier daor ammel opgehòkt toedè de kètting daoroover ophong, toen
wier ie gedrêûgd
(transcriptie Hans Hessels, 2013)
- Interview Hermans - 1978 -
dan vatte hij zene kreugel òf de vrouw
èn die ging dan leevere nòr et febriek mar de miste die din wèl de
manne, war, mar ast de vrouwe din dan wasset beeter dèt de manne
din
(transcriptie Hans Hessels, 2013)
►
KLIK HIER om het interview te beluisteren
- Audioregistratie 1978 - Nou èn dan moeseme meej ene kreugel èèrepel
gòn steeke... (Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans
Hessels)
\
Redactionele column in de Nieuwe Tilburgsche Courant
van 24 augustus 1938
- WBD -
Onder 'kruiwagen' (II 807) is het Tilburgse woord niet vermeld.
-
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - de burries van de kreugel bèùge deur ónder et gewicht
-
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - piepen as ene kreugel ('86) - versleten zijn
-
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - zen ziel rijdt óp ene kreugel (D'16)- het gaat hem voor de wind
-
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KREUGEL zelfstandig naamwoord mannelijk - kruiwagen, Frans: brouette
- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
znw.m. (kruigen, kreugen) 1. kruiwagen, 2) lompe, eigenzinnige kerel
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kreugel (krt.83)

Kaart
uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in
Noord-Brabant; 1937

-
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- KREUGE - kruiwagen.
-
Leo Goemans - Leuvens taaleigen, 1936 - KRUIWAGEN - kruewu:gel
-
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - 'kreujge' zelfstandig naamwoord - kruiwagen
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kreugel - kruiwagen (Brab.)
- WBD -
(II:2826) 'kreujgəl' -
kruiwagen, 'plattə
kruiwaogə' - platte kruiwagen (II:2827) 'bakkruiwaogə' -
bakkruiwagen 'miskruiwaogə' - mestkruiwagen 'bətónkruiwaogə'
- betonkruiwagen 'stêênkruiwaogə' - steenkruiwagen


uit: Kroniek van de Kempen 1994



Afbeelding
uit Kroniek van de Kempen - 1990

Léon L'Hermite - Oogsten


David Teniers -17de eeuw
Kreugelèkker
toponiem
Kruiwagen-akker
De precieze
ligging is niet bekend

Nieuwe
Tilburgsche Courant
28-12-1929 Keeke van Broekhoven, anoniem
kreugelratte
werkwoord, eigenlijk alleen gebruikt om een kinderspel aan te
duiden; vervoegingen zijn niet bekend
zoveel als: kruiwagen spelen; bekender is: kreugelgatte
spel van twee personen (meestal kinderen); een ligt op de grond,
twee tilt de benen van een op alsof het de handgrepen van een
kruiwagen zijn; een drukt zich op zijn handen omhoog; zo lopen ze
tot een het niet langer volhoudt.

- Cees Robben -
Vadder... wimmis kreugelratte... (19660708)
- Moeder!
Ons Fie doet kreugelratte. [- Interview (audio) uit 1978 met het
echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]
kreugeltje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van kreugel
kruiwagentje
- Cees Robben -
Mn haande vol blèène van t kreugeltje douwe...
(19570309)
krèùjer
zelfstandig naamwoord
- WBD -
steekband onder het kapgebint, ook 'schôor' genoemd.

Waterkruik,
aangetroffen bij archeologisch onderzoek naar het Kasteel van de
Hasselt. Ill. uit: Graven naar het kasteel van Tilburg, H.
Stoepker 1986
krèùk,
krökske
zelfstandig naamwoord, kruik om uit te
drinken; de kruik waarin fabrieksarbeiders drank (van
jenever tot thee) meenamen naar het werk
1. kruik
blèkke
krèùk - drinkkruikje van de fabrieksarbeider
...meej
men krökske nòr et wèèrk...
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Ötverkôop )
2.
bijnaam, spot- of geuzennaam van een Tilburger
- 'ne
krèùk = een kruikezeiker = een Tilburger
Cees
Robben - ...Want van afkomst... n kruik.. (19561006)

- Cees Robben -
Dees is naa de kruik/ die vruuger, ge wit wel...
(19551126)
- Cees Robben -
Ge bent uit t laand van de kruike... (19570727)
- Cees Robben -
Vur de kruiken uit de stad... (19570316)
- Cees Robben -
En m jofel laoten laachen/ Naor de kruiken aon de
kaant (19590613)
- Cees Robben -
Lekker zoet kruikje (19671103) [Prent bij de geboorte
van de 150.000ste Tilburger.]

Cees
Robben - (detail uit Prent van de Week 19790209)

Cees
Robben - (detail uit Prent van de Week
19660916)

Cees
Robben - (detail uit Prent van de Week
19600226)
- Aaltij in et pronte (zôo et paast vur ene
krèùk)... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel
1960-1980; uit: 'Kèk zeej aauwe Giel')
-
...want dèmme krèùke zèn daarop gòn we hier groot. (Lechim;
pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Tilburg op
zn bèst)
- Naauw gao unne wever ok vort grôôts op zunne
stiel/ En 't Kruiken dorp wordt 'n stad deur zunne textiel...
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Tilburg op zn bèst)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Jos de krèùk = Jos van Rijswijk (67)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Jan de krèùk = Frans Verbunt (80)
- WBD -
(III.2.1:125) 'kruik' = kruik
-
Dus vraog ik oe van krèùk toe krèùk:/ Verheur tòch mèn gebèd.
(Henriëtte Vunderink, Gebèd toe Peerke Donders, uit: Tis de moejte
wèrd; 2011)
3.
naam van een Tilburgs speciaalbier

Menukaart van een Tilburgs café, Tilburg
2018.
► krökske
► krèùkin
krèùkebrölòft
zelfstandig
naamwoord
kruikenbruiloft; de folkloristische bruiloft aan het begin van
carnaval
Èn dan hèmme
nòg de krèùkebrölòft, de krèùkemis en et krèùkekonsèrt. (Ed
Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

Carnavalspatch, 2020; foto - WTT -
krèùkestad
zelfstandig
naamwoord, eigennaam
spot- dan
wel geuzennaam van Tilburg, met name gedurende carnaval; de stad van
de kruikenzeikers
- Hij en zij, Van Oeffelt en Jaans, ieder mee 'n volle vraacht, zoo
haawen ze dr blije inkomste in kruikenstad. Uit het land der
Brabantsche week, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930, door
W.v.M. = Willem van Mook.
- Allee Willem
II, naa mot et gebeure/ zón kaans hèdde nòg nôot gehad/ Dè zèède
verplicht, nie allêen aon oe èège/ mar èffegoed òn hil de
krèùkestad. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel
1960-1980; uit: Allee Willeke II)

krèùkezèèk
zelfstandig naamwoord
-
Henk van Rijen - 'kröökezèèk' (textiel) urine die, in een kruik van thuis werd
meegenomen naar de fabriek en gebruikt werd in de appretuur i.p.v.
ammoniak.

Op een
bouwschutting rond het afgebrande pand van Febo, Heuvelstraat 2018.
Foto Margriet Bekkers, 2019.

Afbeelding uit het 'Nuuw Tilburgs Leesplèngske' dat in 2020 door de
Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven in
samenwerking met Stadsmuseum Tilburg en Bibliotheek Midden-Brabant
en Erfgoed Tilburg. De illustraties werden verzorgd door Ruben de
Bruijn.
krèùkezèèker
zelfstandig naamwoord
kruikezeiker,
vroeger een spotnaam voor een Tilburger, tegenwoordig een geuzennaam
-
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - krèùkezèèkers
-
N. Daamen - handschrift 1916 - "kruikzijkers - Tilburgsche kruikz... (scheldnaam)"
- A.J.A.C. van Delft - Het geven van scheld- of
bijnamen is iets dorpsch, dat hier geleidelijk verdwijnt, al vindt
men in den volksmond er nog heel wat terug. (...) Dat de Tilburgers
als verzamelnaam een minder kies woord als "Kruikezeikers" te
accepteeren hadden, evenals de inwoners van Goirle "Ballefrutters"
(...) is bekend. De afkomst is meermaals wel terug te vinden, en
voor Tilburg is het een reeds meermalen ontleende eigenaardigheid,
die verband houdt met het bezigen der menschelijke urine voor het
textielbedrijf. Een eerenaam alzoo! (Nieuwe Tilburgsche Courant -
zaterdag 27 april 1929; 'Van vroeger dagen' 111: 'Spreektaal')
- A.J.A.C. van Delft - Het is wel een ordinaire
bijnaam, die men eertijds de bewoners van Tilburg vereerde door hen
"kruikenzeikers" te schelden, doch de eigenaardige naam wordt zeer
verklaarbaar als men weet dat oudtijds voor het vollen der lakens
een volmolen gebruikt werd. De oudste molen in Tilburg dateert
volgens Dijksterhuis, waaraan we dit ontleenen, van 1799 en was
gebouwd aan de Hoeve. Om de vollersaarde voor haar doel geschikt te
maken werd zij vermengd met urine. Deze vloeistof had hier daardoor
een zekere handelswaarde en werd daarom met zorg verzameld.
Hanewinkel beweert, dat een arbeidersgezin jaarlijks voor 30 à 40
gld. van dit kostbare product kon verkoopen. (Nieuwe Tilburgsche
Courant - zaterdag 21 april 1923: 'Van vroeger dagen 25:
Pikanterie')
- Anoniem: Deze naam spruit voort uit het feit,
dat Tilburgers voorheen hun urine in kruiken bewaarden om ze aan de
fabrikanten te verkoopen toen de benodigde ammoniak voor de
appretuur der wollenstoffen nog niet in den handel was. Dr.
Dijksterhuis, die in zijn "Geschiedenis van
Tilburg" ook aan dit feit herinnert, wijst er op, dat
arbeidersgezinnen met dezen "handel" f 30 à f 40 per jaar
verdienden. Een en ander dateert uit het begin der vorige eeuw.
(Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 8 december 1933, 'Folklore 2')
- Lechim
(pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,Zôo lèève zonder kaskenaoi/ dès schonder èn
veul rèèker./ Dan gaoder grôot op agge heurt:/ daor gao ene
Krèùkezèèker.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
58 01 17 - Ge het zò van die aorge meensen / Die denken dèsse
linker zèn / As ikke, omdèk mar ne gewone / Kruike..
(jè
ge-wit-wel) ben.
- Stadsnieuws - Ik zèè
tòch liever ene Krèùkezèèker as enen Ballefrutter (060509)
- Piet van Beers, uit: 't Elfde buukske, ca. 2009:
'Ruud Vreeman'
Ik ben geboren in Loon op Zand
maar
ons moeder dat was ´n "kruikin".
Toen ik vijftig jaar terug, hier wonen kwam.
Paste ik er ook zo maar niet in.
DUS:
Als je nu kijkt naar "Onze Ruud"
Dat is helemaal gene kruikenzeiker,
die is nog "splinternuut"
Ruud Vreeman komt, van boven de Kalie
en ie kreeg in 't begin al flink op z´n falie.
Want
hij zette z'n eigen en de kruikezeiker
(als symbool van de kruikenstad) flink in de kijker.
en ontlokte zodoende 'n heftig dispuut.
Maar
Ik neem Onze Ruud dat niet al te kwalijk.
Want "Onze Ruud" die is pas nuut.
Als ge straks bent gesetteld in de stad van de kruiken
En ge bent wat gewoon geraakt aan onze gebruiken.
--Dat gaat niet van eigens-- dat gaat niet acuut--
Dan hoor je er voort bij Ruud, dan ben je niet meer nuut.
---Absoluut---

Bouwschutting. Spoorlaan, bij renovatie
Rabo-bank. 2015.
- Ruud Damen & G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - Carnavalsvierders noemen zich 'krèùkezèèkers' of kortweg 'krèùke'
- Van
Doremalen & Spapens - KRUIKEZEIKERS, Mythe en werkelijkheid van
een Tilburgs fenomeen (2004)
-
tis Tilbörgs tròts. / Onze krèùkezèèker! (Henriëtte Vunderink, De
krèùkezèèker, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
- Ed Schilders
in Tilburg magazine (okt. 2007) 'Urine voor landbouw en textiel'
►
Ed Schilders over de kruikenzeiker bij Cees Robben
-
Trottoirtekst. Kleine tegel met tekst, in de vloer van een bushalte
op de Heuvel (foto 2018). 'Kruikenzeikers zijn tegellovers'.
Waarschijnlijk promotie van de tegelfabrikant.

Foto: CuBra
2018.


Voetgangersstoplicht
Willem II-straat. Bij rood laat het licht een kruikenzeiker zien,
bij groen loopt hij met zijn kruik over. Het stoplicht is een
kunstobject van Marieke Vromans en Irene Vermeulen. De slogan is:
Nie zèèke mar kèèke. Foto: CuBra 2019.
►
Meer foto's met
kruiken.
krèùkin
zelfstandig naamwoord
vrouwelijke inwoner van Tilburg; minder
algemeen dan 'krèùk' voor de mannen.
- Piet van Beers: Ik ben geboren in Loon op
Zand/ maar
ons moeder dat was ´n "kruikin". ('Ruud Vreeman', in: 't
Elfde buukske - ca. 2009)
- Piet van Beers - ´t Zèn allemòl meense die we
moete beminne/ Gullie kènt ze toch ôok, gij krèùk èn krèùkinne.
('Bemint uw evennaaste als uzelve'; 2008)
krèùm
zelfstandig naamwoord
energie
kruim,
klein afgebrokkeld stukje van een of andere spijs; het
zachte binnenste van brood in tegenstelling tot de korst
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - òch èèrm stèùversmikske, wè hèdde tòch wèèneg krèùm
(D'16) - ... wat stel je weinig voor!
- Pierre van
Beek - "Dà
hee heel wà kruim gekost!" - Dat was hard werken. - Daar heb ik veel
moeite voor moeten doen. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen
afl. 5; 25 augustus 1959
-
Henk van Rijen - dè zal hil wè krööm kòsse - dat zal veel energie vergen
- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
znw.vr. 'kruim' - het zachte binnenste van brood;
zegsw.'
erges kröm aachter zette' - ergens kracht achter zetten.
- WNT - KRUIM
2) b) iets fijns, goeds, bruikbaars; degelijkheid, kracht
krèùmel
zelfstandig
naamwoord
kruimel
- Mandos -
Brabantse Spreekwoorden (2003) - krèùmels is ók brôod - de laatste restjes moeten ook op
- As dè
zô is gewist, van ons moeders onderbroek, waor wij in ieders geval
niks van kosse zien en wij dus hillemol nie aon han meuge denken,
dochte wij wel dè onze vadder dus hil wè te doen gehad heej om op de
bestemde plaots te komen, as de brôodkrèùmels em al te veul staken,
zôas dè in de volksmond hiet. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1,
Tilburg 2006)
krèùn,
kröntje
zelfstandig naamwoord
bladdragende
takmassa
- WBD -
III.4.83 'kruin' = takken (collectief)
kreune
zelfstandig naamwoord
kreunen
Dialectenquête 1887 Willems - kreune - krunde - gekrund - ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij
krunt
krèùpe
werkwoord, sterk
kruipen
Cees Robben - 'Daor kröpt zo veul vrije tèèd in war'
Dialectenquête 1887 Willems - krèùpe - krôop - gekroope - in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij
kröpt
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. - st.ww. intr. - kruipen
krèùs,
kröske
zelfstandig naamwoord
kruis,
kruisje
- WBD -
'krös' - achterste deel van het paard, ook genoemd 'aachterkaant', 'broek'
- Hij is erg nauw in 't kruis. - Hij is zeer
consciëntieus, gewetensvol. (A.J.A.C. van Delft; 1961; in: Nieuwe
Tilburgse Courant, Bekoring van dialect; Typische zegswijzen uit
onze streek; uit de volksmond opgetekend)
- Theo de Wijs; correspondentie met Cees
Robben bezorgd door Guido de Wijs
- Ik zweet kruis en munt bij mekaare
(en mot sasse as unne rèèger) (17-10-1966)
- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido
de Wijs
- dè hek echtig nie gedaon, krûîske sterven en honderd
duuzend èzere botterhammen eten (17-08-1964) [kröske stèèreve:
zogenaamd iets zweren, plechtig beloven]
Cees Robben - mar dès ók men êenegst krèùs; zèède meej oew krèùs
kóntènt;
- Ammol
han zun krökske bedder/Waor ze durre zèèk in moese doen
Uit: Unnen
droom, Ad van den Boom, circa 2005.
-
Zon meidje wies hillemol van toeten noch blaoze, die ha as
waorschuwing van thèùs meejgekregen: Hou God vur oew ôoge en
oew
haand veur oew krèùs. (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant,
1952 - en krèùs - tweej krèùze
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - poepe dègge krèùs nòch munt kunt zien ('16) - m.b.t. een tiptop
dametje
- WBD -
krèùsroej (II:1009) - kruisroede (onderdeel weefgetouw)
Frans Verbunt - èlk hèùs hee,j zen krèùs, de klèène van hout, de grôote van
goud
- WBD -
(III.3.3:99) krèùs, grafkrèùs = grafkruis
- WBD -
(III.1.3:121) 'kruis' = zitvlak van een broek
- WBD -
III.3.3:106 'veldkruis', 'wegkruis' = veldkruis
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - 'krùis' zelfstandig naamwoord - kruis
krèùsbild,
krösbild
zelfstandig
naamwoord
kruisbeeld
Elken
aovend stond der dan wel den êene of aandere fanaat meej un krösbild
te zwaaien op de prikstoel. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo
van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg
2007)
krèùse
werkwoord, zwak
kruisen
- WBD -
krèùse (II:1037) - kruisen: sprong wisselen; ook: spròng wissele
of ooverspringe
Dirk Boutkan (1996) - verleden tijd: krèùste naast kröste (blz. 59)
krèùsheer
zelfstandig naamwoord
kruisheer
(kloosterorde)
1929 -
A.J.A.C.
van Delft - "Zoolang ze vrijen, zijn het minnebroeders, doch getrouwd worden het
kruisheeren." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)
1964 - Pierre van Beek -
Ja, hoe gaat het
eigenlijk met die mannen: "Zolang ze vrijen zijn het minnebroeders, getrouwd
worden het kruisheren". (Tilburgse Taalplastiek afl. 15; Nieuwsblad van het
Zuiden, 21-10-1964)
1969 - Cees Robben -
Toen we nog vreeje waarde unne echte minnebroeder... Naa zèèdevört
unne kruisheer... (19641231)

1998 - Henk van
Rijen - wè zèède toch ene kröösheer - wat ben je toch een bandiet!
- WTT - 2012 - De
uitdrukking is een woordspel met de twee kloosterorden
minderbroeders en kruisheren. Minderbroeders zijn franciscanen (Ordo
Fratrum Minorum, O.F.M.), volgelingen van Franciscus van Assisi;
naastenliefde kenmerkt hun streven. Kruisheren behoren tot de Orde
van het Heilig Kruis (Latijn: Ordo Sanctae Crucis, OSC); het gezegde
is uiteraard gebaseerd op de uitdrukking dat iets of iemand 'een
kruis', een last, is; vergelijk 'ieder huisje heeft zijn kruisje'.
krèùshout
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen - 'krööshaawt' - kruishout, aftekenhaak voor timmerlieden
krèùsing
zelfstandig naamwoord
kruising
- WBD -
krèùsing (II:1047) - kruising: dichtheid van de binding
krèùslènt
zelfstandig naamwoord
- WBD -
'krèùslènte' - ploeglijn (het leidsel dat gebruikt wordt bij het
ploegen)
krèùslievenheer
zelfstandig naamwoord
kruisbeeld
krèùswèg,
kröswèg
zelfstandig
naamwoord
kruisweg
Elke
mèèrge liep ie, op un holleke naor de kerk. Hij ging nie naor de
mis, nèè, hij deej dan de krösweg, elke mèèrge, hij ha enne
kröswegmanie. (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg,
Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
krèùthöske
kruithuisje;
toponiem - precieze plaats niet bekend; mogelijk verbastering van
Krètshöske (zie hier)
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 -
èn Keej de Pèlder die daor
bij et krèùthöske wonde, witte gij dè nòg in den Bèrndèèk òf in de
Oerlesestraot was dè toen
èn dan ginge ze rije op en hondekèèr want
zij was zon hil dikke! (transcriptie Hans Hessels 2014) ►
Klik hier voor audiofragment
krib
zelfstandig naamwoord
- WBD -
paardekribbe (houten of stenen voerbak)
- WBD -
III.2.2:27 'krib', 'kribbeke' = wieg
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRIB, KRU- Dialectenquête 1887 Willems - znw.v.- kribbe.
Spr. 'Op
de krib bijten' - komen als alles opgeëten is.

Reclameposter voor een humoristisch theaterstuk door de Tilburgse
tekenaar/ontwerper Charles Verschuuren.
kribbebèèter
zelfstandig naamwoord
- WBD - windzuiger (paard dat lucht in de mond zuigt en daardoor oploopt),
ook genoemd 'kribbenbèèter', 'zèùger', 'wèndzèùger' of 'wèndhapper'
- WBD - kribbebijter (paard dat telkens in de krib bijt of met de tanden op
de bodem van de krib stoot), ook genoemd (speciaal in de Hasselt) 'kribbebèèter'
- Zie WNT, lemma Krib onder afleidingen

Figuur op een staldeur, ontstaan door
het kribben van een paard. Opmerkelijk is, dat de voorstelling lijkt
op een paard dat ergens overheen springt. Afbeelding uit een
videoclip van een interview met Tom Waits op YouTube. Volledige
clip:
http://youtu.be/3FVp2ipKEJw
- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
krɪbənbe.tər
zelfstandig naamwoord mannelijk - kribbenbijter, kribbebijter; ook fig. kribbig, korzelig
persoon.
-
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRIBBIJTER, KRUBBIJTER zelfstandig naamwoord
mannelijk - iemand die van een ander niets
verdragen kan 2) peerd dat in de kribbe bijt; gierigaard, vrek
kribbòrsel
zelfstandig naamwoord
vrouw
met haar op de bovenlip
-
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - en vrouw meej ene
kribbòrsel (Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1970) - (paarden hebben haren op
de bovenlip, waarmee ze de krib of voerbak uitborstelen)

Schilderij
van Osias Beert (detail) - Stilleven met krieken (kersen) - 17e eeuw
kriek
zelfstandig naamwoord
krekel;
instrument om op te krikken; oneetbare bes; kers
en z'n
eugskes die blonken as krieke... (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut,
De paoter en de kinkenduut, 1941)
- WBD -
III.4.2:217 kriek, 'heikriek' - krekel (Acheta domesticus e.a.)
- WBD -
III.4.5:91 kriek - oneetbare bes, ook genoemd: vergifbeezie
- WBD -
III.4.3:160 kriek - haagappel, vrucht van de meidoorn
- WBD -
III.2.3:168 'kriek' = kers
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - kriek
mannelijk 1. krekel; 2. instrument om op te krikken
- WNT - KRIEK - 1) bep. kers; 2) krekel; 3) houtskool
... 'ne
witte maaidoornboom, die 's zomers vol lekkere krieken hong. (Kubke
Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 2;
16-10-1929)
krieke,
krikke
zelfstandig naamwoord
houtskool
- WBD - krieke - houtskool (de verbrande houtresten)
-
N. Daamen - handschrift 1916 - "krieken of krikken - houtskool"
- WBD - (III.2.1:250) 'krik' c.q. 'houskool'
- WBD - (III.2.1:256) 'krikken' = bluskool, ook genoemd: 'brandende as', of
'sintels'
-
Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en
uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - krikke (III:20),(VI:44,VII:54)
-
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - krikke zelfstandig naamwoord mv - houtskool
-
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KRIEKEN
v., alleen mv.: houtskool.
- WNT
in Limb., de Kempen en Brab. een benaming voor houtskool, inz.
brandende houtskool.
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KRIEKEN worden hier genaamd de bakkers-houtskolen van takken-bossen
of ander klein hout.
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
KRIKKEN (totaal uitgedoofde) houtskool, voor vulling v.
strijkijzers.
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRIK znw.v. - houtskool, inz. brandende
kriekzwart
bijvoeglijk naamwoord .
pikzwart
(naar een bepaalde kers, de kriek) zo zwart als een stuk houtskool
-
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - kriekzwart
bijvoeglijk naamwoord . zwart als een stuk houtskool.
-
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRIEKZWART, KRIEKZWERT bvw. - pekzwart
kriel
bijvoeglijk naamwoord
- WBD - III.2.3:162 'kriel' = onvolgroeid (vruchten), ook 'benepen'
- WBD - III.4:324 'kriel' = iets klein in zijn soort, ook 'opneukerke'
krieleke
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
- WBD - krielkip, ook 'krielhènneke' genoemd
Stadsnieuws - de boerin ha vur der plezier en tôom krielekes; vur de aajer hoefde
ze et nie te doen (181006)
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRIELEKE(N) znw.o.- slag v. zeer kleine hoenders
- WNT - KRIEL - 1) klein mensch of kind; 2) kleine kip (bep.soort)
enz.
kriemel
zelfstandig naamwoord
PM
kruimel
- WBD -
III.2.3:126 'kriemeltje' = kleine hoeveelheid eten
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KRIEMEL m - kruimel
kriemele
werkwoord, zwak
Henk van Rijen - kriebelen
- WNT - KRIEMELEN - 1) wriemelen, 2) een gevoel van jeuk veroorzaken, jeuken
krikkel
bijvoeglijk naamwoord .
teer,
secuur; korzelig, geprikkeld; fragiel
Henk van Rijen - 'priegel' - erg klein, secuur
Lozziemaoken
is en krikkel wèèrk
Pierre van Beek - en krikkel geval - een teer geval
- Cees Robben -
Ons Ketoo is toch zôô krikkel,
war.. ge het ze zôô op de kaast... (19840413)
- Cees Robben -
Wè-dis onze pa toch krikkel, moeder... (19710611)
- Audioregistratie 1978 - Onze vadder dè was
enen èchte bondsman, war, mar omdèttie meej alles goed meej et
febriek öt de wèg kos, kossie nòg al es en woordje zègge bij de
petrôon mar (
) ast mar zonne krikkele was
(interview met dhr.
Hermans, transcriptie door Hans Hessels)
Henk van Rijen - wèt is et tòch en krikkel bòske - ... een teer knaapje
Stadsnieuws - Ons
buurvrouw waar mar en krikkel meenske, mar kwèèke dèsse kos.
(181009)
Piet van Beers Naoderhaand moete nie maauwen: ...jè, dè blyft 'n
krikkel ding. (With Love; 1982-1987)
Piet van Beers Nòdderhaand moete nie maawe: jè, dè blèèft 'n
krikkel ding. (Brabants - A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2
(1958) - 1; z.j., ca. 2005)
- WBD -
III.4.2:36 krikkel - schuw (van een dier); ook; bang, 'schichtig'
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRIKKEL bvw - oploopend, gauw gestoord, korzelig
Verh.KRIKKEL
bijvoeglijk naamwoord - hachelijk, kritiek, kregel; (van melk gezegd) op het punt
staande zuur te worden.
- WNT - KRIKKEL bijvoeglijk naamwoord Het woord wordt (uitsluitend
in een deel van Zuid-Nederland) in eenige uiteenloopende
beteekenissen gebezigd, maar behoort waarschijnlijk toch in alle
opvattingen bij het ww. KRIKKEN. 1. licht breekbaar; 2. weinig
kunnende verdragen, oploopend, lichtgeraakt, korzelig.
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
krɪkəl,
bijvoeglijk naamwoord 1) licht breekbaar, teer; 2) weinig kunnende verdragen, licht
geraakt.
krimmeneel
uitroep
crimineel!
Die is wèl
getrouwd! Mee 'n dochter van Door de Vries en dè wit-ie-zelf ook,
want ie hee twaalf gegooid hurre! Krimmeneel wen vrammes is dè!
(Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van
Brabant 4; 2-11-1929)
- Cees Robben -
Krimmeneel.... Wèn paoskiep...... (19560331)
krimpe
werkwoord,
sterk
krimpen
krimpe
- krómp - gekrómpe
Dirk Boutkan
(1996) - (blz. 27)
in 2e pers. en 3e pers. enk. presens wordt in het cluster mpt de p
verzwegen.
krint,
krintje
zelfstandig naamwoord
krent
- Cees Robben -
Gij meut de krintjes nie uit de mik pölleke...
(19750516)
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - Ge kunt meej de fiets van dêen krint nòr daander. variant- zie
beek
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
znw.vr - krent
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRINT zelfstandig naamwoord v. - krent
- WNT - KRENT, gewestelijk, bijvoorbeeld te Antwerpen: KRINT
krintebòl
zelfstandig
naamwoord
krentenbol
Piet van Beers Griepepidemie: Èn ene zak meej krintebolle...
(Spoeje doemmeniemer; 2009)
krintemik
zelfstandig naamwoord
krentenbrood
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - '..
kreeg op z'n mieter meej 'ne gròte krintemik'
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'mene
lèkkere krintemik'
Cees Robben - ...in dn krintemik gebakke...
(19681108)
- Cees Robben -
n krintemikske (19540731)
Frans Verbunt - 'krèntemik'
Piet van Beers Advertènsies leeze: oover taarte, brôod èn oover
krintemik. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
krɪntəmik
zelfstandig naamwoord mannelijk - wittebrood waarin krenten gebakken zijn.
Jan Naaijkens, Dè's Biks
(1992) - 1992 - krintemik
zelfstandig naamwoord - krentebrood
krispendènsie
zelfstandig naamwoord
correspondentie,
briefwisseling
De krispondentie mee oome Teun waar veuls te
eenzijdig om lang schoon te kunne staon... (Jan Jaansen; pseudoniem
van Piet
Heerkens svd; Naor oome Teun; Nieuwe Tilburgsche Courant 24-2-1940)
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
krɪspəndänsi,
zelfstandig naamwoord vrouwelijk - korrespondentie
krip
zelfstandig naamwoord
gezegd van een lapje spek
- Bron: Woordenboek van de Brabantse
dialecten III, 2, 3 Eten en drinken (2004)
Beschrijving van het WBD: Een reepje spek, al dan niet reeds
gebraden.
Waardering voor Tilburg door WBD:
zeldzaam.
krispendêere
werkwoord, zwak
corresponderen
"Ik heb geheurd," zee de vrouw van den
burgemeester, "dè-t-ie geregeld krispendeert mee ministers... (Jan
Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; n Staandbild in Baozel;
feuilleton in 4 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 20-5-1939 17-6-1939)
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
krispənde.rə(n),
zwak werkwoord intransitief korresponderen, aansluiten (van bussen en treinen bv.)
kroebele
werkwoord, zwak
over
de rug strijken (van kinderen gezegd)
-
kroebele - kroebelde - gekroebeld
kroebeljaacht
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen - krioelende kinderen, massa kinderen
kroefele
werkwoord,
zwak
kroefelen,
waarschijnlijk een variant op kraffelen, krabbelen, vooral op
schaatsen
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
61 12 29 - Ons Sjefke kroefelt op z'n frieskes / As n rat over t
ès...
krògske
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
kraagje
verkleinde vorm
van 'kraog', met vocaalkrimping
krökske
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
kruikje
Cees Robben - ik vulde steeds men krökske
Cees Robben - ons drinkeskrökske waar ok blauw
...wörom dan
gin blauw krökske? (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd
knipsel 1960-1980; uit: Tis allêen de naom)

Nieuwe
Tilburgsche Courant 3-6-1904 (volledig bericht)
kròkstêen
zelfstandig naamwoord
vruchtenpit
- WBD -
III.2.3:153 'kraaksteen' = steenvruchtpit
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRAAKSTEEN (uitspr. krokstieën) zelfstandig
naamwoord mannelijk - kerse- of kriekesteen (uitspr.
ook: kroksteen)
- WNT - KRAAKSTEEN - In Z.-Nederl. de gewone benaming voor eene kerse- of
kriekepit. Reeds bij Kiliaan.
kròkstoel
zelfstandig naamwoord
- WBD -
(III.2.1:89) krokstoel = kinderstoel
kròkte
werkwoord, persoonsvorm.
kraakt(e)
Cees Robben - et körsje kròkt in mene mónd
2e + 3e pers.enk.tegenwoordige tijd van 'kraoke', resp. verleden
tijd
kròlstart
zelfstandig naamwoord
- WBD -
(Hasselt) varken, ook genoemd 'vèèreke' of 'kuus', en elders 'kuus'
of 'vèrke'
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. - zelfstandig naamwoord
mannelijk - staart die krult 'enen hond m'ne krolstart'.
- WNT - KRULSTAART, -steert - 1) een krullende staart; 2) een dier met een
krullenden staart, inzonderheid een varken.
kròltje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
Henk van Rijen - kraaltje
Dirk Boutkan (1996) - (blz. 95) ik zal oe kròltjes geeve
krom
bijvoeglijk naamwoord
krom; dat wat niet recht is; gebogen; in de volkstaal zeer vaak
gebruikt om vergroeiingen van lichaamsdelen aan te duiden; daarnaast
als bijnaam die naar het gebrek verwijst, en dan niet noodzakelijk
als spotnaam
1. Niet recht
-
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - króm hout braandt eeve
goed as rèècht (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) -
ook mindere kwaliteit kan voldoen
2. verwijzend naar een lichamelijk gebrek, een lichamelijke
onvolkomenheid
-
WNT - lemma KROM - Van menschen bij wie de rug en de heele gestalte
van nature of door ouderdom, ziekte, hard werken, lang bukken enz.
gebogen is; in Z.-Nederl. gewoonlijk van menschen bij wie de beenen
gebogen zijn. Soms algemeener in den zin van: verdraaid, mismaakt.
-
WNT - lemma KROM - Van afzonderlijke deelen van het lichaam, die van
nature of door eenige oorzaak, ouderdom, vermoeienis enz., gebogen
zijn. Ook degene die zulk een lichaamsdeel bezit, heet krom; eene
bepaling voorafgegaan door van zegt, aan welk lid hij gebrekkig is.
2.1. Gebrek aan de voet
-
A.J.A.C. van Delft - Toen koning Lodewijk Napoleon in 1809 het dorp
Tilborch bezocht (dat direct na dit bezoek bij K.B. van 18 April
1809 tot stad verheven werd), is aan Zijne Majesteit (die door het
volk wegens zijn voetgebrek zeer oneerbiediglijk ook wel de "kromme"
of de "lamme Louis" genoemd werd) eene Memorie overhandigd...
(Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 26 september 1923 - Van
vroeger dagen 29: De Tilburgsche Lakenhal - Voorkeur voor het
Nederlandsche fabrikaat)
-
Willy van Rooy - Hij stond op... wenkte en nam ons mee naor 'n
kaomer waor allemaol witte kromme voeten van gips op de kaast
stonden, net as bij ons Mozart en Beethoven. U moet een schoen die
extra breed is." (in: Moeilijke voeten, uit: Schôon en lilluk,
1983)
2.2. Gebrek aan de benen O-benen, X-benen
-
A.J.A.C. van Delft - "Stien Ollie" (Mutsaers) was een kleine
gebochelde petroleumventer met kromme beenen, die met zijn armelijk
ezeltje menigmaal het mikpunt der vaak onbewust zoo wreede
schooljeugd was. (Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 24 september
1927; Verdwenen en verdwijnende Tilburgsche Typen 1)

Stien Ollie - foto Regionaal Archief Tilburg
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 -
èn die [Stien Ollie] ha en paor kromme bêene, die stonde zôo (maakt kennelijk een
gebaar
)
vruuger jè, toen heetie op de febriek gewèrkt gehad bij
van Dooren èn toen heetie toen òn de aast gehange, zon drèèfriem,
heetie òn de aast gehange èn daor heetie toen en paor van die krom
bêene van gekreege. Die waare toen gebrooke èn toen hèbbe zem gezèt
gehad èn die waare vort krom
(transcriptie Hans Hessels 2014) ►
Klik hier voor audiofragment
-
A.J.A.C. van Delft - Sekwa, de kwakzalver, die onder oorverdoovende
muziek boeren, burgers en buitenlui op de markten met kajapoetolie
'n pijnlijke behandeling deed ondergaan, waardoor jicht- en
reumathieklijders tijdelijk van hun pijn bevrijd werden, had tot het
versje geïnspireerd van: Sekwa is gekomen, en Sekwa die is daar./ En
heb je 't niet verzonnen, hij geneest ze allegaar,/ Van jicht of
reumathiek,/ Hij geneest je met muziek. Elders zong men daarvoor: En
heb je niet gelezen,/ Al in die Bossche krant,/ Dat Sekwa is
gekomen/ Al in ons Vaderland?/ Al heb je kromme beenen,/ Of heb je
rummethiek,/ Dan ga naar Sekwa henen,/ Die geneest je met muziek.
(Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 7 juni 1930; Van vroeger
dagen 159: Spotrijmen 3.)
-
Jan Jaansen - Wie boer Van Stokkum zoo van buiten bekeek, stond veur
'n raodsel. Boer Van Stokkum ha aaltij 'nen langen blauwen kiel aon,
die toe op z'n knieën afhong en z'n beene waren zoo verdimmes krom
dè z'n knieën wel twee voet van mekaar stonden as ie z'n voeten
tegen mekaar ha staon - en 't groot raodsel waar dan dees: hoe die
beene boven weer bij mekaar kossen komen... (uit: Oome Teun en de
Iemkers - door A. Wibbelt, naoverteld deur P. Heerkens S.V.D., 1940)
Pierre van Beek - Avonden achtereen daverde door de zaal van de
Liedertafel aan de Willem IIstraat het schone lied: "Hebt ge kromme
benen,/ Jicht of reumatiek,/ Ga naar Sequah henen,/ Die geneest je
met muziek." (Het Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 18 maart
1971; Dokter Sequah - Charlatan zet Tilburg op stelten - Staaltjes
van kwakzalverij in de vorige eeuw.)
- Cees Robben -
De staand (...) van de letter X/ (...) Op kromme pôôt
en teene... (19621214)
-
Rolf Janssen - hebt ge kromme benen/ jicht of reumatiek/ ga naar
Sequah henen/ die geneest je met muziek (...) Sequah is gekomen/ wat
heeft hij gedaan/ de dubbeltjes meegenomen/ en de krommen laten
staan (liedtekst over de beruchte kwakzalver Sequah; in: We hebben
gezongen en niks gehad, 1984. Tekst & muziek opgegeven door Mevrouw
Van Hout, Tilburg)
-
Lodewijk van den Bredevoort - Opeens ging de deur open en onze pa
zaag un dame, nou dame, hij zaag un vrouw meej van die bêen waor gin
model òn zaat, net kolommen en nie al te lang, de kaomer
binnenstappe. Die bêen van der waaren ok un bietje aon de kromme
kaant, net of ze op jonge lèèftèèd al pèrd gereeje ha. (pseudoniem
van
Jo van Tilborg; uit: Kosset den brèüne eigeluk wel trekken 2, 2007)
-
A.J.A.C. van Delft - Toen kwam er nog een politie-heer,/ Zeer dik
van buik en kromme beenen,/ Het was precies een aangekleede beer.
(Uit het volkslied Achter de Hemeldeur, tekst en melodie van Jan
Viool. Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 29 juni 1929, Van
vroeger dagen 121: Jan Viool 1)
► bril, met een bril lopen
2.3
Gebrek aan de rug, veroorzaakt door zwaar werk
-
Piet Heerkens - Want
Mieke was al oud,/ sjandoedelida, sjandoedelidee,/ d'r neus was rood
en nat en koud,/ d're rug zo krom as kreupelhout (uit: DenÖrgel,
1938)
-
Leo Heerkens - en 'k
ploeter m'n eigen haost krom. (Uit: Herinneringen, in: De mus,
Piet Heerkens, 1939)
-
Piet Heerkens - ...'n
menneke, oud en krom... (uit: VROUWKE MISÉRE, in: Vertesselkes,
1941)
-
Jan Jaansen - "Nou
kijk er eens aon," riep oome Teun, "da zijn me de heeren, die mar
gaon waandelen en de boeren mar laoten werken da ze 'r krom van
worren!" (in: Ouwe Vrienden - door A. Wibbelt, naoverteld deur P.
Heerkens S.V.D., 1941)
-
Mandos-Van de Pol -
Gij zult vant wèèrke ginne krommen rug krèège (Jij werkt niet hard)
-
Willem van Mook - De
meeste werklozen echter waren wevers,die gewend waren recht te staan
tussen hun getouwen. In de Witsie (thans de wijk ' t Zand) moesten
ze krom staan en spitten. Waarvan ze het spit in de rug" kregen en
tien gulden per week.Nog niet de helft van het loon dat ze a s wever
verdienden. (uit: Manke Nol, in: Nieuwe Brabantse novellen, 1970)
-
Wim van Boxtel - 'ne kromme, zeere rug hebben/ en nog zeuven
ongemakke... (uit: Abraham fist, in Brabants Bont, 1979)
2.4 Gebrek aan de neus
-
Naarus - ... in [een] pèpke in zn kwèk dèt er onderstenbove in
hong, in kromme neus mee nen drup er aon... (in: Brieven van 'n
oud Tilburger, 1940)
2.5 De overtreffende trap van krom

Keeke van Broekhoven; illustratie bij het artikel van
Lambert de Wijs
-
Lambert de Wijs - Geheel Tilburg wandelde vroeger naar Broekhoven en
verder langs de Ley, dat was het eenigste Zondagsgenot, ja zonder
dat was 't voor den Tilburger geen Zondag geweest. Dan was 't druk
in de herberg van Keeke, 'n typisch oud vrouwtje met kromme neus, 'n
bocheltje, d'r eeuwige kapmantel en als ze sprak... ze had 'n
mummeltje, zegt Louis Melis. Keeke was de beroemdheid voor de lui
"uit de stad". We zien ze hier voor ons en velen zullen zich haar
nog herinneren, de waardin, die voor haar klanten zorgde als 'n
moeder en tot wie de Tilburgers daarom zoo gaarne gingen. Ze zit
naast de hooge kachel de gewasschen flesschen te droogen. (Nieuwe
Tilburgsche Courant - donderdag 19 mei 1932, Eene wijle in
Oud-Tilburg)
3. om uitwerpselen aan te duiden
-
Piet van Beers; "Ik hèb 'n kiep," zeej Dikken Dree/ die, èlken dag
twee aajer leej"./ 'n Witte èn 'n kromme,/ zôo zal 't wèl zèèn,
verdomme. (uit STÈÈRKE VERHAOLE, 2008; CuBra)
-
De
- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kròm/krómp, bnw en bijwoord krom: krom aeier - kromme eieren,
menselijke en dierlijke uitwerpselen, inzonderheid van de haan.
4. toegepast op dieren
-
WBD
-
króm staon - gezegd van koeien die moeilijk ('strómmelèèchteg')
lopen
-
WBD
-
króm - kreupel (van een paard), ook genoemd (Hasselt) 'kreujpel'
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KROM bijvoeglijk naamwoord - kreupel: 't pèrd stoj
krom.
5. voor geldgebrek
in
de uitdrukking 'krom staon' = slecht bij kas zijn
-
Henk van Rijen - 'kromstaon' - gebukt gaan, zorgen hebben, kreupel
zijn
6. als bijnaam
-
Elie van Schilt; - Heur moeder was ur één van dun kromme Kees, ge wit
wel dun diëe mee unne nist van virtien jong (uit: ' Waare onze naome
soms nie goed?, CuBra, circa 2003)
-
A.J.A.C. van Delft - Er was een huishouden met dertien kinderen,
waarvan elk gezinslid een spot- of bijnaam droeg. Zoo telde men er
bij: de Jood, de Kromme, de Mol, den Baard, de Loerd, den Holderie,
de Kriek, de Poel en het Tennebrukske. (Nieuwe Tilburgsche Courant -
maandag 5 mei 1930, Van vroeger dagen 154: Spot- en bijnamen)
-
Karel de Beer - Kromme Sofie - Sophie (?) van Oudheusden - omdat ze
krom liep. Proper vraawke, dat n snoepwinkeltje dreef in "de
Koningswei" (op de hoek van de Kortestraat en de Oranjestraat.) (Uit
Tilburgs Bijnamenboek, 2000)
-
Karel de Beer - de Kromme Poot Raaymakers - mede-eigenaar van
stoffenzaak Hubert Melis in de Heuvelstraat, omdat hij mank liep
(had één korter been). (Uit Tilburgs Bijnamenboek, 2000)
-
Tony Ansems - Ut was misschien wel lomp,/ Mar waren w'onder ons/ Dan
noemde wy hum "De Kromme" (uit: Frater Chromatius; van de cd
Tilburgse liedjes 3, 2011)
kròmke
zelfstandig naamwoord
kraampje
verkleinde vorm van 'kraom, met vocaalkrimping
krömmel, krummel
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen - kruimel

uit: Kroniek van de Kempen 1994
krommenèèrm
zelfstandig naamwoord; samentrekking van krom en èèrm
kromme-arm, kromme arm
in
het gezegde meej de krommenèèrm lopen of gaan, met de kromme arm
gaan of lopen
-
WTT -
2013 Het gezegde heeft in Brabant en dus ook in Tilburg meestal
betrekking op het aanbieden van een geschenk aan een vrouw in het
kraambed. Vaak bestond dat geschenk uit levensmiddelen die in een
mand gedragen werden, en die dus aan de kromme, de gebogen
elleboog werd gedragen. Daarnaast echter ook in andere betekenissen.
Hoppenbrouwers (Taal van Kempenland) vermeldt dat de korf werd
afgedekt met een doek omdathet niet gepast werd gevonden te koop te
lopen met het cadeau.
1 Gezegde - op kraamvisite gaan
-
WBD -
III, 3.2 lemma Op kraamvisite gaan - De benaming met de kromme arm
gaan verwijst volgens het Kempenlands Woordenboek naar het cadeautje
dat men meenam op kraamvisite. Opdat niemand zou zien wat erin zat,
hield de bezoeker het onder de arm gekneld. In Vught neemt men
versnaperingen of levensmiddelen mee voor de kersverse moeder.
Verspreid in Tilburg en Peelland; ook in Breda, Dongen,
Raamsdonksveer, Loon op Zand, 's-Hertogenbosch en Geldrop.
-
PM - meej de krómmenèèrm - op kraamvisite
-
N.
Daamen - handschrift 1916 - "Ze gan mit den krommenairm als ze
visites gaan maken en nemen dan een koek of mik mede, hoofdzakelijk
bij kraamvisites"
-
Karel de Beer - ene krommen èèrm - "meej ene krommen èèrm binnekoome
" wil zeggen: iets bij zich hebben (bloemen of iets lekkers) als men
bij iemand op bezoek komt. met name op kraamvisite. (Bijnamenboek,
2000)
-
Bosch krommenèrrem - 'me' de krommenèrrem komme'- op kraamvisite
-
C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KROMMENARM, mee de krommenèèrm gaon - op kraamvisite
gaan met een korf vol geschenken aan de gebogen arm (Of van
'kraam'?)
-
Jan
Naaijkens - 'kròmmenèèrm' zelfstandig naamwoord - kromme arm; 'meej d'n krommenèèrm'
(Dès Biks)
-
A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - krommenerm -
geschenk dat door vrouwen die op bezoek komen aan een kraamvrouw
gegeven wordt.
2 Een geschenk brengen aan de pastoor, met name na de slacht van het
varken
-
Pierre van Beek - "Mee de kromme errem (arm) lopen" raakt ook de
pastoor, al behoeft dit wel enige uitleg. Vroeger - en in sommige
dorpen wellicht thans nog - was het het gebruik, dat er in de
slachttijd bij de boeren "iets van het varken" naar de pastoor werd
gebracht, 'n "kermenaai" (karbonade) bijvoorbeeld. Dit gebeurde dan
in de hengselmand, die uiteraard aan "een kromme arm" werd gedragen.
De uitdrukking betekende derhalve, dat men wat van de slacht naar de
pastoor bracht. Er gaat het verhaal van zo'n dorpspastoor, die
belangstellend bij het slachten stond te kijken en zich zichtbaar
een beetje te opvallend in de voorpret verheugde, waardoor hij van
de boer het volgende raadseltje op te lossen kreeg: "Witte gij,
meneer pastoor, het verschil tussen O.L. Heer en dees vèrken? Nie?
dan za'k 't oe zeggen: Onze Lieven Heer is veur alle minsen
gestorven en dees vèrken veur mijn alleen". (In: Nieuwsblad van het
Zuiden, Tilburgse Taalplastiek - Nr. 9, zaterdag 18-07-1964)

Cees Robben - detail Prent van de week 3 augustus
1957
kromstaon
werkwoord, sterk
Frans Verbunt - kreupel zijn
krönaogel
zelfstandig naamwoord
kruidnagel,
'kruinagel', 'kruidnaogel', 'naogelgrèùs'
Henk van Rijen - "zèn öllie kröötnaogel pèèrs of wit?" - zijn hun
seringen ...?
- WBD -
III.4.3:184 krönaogelbôom - sering; ook genoemd: knaogelblòm
Bosch
kruinagel - kruidnagel, seringen
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
znw.m. - kruidnagel, sering
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRUINAGEL zelfstandig naamwoord mannelijk - kruidnagel - Jan Naaijkens, Dè's
Biks (1992) - krönaogel
zelfstandig naamwoord - kruidnagel,
sering
Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en
uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kruinagels (I:74)
Jan Stroop, Sprekend een Westbrabander, 1979, 1981 - krönaogel (I:109)
- WNT - KRUIDNAGEL - In Z.-Nederl ook KRUINAGEL
krontje
kroontje
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
kròntje
zelfstandig naamwoord verkleinde vorm
kraantje
- Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) - krontje
Cees Robben - men neus lópt as en kròntje;
verkleinde vorm
van 'kraon', met vocaalkrimping
kröntje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
Henk van Rijen - kruintje
krontjespèn
zelfstandig naamwoord
kroontjespen
krôon,
krontje
zelfstandig naamwoord
kroon
bladdragende
takmassa; alle boomtakken samen
- WBD -
kroon (v.d. paardehoef), ook genoemd 'krôonraand' of 'haorbaand',
(Hasselt): 'hòrbaand'
Cees Robben - Wie krèègt laoter den grótsten krôon in den heemel?
- WBD -
schèrkrôon (II:994) - scheerraam, grote haspel; ook: schèrraom,
schirraom, schèèrmeule, haspelmeule genoemd
- WBD -
krôon (II:1032) - kroon (soort haspel); ook: haspelkrôon, haspel,
stèr
- WBD -
krôonlètjes (II:1032) - kroonlatjes; ook; lètjes of
krôonspèèle
- WBD -
krôonpin (II:1032) - kroonpin; ook: pin of spil
- WBD -
krôonblòk (II:1032) - kroonblok; ook: haspelblòk of type staander
- WBD -
III.4.5:83 krôon - takken (collectief), ook genoemd kòp, gezwaaj,
bundel of bussel takke.
- WBD -
III.4.3S85 kroon - boomkruin
krôone
werkwoord, zwak
kronen
krôone
- krónde - gekrónd ook in tegenwoordige tijd vooaalkrimping: gij/hij krónt
krôop
kroop
verleden tijd van 'krèùpe'
kroot
zelfstandig naamwoord
kroot,
biet
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - as ge krooten it dan kakte bloed (JM'50) - het is je eigen schuld
- WBD -
III.2.3:104 'krootje' = rode biet
kròp
zelfstandig
naamwoord
krop van een
vogel, met name van een duif
- Cees Robben -
Die staon mekaar gewoon uit de krop te voeieren...
(19810814) [Robben gebruikt de uitdrukking figuurlijk voor een
stelletje dat staat te tongkussen]
Vunderink -
òf vroolek soms ge-èèrmd, èn ok bij toere/ stòn ze mekaaren öt de
kròp te voere. (Henriëtte Vunderink, Raoze mòndag, uit: Tis de
moejte wèrd; 2011)
kròpbrôod
zelfstandig
naamwoord
tarwebrood
met zemelen, zemelenbrood
- WBD - III.2.3:190 - kropbrood: Hoogerheide en Tilburg
kröpt
persoonsvorm;
tegenwoordige tijd
2e + 3e pers. enk. van 'krèùpe'
kruipt
- Cees Robben -
Daor kröpt zô veul vrije tèèd in war... (19770624)
krösbild
zelfstandig naamwoord
kruisbeeld
- WBD -
III.3.3:50 - krösbild = kruisbeeld
- WBD -
III.3.3:51
- krösbildechristus = corpus
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRUISBELD znw.o. - kruisbeeld
krösboog
zelfstandig
naamwoord
kruisboog,
vereniging van kruisboogschutters
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- Wèl bè de krösboog gewist! Krösboog zèèk wèl ôot bij gewist! Mar
aanders, aanders
Nèù, dè was toen mar en gezèlschap onder mekaare,
zo mar en vereenegingske dègge zôo, jao, meej en man òf tien
twaalef, zak zègge, dègge dan zon, zon, zon dinge had èn dègge es op
en plòts hier òf daor es nòr toe gingt, dègge es ene keer gingt
schieten èn zôo
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
kröske
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
kruisje;
eindstadium
van de H. Mis: Bij
et kröske de kèèrk öt gaon
- Cees Robben -
In mn kaomer pronkt n kröske
(19700220)
- Cees Robben -
Zonder irst n kröske te maoke... (19720707)
- WBD -
(III.3.3:145) kröske - zegen aan het eind van de mis
- WBD -
(III.3.3:185) kröske - een kruisje maken
kröskenulleke
zelfstandignaamwoord
kruisje-nulletje
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Kröskenulleke Kruisjenulletje Spelletje op papier of in het zand
waarbij je om de beurt spelend in een 9-vaks vierkant drie kruisjes
of nulletjes op een rij moet zien te krijgen.
kröskestèèreve
iets
beloven; onder kinderen! een 'eed' afleggen met twee gekruiste
vingers, middelvinger over ringvinger.
Kon ook betekenen: iets onaangenaams niet verder vertellen, of
versterking van de belofte om een afspraak na te komen.
Meestal
eerst als vraag gesteld, waarna degene die iets 'zweert' het woord
als uitroep herhaalt.
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - varianten op 'kröske stèèrve': kröske
stèèrven èn hónderdduuzend èèzere bótterammen ópeete ('70)
(Als dat niet klopt, eet ik mijn pet op '70)
- gezegd om
iemand te overtuigen van de waarheid of oprechtheid:
- Cees
Robben -
Ik zal pront betaole... kröske stèrreve... (19540821)
kröspunt
zelfstandig naamwoord
kruispunt
Dirk Boutkan (1996) - (blz. 33) 'krèùspunt' (er kan klinkerverkorting optreden)
krösweg
zelfstandig naamwoord
kruisweg,
de veertien staties in de r.-k. kerk
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - kèèken as en hèllegebildje
dè van de kröswèg is gevalle (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1971)- beduusd kijken
- WBD -
III.3.3:178 kröswèg bidde, de kröswèg doen = de kruisweg bidden
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRUISWEG zelfstandig naamwoord mannelijk - de afbeelding van de lijdensweg van Jezus
kröwaoge
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen - kruiwagen, 'kreugel'
Krucht, De
zelfstandig naamwoord, toponiem, onderdeel van De Uilenvlucht, op
Korvel
- Krucht is hier waarschijnlijk een verbastering van krocht,
bedoeld als benaming voor een primitief of verborgen bouwsel
Willem van Mook Den Uilenvlucht was de verzamelnaam voor drie
grote weverswoningen. Ze stonden zeer afgelegen, op een open veld,
waar toen nog geen andere bebouwing was. Er voor, er achter en
bezijden niets dan weide, heide en bossen. In bet begin van deze
eeuw waren die drie huizen tot ruines vervallen en toch woonden er
toen nog mensen in. Het Kretshuis was het voornaamste van de drie.
De Keet en de Krucht waren dépendances van het grote Kretshuis
dat in het begin van de vorige eeuw, toen Tilburg onder Frans bewind
stond (1795-1813), gebruikt is geweest als Leprosie
(Melaatsenhuis). Omdat er in Tilburg gelukkig geen melaatsen waren,
bestemde men het voor quarantaine bij besmettelijke ziekten. (Nieuwe
Brabantse novellen; 1970)
Henk van Rijen - 'de Krucht' - jammer- en kreunonderkomen van leproserie 'Den
öölevlucht
kruije
zelfstandig naamwoord; plur.
van 'krèùd', met d-syncope
kruiden
- WBD -
III.2.3:128 'tuinkruiden', 'kruiden
werkwoord,
zwak
kruien
Henk van Rijen - de aase ötkruije - het vuile werk doen
Frans Verbunt - van kruie krèède lange èèrme èn grôote neusgaote
Dialectenquête 1887 Willems - kruie - krój - gekroje ik krui,gij/hij kruit
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
st.ww., tr.en intr. - kruien: 1) een kar terugduwen (door een
paard), 2) molenaarsterm, 3) een kruiwagen voortduwen, 4) (van muren
gezegd) wijken, een weinig uit het gelid gaan.
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - krèije ww - kruien
kruijenier
kruidenier
'kruidenier'
met gesyncopeerde d
krukke
werkwoord, zwak
krukke
- krukte - gekrukt
- WBD -
(van een paard) strompelend lopen bij het aantrekken
Henk van Rijen - (textiel) - houten vorken die ondersteboven in de grond werden
geplaatst en waarop de gelijmde 'kèttings' gedroogd werden.
- WNT - KRUKKEN - 1) sukkelen met de gezondheid; 2) sukkelen, knoeien e.d.;
3) schertsend: iemand voor kruk uitschelden
krukstoel
zelfstandig naamwoord
- Van Dale - met een smalle, rechte rugleuning
N. Daamen - handschrift 1916 - krukstoel leuningstoel
krulle
werkwoord, zwak
krullen
maken; spannen
Frans Verbunt - et zal er krulle! - het zal er spannen
krulle - krulde - gekruld
Cornelis - C. Verhoeven; Herinneringen aan
mijn moedertaal (1978) - krullen ww. - behalve in de zin van 'krullen maken' ook onpers.
gebruikt in de uitdrukking 'het zal er krullen' - het zal er spannend toe
gaan, er zullen klappen vallen. (Van een wateroppervlak dat
rimpelt?)
- WNT - KRULLEN c) 3) Oneigenlijk voort niet effen, niet kalm zijn,
opgewonden zijn e.d.
krupsie
zelfstandig naamwoord
kwaal
van
Franse 'corruption' = kleine kwaal, ziekelijke gril, treurige toestand
van lichaam en geest.
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - aaltij krupsies hèbbe (We '37)
N. Daamen - handschrift 1916 - "krupsies - hij hee aaltij allerlei krupsies (kwalen)"
- WNT - KRUPSIE - wsch. uit 'corruptie'. Gewoonlijk in 't meervoud gebruikt
voor: lichamelijke kwellingen, klein ongemak.
kruuskefiks
zelfstandig naamwoord
Crucifix
Waarschijnlijk een contaminatie van crucifix
en kruisje.
- Jacques R.W. Sinninghe: Te Tilburg wordt wel
eens onder de drempel van het huis een "kruuskefiks" gelegd, terwijl
te Zevenbergen onder de mat een kruisje wordt geschoven. Vaker wordt
gebruik gemaakt van een kruisduit (een oud, met een kruis gemerkt
muntstuk), om het kwaad verre te houden (Waspik, Bokhoven, Vught) of
van een kruissleutel ('s Grevelduin-Kapelle, Sint-Willebrord). In:
Brabants Heem, jaargang 1, pagina 112.
kuijer
zelfstandig naamwoord
wandelingetje, ommetje
- Cees Robben -
Bende aon oewe kuier, Karel..? (19850802)
kuijere
werkwoord,
zwak
kuieren,
langzaam wandelen, een ommetje maken
Op de
Spoorlaan is 't mistal nie druk en as ge daor dan hillemol op oe
eentje te kuieren lopt... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek;
Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
kruk
zelfstandig
naamwoord
kruk,
onhandig persoon
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
66 05 13 - Verleeje week laas Trees de kraant, / Kèèk over d'ren
bril / En vroeg: "n ramp, 'n ongeluk, / Wès daorvan t verschil?
// De Tiest docht irst hèèl efkes nao / Mar toen zee dieje kruk: /
"As gij in 't knaol zôt vallen Trees / Was dè n ongeluk. // Mar
haolde iemand jou d'r uit / Dan zò dè volgens mèn / Van n onneuzel
ongeluk / n Ramp geworre zèn."
kuiere
werkwoord,
zwak
kuieren,
ontspannen lopen, wandelen; met name na de maaltijd
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
59 06 05 - Ik kuierde d'n hofpad op / Om naor m'ne slaoi te kèken.
kulleke
zelfstandig naamwoord
Zegsman Ad Vinken - klein kind (vertederend)
Zegsman Ad Vinken - wèdist tòch en kulleke, war
S&S
KUL: klein, nietig ventje: e kulleke van e manneke (Corn. II 97)
- WNT - KUL (4) a) flauwe vent, sul (S&S: deze betekenis is secundair)
Bosch
kulleke - liefkozend woord voor een klein kind
kullevoe
zelfstandig naamwoord
fopperij
-
N. Daamen - handschrift 1916 - "kullevoe - dat 's kullevoe (dit is fopperij)"

Kommetje
zonder oor,
aangetroffen bij archeologisch onderzoek naar het Kasteel van de
Hasselt. Ill. uit: Graven naar het kasteel van Tilburg, H.
Stoepker 1986
kumke
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
1. kommetje
- dim,
van 'kóm', met vocaalkrimping
Dirk Boutkan (1996) - (29) kwalitatieve mutatie: kom - kumk; (51) kumke/ kummeke
Mar mijnheer, vat toch nog 'n köpke koffie, 't
zijn zoo'n kleine kumkes, 't is de moeite nie werd. (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; Boere-Profeet; feuilleton in 5 afl. in
de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 29-7-1939)
- Cees Robben -
Mn kumke wiegelt zôô detter de
koffie uit-kwaanselt... (19660826)
- Cees Robben -
...n kumke koffie, Kupke? (19860131)
- WBD -
III.2.1:186 'kommetje' = kopje
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUMKE
o - kommetje, vooral: koffie- of theekopje zonder oor.
Bosch
kumke - kop of kom zonder oor.
2. plant
- WBD -
III.4.3:426 "kommetjes' = waternavel (Hydrocotyle vulgaris)
De gewone
waternavel (Hydrocotyle vulgaris) is een moerasplant die behoort tot
de klimopfamilie (Araliaceae).

Waternavel
kumme
samentrekking
kunnen we
- Cees Robben -
Dan kunme slaope gaon... (19670428)
- Cees Robben - Hij haauwt lang weg mee zunne gaoren-bol... Dan kumme
niet gaon katsele.. (19671215)
kundet
samentrekking
kun je het
- Cees Robben - Misschien kundet beseffe (19600916)
kunne
werkwoord, sterk
kunnen
Dirk Boutkan (1996) - kunne - kón/kós - gekund
-
Dialectenquête 1887 Willems - kunne - kós(se) - gekunne: ik kan, gij/hij kunt
- Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post)
- as ze dè konnen; ze han et beeter zôo kónne laote
...ze moesse doen al wè ze kosse om er 'n
stökske veur te steke... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd;
feuilleton Bad Baozel, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 18-2-1939)
...die twee kosse mekare nie zoo goed lije, ziede... (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1;
Nieuwe Tilburgsche Courant
1-10-1938)
Daor
waren lollige bij, die goed kosse koken en dieter niks van bakten.
(Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - dè bumke zal daor moejlek kunne groeje
- Cursus in Tilburgs krantenrubriek circa 1940 - (26) 'Na kumme wir gestaoig ónroke'
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - GEKUNNEN: derde hoofdvorm van 'kunnen'
kunningkòp
zelfstandig naamwoord
koningskop
- WBD - bepaalde maag van een koe
- WTT 2012 - zie het lemma in
WBD I:3,363; het gebruik wisselt zeer, zodat het
niet eenduidig is welk deel van de koemaag bedoeld wordt; met name
wel de lebmaag.
kunsbooter
zelfstandig naamwoord
margarine
Frans Verbunt - margarine
Henk van Rijen - 'kunsbotter'
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - 'kunstbooter'
kunsèèsbaon
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen - kunstijsbaan
kunsmis
zelfstandig naamwoord
- WBD - kunstmest
kunsmisspraajer
zelfstandig naamwoord
- WBD - kunstmeststrooier (machinaal), ook 'kunsmistzaajer' genoemd
kunstenèèr
zelfstandig naamwoord
kunstenaar
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KUNSTENÈÈR zelfstandig naamwoord mannelijk - kunstenmaker
kunstwol
zelfstandig
naamwoord
- A.J.A.C.
van Delft - Opmerkelijk is wel, dat de kunstwol, die tegenwoordig op zoo veler
tong is, reeds in het verleden tot een volksgezegde was, hetgeen
blijkt uit de uitdrukking: "'t Is allemaal kunstwol", hetgeen
beteekent: Het is maar waardelooze rommel; het is bedrog; 't is
verneukerij. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni
1929)
kuntje
zelfstandig naamwoord verkleinwoord van ►kont
kontje,
gatje
-
Lechim - Triske hee 'n hansjupke aon/
Geborduurd mee 'n hundje/ Dè is zó hullie moeder zee/ "Fèn wèrm aan
dur kuntje". (Michel van de Ven; ongedateerd knipsel uit de
Tilburgse Koerier, circa 1970)
- Piet van Beers; "'t Heej op z'n kuntje, 'n
paor grôote zwèère." (CuBra; 2008)
- Piet van Beers; As de daoge korter worre/ èn der is wèènig licht/
dènke kiepe bij der èège/ Ik haaw m´n kuntje dicht (Uit: 'n Verse
aai; Cubra, 2008)
- Elie van Schilt; - Op één van die fabrieken
zaag ik "Toosje" ze werkte in de stopperij, ik viel subiet vur
Toosje, vergaat de'k al un medje had. Toosje was blond, niks gin
verftroep, natuurblond van dur éégen, wangen om zó in te bééten,
vuur rooie lipkus, néé, ok hier hasse gin lipstift vur nóódig, un
paor borsjes, die ondeugend hun nuske vuréut stóóken, un schóón
strak kuntje en un onderstel, daor niks op af viel te keuren.
(Cubra; 2009)
Uitdrukkingen
-
Et zal oew kuntje vaore/et zal oew gatje vaore - Het zal je
tegenvallen
-
2020 - Er komt voor jou een zware tijd aan: - dè zal oew kuntje
vaore! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron:
KLIK HIER )
- Cees Robben -
Toen ie weg was zin ze ammol/ Det zn kuntje vaoren
zô...(19670623)
-
Henk van Rijen - dan zal oew kuntje kèrmes viere - dan zul je ervan langs krijgen
- WBD - III.1.4:194 'met uw kontje in de boter vallen' = geluksvogel
verkleinde vorm
van 'kónt', met umlaut
Uiteinde van een brood - als laatste afgesneden, meer korst dan
brood
Dan sneej ze irst de witte mik/ ènt kuntje daorvan dè kreeg ik/ De
smaok daorvan vergeet ik nôot/ nao alle daoge roggebrôod.
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Kèrsmes vruuger...)
Bijnamen
Anron van de Wiel - Maar een kroeghoudster aan
de Koemarkt (dat was bij het slachthuis aan de Enschotsestraat) had
een, wat A. Jacobs noemde, "partos posteriorus" dat zowat 15 cm te
hoog stond. Dus heette zij Kuntje Reijnen... (Transcriptie in
website HET GEHEUGEN VAN TILBURG; 2007; Bijnamen vóór 100 jaar;
tekst uit manuscript van 'Postscriptum' - op basis van een
manuscript in Regionaal Archief Tilburg ca. 1920, coll 370, nr. 75).
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - kuntje kèlder = eigenares klein snoepwinkeltje (Blz. 92)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - et
kuntje = A.S.H. Martin, conmoderator van het Odulphuslyceum (blz. 103)
[zijn kin had de vorm van een achterwerk(je)]
Kupke
eigennaam Jacobus, verkort tot Kobus, verkleind
- Cees Robben -
Ons Kupkes-schutters-eugskes (19560714)
- Cees Robben -
...n kumke koffie, Kupke? (19860131)
kurf
zelfstandig
naamwoord
korf
-
dus kènder, as ge ze mee d'ren kurf op den Heuvel ziet dan
weet-te gellie hoe laot 't is! Uit het land der Brabantsche week,
Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930, door W.v.M. [Willem van
Mook] .
kusmokkis
samentrekking
kus me ook eens
- Cees Robben - Kusmokkis (19621123 - complete tekst)
kusse
1 zelfstandig naamwoord
kussen
hoofdkussen, het kussen waarop men slaapt
Lodewijk van den Bredevoort - Ze ha der haore
los over et kussen liggen. Ons moeder ha van dè lange haor tot op
der kont. (Uit: Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? - 2007)
Frans Verbunt - twee gelôove op êen kusse, daor slòpt de duuvel tusse
Dirk Boutkan (1996) - verkleinde vorm: kussetje
kussen
waarop men zit
- A.J.A.C. van Delft - Op éénen Vastenavend,/
Hier ne stoel en daar ne stoel, /Op iedre stoel een kussen. (Nieuwe
Tilburgsche Courant - 9 maart 1929 - Van vroeger dagen 104:
Kinderspelen 1)
- A.J.A.C. van Delft - Hij weefde al dit/ Hij
weefde al dat/ En hij weefde 'n kussen al onder z'n gat... (Nieuwe
Tilburgsche Courant - 23 januari 1930 -Van vroeger dagen 150:
Kinder-rijmen)
bij paarden
- WBD -
kusses - vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst van
een paard, ook genoemd 'schoft'
- WBD -
hòmkusses - haamkussens (de vilten binnenbekleding van het haam)
- WBD -
kusses - (Hasselt) - zadelkussens (voor een paard)
2
werkwoord
kussen, zoenen; zwak werkwoord
Leo Heerkens - ... zal 'k oe wakker kussen,
meidje? (Uit: DE NON; 1940)
Frans Verbunt - kusse meude gerust mar van et meekaniek moete afblèève
kussespèlleke
zelfstandig naamwoord
speldenkussentje
samenstellende
elementen zijn omgekeerd vóór het diminutiefsuffix.
Pierre van Beek Een curieus geval hebben wij altijd gevonden, wat
men in Tilburg van een speldenkussentje maakt. Men spreekt hier
namelijk van "kussenspelleke". Men draait het eigenlijke woord dus
radicaal om, waarbij als bijzonderheid nog komt, dat de
verkleiningsuitgang meteen ook maar geplakt wordt aan het woord,
waar hij juist niet bij thuis hoort. (Tilburgse taalplastiek 12
Nieuwe Tilburgse Courant dinsdag 25 april 1950)
kut
zelfstandig
naamwoord
vrouwelijk
geslachtsdeel
zowel de
uiterlijke als inwendige delen worden bedoeld
- WBD -
III.1.1. lemma vrouwelijk geslachtsdeel kut, vooral
noordelijk Tilburg
- WBD -
III.1.1. lemma schede kut, vooral noordelijk Tilburg
kuukele
werkwoord,
zwak
vallen
WNT:
omkukele
Ons
moeder waar meej mèn op den èèrm van den onderstre tree van de trap
gekukeld en ha der béén gebroken. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1,
Tilburg 2006)

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.

Brabantse
kuukskes, gefotografeerd in september 2021 bij bakkerij Eigenzinnig
in de Molenbochtstraat 46 in Tilburg. Ook verkrijgbaar in de smaak vanille.
Foto: CuBra/- WTT - .
kuukske
verkleind zelfstandig naamwoord uit koek, met
umlaut
koekje
-
Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue
Vruuger en naa, 1926 - Bij
Mie Viool de goeie ziel,/ Daor kreege we 'n kuukske.
- Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van
Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 9;
22-02-30 - ...en op 't list pudding mee kuukskes erin...
- Piet Heerkens; uit De knaorrie, Liefde?, 1949 -
Toen ze nog vreejen, oo, hoe fijn!/
Roozengeur en maoneschijn,
bioscoop en zuute kuukskes,/
zuute mundjes in stille huukskes
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
66 08 05 - En in plaots van ne gròòte pils / s Aoves thee mee n
kuukske.
- Cees Robben -
In dr huukske meej n kuukske... (19601118)
-
Henk van Rijen - die kuukskes kande nie knaawe, die koekjes kun je niet bijten
- Elie van Schilt; - dan begon de vasten, vur ons kender 40 daogen nie
snoepen, al de kuukskes en snuupkes die ge kreegt gingen allemal in
ut vasten-trommeltje. (Uit: As ge katteliek geboren wierd; CuBra
ca. 2000)
-
Piet van Beers Traditie: Toen kreege ze 'n haandvol snuupke's/
öt de kuukskestrommel op de trap. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
- Enquête over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -


- De Q
van kuukske. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen
van een echte Tilburger, 2010.)

Nieuwe Tilburgsche Courant - 16 maart
1931 - Advertentie ter gelegenheid van 'Halfvasten'
kuule
werkwoord, zwak
Henk van Rijen - koelen
kuure
werkwoord, zwak
Pierre van Beek - zichzèlf kuure - zich behaaglijk voelen

Familie
Willems - collectie Wim van de Wouw (CuBra)
kuus,
kuuske
zelfstandig naamwoord
naam, ook koosnaam voor een varken of een rund
(koe, kalf)
in Tilburg vrijwel altijd voor het varken
I
benaming voor varken
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
- küs zelfstandig naamwoord mannelijk - 2) varken
- WBD -
vrouwelijk varken, ook genoemd: 'zeug', 'zuig', 'zóg', 'zog',
'verken', 'vèèreke'
- WBD -
'kuuske'- jong varken, big, ook genoemd 'big' of 'bag' en (Hasselt:)
'kab'
- WBD -
kuus kuus, vèrke, verken - roep- en lokwoorden voor het varken
- WBD -
kuus, kuuske - vleiwoorden voor het varken
- WBD -
kuus, kuus kuus - lok- en roepwoorden voor de big
- Cees Robben -
Den schèèrpen geur van broeder kuus/ die vond ik
amiekaol. (19701016)
N. Daamen - handschrift 1916 - "kuus - varken"
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kuus - varken (div. dial.)
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - kuus - zelfstandig naamwoord - varken
Heestermans, Witte nog? Over Bergse en
Westbrabantse woorden en uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kuus (V:62)
Jan Stroop, Sprekend een Westbrabander, 1979,
1981 - kuus (1:27)
II
spotnaam - uiterlijk of gedrag van het varken overgedragen op
personen
► zie ook Bijnamen, hieronder
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn
moedertaal (1978) - KUUS
- varken, varkensachtig persoon? - veel gehoorde bijnaam.
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
küs zelfstandig naamwoord mannelijk - 3) (van mannelijke
personen gezegd) lompe, ongemanierde kerel.
III
Tilburgse bijnamen
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Mina kuus = weduwe Kolen (blz. 50)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - kuus Hèrsemis = A.P. Hersmis (blz. 42)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Miet de kuus = Miet Hersmis (blz. 42)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de kuus = A. Venmans (blz.79)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - kuusje Verdunt = Gustave Verbunt (blz. 80)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de kuus, of kuuske = Van Waalsden (blz. 107)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de kuus = V.d. Zijden (blz. 108)
I-
Informant Ad Vinken; benaming voor een rund
- WBD -
roepnaam van een koe, ook 'koes' of 'koej'
kuusèèrepel
zelfstandig naamwoord, meervoud
voor
varkens gekookte aardappelschillen; ook wel kleine, nietvoor
menselijke consumptie geschikte aardappelen
-
A.J.A.C. van Delft - Rond vijftig jaar geleden
[ca. 1880] was het een algemeen gebruik dat men alvorens kermis te
gaan vieren, eerst de aardappelen gerooid had en tweedens de put
geveegd. Dat aardappelen rooien geschiedde door het geheele gezin,
vader en moeder staken de patatten uit den grond en al de kinderen
moesten rapen; de groote "piepers" werden "opgezakt" en de kleine
kwamen in den sopketel van de varkens terecht, dat waren de zg.
kuus-errepeltjes. Het put vegen bestond uit het schoonmaken van de
regenput of de regenton, waar in den loop van het jaar stof en
blaren uit de dakgoot zich verzameld hadden. Eerst als beide
werkzaamheden verricht waren, paste het een rechtgeaard Tilburger
kermis te vieren. (Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 10 januari
1930, Van vroeger dagen 148: Brokkelingen 1)
kuuskalf
zelfstandig naamwoord
- WBD -
vrouwelijk kalf, ook genoemd: 'vèèrskalf', 'vèrskalf', 'vijrskalf'
kuuske
zelfstandig naamwoord
varkentje
- Cees Robben -
Pietje.. lustte iets van t kuuske.. (19550205)
- Cees Robben -
De kuuskes.. de kuikes..
de kiepe.. (19590822)
- Cees Robben -
Hier zèn al veul kuuskes wè steeg en wè knorrig/ En
fel lamenterend de pèèp uit gegaon... (1970) [Geen Prent van de
week, maar een advertentie bij het zeventigjarig bestaan van
Slagerij Ooms]
- WBD -
jong varken, big, ook genoemd 'big' of (Hasselt) 'bag'
- WBD -
vleiwoord voor het varken, ook genoemd 'kuus'
- WBD -
vleiwoord voor de big
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - ik maag er nòg wèl zèèn,
war, want de kuuskes zèn der ôok (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1965) - gezegd door iemand die van zichzelf vindt dat hij er voor
zijn leeftijd nog goed uitziet.
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUUSKE o - jong varken, kalfje
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Naast 'drift' in T, ook 'kuuske' en 'kap/kabbe' rond T, alsmede 'bag'
in een gedeelte v. Midden-Brabant. (blz. 154, krt.86)
kuusvoejer
zelfstandig naamwoord
varkensvoer
kuute
tussenwerpsel
- WBD -
kuute kuute kuute - (Hasselt) lok- en roepwoorden tot een big
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUUT
m - varken
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUUTJE v - jong varken, kalfje
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
küt(ə)
1) roepnaam voor jonge varkens, 2) big.
kwaam,
kwaamp
werkwoord, persoonsvorm
kwam
WTT 2003 - de p verschijnt blijkbaar vooral
als het volgende woord met een klinker begint
Cees Robben - In de schônste stad van t laand/ kwaam... En mee gin
lege haand/ Tôôntje... Prent over de geboorte van de 127.000ste
Tilburger, genaamd Tôôntje van Zundert. De schonste stad van et
laand is de volksnaam voor Tilburg. (19540213)
- Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) - De vorm 'kwaamp' wordt frequent gebruikt.
- Cees
Robben - En ze kwaampen as siegeuners (19591017)
- Cees
Robben - Daor uit de dösternis/ kwaamp unne vremde stoet (19600715)
- Cees Robben - Hij kwaamp in t gaasthuis terèècht (19650528)
- Cees Robben - Mar ons Too dren meens kwaamp er op uit..
(19650402)
- Cees Robben - Dokter Jaanse kwaamp is kèèke... (19660429)
- Cees Robben - Zôô kwaamp ons boerke op t gedaacht (19610929)
-
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - toen kwaamde göllie hier èlk jaor nòr de kermis
- Grôot diktee van de Tilburgse taol (06)
daor kwaampeze dan mistentèèds ... teege
-
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWAAM - 2e hoofdvorm van 'komen'; KWA
- J.H.
Hoeufft; Proeve
van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KWAMP(EN) voor
'kwam(en)'; ook bij Hooft ()
kwaansel
zelfstandig naamwoord
Pierre van Beek - vloeibaar voedsel, in het bijzonder bier, van
slechte kwaliteit
-
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwaansel - ik drink nie mee, ik wil al dè gekwaansel nie in
'men buik hebben (grote hoeveelheid van minder goede
kwaliteit)"
- WNT - KWANSEL = kwanselbier: In verschillende streken ten Z. van den
Moerdijk de naam voor een bierfeest zooals er voorheen bij
verschillende gelegenheden werden gegeven.
-
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - kwansel zelfstandig naamwoord - kwansel (biertraktatie)
- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten
Verster,1968) - KWANTSEL, KWANTSELBIER - een maaltijd of onthaal,
dat bij bruiloften of begraaffenissen ... gegeven of gedaan wordt.
- Cees Robben -
...klinkklaor waoter... kwaanselbier (19660401)
- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
kwansəl
znw, mannelijk kwansel, traktatie op bier (bierfuif) tussen de tweede en
derde roep aan het jonge mansvolk uit de buurt, door een meisje dat
in ondertrouw is.
-
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWANTSEL (uitspr. met Nederl. a) kwaansel
zelfstandig naamwoord mannelijk - flauwe, dunne,
waterachtige koffie, pap, soep. Ook: bier dat de bruidegom geeft aan
de jonggezellen zijner buurt.

Carnavalsvignet met het motto 'Kwaansele zo sund zèèn'. Kees Kruik,
getekend door Luc Verschuuren. Uit: Kees Kruik Kronieken, 2022.
kwaansele,
kwaanselbier
werkwoord, zwak
In het Tilburgs vrijwel altijd: morsen met
vloeistof, in het bijzonder bier.
Het werkwoord overleeft vooral in de
samenstelling 'kwaanselbier', waarmee niet zozeer 'gemorst bier'
wordt bedoeld maar bier van inferieure kwaliteit, of schraal
bier.
Etymologie
- Ed Schilders - In het Tilburgs van de
afgelopen halve eeuw kan iemand met vrijwel alle voedsel of drank
dabbe, maar niet met bier. Met bier kwaansel je.
Tegenwoordig is dit bier in de volksmond vooral bekend als
kwaanselbier, een wat minder geslaagd pilsje, een klacht die
vooral ten tijde van carnaval en andere volkse festiviteiten gehoord
wordt. De slechte kwaliteit van kwaanselbier heeft een lange
geschiedenis. De samenstelling is afgeleid van het werkwoord
quantelen ofwel kwantselen, waarmee al in het
Middelnederlands bedoeld werd: knoeien, oneerlijk zijn, smokkelen.
(MNW & WNT) Vergelijk het werkwoord verkwanselen In het Tilburgs was het vooral het geknoei van de
kasteleins, niet de morsigheid van de drinker. A.J.A.C. van Delft
schrijft daarover:
Het "kwanselbier" was de bijeengekwanselde
kliekjes, die in de glazen waren achtergebleven. Had de herbergier
ook daarvan een vat vol, dan ging het naar den brouwer terug. Deze
goot dat niet weg, doch verzamelde het na voorzichtig overgieten in
een grooter vat of okshoofd. Dan begon het opnieuw te gisten
(melkzuurgisting) en na een tijdje was het geheel verzuurd en werd
dan gebruikt als "snijbier", waarmede het versch gebrouwen bier werd
versneden. Dit versneden bier werd verkocht onder den naam "oud
bier". (Nieuwe Tilburgsche Courant 22-1-1935; Uit vroeger dagen:
Het bier en de folklore 1)
(Van Aajkes tot Zaandkeul, 2012, hoofdstuk
Dabbe)
Werkwoord
1 -
knoeien met bier
Naa waar de maot vol bij den örgenist, hij
sloeg mee z'n vuist op de taofel en de bitterkes begosse te daanse
en te kwaanselen op taofel... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens
svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 2; Nieuwe Tilburgsche
Courant 8-10-1938)
- Cees Robben -
Mn kumke wiegelt zôô detter de
koffie uit-kwaanselt... (19660826)
- Cees Robben -
Kwaanselt toch nie zô... (19770422)
- Cees Robben -
Ik heb liever degge den Haaikese toren omstôôt as
degge menne borrel leeg kwaanselt.. taotolf... (19820402)
- Frans Verbunt - kwaansele zo sund zèèn (carnavalsmotto)
2- het
heen en weer bewegen
vloeistof
in een kan o.i.d. heen en weer bewegen; zwalpen, walsen, ook klotsen
-
Van Rijen - Kwaansel
nie zó mee de róóme - Wees eens wat voorzichtiger met die melkkan!
- Lechim - Ok al vuuldet gekwaansel van bier in oewen
bèùk... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel
1960-1980; uit: 'Kèk zeej aauwe Giel')
-
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder dOerse
taol, 1958 etc. -
kwansələ(n)
zwak werkwoord intransitief kwanselen, een vloeistof in een kan en dgl. heen en weer
schudden, zwalpen.
3.
moeizaam lopen, zwalken
- Frans Verbunt - wè
kwaanselde gij tòch - wat loop je toch langzaam
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon
van het Antwerpsch dialect, 1899 - KWANSELEN bedr. ww - zwalpen, sterk heen en weer bewegen
(vloeistoffen) idem,
onoverg.: hetzelfde als kwakkelen, wankelend gaan. (uitspr.met aa)
- WBD - III.1.2:120 'kwanselen' = slenteren (langzaam wandelen)
- WBD - III.1.2:146 'kwanselen' = waggelen
4.
vergooien, verspillen
-
Quinten -
Hil zun hebbe en hauwe heetie aon heur verkwaanseld. (Hein Quinten,
Tilburgse spreuken; ca. 1990)
- Noord en Zuid, jrg. 11, 1888, p. 153
over het taalgebruik in het werk van Wolff en Deken - verfonkfooien:
ouê kleeren verfonkfooien = verkwanselen. [het betreft blijkbaar een
vorm van verfomfaaien]
Noord en Zuid, jrg. 25, 1902, p. 242 verhoetelen, verkwanselen,
verschacheren. [versjacheren]
5. verspillen met ruilhandel
- WNT - KWANSELEN - 1) zijn geld verspillen met allerlei aan te koopen; 2)
op een knoeierige manier ruilhandel drijven.
- Pierre van Beek - "Tuitelen" is ruilen, vooral
wanneer dit bedreven wordt door kinderen. Het is het gewestelijke
woord voor "tuisen", dat de betekenis heeft van bedrieglijk ruilen
of kwanselen. Houdt verband met het Duitse "tauschen" (ruilen). De
verandering van de "au"
in "ui" komt bij de vergelijking van het Nederlands en het Duits
vaak voor. (TTP 17-2-1971)
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch
Taal-eigen (1836) - KWANSELEN wordt iemand gezegd te doen, die
bestendig zijn goed ruilt, hetzelve omzet of verkoopt.
-
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- KWANTSELEN - ruilen. Men zegt ook: zijn geld verkwantselen, dat is:
voor nietswaardige dingen uitgeven.
- WBD - III.3.1:55 'kwanselen', 'tuitelen, ruilen, verhandelen'
kwanselen:
voortdurend zijn goederen ruilen of verkopen.
- Enquête over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -

- Noord en
Zuid, jrg. 2, 1879, p. 268 - kwanselen uit kwantselen, van het
oorspronkelijke kwantelen (van quant, oudt. = ruilhandelaar")
Noord en Zuid, jrg. 3, 1880, p. 376 in het dialect van Groningse
veenkoloniën - Kuutjebuten. Ruilen, kwanselen.
kwaant
bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
-
Henk van Rijen - keurig, correct, prompt, braaf; = 'pront'
kwaast,
kwasje
zelfstandig naamwoord
- M
kwast
- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
kwa.st zelfstandig naamwoord mannelijk - kwast, zot, gek, kwibus
kwak,
kwèkske
zelfstandig naamwoord
grote
hoeveelheid
- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg -
enen
kwak kaaje; ene kwak waoter
- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg -
Zen
wuw blêef zitte meej ne kwak klèèn jóng Zijn weduwe bleef
zitten met een stel kleine kinderen
-
Cees Robben - Ene scheut òf en schutje? Jè, mar dè schilt ene kwak.
-
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwak - groote hoeveelheid"
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Peer kwak = Toon Verhagen (blz. 81)
- WBD -
III.4.4:260 'kwak' = grote hoeveelheid; 26l
'kwakske' = onbepaalde hoeveelheid; 263
'kwakje' = beetje
-
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- KWAK, KWAKSKEN - een zoo, zotie. Bij voorb. een Kwak aardappelen,
Een Kwaksken bonen. Kiliaen 'quack', superfluum et frivolum.
- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
kwak zelfstandig naamwoord mannelijk - zekere hoeveelheid: 'ene kwak aepel'
-
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWAK zelfstandig naamwoord mannelijk - jenever. 'En borrel kwak. Gij drinkt te veul kwak.
- WNT - KWAK (IV) ook als nabootsing van het geluid dat gehoord wordt als een
voorwerp, inz. een weeke massa, neer of tegen iets aan ploft.
kwakke
werkwoord, zwak
- WBD -
III.1.2:7 'kwakken' = hotsen; ook: stolpen,hossen,hutselen,hobbelen

Ill.: Rolf Janssen
kwakkel
zelfstandig naamwoord
kwartel
Hij is zoo doof as 'n kwakkel! (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; Oome Teun op collecte; feuilleton in 3
afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 12-8-1939 26-8-1939)
...hij waar zoo doof as 'n kwakkel en ha niks geheurd. (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 11;
Nieuwe Tilburgsche Courant
10-12-1938)
Henk van Rijen - kwartel (Coturnix coturnix); ook 'kiekemeda, kiekemedie'
Kwakkel,
de
toponiem
- Lowie van
Dorrus Misters;
In de buurt
van de "Kwakkel" - het gedeelte van de Elzenstraat tegenover de
Eikstraat - stond en staat nog Kruissensmolen. Waar die naam vandaan
komt, is ons niet bekend. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Uit
onze Tilburgse folklore, afl. 20 Over mulders en molens; Nieuwe
Tilburgsche Courant
4-10-1952)
- 1879 -
Janssens, J., schoenmaker, in de kwakkel P 5. (Adresboek 1879
gemeente Tilburg)
- 1879 -
Melis, G., winkelier, in de kwakkel D 3. (Adresboek 1879 gemeente
Tilburg)
kwaklocht
zelfstandig naamwoord
- WBD - III.4.4:38 'kwaklucht' = wispelturig weer, ook 'kwakkellucht, weer'
- WBD - III.4.4:47 'kwakkelweer' = druilerig weer
kwakpôot
zelfstandig naamwoord
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwakpoot - vrouw met wat zwaren gang"
kwalm
zelfstandig naamwoord
walm
- WBD - III.1.4:384 'kwalm' = drukte
- WBD - III.2.1:218 'walm' = idem
kwansèùs
bijwoord
waarschijnlijk ontleend aan het Oud-frans. De
etymologie is niet definitief vastgesteld.
In de Tilburgse bewijsplaatsen: alsof er niets
aan de hand is, terloops, tussen neus en lippen door
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
- Ge
kekt kwaansuis den aanderen kaant in mar ge wit er wel mir van
(10-01-1970)
- Cees Robben -
Zô mar gewoon... kwansuis...
(19590530)
- Cees Robben -
Mar witte wet is... zeej Lewieke kwansuis.. (19590801)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
66 05 06 - D'n aop die kwaam pas uit de mouw / Nao aanderhalf uur /
Ze zeej kwansuis: "De tassen zèn / In Brussel nie zò duur!
-
Henk van Rijen - kwansuis, schijnbaar, quasi
-
Piet van Beers Den Haon: Hij schudt zenne kop/ z'n vèère glimme/
èn zô nou èn dan/ ziedem kwansuis 'n kiep beklimme. (Spoeje
doemmeniemer; 2009)
- Stadsnieuws - Hij keek
zôo kwansèùs es oover zene schouwer òf zij ok nòr hum keek
(130110) Hij keek als per ongeluk over zijn schouder ...
-
Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en
uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kwaksuis (III:13)
- WNT - KWANSUIS - bijwoord ook wel kwanswijs
kwaoke
werkwoord, zwak
kwaken
-
Dialectenquête 1887 Willems - kwaoke - kwòkte - gekwòkt
-
ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kwòkt
kwaol,
kwòltje
zelfstandig naamwoord
kwaal
- Interview met de heer De Kok (1978) Èn toen zèèk in dienst
gemoete, ik was neegetien jaor, zèèk in dienst gemoete. Èn daor in
dienst èn toen wèr ik afgekeurd, afgekeurd nie, mar ik kos men eige
laote oopereere òn zon kwaol. Ik ha ene zwaoren breuk èn ik
wies er niks van. Ik was neegetien jaor èn ik wies er niks van!
(transcriptie Hans Hessels 2014)
►KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren
- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
kwo'l zelfstandig naamwoord vrouwelijk (vero.) kwaal (thans: kwaol)
kwart
zelfstandig naamwoord
- WBD -
III.4.4:288 'kwart' = kwart el (= 17 cm), ook 'vierel', 'vierendeel'
kwartier
zelfstandig naamwoord
- WBD -
III.4.4:298 'kwartier' = vijf liter; ook 'kop'
kwartje
zelfstandig
naamwoord
muntstuk van
25 cent
- Pierre van
Beek - Loop naar de kwartjes. Hoepel op. Loop naar de pomp. (Nieuwe
Tilburgsche Courant; Dialect en spreekwijzen; 10 januari 1959)
kwast,
kwasje
zelfstandig naamwoord
kwast
- WBD -
kwaste (Hasselt) - trossen (gekleurde kwasten boven op het haam)
- WBD -
III.1.262 'kwastjes' = gouden kwastjes aan de halsketting
- WBD -
III.4.3: 68 'kwast' = knoest in het hout
kwatse
werkwoord, zwak
praten over niet al te belangrijke zaken,
vergelijk Engels 'small talk', gezellig praten, keuvelen
Henk van Rijen - onzin vertellen (Duits: Quatsch)
Frans Verbunt - kwatspraot is ok praot
Ontleend
aan het Duits: QUATSCHEN = kletsen, een kletsend geluid maken
kwatsert
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen - kletskous, praatjesmaker
- Enquête over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -
  
Vergelijk Duits: QUATSCHKOPF = kletskous, bazelaar
kwatske
zelfstandig naamwoord
- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol
(2004) - klein beetje, in het bijzonder: klodder spuug, rochel
- WBD -
III.4.4:262 'kwats' = scheut
kwatspraot
zelfstandig naamwoord
Frans Verbunt - kletspraat
Frans Verbunt - kwatspraot is ok praot

Sticker van een Tilburgse
carnavalsvereniging onder een knop op een voetgangerslicht. De
tekening van links naar rechts: een kruik, Heuvelse kerk,
Interpolisgebouw, West Point. Foto's CuBra 2019.

kwatssoofa
zelfstandig
naamwoord
bankje
waarop je met elkaar gezellig kunt praten
Foto: CuBra
2018. 'Bèngske' bij het Paleis Raadhuis in Tilburg.
kwatta
zelfstandig naamwoord
reep
chocolade
ene
kwatta van Tjòklat
ze
hèbben ammòl ene kwatta gehad van siendereklaos
naar
de merknaam 'Kwatta'
kwattastrôojsel
zelfstandig naamwoord
chocoladehagel,
hagelslag
- Cees Robben -
As t vant vèèreke is dan lus ik t gelèèk... Mar
sjem en kwatta-strooisel dè kan ik nie pruimen... (19660204)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 06 09 - Mar ze ha'n liever kwattastrooisel.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
58 04 11 - Niks krèg as bròòd mee kwattastrooi...
- Ge hoefde dus nie bang te zèèn, degge thèùs
nog ens op oew
donder zôt krèège, as hij ging vertellen wèrom de kwattastrooisel en
de goei boter aaltij zô gaaw op waren. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl.
1, Tilburg 2006)
- Daor kwaam ok veul minder toelaog op toffel.
Toen ons moeder nog lèèfde, kosse we wel öt drie dinge we zuutighèd
betreft, kieze. Mistal kwattestrooisel, zjem of gekleurde hagel.
Vural ene bottram meej goei booter en daor kwattestrooisel op daor
waar ik gek op. (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
-
Stadsnieuws - en snee mik meej goej booter èn kwattastrôojsel waar zondagseete
(010407)
- Enquête over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -
 
-
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - 'kwattastroojsel' zelfstandig
naamwoord - hagelslag
kwèbbe
zelfstandig naamwoord
Gebroek, zin wij vruuger aaltij hè, die kwèbbe dan, dè moeras, hè.
[- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie
Hans Hessels, 2015]
- WBD -
- 'moerassige plaats
die met gras en mos overwassen op vasten grond gelijkt, maar waar
men inzinkt als men er op gaat...'
kwèbbel
zelfstandig naamwoord
- WBD -
III.3.1:280 'kwebbel' = kletswijf
- WBD -
III.1.1:100 'kwebbel' = mond
kwèbbele
werkwoord, zwak
- Pierre van
Beek - "Kwebbel nou nie!" - maak geen praatjes. (Nieuwe
Tilburgsche Courant;
Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)
kwèbke
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
kleine
kwab(be)
Henk van Rijen - Et lèste kwèbke öt de maand - de laatste dochter uit een gezin.
- WNT - KWA- Dialectenquête 1887 Willems - kwabbe - 1) Weeke massa vleesch of vet, natuurlijke dikte of
ziekelijk gezwel.

Berberis vulgaris
kwee,
kweej
zelfstandig naamwoord
1. planten
- WBD -
III.4.3:198 'kwee' - zuurbes (Berberis vulgaris)
- WBD -
III.2.3:166 'kwee' = kweepeer
- WNT - KWEE - benaming voor de vruchten van bomen als Cydonia vulgaris
(familie der Pomaceae)

Cydonia vulgaris - Köhlers
Medizinal-Pflanzen in naturgetreuen Abbildungen und kurz
erläuterndem Texte; Franz Eugen Köhler (1883-1914)
2.
vogel
Henk van Rijen - keep (vogel) (Fringilla montifringilla)
- WBD -
III.4.1:130 'kwee' - keep; ook: 'kweek'
.jpg)
Fringilla montifringilla
3.
koe
- WBD -
kween (koe die door een afwijking van de geslachtsorganen onvruchtbaar
is) ook 'brul' genoemd
- WNT - KWEEN 2) eene koe die door onvolkomen ontwikkeling van de voortplantingswerktuigen onvruchtbaar is.
kweek
zelfstandig naamwoord, verkorting
kweekschool
- Audioregistratie 1978 -
toen kossie nòg nie nòr de kweek, toen
wassie te jong veur èn toen moesie nòr de Bossche kweek. Nouw, dè
was meej van de biste leerlinge van de Bossche kweek! (- Interview met
Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

Afbeelding uit het 'Tilburgs Leesplèngske' dat in 1997 door de
Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven. De
illustraties zijn gemaakt door Jan van de Wiel.
kwèèk
zelfstandig naamwoord
1. schreeuwerig,
plat vrouwspersoon; schreeuwlelijk
- Informant Toine Raaijmakers -
Tis zón èchte Tilburgse kwèèk
- Cees Robben -
[de ene vogeltjesprutter tegen de andere:] Ik heb hier
niks hangen as unne tuureluut... Mar doar binn hek nog n kwèèk
zitte mee drie jong... (19710723)
2. grote mond
N. Daamen - handschrift 1916 - n'groote kwaik opzetten (n'groten
mond)"- Informant Toine Raaijmakers - Houdt oewe
kwèèk!
"Jongens, haawt oe kwijk," riep Graard, "'t
spul begient!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe
dokter; feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940 17-2-1940)
Pierre van Beek - en grôote kwèèkerd ópzètte - een grote mond opzetten (kwèèk?)
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - hij zètte zen kwèèk oope - hij zette zijn strot open,
schreeuwde hard
Stadsnieuws - As die kwèèk der kènder roept, kundet in Gôol heure. (219307
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWÈÈK znw.v. - in de lage taal: mond. Houd oe' kwèèk!
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
kwä:.k resp. kwe.k zelfstandig naamwoord vrouwelijk (kweik resp. kweek) grote mond, bakkes: 'Haudt
ew kwaek toew!'
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWÉÉK
v. - grote mond, vooral in geopende toestand.
Bosch
kwèèk - grote mond
- WBD -
III.4.2:32 'kweek' - bek, mond, muil, bakkes van een dier
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Karel kwèèk (pastoor K. Janssens) (blz. 48)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Peer kwèèk (P. Mutsaerts; (blz. 58)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Dien kwèèk = mevr. Remmers (blz. 66)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - kwèèk Hamers - zong boven iedereen uit (blz. 41)
- Enquête over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -

- WBD -
III.1.1:96 'kwèèk' = mond;
- WBD -
III.1.1:98
'kwèèk' = mond (spotnaam)
3.
vogel
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwaik - geep (vogel)"
- Cees Robben -
En ziede daor die kwèèk..
(19600708)
- WBD -
III.4.1:66 'braamkweek' - braamsluiper (vogel)
- Volgens
Van Roessel wordt de vogel KEEP (Fringilla montifringilla), de berg-
of bosvink, ook 'kwèèk' genoemd. Hij heet 'keep' naar zijn gerekte
lokroep 'keep'.
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - kwèèk zelfstandig naamwoord - grote mond, keep
- WBD -
III.4.1:129 'kweek' - keep (Fringilla montifringilla); ook 'kwee'
- WBD -
III.4.1:66 'braamkweek' = braamsluiper'(vogel)

Afb.: Naumann: braamsluiper sylvia
curruca
kwêek
persoonsvorm
verleden tijd van kwèèke
huilde,
schreeuwde
-
Henk van Rijen - kwot es kwêek - ik wou dat het eens huilde (het kind)
-
Frans Verbunt - hij kwêek snot èn kwèl - hij maakte zich erg druk
kweeke
werkwoord, sterk
kweken
-
Dialectenquête 1887 Willems - kweeke - kwikte - gekwikt - ook vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij
kwikt
kwèèke
werkwoord, sterk
kwaken, schreeuwen,
schreien, huilen, roepen, zingen
kwèèke - kwêek - gekweeke
vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij kwèkt
1.
schreeuwen, hard praten, roepen
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kwèken - hard schreeuwen
- N. Daamen - handschrift 1916 - "kwaiken - schreeuwen"
- Informant Toine Raaijmakers -
Kwèkt tòch nie zó! - schreeuw toch niet zo!
- A.J.A.C. van Delft - Een straatventer "kwèkt"; een
kind "seevert"; een meisje "semmelt"... (Nieuwe
Tilburgsche Courant; Van
Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens
svd) 'De nuuwe dokter', feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche
Courant 27-1-1940 17-2-1940 - "'t Is oorlog!" kweek oome Teun.
- Cees Robben -
Nie zôô kwèèke... (19871016)
-
Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58
12 05 - Ze kwèèk: "Ik wô gaon klottere / En dè hek naauw ok gedaon
/ Ik klotterde vierkaant omlèèg / Toen'k over de brug wô gaon."
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Irst kèèke, dan kwèèke Niet te snel roepen als je iets niet meteen
kunt vinden
- Ed Schilders, Wè zeetie?; website Brabants
Dagblad Tilburg Plus 2009 - Èn wèk list op de mèrt heurde: Kom s kèèke, kom s kèèke / K
stao hier nie vur niks te kwèèke!
- Ed Schilders, Wè zeetie?; website Brabants
Dagblad Tilburg Plus 2009 - Naa, daor hoefde-n-ik nie lang oover te prakkedènke. t Schonst vèèn
ik: Ze kosse nie bè mekaor gekweeke krèège.
- Pierre van Beek - snot èn blauwsel kwèèke - variant op 'snot èn kwèl schreuwe'
(Tilburgse Taaklplastiek 175)
- F.
van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger,
2010 - Èn
dan hèk ok nòg ene kwak gaawe taande in m'n bakkes, mar die ziede
allêenig as ik hil hard kwèèk.
- WBD -
III.3.1:286 'hard kwaken (kwèken)' = roepen, schreeuwen
2. huilen
- De
Tienus zaat op zen gemak/ in zene kraant te kèèke/ toen zeej: As ik
de ammol lees,/ dan zôk goed kunne kwèèke" (Lechim; pseudoniem
van Michel
van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: De begrôoting)
- Cees Robben -
Jan, dr uit... den klèène kwekt; (19751107)
- Cees Robben -
t kiendje dè kwekt.. (19590516)
-
Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58
11 21 - En spuldenie verloren zoon / Dan kweek de hèèle zaol.
- Ik heb
nog nôot van mèn lève ons Fraanske zô heuren kwèèke. (Lodewijk van
den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
-
Stadsnieuws - Dè
bòske viel op de kaaje, èn kwèèke dèttie toen di (110508)
-
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - kwèèke ww - huilen, schreeuwen
-
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWÈKEN - kwaken gelijk eenden, ganzen; luid huilen en krijschen
-
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWÉÉKEN onov.ww - huilen (de afkeuring voor deze uiting van
verdriet ligt al in het woord opgesloten), werd ook van dieren
gezegd.
- WBD -
III.1.4:252 'kweken' = huilen; 254 'kweken' = luid schreien
3.
zingen
- Theo de Wijs, correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido
de Wijs
- As ge diejen meziek wè harder zet wor ik nog schorrer en
kan ik gin meens mir bekweeke krège (20-03-1968)
- Cees Robben -
[dirigent tegen zangeres in
koor:] En asser forto boven stao.../ Dè wil nie zegge.. kwèèke...
(19600414)
- Cees Robben -
[dirigent tegen koorzanger:] Fortissimo, dè wil naa
krek nog nie zegge degge dôôdgemoedereerd gewoon moet gaon staon te
kwèèke. (datum onbekend)
- Èn gekweeke dètter dan wier: et dak vant hèùs! (G. Steijns; Grôot
Dikteej van de Tilburgse Taol 2006)
- Òf meejkwèèke op et blèèrkonkoer. (Ed
Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
4. overige betekenissen
- WBD -
loeien, ook 'kweeke', 'brulle', 'blijte ' of 'blèère" genoemd
- Gezegde: te kwèèke staon - in het krijt staan, schuld hebben
-
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - stòn te kwèèke (TT) - in het krijt staan, schuld hebben
- WBD -
'kwèkke' - hinneken (van een paard), ook 'hunkere', 'hinneke' of 'briense'
genoemd
- WBD -
'kwèèke' - schreeuwen (gezegd van een dier dat geslacht wordt)
- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
kwä.kə(n), kwe.kə(n)
zw+st.ww (praet. kweek) gekweike - 1) dierlijk geluid; 2) hard
roepen, schreeuwen, 3) huilen (van kinderen).
-
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - snòt èn blauwsel kwèèke
(Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1973) - luidkeels huilen (zie:
snòt)
- Heestermans, Witte nog? Over Bergse en
Westbrabantse woorden en uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kwèèke (III:77)
kwèèker(d)
zelfstandig naamwoord
schreeuwer(d),
schreeuwlelijk
Pierre van Beek - iemand die hard roept of schreeuwt
- Cees Robben -
wes toch unne kwèèker.. (19870717)
Henk van Rijen - ene grôote kwèèkerd opzètte - een grote mond hebben
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de kwèèkerd = pastoor van de Velden (blz. 79)
- WBD -
III.3.1:227 'kweker', 'uitslover' = bullebak
- WBD -
III.4.1: 26 'kweker' = jong, kaal vogeltje, ook 'nestjong'
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland,
Meer in het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
kwä.kər
zelfstandig naamwoord mannelijk 'kweiker' hij die kweekt (in bett. 2+ 3 van
'kwä.kə(n))
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWÊKER zelfstandig naamwoord mannelijk - soort van vink die niet zingt of slaat als de
andere.
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - kwèèker zelfstandig naamwoord - huilebalk
kwèèkmèdje
zelfstandig naamwoord
Frans Verbunt - lid van meisjeskoor
kwèèle
werkwoord, zwak
kwijlen
- WBD -
III. 1.1:187 'kwijlen' - kwijlen
kwèèle
- kwèlde - gekwèld, met vocaalkrimping; ook in tegenwoordige tijd
vocaalkrimping: gij/hij kwèlt
kwèèlebalk
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen - slijmerd, huichelaar
kwèène
werkwoord, zwak
kwijnen
Dialectenquête 1887 Willems - kwèène - kwènde - gekwènd
ook
in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kwènt
wègkwèène
- niet goed groeien (van planten); 'nie tiere'
- Dialectenquête 1876 - kwêne (ê van Frans tête)
- WBD -
III. 1.4:282 'kwijnen' = kommervol zijn
kweeniewè
samentrekking: ik weet niet wat
- Mar
agge ene picanto meej remouladesaus bestelt dan kèèke z'oe nèt aon
òf ge kweeniewè vraogt. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande,
verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
kwèèt
bijvoeglijk naamwoord .
kwijt
- Cees Robben -
k Wil oe hier wel kwèèt... (19600701)
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant,
1952 - ze is de hèlft van der rôome kwèèt

Veiligheidscampagne tegen inbraak
tijdens carnaval. Gemeente Tilburg. Frebruari 2019. Foto: CuBra.
kwèètspeule
werkwoord, zwak
Henk van Rijen - verliezen, verspelen
Stadsnieuws - Ik hèb
zoveul kwèètgespuld dèk wir op men zaod zit (150309) - Ik heb zoveel
verloren dat ik weer terug ben bij mijn oorspronkelijk ingelegde geld.
kweezel
zelfstandig naamwoord
1.
overdreven vrome vrouw
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwezel - halve religieuse - Norbertus-kwezels enz."
De deugd weegt zwaor in de weegschaol", zee
kwezelke Van Hest... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd;
feuilleton Bad Baozel, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 18-2-1939)
Pierre van Beek "Een kwezel, 'nen ezel en
'nen notenbôom moeten slaogen hebben" getuigt ook niet van sympathie
voor de kwezel, die zich hier in een zonderling gezelschap bevindt.
Zo men weet worden noten niet geplukt of geschud als bijv. appels,
maar afgeknuppeld. Hier is het slaan dus op zijn plaats. 'n Ezel
behoorde het volgens de dierenbescherming zeer zeker niet te moeten
ondergaan maar helaas hij krijgt wel eens slaag en de kwezel
verdient het naar de volksmond blijkbaar. (Tilburgse taalplastiek 8
Nieuwe Tilburgse Courant zaterdag 25 maart 1950)
- Audioregistratie 1978 -
èn dan de kweezeltjes! De kweezeltjes hèb
ik ok nòg
!! De kweezeltjes Biezemans! Oôôô, de mutsewaasers!
(- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
- Audioregistratie 1978 - Èn dè kweezeltje, hè, dè ging aaltij op de
klumpkes smèèreges om zès uur al nòr de kèrk hòr! Die konde bij ons
aaltij nèffen heure koome! Ast gevroore hò op die klompkes!
(- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - bij de kweezels moete gin rôozekraanse kôope, want die bidde zèlf
te gèère (JM'50) - zaken die iemand zelf gebruikt, moet je niet
proberen in bezit te krijgen.
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - tis en spurriekweezel ('71) - een kwezelachtig meisje dat toch wel
trouwen wil als 'de ware Jozef' komt
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWEZEL znw.v. smaadnaam voor eene vrouw of jongedochter die
overdreven godvruchtig is. - Opeengenaaide lappen dienende om er de
potten mee van 't vuur te nemen.
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - 'kweejzel' zelfstandig naamwoord - vrome vrouw, pannelap
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - kweezelke Doorakkers = M.V. Doorakkers (blz. 34)
- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de leerkweezel = Francisca van de Hout (blz. 44)
- WBD -
III.1.4:38 'kwezel' = ezelachtig persoon;
- WBD -
III.1.4:87 'kwezel' = huichelaar
2. lapje
om (warme) voorwerpen mee aan te pakken
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwezel - doekje, dat aan de kachel hangt om voorwerpen aan te
pakken, die te heet zijn voor de bloote handen"
- Cees Robben -
Waor leej mn schaors, troeleke..? .. Op dn
naoricht.... menneke... aachter t scheurmikske... Op de
kwezeltjes... (19580118)
- WBD -
III.2.1:346 'kwezel' = idem (om hete voorwerpen aan te pakken)
- WNT - lemma KWEZEL: Een lap waarmede men heete
voorwerpen van 't vuur neemt (SCHUERM. [1865-1870], CORN.-VERVL.;
ook hier en daar in N.-Nederl.?).
3.
tuinboon
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwezel - zeggen de kinderen tegen een zwarte tuinboon, als ze
met groote boonen spelen"
kwèkkerd
zelfstandig naamwoord
- WBD -
overgevoelig paard (dat gilt bij de minste aanraking), ook genoemd 'jaanker',
of (Hasselt) 'jankerd'
- WBD -
III.4.2:28 'klocht' - hoeveelheid jongen die door een dier in een
worp ter wereld is gebracht; ook 'worp' genoemd
- WBD -
III.3.1:36 'klocht' = gezelschap; ook genoemd: gezelschap,
compagnie, complot, club, clubje, groep, groepje, samenkomst
- WBD -
III.3.1.378 'klocht' = troep (manschappen)
- WBD -
III.4.4:256 'klocht' - menigte, troep
- WBD -
III.4.4:260
'klocht' = grote hoeveelheid
kwèkske
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
kleine
hoeveelheid; kwakje
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwekske - kleine hoeveelheid"
- Cees Robben -
Ge mot dè kwekske is kwikke... t Is unne hille
kwak... (19620323)
Henk van Rijen - wèn klèèn kwèkske - wat een klein beetje!
Frans Verbunt - 'kwèkske', 'kwatske'
- Cursus in Tilburgs krantenrubriek circa 1940 - (126) 'Zen dè hil oe kokse? Wen klèn kwekske.''
- WBD -
III.2.3:265 'kwakje' = restje bier
- WBD -
III.4.4:265 kwakske' = klein overschot
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWEKSKE (kwèkske) o. - kleine kwak, beperkte hoeveelheid van
meestal kleine, gelijksoortige voorwerpen, klein genoeg om te
kwikken en neer te kwakken; 'n kwèkske èèrpel. 'Een hille kwak'
is 'een hel del', een grote hoeveelheid.
kwèl
zelfstandig naamwoord
kwijl
- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol
(2004) - hij kwêek snòt èn kwèl toen ie zaag dè zen knèntje dôod waar
kwèlleke
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
Henk van Rijen - klein beetje
Frans Verbunt - slokje
- WBD -
III.2.3:124 'kwellekes' = etensresten
- WBD -
III.4.4:263 'kwelleke' = beetje
Stadsnieuws - Drinkt oew tas es leeg vurdèk wir inschènk, der zit nog en
kwelleke in. - ... er zit nog een koud restje in.
kwèlt,
kwèlde
werkwoord, persoonsvorm.
kwijlt,
kwijlde
tegenwoordige tijd
2e/3e pers. sing., verleden tijd van 'kwèèle', met vocaalkrimping
kwènt,
kwènde
werkwoord, persoonsvorm.
kwijnt,
kwijnde
tegenwoordige tijd
2e+ 3e pers.sing., verleden tijd van 'kwèène', met vocaalkrimping
kwèps
zelfstandig naamwoord
- Informant Ad Vinken; flauw
- Informant Ad Vinken; ik wòr zó kwèps van al dieje limmenaade
Stadsnieuws - Ik wòr zo
kwèps van al dieje limmenaade; gif naa mar es iets stèèrekers.
(200110)
- WNT -
VIII:815 KWIPS Zie KWAPSCH 702 KWAPSCH - kwabsch, bijvoeglijk
naamwoord Wellicht eene afleiding van KWA- Dialectenquête 1887
Willems - 1) Van den mensch en zijn lichaam: flauw, onwel,
misselijk.
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWEPS(CH) bijvoeglijk naamwoord, bijwoord - flauw, smakeloos, van spijzen

kwètje
zelfstandig naamwoord
- WBD -
III.4.1:61 kwètje - grasmus; ook: 'braamkwatje'
- WBD -
III.4.1:64 kwètje - tuinfluiter; ook: 'braamkwet', 'braamschijter'
Luister naar het geluid van de grasmus
Kwètterie, de
toponiem,
buurtschap
Kwetterij,
de; deel van de
wijk Oerle

Weekblad van Tilburg 18 juli 1867

Tilburgsche Courant 9 augustus 1874

Tilburgsche
Courant 18 februari 1871
kwèttersteel
zelfstandig naamwoord
veelpraatster
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwettersteel - veelpraatster"
- WNT - KWETTERGAT, KWETTERKONT - vrouw die veel babbelt
kwiep
zelfstandig naamwoord
- 2019 zot (van kwiebus)
(Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen
Hessels en Marinus 1960-1980.
►Voor de volledige lijst
Klik hier
kwiezjèèr
zelfstandig
naamwoord
fornuis,
cuisinière
vierkante
kookkachel met een of meer ovens, waarop men verschillende dingen
tegelijk kan koken, braden of stoven

Foto: internet 2012
- Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) - 'kwizienjaire'
Henk van Rijen - 'kwiezejèèr'
- WBD -
(III.2.1:232) 'cuisinière' = fornuis, ook 'kookkachel' genoemd
Verbastering
van 'cuisinière' (fr.)
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - 'kwiezejèèr zelfstandig naamwoord - fornuis
Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en
uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kwiesjèère (II:66)
- WTT - 2012 in
het Tilburgs ook aangetroffen als een kachel met aan de bovenzijde
kookplaatsen waarvan de omvang kon worden bepaald door ringen.
Namelijk:
- Elie van Schilt; - We hadden gin CV. wel unne kwiesjeer of platte
búïs. (Uit: Tèèd; CuBra ca. 2000)
- Elie van Schilt; - Zelf ben ik van aacht en twintig, ut irste wet ik
me nog kan herinneren is dek 's mérugus wakker schrok dur ut geweld
van de kwiesjeer die aongemokt wier dur men moeder. Dun deksel en de
ringen wieren er allemal afgeschoven, de russel wier omgekiepert,
dan ut gepiep van de aslaoi die wier dan op dun hofpad in de
kolenzeef leeg gemokt. (Uit: Alles is aanders; CuBra ca. 2000)
kwikke
werkwoord, zwak
optillend
het gewicht schatten
Lòt
es kwikke hoe zwaor dè't is. - Laat eens voelen hoeveel het weegt.
Cees Robben - as ie is maag kwikke:
- WBD -
III.3.1:92 'kwikken', 'schatten, prijzen, koersen' = schatten
(gewicht)
- WBD -
III.4.4:293 'kwikken' = op de hand wegen, ook 'wikken' kwikke -
kwikte - gekwikt
Bosch
kwikke - het gewicht van iets schatten door het op te tillen
Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en
uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kwikke (I:27)
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - kwikke ww kwikken
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWIKKEN iets met de hand wegen om er de zwaarte van te schatten.
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
kwɪkə(n)
zw.ww. intr. en tr. kwikken - 1) intr. omhoog gaan, opslaan (van een
kar), 2) tr. (lett. omhoog doen gaan) pondus manibus examinare.
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWIKKEN
ov.ww - het gewicht van iets schatten door het op te tillen en met
de hand op en neer te bewegen.
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KWIKKEN is
een hier zeer gebruikelijk woord voor 'met de handen optillen om de
zwaarte te onderzoeken.
-
WNT - KWIKKEN (l) 2) Bij Kiliaan wordt quicken behalve in den zin vibrare
ook vermeld in dien van: librare, trutinare, pondus manibus
examinare, en ook Hoeufft, Schuerm. en Corn-Vervl. geven nog de
betek. "met de hand wegen", "onderzoeken hoe zwaar
iemand weegt onder het opzicht van verstand, wetenschap of
kennissen" op.
Haor
KWIKKE - wegen (in het vrachtvervoer)
kwikmedrilleke
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
Henk van Rijen - klein mager vrouwtje met veel verbeelding
kwikriem
zelfstandig naamwoord
- WBD -
(Hasselt) buikzeel (riem die onder de buik v.h.paard aan de burries
wordt vastgemaakt om te voorkomen dat de kar opslaat), ook genoemd
'kwikzeel'
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
znw.m - riem die dezelfde dienst doet als het kwikzeel.

Motacilla alba
kwikstèrt
zelfstandig naamwoord
kwikstaart
Henk van Rijen - witte kwikstaart (Motacilla alba)
kwikzeel
zelfstandig naamwoord
- WBD - Hasselt) buikzeel (riem die onder de buik v.h.paard aan de burries
wordt vastgemaakt om te voorkomen dat de kar opslaat), ook genoemd
'kwikriem'
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWIKZEEL (kwikzee:l) o - touw, zeel, dat onder de buik
van het paard
door de ene berrie van de kar met de ander verbindt om het
achteroverslaan te voorkomen.
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
kwɪkse.l
znw.o. - zeel onder de buik v.h.paard en aan de burries van de kar
vastgemaakt; dit belet het opslaan (= kwikken).
kwitskwedilleke
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
-
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwitskwedilleke - aardig, pienter meisje"
kwitsmadril
zelfstandig naamwoord de etymologie is onzeker en daarmee ook de
betekenis
- Cees Robben -
Daor gao de kwitsmadril (19600219)
kwòjong
zelfstandig naamwoord; het meervoud is identiek
kwajongen,
kwajongens
De
mister wier ziek van die kwòjóng.
Henk van Rijen - 'kwòjonge, kaojjonge; (mv. kwòjong, kaojjong)'
- WBD -
III.1.4:332 'kwajongen' = ongehoorzame jongen
Ook gehoord als 'kwòjonge':
Ons
moeder heej aatij gezeej: Gij bènt en kwòjonge! Gij zèèt verkeerd
geboore! zisse dan! [Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar
Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]
kwok
samentrekking
ik zou willen dat (ik)
- Cees Robben -
En k docht, lieve lezer,.../ kwok
wieswaorikwaar.... (19540403)
- Cees Robben -
Kwôk-ham-ha... (19730427)
- Cees Robben -
Kwok vreej... (19861010)
kwokkum
samentrekking
ik wou dat ik hem
Cees Robben - ..Kwokkum-hô-zeej... [Ik wou dat ik hem had, zei
hij..] (19690214)
kwòlek
bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
kwalijk
- WBD -
III.1.4:360 'kwalijk' = bezwaarlijk
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder dOerse taol, 1958 etc. -
bijwoord 'koolijk', 'kalijk' - kwalijk, nauwelijks, moeilijk,
bezwaarlijk
Leo Goemans - Leuvens taaleigen, 1936 - KWALIJK - ku:lək
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWA(D)ELIJK (uitspr.
kwaoiələk, Kemp.: kaolək) bw brasch,
gramstorig, kwaad. (Kwadelijk verschilt van kwalijk)
kwòltje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
kwaaltje
Cees Robben - vur derèège èn der kwòltjes
- WBD -
III.1.2:199 'kwaaltje = kwaal
verkleinde vorm
van 'kwaol', met vocaalkrimping
kwossebons
samentrekking
ik wou dat ze bij ons
- Cees Robben -
Kwossebons lekasböllie drötzagge... (19540605)
Naar
het begin van de pagina
Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal
CuBra Home
|