zilgetèùg
zelfstandig naamwoord
- WBD zeelgetuig (samengesteld uit de beide strengen en de buikriem
van een paard) (Hasselts woord)
zilte
zelfstandig naamwoord
het zilte, het zeezoute (van vis)
- Cees Robben - Nao al t zuut der vurrige daogen/ t zilte naa op
oewen dis..... (19540306)
zilver
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord, verkorting van zilveren
- Cees Robben - k vier mn zilver fist... (19600701)
zimke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kleine zeem (lap)
zimmezètje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
van Frans 'chemisette' = halfhemd
- Pierre van
Beek - een "zimmezetje" is een slabbetje, dat de wevers als zwart
zondags sieraad droegen; (Nwe. Tilb. Courant; Typisch Tilburgs
afl. XI; 10 jan. 1958)
- Cees Robben - En hij riep dan ôôk meteen.../ t zèn
inscripsies... pree-histories/ En hij spelde kazjeneej - .../ -
zimmezetje -.. de pertienes/ - Staon op t gutje... bij de
pleej... (19570119)
- WBD III. 1. 3:98 'chemisette-tje' = borstrok
- WBD III. 1. 3:143 'chemisette-tje' = bef
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord o.
- chemisette, onderlijfje (gehoord v. e. oud-pensionaire).
zinnuweziek
bijwoord
zenuwziek
- Wier dè menneke, ocherme, bekaant zinnuwe-ziek! Uit
Kraaien-moraal door J.A., Nieuwe Tilburgsche Courant 14-04-1938.
zis
telwoord: zes
- Cees Robben - Aon de tel? Dè wel.. Al zis maond op scheut..
(19861017)
- Cees Robben - Hij bekwekt mee gemak vèèf, zis ekkers ver..
(19870717)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zis hoej hòj - zes
hoeden had hij
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - (blz. 20) zis
samentreking: ze is
- Cees Robben - Zis zis zisse... (19731123)
zisdes
telwoord
zesde
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -gij
zèèt zisdes
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - (blz. 89) zesde, zisde
zisse
samentrekking
zei ze
- Cees Robben - Spulle hasse zisse... (19781027)
- Cees Robben - Van t Krèèvent naor t Kedent is mar unne
bolscheut... zisse... (19850504)
zistien
telwoord
zestien
- Dialectenquête 1887 Willems - zistien
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - (blz. 88) zestien (minder gangbaar: zistien)
- Audio-opname 1978 Dhr. Bertens Dan
kwaame ze zogezeej gewoon lòs, teminste lòs, gewoon òn de haand
binne eej èn dan hadde wij zogezeej liere ligge, han zistien liere
èn dan gôojde ze der zistien, zistien stuks veej teege de grond aon
in êene keer!! (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie:
Hans Hessels
► Klik hier voor audiofragment
zitte
werkwoord, sterk
zitten
zitte - zaat - gezeete
- Gezegde: eròn
zitte - financieel mogelijk zijn: 't zit er nógal aon!
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden -
Zwètsen èn in de broek schèète dè kunde zittende.
- A.J.A.C. van Delft - Blijf nog wat, "ge zit geen boer in z'n
venster", wordt gezegd met de bedoeling: we zijn je niet moe. (Nwe.
Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 118; 8 juni 1929)
- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - (Moeder
tegen onrustige kinderen op De Beekse Bergen: )Blève zitte waor ge
zet gezeete (24-02-1966)
- Cees Robben -
Ik zó wèl nèffen oe wille gaon zitte, mar dè stao nie.
- Cees Robben - ... dèk tèùs aacht kènder hèb zitte;
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hij zit, zittie -
hij zit, zei hij
- WBD III. 4. 1:54 'zitten' - wonen (van vogels); ook 'nestelen'
- WBD III. 1. 3:9 'goed zitten' = passen (van kleding)
- WBD III. 2. 2:82 'iemand laten zitten' = een blauwtje lopen
zitter
samentrekking
zei er
- Cees Robben - Mar [hij] zitter ginne eene... (19661021)
- Cees Robben - Ze zitter ginne eene bij die gelegendigheid...
(19680920)
zittie
samentrekking
zeggen, verleden tijd: zei
hij
- Cees Robben - ... zittie meen hôôg-rôôi tiesje... (19600916)
zitten, gezeten zijn,
tegenwoordige tijd: zit hij
- Cees Robben - Zittie me daor (...) zunne kanis vol te stouwe...
(19840224)
zjèm
zelfstandig naamwoord
jam
- Lodewijk van den Bredevoort
(pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 1, 2006 - ...wij zin ok aaltij zjam wè zjèm moes zèèn,
we liepen wè dè betrof wel un bietje aachter.
- Lodewijk van den Bredevoort
(pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 2, 2007 - Ik krêeg ene leege zjèmpot in men haand
gedouwd meej et bevel: Doe hier maar even je plasje in.
zjeu, sjeu
zelfstandig naamwoord
van het Franse jeu, spel, plezier, en
vandaar: het leven
- Cees Robben - Mar den zjeuj die was er uit...! (19560107)
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- levenslust
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zjeu zelfstandig
naamwoord - fut, levenslust
zjiep
zelfstandig naamwoord, de ie is kort
uit het Engels: jeep; automobiel
- Cees Robben - n Zjiepke zô oe welkom zèèn [namelijk een jeep voor
een missionaris] (19650326)
- Cees Robben - Was ik hier (...) t biste aaf meej unne zjiep...
(19660916) [missionaris in een brief aan zijn bisschop]
zjoebelteêene
zelfstandig naamwoord, meervoud
jubeltenen
- Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990 - Zweethiele en
zjoebeltêêne heetie!
zo, zon
werkwoordsvorm
verlden tijd van zullen
zou(den)
- Dialectenquête 1887 Willems - we zón dieje put in en uur kunne
vóldoen
- Dialectenquête 1887 Willems - Ge zot iemes bang maoke.
zo, zôo
bijwoord
zo, zoals
- Voorbeeld van systeekaart Sterenborg - Hij zo zôo zon ding kunne
maoken. - Hij zou in korte tijd zo'n ding kunnen maken
- Cees Robben - Zô wè van mn eigen, bekaant de sigaar.... Bijna
flauwgevallen, bijna dood. (19540403)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zoj zi, zaj zuuke
- zoals hij zei, zal hij zoeken
zoddis
samentrekking
zou je eens
- Cees Robben - Zôddis nie aon trouwen denken... (19600506)
zòdje, zaojke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
van
'zaod', met en zonder vocaalkrimping
zaadje
zoej
zelfstandig naamwoord
- WBD - aalt, gier
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZOEI v. -
goot achter de koeien, waarlangs de urine wordt afgevoerd naar de
gierput. Ook: groep.
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zui, zelfstandig naamwoord
vrouwelijk 'zoei' - greppel achter het huis, waardoor het pomp- en
spoelwater wegloopt; 2) greppel of gat in de potstal achter de
koeien, waarin vloeibare mest werd opgevangen.
- WNT - ZOEI 5) (N. -Brab.) vloeibare mest van koeien; gier,
mestvocht, aalt
zoel
bijvoeglijk naamwoord, nevenvorm van zwoel
- WBD III. 4. 4:31 'zoel, zwoel weer' = benauwd weer
- WBD III. 4. 4:33 zoel weer = lauw weer, ook zacht, voos'
zoer, zuur
bijvoeglijk naamwoord
lange oe
zuur
- ...al keek ze zoo zoer as ze mar kos. (Jan
Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton Bad Baozel,
8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 18-2-1939)
- ...'n lange maogere taante mee 'n zoer gezicht. (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton Bad Baozel, 8 afl. in
Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 18-2-1939)
- Ik bijt nie in zoere appels, dè vergim ik! (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den jongen dokter; feuilleton in 3
afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 22-4-1939 8-5-1939)
- Cees Robben - ...zoer weer Wouters... (19571116)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de
Ven), De Tilburgse Koerier, 75 05 15 - 't Blèft alle daoge zoere
wènd / Mee rège en mee kaauw / Ge vraogt oew ège wel is aaf: / "Waor
blèft t vurjaor naauw?"
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
70 04 23 - Al blèf 't weer òk zoer en koud / Mee alle daoge rège /
't Is toch plezierig dèmme strak / Veurjaorsvekaansie krège.
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'zôêr pèèrd' -
ondeugend paard
- WBD zoerdêeg - zuurdeeg (door gisting verzuurd deeg), ook
'zuurdêeg' genoemd
- WBD III. 4.
4:36 'zuur weer' = fris weer, ook kil, lucht, voos weer'
- WBD III. 4. 4:50 'zuur weer' = koud, mistig weer:
- WBD III. 4. 4:60 'zure mist'= koude mist
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) -
zoer (kaartje blz. 12)
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zu:r, bijvoeglijk naamwoord
'zoer' - zuur
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZOER - zuur, Frans aigre
zoerendonk
zelfstandig naamwoord
waarschijnlijk uit 'zuur' en
'dunk'
- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zoerendonk -
zwartkijker, zuurpruim"
zoerseg
bijvoeglijk naamwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zurig
- WBD III. 4. 4:50 'zurig weer' = koud mistig weer
zoethoutere
bijvoeglijk naamwoord
van zoethout; dus: van slecht,
zwak hout
- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont), in:
Groot Tilburg 1941 - ..verder is t nie zonne "zoethouteren"
Lendenboom, mar innen stoeren eekelenboom.
zòft
bijvoeglijk naamwoord
zacht
- N. Daamen,
Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zoft - zacht"
-
Piet
Heerkens, uit: De Mus, Dörp, 1939 -
...den alderlesten
toon,
zoft en zuiver, diep en schoon.
- ...'n glaoske drinken van dieën goeien,
zoften wijn... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De
nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; Nieuwe Tilburgsche Courant
15-10-1938)
- ...de vredes-aria mee een schoone zofte fluitbegeleiding... (Jan
Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van
Baozel, afl. 5; Nieuwe Tilburgsche Courant 29-10-1938)
- Cees Robben - ...Dès un zoft Gôôls brieske... (19570631)
- Pierre van Beek - zó zòft as flewêel
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - 'Hardi', zi De Waal, en
hij scheet zòft (uit Nicolaas Daamen Handschrift Tilburgs 1916 -
kaartterm [F. N. de Waal was een fabrikant in Den Bosch. Het staat
niet vast waaraan hij zijn spreekwoordelijke bekendheid dankt.]
Variant: ... èn zen gat was kaal (gezegd bij het kaarten kopen)
'50
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - zoft
bijvoeglijk naamwoord, zacht, gebruikt naast 'zaacht', maar meer in
materiële zin: 'ne zoften appel.
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
bijvoeglijk naamwoord 'zoft' - zacht: 'n zofte peer', 'zofte
steen'
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZOCHT - zacht, Frans mou, tendre, Eng. soft
zòg
zelfstandig naamwoord
'zeug', 'zuig', 'vèrken',
- WBD vrouwelijk varken, ook 'zòg' genoemd; 'vèèreke' of 'kuus'
- WBD vrouwelijk varken dat heeft gejongd
- WBD zòg (Hasselt) melkgift van de zeug
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) -
zóg (krt. 49)

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar
de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord
vrouwelijk 'zog'
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zòg zelfstandig
naamwoord - zeug
zogezeed
bijwoord
zogezegd, zogenaamd
- Cees Robben, ongedateerd knipsel - 'Zôô gezeej de wòrrend zègge';
daor hak zógezeej nòg gin gedaacht óp gehad;
zogget
samentrekking
- Grôot diktee van de Tilburgse taol 07 - Ge zogget nie hèbbe moete
perbeere
- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Gij zógget zeeker óp de
zulder zuuke.
- Cees Robben - Ik zógget oe nie kunne zègge.
[ongedateerd knipsel]
zògske
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
van 'zaog'
zaagje
zokkoe
samentrekking
zou ik je/u
- Cees Robben - Mar toch zokkoe wille raoje... (19591003)
zokkum
samentrekking
zou ik hem
- Cees Robben - zôkkum op n voetstuk zetten (19590613)
zòkske
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
van zaok
zaakje
zolang
bijwoord
zolang
- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Waor zèède zólang gewist?
zolder
- zulder
zelfstandig naamwoord
Zolder
- Bove mn labbertorium hebbe wij ons keuken
en nog in kaomerke, en daor neffe is nog in zulderke. (Naarus;
pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- de schaol [met warm eten] was al leeg vurdè den daamp òn de zòlder
was.
- WBD mèèlzòlder - opslagruimte voor het meel
- WBD mèèlzòlder - zolder boven de oven
- WBD hoojzòlder - zolder in stal of schuur, ook genoemd 'schèlft',
'balke' of 'schôor'
- WBD (III. 2. 1:75) zolder, c. q. verdiep = verdieping
Uitdrukking
-
Voorbeeld
van systeekaart Sterenborg -
iemand op zijn achterste zolder jagen.
- J.M. Van der Donck, Mooi Truike, in Joh. A. Leopold en L.
Leopold, Van de Schelde tot de Weichsel, deel 1, 1882:
Hil den têd blif ie dicht bij Driek en Truikes en verzon aalles wèt
ie kon om Drieke mar op zunnen aaftersten zolder te jaoge. - daar
geannoteerd met: Op ....jaoge, iemand op zijnen achtersten zolder
jagen = iemand in de laatste verschansing terugdrijven = iemand
dwingen tot aanvallen.
- N. Daamen (handschrift 1916) - "op z'nen aachteste zolder joagen
(sterk vrees aanjagen)"
Broekzolder
- N. Daamen (handschrift 1916) - "zolder - van een broek als deze
aan het zitvlak heel wijd is."
- Theo de
Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - Nao iedere kermis
mot ik 'ne nuuwe zolder in munne broek (1965)
Achterwerk
- Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens
svd; Oome Teun als opvoeder; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe
Tilburgsche Courant 2-3-1940 6-4-1940): En hij trok mee z'n eene
haand 'nen stok uit den mutserdhoop en gaaf 'm van jetje op Arnold
z'ne zulder.
Afjacht
- Miep Mandos-v.d.Pol - Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - óp
zòlder aachter de putklèp (= onmogelijke plaats)
Uitdrukkingen
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- ene grôote zòlder, mar en klèèn kuntje - veel geweld voor weinig
geld
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- te veul nòr de zòlder gekeeke hèbbe - te veel borreltjes op hebben
- Stadsnieuws - Te veul nòr de zòlder gekeeken hèbbe.
(150206)
zöllie, zullie
persoonlijk voornaamwoord
zij (meervoud), gebaseerd op oude vorm 'zij-lieden'
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZIJLIE, ZIJLE(N), ZELLIE, ZELLE(N), ZÖLLIE, ZÖLLE(N),
voornaamwoord - zij
zoltje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
van zool of zôol
zooltje
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - zoltje
zòltje
zelfstandig naamwoord., verkleinwoord
zadeltje; zaaltje
- Cees Robben, onbekende datum - Moet ik óp dè zòltje?
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - teegen et zòltje
stin en fiets meej en nuuw zòltje
zomme
samentrekking van zouden en we
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
59 01 09 - Zomme nog gin sneuw gaon krège?
zommedêen(e), summedêene
bijwoord
zo meteen, aanstonds
- Gao zitte, meensch, de meester komt
zommedeene... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Oome
Teun als opvoeder; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche
Courant 2-3-1940 6-4-1940)
-
Piet Heerkens, uit: De Kinkenduut, Goeie raod, 1941 -
"Bruur, ik kan oe zoo med-eene /
drie-vierhonderd gulde leene
- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben -
Zomedéne
mendet (feb. 1962)
- Cees Robben - Zumme zômedene
is ruile...? (19560114)
- Cees Robben - ...zôômedeene (19841019)
- Cees Robben - Die praot van subiet in plaots van zommedeene..
(19680823)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - 'zòmmedêêne' bw - zo meteen,
aanstonds
zon
aanwijzend voornaamwoord
zo'n
- Cees Robben - Van de zuk of
van de zon? [Zulke of zulke?] (19840921)
- Cees Robben - Van de zon of van de zuk.. (19630614)
- WTT 2023 - de combinatie 'zon' en zuk' drukt uit dat het eigenlijk
geen verschil maakt
- Cees Robben - [Vrouw tegen dokter:] Niks gedaon ist mee oe
pillen/ Van de zuk of van de zon... (19551217)
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - 'zon meense heure hier nie' - zulke mensen horen
hier niet zon, zonne; alleen flexie-n in mannelijk enkelvoud
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - 'zòn' zelfstandig
naamwoord - zon
zon
zouden, eerste persoon meervoud verleden tijd van 'zulle'
- Cees Robben - Wij zon er iets van krijgen... (19570706)
zondag
zelfstandig naamwoord
zondag
- Theo de
Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - Kekt diejen meens
ns chagrènig kèke, die komt zeker de Zondaag afzegge (16-01-1975)
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - Sondaag - zondag
- Cees Robben - Komde den zondag afzegge..? (19770325) [De precieze
betekenis van de uitdrukking is niet helder; mogelijk: slecht nieuws
brengen]
- ...mistal op enne zondagmèèrge... (Lodewijk
van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Gewoon op enne zondaggemèèrge... (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Un
lof [wordt] mistal gehaawe op zondaggemiddag. (Lodewijk van den
Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- WBD III. 1. 3:4 ''s zondagse kleren', 'zondagse kleren' = zondagse
kleren
- WBD III. 1. 3:5 'zondags pak' idem
zonk
zelfstandig naamwoord
1 -
laagte
- WBD laagte in akker- of weiland (Hasseltse term)
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZONK (in 't Z. + W. zoenk) zelfstandig naamwoord v. -
diepte of laagte, inzakking op 'n veld
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'zink' - laagte in de grond
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZONK m -
lager gelegen deel v. e. akker of landschap.
- J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - ZONK. Heb
ik nu en dan door metselaars en timmerlieden hooren gebruiken voor
eene diepte, eene zakking in den grond, in eene vloering. Z. a.
- WNT - lemma Zonk - 1. Laagte,
vooral in de Vl.-Belgische dial.
a. In het alg.: lage plek; verzakking; kuil in wegdek, dak, vloer
enz.
2 - schepgat van een put.
- WNT - lemma Zonk d - Slechts in een brab.
dial.
- WBD 1.1.163 a [1967].
- WTT 2016 - waarschijnlijk dus het onderdeel van een afvoerput
waarmee wordt voorkomen dat grof vuil in de put zinkt en dat aldus
verstopping tegengaat. En daardoor de benoeming voor dat vuil.
- Cees Robben - Ik moet den zonk nog uit t putje haole (19650917)
- FIGUURLIJK: Pierre van Beek - boove zònk koome - 'boven water
komen', b.v. na lang slapen
3 -
diverse andere betekenissen
- WBD III. 1.
2:69 'zonk' = bluts; ook: 'buts, deuk, duts'
- WBD III. 4. 4:145 'zonk' = dal; 'zonk' = oerbank (grondsoort)
- WBD III. 4. 4:165 'zonk' = zwarte, ondoordringbare aardlaag
zonne
zelfstandig
naamwoord
de zon; hier: de zonsopgang.
- Een roestpraatje, in Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1,
1882): Um kort te gaon, ik weet waor 't schaait; véúr zonne zuloe
vaore [op weg gaan].
zonstêen
zelfstandig naamwoord
zonsteen, niet gebakken maar in
de zon gedroogde steen
- Informant Toine Raaijmakers - ongebakken steen, gebruikt voor
binnenmuurtjes in boerderijen
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - bijvoeglijk naamwoord
'zonstenen' - van zonsteen
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord
mannelijk 'zonsteen' - steen die niet gebakken, alleen hard gedroogd
is; hij wordt voor binnenmuren en schouwen gebruikt.
zont
samentrekking
zouden het
- Cees Robben - [Ze] zont nie eete... asse wiesse wesse aate...
(19750606)
zôo, zo
bijwoord
zo; gauw, meteen;
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - Wè stoa de doar zoo te
schreuwe? - Wat staat gij daar zoo te schreien?
eufemisme voor in verwachting
- Cees Robben - Twee platte kender... en naa wir zôô... (19680322)
- Cees Robben - Ik hoef er mar meej mn pet naor te zwaaie en t is
wir zôô, dokter... (19700612)
- Cees Robben - Zôô, ist mee oew meske al zôô ver... (19810710)
zôog
zoog
verleden tijd
van zèùge
zôogenòmd
bijvoeglijk naamwoord
zogenaamd
- Grôot diktee van de Tilburgse taol 08 - die zôogenòmde ötgediende
zôogezeej
tussenwerpsel
zogezegd
- Audio-opname 1978 Dhr. Bertens Dan
kwaame ze zogezeej gewoon lòs, teminste lòs, gewoon òn de haand
binne eej èn dan hadde wij zogezeej liere ligge, han zistien liere
èn dan gôojde ze der zistien, zistien stuks veej teege de grond aon
in êene keer!! (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie:
Hans Hessels
► Klik hier voor audiofragment
zôoj
zelfstandig naamwoord
zootje
- WTT 2016 - Komt in zeer
uiteenlopende maar altijd negatieve of pejoratieve
betekenissen voor. Tegenwoordig meestal 'zootje', zoals in 'zootje
ongeregeld' of 'het was er een zootje', en 'het hele zootje'. De
etymologie is niet volkomen opgehelderd, maar zie:
- WNT -
lemma Zoo, I, III, 9a;
zie ook Zeuj, hierboven.
- Zonne wedstrijd in zinge, kos soms wel un
paor uur duure want wij kende der un zooi. (Lodewijk van den
Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- Ze han vur et gemak der wel wè stêene nir
kunne legge, want et waar der mar ene slèèkzooj. (Lodewijk van den
Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
-
WBD (III. 2.1:361) zôoj, c.q. kook, kooksel, gekookte = kooksel
- WBD (III. 3.1:94) 'rotzooi' = onbruikbare voorraad
- WBD (III. 4.4:169) 'zooi' = modder, slijk
- WBD (III. 4.4:256) 'zooi' = aantal bijeenstaande voorwerpen
- WBD (III. 4.4:259) 'zooi' = boel; 'zooike'
- WBD (III. 4.4:260) 'zooi' = grote hoeveelheid
- WBD (III. 4.4:312) 'rommelzooi' = warboel, ook 'zooi' of 'rotzooi'
zôol
zelfstandig naamwoord
zool
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - meervoud: zoole
- WBD III. 4.4:162 'zool' = oerband (grondsoort)
zoomaa
zelfstandig naamwoord,
samentrekking van 'ons oma' (metanalyse: de s van 'ons' wordt aan
'oomaa' gekoppeld); vergelijk ►zoopoe
- Enquête over Je favoriete
Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte Tilburger
als... maart 2013 -

zoomer
zelfstandig naamwoord
zomer
van de zoomer, hil de zoomer, soomers
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - 'nen dreugen zommer
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord
mannelijk - zomer
zoomerdag
zelfstandig naamwoord
de zomer
- Audio-opname 1978 -
daor hèbbek in en bangkètbakkerij gestaon,
jè, ge wit wèl, as plaotepoetser èn invètte èn zôo èn toen kwaam er
de zoomerdag aon èn daor hadde ze en ijskoowfebriek bij
(Interview
met dhr. Bertens; transcriptie Hans Hessels 2013)
►KLIK
HIER om het bestand te beluisteren
zoon
zelfstandig naamwoord
zoon
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zons en dochters, z'nen
klênzon
- Cees
Robben, Prentebuukske 10 - "n spie tot aon de soons toe' / een
decolleté
tot aan haar navel (ongeveer
de plaats waar bij het kruisteken 'de zoon' wordt gezegd.
- WBD III. 2. 3:71 'zoon' = idem; 74 'stiefzoon' = idem; ook
'voorzoon'
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - 'zu:n', naast 'zon' = zôon; (blz. 53) meervoud
zoons
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - de kôoning zene zôon is ok soldaot gewist
zôop
werkwoord, persoonsvorm
zoop
verleden tijd
van 'zèùpe'
zoopoe
zelfstandig naamwoord,
samentrekking van 'ons opoe' (metanalyse: de s van 'ons' wordt aan
'oopoe' gekoppeld); vergelijk ►zoomaa
- Enquête over Je favoriete
Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte Tilburger
als... maart 2013 -

zoowè
bijwoord
zowat
- Kees en Bart, krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935 - 'zoowè'
(passim)
zöpt
werkwoord, persoonsvorm
zuipt
3e pers. enk. tegenwoordige tijd van 'zèùpe', met vocaalkrimping
- Voorbeeld van
systee,kaart Sterenborg - Hij zöpt vusteveul.
zörg
zelfstandig naamwoord
zorg, aandacht;
armleuningstoel
- Voorbeeld van systeekaart Sterenborg - Hij zaat in de zörg
(dubbele betekenis)
- Wit, as ge zit in zurg verlegen,/ da God oe zelf verzurgen zal.
(H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit: Erm
schooierke, 1932)
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zurg (met doffe u; vgl.
mulder en putje = potje)
- WBD (III. 2. 1:87) 'zorg' c. q. 'luie stoel' = leunstoel; ook:
'Grote stoel' 'zorgstoel'
- WBD (III. 1. 4:280) 'zorg hebben' = bezorgd zijn;
- WBD (III. 1. 4:279) 'zorgelijk' = kommervol
- WBD (III. 1. 4:293) 'zorg = angst
- WBD (III. 1. 4:142) 'zorg' = ijver
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zörg zelfstandig
naamwoord - grote stoel, leunstoel; ook 'gròòtestoel'
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZORG
(zörg) m - 1) kommer; 2) grote stoel.
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord
vrouwelijk 'zurg' - zorg; mannelijk zorgstoel, leun(ing) stoel
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZORG (uitspr, zörrech) zelfstandig naamwoord m., niet
v. armstoel, leunstoel
zörge
werkwoord, zwak
zorgen
- WBD III. 1. 4:335 'zorgen', 'zorg hebben' = iets in acht nemen
- Cees Robben -t Is kazzjewêêel die kiep van mèn.../ zô zörgt ze
vur de Paose... (19550312)
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zw. ww. intr. -'zurgen' -
zorgen
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - zörgen - zorgen
zosse
samentrekking
zou ze
- Cees Robben - [over een trouwerij:] Zosse in t wit zèèn...
God-wit... (19800208)
zot
samentrekking
zou het
samentrekking van 'zo et'
- WTT 2023 - Zot zôo zuut zat
zèèn?
zòt
bijvoeglijk naamwoord
gek, dwaas, zot
- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - zó zót as ene jèùn -
hartstikke gek
- Cees Robben - mar nèt doen òf ge zòt zèèt; bènde zòt [onbekende
data van publicatie)
- Pierre van Beek - zó zòt as tien kòp jèùn (Tilburgse Taalplastiek
176)
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - van enen aorege zòt
geschoore zèèn (HM'70) - door een zot gek verklaard zijn
-
Hessels 2020 - Als je iemand vraagt iets tegen hem te mogen zeggen:
- gij ènt zòt Jooke meugen alles teege mèn zègge! (Zegsman dhr.
Hessels (1931-2006).
►Volledige
bron:
KLIK HIER
Bijnamen
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - et zòt Wimke = W.
Druyts (blz. 36)
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - de zòtten Engel =
Wim Engel (blz. 37)
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - et zòt Jooke =
Joseph Hollander (blz. 43)
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - de zòtte Cas =
Caspar Houben (blz. 44)
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - zòt Tontje = Toon
Vereut, bloemenverkoper (blz. 80)
- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - de zòt = frater
Erminius (blz. 101)
Aanvullende bronnen
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord mannelijk 'zot' - dwaas, gek
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZOT - gek, zinneloos
- WBD III. 1. 4:42 'zot' = gek
zotter
samentrekking
zou er
- Cees Robben - Den hond zotter nog gin brôôd van lussen...
(19840210)
zout
zelfstandig naamwoord
zout
- soms mannelijk volgens
voorbeeld van
systeemkaart Sterenborg - aan tafel; gift de zout is aon.
- A.J.A.C.
van Delft - "Die dienstmeid zal daar geen zak zout opeten" zegt men
om aan te duiden, dat zij er wel niet lang in dienst zal blijven.
(Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zout haole bij Brónsgist
(Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1964) - antwoord op 'Waar
is hij?'
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - nòg wè zout vur den
houthakker (HM'47) - gezegd als men aan tafel zout bij het eten wil
doen
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - saome zout gehòld hèbbe
bij de daames Brónsgist (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek
1971) - elkaar al heel lang kennen
zovelste
telwoord
zoveelste
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hoe meer vòlk
veur, zovelste langer et duurt - hoe meer volk vóór in de kerk, des
te langer duurt de plechtigheid
zoveul
onbepaald telwoord, bijvoeglijk naamwoord
zoveel
- Pierre van Beek - zó veul as - zoveel als, zogezegd
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - hij ha zóveul as ge meej
bei oew haande in oew gat kunt gôoje (Nicolaas Daamen - Handschrift
Tilburgs, 1916) hij had niets (de kunstgreep is namelijk onmogelijk)
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZO VEEL
ALS (zo veul ès) bijwoord uitdr., een gesproken
aanhalingsteken; zogenaamd, zullen we maar zeggen (zie blz. 49-52)
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZOOVEUL bw - zooveel
zowwiets
bijwoord
- Zowwiets is allemol heel mooi uit te rekene
(Karel en Sjarel,
dialoog in Groot Tilburg, 23 maart 1945)
- Ik vur mèn vèn aatij leuk ak zowwiets in de kraant lees. (Karel en
Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 6 april 1945)
- Snapte gij naa zowwiets? (Karel en Sjarel, dialoog in Groot
Tilburg, 27 april 1945)
zucht
zelfstandig naamwoord
aanduiding voor ziekteverschijnselen denk aan geelzucht en
gezwellen in het bijzonder
- Cees Robben - Onze Jaon (...) hee gin zucht of terring...
fieteldaans.. bof.. of keliek... (19551217)
zuig
zelfstandig naamwoord
- WBD vrouwelijk varken, ook genoemd 'zeug', 'zóch', 'zòch',
'vèrken', 'vèèreke' of 'kuus'
zuije
zelfstandig naamwoord
het zuiden
- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'het
Zuijen'
Salut, lieve nesjes, adjuus, adé!
- Piet
Heerkens, uit: De Kinkenduut, Zwaolleme, 1941 - naor et Zuien toe
zulleme vliege!
- Piet
Heerkens, uit: De Kinkenduut, Rood-Wit-Blauw, 1941 -
zingt in 't donkere Zuie, /
Vaderland, et roomse Zuien / zal oe stil z'n trouw beduien; /
Brabants volk en Brabants gouw / wappert dapper rood-wit-blauw.
zuk, zukke,
zukkes
voornaamwoord
zulke
- Dialectenquête
1887 Willems - zukken (m.) - zulk een
- Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - zukke gaaste
- Theo de
Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - (Op de markt) Motte
van zônne hebbe of hedde liever van zukke? (20-03-1968)
- Cees Robben - Van de zuk of
van de zon.? [Zulke of zulke?] (19840921)
- Cees Robben - Van de zon of van de zuk.. (19630614) - de
combinatie drukt uit dat het eigenlijk geen verschil maakt
- Cees Robben - [Vrouw tegen dokter:] Niks gedaon ist mee oe
pillen/ Van de zuk of van de zon... (19551217)
- Cees Robben - Zukkes weer is baomis-weer... (19701009)
-
Hessels 2020 - Als je bepaalde uiterlijke kenmerken bij iemand
opmerkt: - zukke zèn ammòl zôo! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).
►
Volledige bron:
klik hier
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZUKKEN, ZOKKEN, ZOEKEN bvw. - zulk een, zulke: zukkene man,
zokken moeder
zulder
zelfstandig
naamwoord
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZOLDER
(zulder) m. 1) bovenverdieping; 2) kruis v. e. broek.
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zolder, zelfstandig naamwoord mannelijk 'zulder' - zolder- 1)
bovenste ruimte in een huis; 2) zitvlak in een broek
1.
zolderverdieping van een huis; zoldering
- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Vruuger sliepe veul
meensen óp zulder
- Cees Robben - Vur de wossum aon de zulder is heetjemop...
(19711217) [Zeer snel eten, schrokken; het voedsel opgegeten hebben
voordat het de kans heeft af te koelen]
- Ons Stien die zeej: «Et wort es tèèd,/ de
zulder schôon te maoke»/ Wèk daor ammol nie teege kwaam.../ om
tureluurs te raoke. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven;
ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Willem wies wètter was)
- Pierre van Beek -gezegde Hij heej te veul nòr de zulder
gekeeke (te veel borrels gedronken)
2.
kom van een broek
Krak-krak zee de zulder van mn broek
(Karel en Sjarel, dialoog
in Groot Tilburg, 2 februari 1945)
- Cees Robben - Mao iedere
kermis moet-ie unne nuuwe zulder in zn broek hebbe... (19660701)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zulder zelfstandig
naamwoord - zitvlak v. e. mannenbroek
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - al mot ek er de
bêene vur onder mene zulder ötlôope
- WBD III. 1. 3:121 'zolder' = zitvlak v. e. broek; ook: 'kruis',
'kont', 'zuur'
3.
plaats voor opslag, bijvoorbeeld hooi of leder
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - óp
zolder aachter de putkèùp (= onmogelijke plaats)
- WBD hoojzolder - zolder in stal of schuur, ook genoemd 'schèlft',
'balke' of 'schôor'
- WBD drêûgzulder - droogzolder, voor het leer (II 643)
4.
dragend vlak
- Cees Robben -
popeliere zulderke: "De bodem (van den blauwen spuul) was drassig,
maar als de zomerzon de bovenlaag had drooggestoomd, was het een
op-en-neer gaand 'populiere zulderke', waar ge alleen vlug-voetig
veilig overheen kwaamt, zonder door de zolder in de blubber te
schieten."
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - en popeliere zulderke
(N. Daamen (handschrift 1916) - gezegd als iets waarop men loopt,
doorbuigt
zulle
werkwoord, sterk
zullen
Dit
lemma wordt binnenkort nog uitgebreid met vervoegingen,
samentrekkingen en koppelingen.
- Dialectenquête 1887 Willems - za'k - zal ik?
- Dialectenquête 1887 Willems - zulle - zó (n) - ik zal, gij/hij
zult
- Cees Robben - ... zak mar zégge; ge zult er gin maogpènt van
krèège; wè zat zèèn?
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - zulle - zaaw/zó; we zon / zoue ... (zin 101, blz.
99)
- Dèt zo vlug zu gaon, dè hattie nie gedocht. (Henriëtte Vunderink,
Straffe rôoker, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
Oude
verleden tijd [?] - zou = zom
- Den eene zom dees en den aander zom dè, mar 't za naa niemir
noodig zèn. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 27 april
1945)
Samentrekking zudde = zou je
Daor zudde nog 'n aorig centje van kunne maoke. (Karel en Sjarel,
dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)
Samentrekking zugget = zou het
SJAREL. Ge zugget wel zegge. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot
Tilburg, 27 april 1945)
Samentrekking zusse = zou ze
Of zusse mee zèn, denkte gij? (Karel en Sjarel, dialoog in Groot
Tilburg, 4 mei 1945)
Samentrekking zuj = zou hij
In Nederlaand zuj er nie mee klaor kome! (Karel en Sjarel, dialoog
in Groot Tilburg, 6 april 1945)
zullie, zöllie, zèllie
persoonlijk voornaamwoord
zij (meervoud)
- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'dè
doen zellie nie'
- Cees Robben - Vlee jaor hebbe wij hullie n kaortje gestuurd mar
zullie ons nie... (19801031)
- Dialectenquête 1887 Willems - eete zullie ók gèère kèès?
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zöllie verdiene
meer op öllie, as göllie op höllie
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- zullie verdiene meer òn jullie as gullie òn hullie
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zullie, persoonlijk
voornaamwoord - zij (meerv.)

Niet met name bekende monogrammist -
17de eeuw - collectie Rijksmuseum
zult
zelfstandig naamwoord
1. hoofdkaas
- WBD III. 2.3:67 'zult' = hoofdkaas
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zolt, zelfstandig naamwoord
mannelijk 'zult' - hoofdkaas
► Dossier
Zult
- Zegsman aan WTT Ton van den Hout
- handschrift uit familie-archief -

- Cees Robben - Wè zult is, mevrouw?.. Dè is
n vèèreke wè gelèèk in de frut zit. Mar wel lekker... (19841207)
- Cees Robben - opschrift in de prent van
19860801 -

- Cees Robben - Hij heej munne botteram in t waoter gegooid...
Zôô-zôô.. En meej opzet.. Nèè meneer, meej zult... (19710319)

Cees Robben, Prent van de week (detail) 7 december
1984
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
60 10 14
-
t Wordt wir koud, mee wènd en règen
We gaon de tèd zuutjesaon krègen
Van zuurkòòle mee werme zult
En dètter wir kaort wordt gespuld.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
73 05 10
- Mee ègegemaokte zult
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
75 10 09
- Mar rap wè waoter bij de soep / En bij de zult wè kaoikes,
Die waare wel nie himmol vors /Mar ge zaagt nog gin maoikes.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
76 12 16
- "Mar Sjarel, ik zet toch m'n ège /Vur èèn goei maol nie in de
schuld, / 't ls toch allèèn mar vur ons baaikes / Ik kook
peejestaamp, mee zult."
- Lechim
(pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 06 16
-
Hij gaaf ze
spek mee moffelbóóne / Boerebróód mee 'n schèf zult / Mar ze
ha'n liever kwattastrooisel / Goei eete was 'r aon verspuld
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 06 30
- Aacht brooikes dik mee zult en kès
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
80 07 03
- 'n Oòsterwèkse koffietaofel / Mee boeremik en zult en ham.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
81 09 10
- Boerezult, mee ham, mee aaier /
Uit 't vlèès daor kossie nie uit wès
- Wil van Pelt - Brabant's knipoog uit het verleden (2001) - Wij
zullen onderweg aanleggen bij Geertjes omdat ze daar altijd goeie
zult hebben. (...) Ik zie dat mijne compagnon dat ook al begrepen
heeft, zijn aandacht is gericht op het brôôd met zult dat gebracht
is door Marieke. (...) De mik en de zult hoeven we niet af te
rekenen, 'da zal wel goed komen', zegt Thijs.
- Jodocus (pseudoniem van Jacques Stroucken), Toemet-hooi (1993) -
'As ut aon mèn laag'
Wè'k wô hè'k nog nojt nie gekrege,
En wè'k kreeg hè'k mar zelde gewuld.
As't ojt meeviel, dan viel 't al nie tege;
wô 'k ojt biefstuk, dan waar ut mist zult.
- Piet van Beers (CuBra) -
'Krèùpt es in de hèùd van: n vèèrke'
M´n leedemaote vènde dan
bij de slaagers in de schappe.
Rollaode, bloedworst, spèk en zult
bij ham èn schouwerlappe.
Op dieet
Soms lig ik naachtelang te drôome
van BLOEDWORST BALKENBREI èn ZULT.
Mar... DIE-EETE dè is NIE-EETE
zeej "Ons Kee"...èn dan zèède ötgeluld.
Bodschappe doen
´n Flès (nie als te duure) wèèn
´n Rölleke mèèle moppe.
'n Bèkske zult, ´n ons sesies.
´t Is dees week Zèùneg soppe.
Van t vèèrreke - 58 jaor terug
't Vèèrreke was nèt geslacht, èn
zullie ha´n zèlf tóch eete zat,
dus wij mochte koome haole
wèsse in oovèrentie had.
n Stuk ribstuk, n hil pan worst èn
ok tweej komme vol meej zult!
Balkenbrij, vier flèsse braoivlees,
himmel tot de raand gevuld!
Ok tweej flinke bèkskes spèkvèt,
(meej de kaoikes in papier)
èn n hieltje voor den èrtsoep
èn êen al gebakke nier.
(...)
Ieder jaor rond Allerzielen
komt dè toch wir bij mèn op:
Dieje kuus van taante Frieda,
én dieje zult van de vèèrekeskop!
Wètter in vèèfteg jaor veraanderde
Boer of börger, èèrm òf rèèk,
òn tòffel waare ze ooveral gelèèk.
Ik zal er mar nie nòr laote raoje:
t Was n schèfke zult,
spèk èn ötgebraoje kaoje.
Wètter veraanderde (2)
Èn dan aate ze in de wènter ok nog èègegemòkte zuurkôole öt et
vat.
Èn sondags de rèst; kundet raoje ?
En stukske zult, spek èn ötgebraoje kaoje
- Lodewijk van den Bredevoort (2006) -
Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Jeugdherinneringen van een
gewone volksjongen -
Soms waar un vèèrke pas geslacht, waar der zult en bloedworst en
kaoikes zat, ge mocht et nie hebben.
- Tony Ansems - Zwarte Pietje gespuld (2007) - Der wier gesmuld
van de vèèrrekeszult
- Elie van Schilt - Alles is aanders (CuBra, ca. 2002) - Mar soms hadden wij
ok un buurtfist. Dan wieren bij de slager un paor verkuskoppen
gekocht (Kop mee afval ) noemde ze ut toen. Ut afval was ut snijsel
waor de slager gin worst van kon maoken ) Unne grote wasketel wier
schongemokt en daorin wieren die koppen gekokt tot ut vléés zo van
de botten afviel. Daor wier nog ut één en aander bij gegooid zoas,
zout en peper, nootmuskaat, azèèn en augurken, dan ging ut dur de
vléésmeulen en al de buren die hadden mee betaold aon de koppen die
kwamen mee scholtjes en bakken, as ut un paor uur laoter was stèèf
geworren dan hadden we zult zoas ge het nou niemir kopt bij de
slager.
Er waren gin koelkaasten, dus we aten un week lang zult, tot ut uit
oe oren uit kwaam.
2.
drempel
- WBD koedrempel (op de grens tussen voorstal en koestand)
- WBD ónderzult - koedrempel, ook 'zult' genoemd
- WBD boovezult - bovenzul (horizontale balk waaraan de stalpalen
met het boveneinde bevestigd zijn)
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZULT v. -
stene verhoging waarin de stalhouten aangebracht zijn.
zultbommerèl
zelfstandig naamwoord
scheldwoord: dikkop, eigenwijzerik
- Cees Robben - Zultbommerel... des kop... (19600219)
-
Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - zultbòmmerèl - iemand
met een dikke kop (99)
- WBD III. 1. 1:39 'zultbommerel' = hoofd
- WTT 2016 - 'bommerèl' is mogelijk afgeleid
uit 'bomberen' (Frans: 'bomber', 1701 [Rey]) in de betekenis
'bollen, iets bol maken'.
- WNT geeft in die zin onder lemma
Bombeeren b: 'van het voorhoofd, zich welven'. In dat geval zou het
woord dus oorspronkelijk '(zult)bomberèl' zijn geweest.
zultnòrrècht
zelfstandig naamwoord
zultaanrecht
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- aanrecht van de kwaliteit en met het uiterlijk van de zultvloer
zultvloer
zelfstandig naamwoord
terrazzovloer (overwegend wit)
Paul Spapens e.a.; Goedgetòld, Diksjenèèr
van de Tilburgse Taol, 2004 -
Wie het gerecht
'zult' kent, zal begrijpen dat zultnòrregt
en zultvloer zeldzaam rake typeringen zijn. Terrazzowerk is een
typisch Italiaanse specialiteit. Het zijn dan ook Italiaanse
terrazzowerkers geweest die deze vloeren in Tilburg vroeger zijn
komen maken. De eersten kwamen eind negentiende eeuw. In het begin
werkten ze voor fabrikanten die graag iets exclusiefs hadden, en ze
werkten vooral ook in de kerk. De terrazzowerkers worden gerekend
tot de eerste 'gastarbeiders' in Tilburg.

Nieuwe Tilburgsche Courant 5-2-1920
zumke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
zoompje, zeempje
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - zêûm - zumke
- verkleinwoord van 'zêûm', met vocaalkrimping

Zumme kènnes maoke? Bedrukt Tshirt op
marktkraam Tilburg Noord. Foto: CuBra/- WTT 2021

Sticker van de Tilburgse
carnavalsvereniging De Raawdaawers. Foto CuBra 2020.
zumme
samentrekking
zullen we
- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - Wè
zumme naa hèbbe!
- Cees Robben - Zumme zômedene is ruile...? (19560114)
- Cees Robben - Zummummis opkieze...? (19681018)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de
Ven), De Tilburgse Koerier, 68 08 15 - Wè zumme naauw toch krège?
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
70 09 17 - Dè zumme strak wel merke
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
73 01 25 - "Wè zumme mèrge wir is eete?"
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
79 07 12 - Wè zumme'r van geniete.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
64 07 31 - Wè zumme daor naauw mee gaon doen?
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
67 05 05 - Wanneer zumme naauw vurjaor krège?
- Interview met de heer De Kok (1978) Jao, ok enen bond, hè
. Jè,
dè kan ik nou zôo presies nie
Ja, de Gildenbond, zumme mar
zeggen, hè. De Gildenbond, hè! (transcriptie Hans Hessels 2014
►
KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren
zumt
werkwoord, persoonsvorm
zeemt; zoomt
tegenwoordige tijd 2e + 3e pers. enk. van 'zêûme' (zemen, zomen)
- Cees Robben - Swèls dè gij dieje zak zumt, zeum ik de raome;
zund, zunde
zelfstandig naamwoord, bijwoord
zonde, jammer
►sund,
sunde
zelfstandig naamwoord
- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens
svd), feuilleton Bad Baozel, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant
31-12-1938 18-2-1939 - Hij [de pastoor] ha zelfs gezeed: "Zwemmen
en baoje is nog gin zunde!"
bijwoord
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -tis
tòch wel zund van oew cènte
- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens
svd), 'Oome Teun in den trein; Nieuwe Tilburgsche Courant 16-9-193
- )...wè-d-is et zund, dè de tijd zoo bliksemsvlug veurbijgao!
- 't Is zund, dè taante Drieka nie mir leeft! (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl.
11; Nieuwe Tilburgsche Courant 10-12-1938)
- ...en dè waar zund en schaand. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet
Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe
Tilburgsche Courant 25-2-1939 18-4-1939)
- 't Is dubbel zund... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van
Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 6;
21-11-1929)
- 't Is zund hurre, want daor hedde wè gemist.
(Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche
Courant; Uit t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
- Cees Robben - Dès zunde war... (19571123)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de
Ven), De Tilburgse Koerier, 70 01 29 - Mar ikke wel en k vèn t
zund / Dèt vruuger nie gebeurde / Toen was allèèn mar "slibbere" /
Al wègge 's wènters heurde.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
70 02 19 - "Och jao, 't is de rèchter hier / Netuurluk wel gegund /
Mar agge't efkes goed bekèkt / Is 't erges òòk wel zund."
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
59 05 08 - Zò onverdoens m'n centen kwèt / Dè vèn ik toch mar zund.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
63 07 26 - Wè is 't toch zund
- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg),
Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Onze Co vond dè zund
zunne
samentrekking
zo een, zo'n
- Hoe komt zunne sinjeur naa nog aon 'n wefke? (Karel en Sjarel,
dialoog in Groot Tilburg, 27 april 1945)
Tijs Dorenbosch - Vignet uit De Mus en D'n örgel
van Piet Heerkens (1939 & 1938)
zunneke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
zonnetje
- Cees Robben - t Zunneke schèènt... (19580315)
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zunneke
- verkleinwoord van 'zón', met umlaut
zurkel
zelfstandig naamwoord
- WBD III. 4. 3:265 zurkel - zuring (Rumex)
- WBD III. 4. 3:262 kleeverzurkel - witte klaverzuring
- WBD III. 4. 3:266 zurkel - paardezuring
- WBD III. 2. 3:90 'zurkel' = zuring
zus
zelfstandig naamwoord, eigennaam; in een gezin dat reeds jongens
telde, kreeg het eerste meisje vaak de voornaam 'Zus'.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zus zelfstandig
naamwoord - Als na het eerste kind (een jongen) een meisje
geboren werd, werd dat dikwijls zusje of zus genoemd.
zuuke
werkwoord, sterk
zoeken
- zuuke - zòcht - gezòcht
- korte uu
- A.J.A.C. van
Delft - "Hij zuukt 't, waor tie 't nie verloren hee" zegt men voor
een albedillende zoeker. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl.
117; 5 juni 1929)
- A.J.A.C.
van Delft - Als iemand iets goeds of een goede betrekking
verwaarloost, zegt men om z'n verontwaardiging uit te drukken: "Hij
zal het nog mee 'n kerske (of: 'n lanterntje) gaon zuuken." Ook
hoort men: "Hij zal er z'n vingers nog ooit naor afbijten." (Nwe.
Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)
- Dialectenquête 1887 Willems - Ze zuukt derèège mooi te maoke - Zij
zoekt zich op te tooien.
- Dialectenquête 1887 Willems - Et kèènd zuukt zen èège te
verschoone. - Het kind tracht zich te versch.
- Cees Robben - hij zuukt et geluk; hij góng ze zuuke;
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
70 01 14 - "De buurvrouw hee me òk gevraoge / Zuukt is naor 'n goei
kesjet
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - naa ziek wèk zuuk
- nu zie ik wat ik zoek
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - goed zuuke zi-j,
dè zak zik
- Pierre van Beek - voejer zuuke vur aandermans gèèt;
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zuke - zoeken
- Dialectenquête 1887 Willems - zuukt is nòr menen hoed; ik weet nie
waor ik em zuuke moet
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - sórt zuukt sórt, zi den
duuvel teege de schórstêenveeger ('84)
-
J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - ZUEKEN, voor
zoeken, doch slechts onder het gemeen. Ook bij oude lexicographi zoo
wel zuecken als verzuecken.
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zü. üke (n), zw. ww. tr. '
zuken' - zoeken
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZUKEN - zoeken
zuuker
zelfstandig naamwoord
iemand die de natuur goed opneemt om ervan te genieten
- Cees Robben - Peer van Dun was unne dwaoler/ Unne zuuker, die de
haai in den blende kos belôôpe (19570119)
zuukerd
zelfstandig naamwoord
achterdochtig iemand die overal iets achter zoekt, speciaal gezegd
van een politie-agent die uit is op een verbaal
- Anoniem Nieuwe Tilburgse Courant -
donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi
rikkemedaosie -
Nillus ha de klosse over laote loope
en
daor haddet gatverjuw,
Dieje zuukert, de meulesteller,
stond bezije de contenu.
► voor de volledige tekst zie
rikkemendaosie.htm
-
Stadsnieuws - Tis nie zo hèndeg agge meej ene zuukerd
getrouwd zèèt - ... met een achterdochtig persoon ... (300108)
zuukplòtje
zelfstandig naamwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zoekplaatje
zuur, zoer
bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord
zuur
- WBD zuur nat (van akkerland)
- Pierre van Beek - en zuur pèèrd - ondeugend onbetrouwbaar paard
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - 'nen zuren aap'el
- comp. zuurder, superl. zuurst
- Dialectenquête 1887 Willems - die mölk is dun en zuur
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zó zuur as ene kèrhèngst
(Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) [ 'zuur' betekent
hier agressief, onhandelbaar, zoals een hengst voor een gespan,
lange uu, echter korte in de comp.]
- WBD III. 3. 1:219 'zuur', 'moeilijk, stroef, nors' = stroef (in de
omgang)
- WBD III. 1. 2:252 'het zuur hebben', 'het zuur krijgen' = maagzuur
oprispen
- WBD III. 1. 3:122 'zuur' = zitvlak v.e. broek
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van
Hans Hessels, 2022 - Zuur in oew broek hèbbe Er is veel loze
ruimte achter in de broek (vergelijk: een pond broek èn en ons kont)
►Kont
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) -
zoer (krt. blz. 12)
- WBD III. 2. 3:96 'zure bom' = augurk
zuurbòl
zelfstandig naamwoord
korte uu
- Informant Ad Vinken; wijnbal (snoepgoed)
zuurdêeg
zelfstandig naamwoord
zuurdeeg
lange uu
- Audioregistratie 1978 -
èn dan vatte ons moeder en stuk zwart
brôod (
) Dè weet ik nòg goed
zuur brôod, jè, meej zuurdêeg gebakke
nèt as den Dötser dieje kuch doen, hè! (- Interview met Heikanters
- Transcriptie door Hans Hessels)
- WBD zuurdeeg (door gisting verzuurd deeg), ook 'zoerdêeg' genoemd
- WBD zuurdêeg zètte - zuurdeeg maken
zuure
werkwoord, zwak
zuren
- lange uu wegens eropvolgende r
- WBD zuure - zuren, huiden ter voorbereiding op de looiing
behandelen met azijn- of mierezuur
zuurke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
van een zuur
- WTT 2019 - Ook met de korte u
-
Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek,
1988 - zuurtje
zuurkesnat
zelfstandig naamwoord
- WTT 2019 - Drank (nat) met een
zoete smaak.
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- slap aftreksel, slappe limonade

Foto: CuBra 2019
zuurkôolkaaj
zelfstandig naamwoord; korte uu
zuurkoolkei; kei ter afsluiting van
zuurkoolpot
- A.J.A.C.
van Delft - Om aan te duiden, dat het in een huishouden een kale
boel was, zei [Dusee] hij: "Ge vindt er niks als een opgedirkte
dochter en 'n zuurkoolkaai." (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger
Dagen afl. 109; 13 april 1929)
- Pierre van Beek - Om aan te geven, dat het er
in een huishouden een kale boel was, zei hij: "Ge vindt er niks as
een opgedirkte dochter en 'nen zuurkoolkaai"... Voorheen maakten de
mensen vaak zelf hun zuurkool in. Daarvoor gebruikte men een Keulse
pot. Op de zuurkool kwam een plank te liggen en daarop, voor de
druk, een straatkei. Het eten van zelfingemaakte zuurkool wees niet
direct op weelde. (Tilburgse Taalplastiek 24-6-1964)
-
Jan Schellekens, uit: Herinneringen aan de Hoogvensestraat, CuBra
circa 2003 - Wat je nodig had was een grote keulse pot, een
rond plankje, een linnen doek en een gewicht. In de pot kwam
gesneden witte kool. Daar werd pekel bij gegoten (ik vermoed gewoon
water met zout), de linnen doek er overheen met daarop het plankje.
Maar dan het gewicht. Wie heeft er een gewicht van zo'n kilo of
vijf-zes in huis. Het toeval wil nu dat net in die tijd bij ons in
de straat de kinderkopkes vervangen gingen worden door klinkers.
► Voor de website van Jan Schellekens in
CuBra:
Klik hier
zuurkôolstaamp
zelfstandig naamwoord; korte uu
zuurkoolstamp
- Ik zie liever 'nen dampenden berg
zuurkoolstaamp mee 'nen kwartmeter verkensworst erbij. (Kubke
Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant;
Uit t klokhuis van Brabant 9; 22-02-30)
- Piet van Beers Vrèmde kòst: Gif mèn mar wèk hier gewènd zèè,/
ene goeje vètte pòt./ Zuurkôolstamp òf brèùne bôone.../ Èn 'n nutje
toe... tòt slòt. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
zuurseg
bijvoeglijk naamwoord
waarschijnlijk korte uu
- WBD III. 2. 3:31 'zuursig' = rins, ook 'ranzig'
zuursteel
zelfstandig naamwoord
- Informant Ad Vinken; zuurstok (bep. snoepgoed) korte uu

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen.
De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord
dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in
Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op
het schoolbord werden afgedrukt.
zuut, zuuter, zuutst
bijvoeglijk naamwoord en trappen van vergelijking
zoet, braaf (van b.v. een kind)
- Kees en Bart (krantenrubriek in
Groot Tilburg, ca. 1935) -
en zuut winsje - een behoorlijke winst
- Kees en Bart (krantenrubriek in
Groot Tilburg, ca. 1935) -
zuutjes aon - kalmpjes aan; zuutjesaon
-
Piet Heerkens, uit: Dn örgel, Iemker-lieke, 1938 -
haol honing, biekes, lekker zuut, /gezond
en fijn...
- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens
svd), Den jongen dokter; feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe
Tilburgsche Courant 22-4-1939 8-5-1939 - Toen wier d'r zuutjes op de deur geklopt, en
Mientje kwaam mee 'n heel zuut gezichtje binnen...
- Cees Robben - Komdom daaier zuute kiendjes..? (19540417
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête
1879 -
zuut - zoet
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs
Wôordeboek, 1988 -
zooj zi zèn zammòl zuut - naar hij zei, zijn ze allemaal zoet
- Stadsnieuws
- Zudde naa zuut zèèn èn zachjes doen op zulder?
(230809)
- Stadsnieuws - zôt zuut zat zèèn? - Zou het zo zoet genoeg
zijn? (050206)
- WBD III. 4.
4:325 'zuutjes' = langzaam
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zü.üt, bijvoeglijk naamwoord
'zuut' - zoet
-
J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - ZUET, voor
zoet. De aan het Hoogd. komende uitspraak.
-
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- ZUET voor zoet. Deze uitspraak, in de Stad en meierije alg. in
gebruik, vind men bij Kiliaen - en Plant. aangetekend.
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) -
zuut (krt. 48), met umlaut
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZUUT - zoet
- Ed Schilders; Zot zôo zuut zat
zèèn, uit de Tilburgse revue Meej de meziek mee, 2003 -

Joris Donders en Maud van de
Luijtgaarden als Nelleke en Flipke. Nelleke zingt:
Ik waar nog mar 'n hêel
klèèn kiendje
Toen ons moeder zeej: dè
kèènd
Lust gin ham, gin kèès meej
pitjes
Dèddis tòch wel 'n bietje
vrèmd.
Ze wordt zo maoger as 'n
rietje
Wè'k ok op d'r brooike pèèr
Mar toen kocht ons moeder
Flipke
En die ging 'r in as smèèr.
En toen zeej ons moeder:
Is't zôo zuut zat m'n kèènd?
Zót zô zuut zat zèèn,
kiendje?
En ons moeder mar smèère
Die heej me verwend.

Tilburgsche Courant 28-2-1915
zuutbrôod
zelfstandig naamwoord
korte uu
zoetbrood
tarwebrood dat tegenwoordig
half-om-half heet
voor 1940 een van de
standaardsoorten brood met door de overheid bepaalde prijs
- Jan Naaijkens - Ome Gust was bakker en
herbergier tegelijk. Een deel van het café was afgescheiden door een
glazen wand waarachter zich de winkel bevond waar ge voor een
dubbeltje een mik, een zoetbrood of een roggebrood kont kopen, veel
meer keus was er niet. (Het Dorp van onze jeugd; 1999)
- WBD III. 2. 3:188 'zoet brood' = tarwebrood
- WBD III. 2. 3:189 'zoet brood' = half en half
(Brood van tarwemeel met roggemeel vermengd.)
- [Voor Tilburg geeft het - WBD voor deze mengvorm ook
►hartjesbrood
zuuteghèd
zelfstandig naamwoord
datgene wat zoet is, speciaal. snoepgoed
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) -
ZOETIGHEID (zuutighèt) v. - alles wat zoet is (zie blz. 63)
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord
vrouwelijk 'zutigheid' - zoetigheid (snoeperij)
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZUTIGHEID zelfstandig naamwoord v. - zoetheid,
zoetigheid
zuutekrèp
zelfstandig naamwoord
- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zuutekrep noemde
men vroeger het bloederige vleesch rondom de steekwonde bij het
varkens slachten"
- N. Daamen (handschrift 1916) - "zuutekrep - hij is nor z'n
zuutekrep (naar zijn liefje) "
- WTT 2012 - Het bloed heeft mogelijk een
zoete smaak aan het vlees gegeven. Door de aanwezigheid van bloed in
het weefsel kon het vlees van de steek niet geconserveerd worden,
en moest het kort na de slacht verorberd worden.En Daamen zat er ook
beslist niet naast toen hij in1916 in zijn schrift optekende dat
zuutekrep ook gebruikt werd voor liefje.
►Zie Dossier Varken Culinair
zuuthaawe
werkwoord, sterk
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zoethouden,
zwijgen over
zuuthout
zelfstandig naamwoord
zoethout; snoepgoed
- Wij moese aatij irst de [Hasseltse] kepèl in
èn n rôozehuuke bidde vurdèmme vur êen of twee cènte snuupkes
mochte kôope. En ik moet zègge, dan smòkte-n-et ok beeter. Et
joodevèt, de stroopseldòtjes, de dròpveeters, t zuuthout,
tôoverbòlle. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad
Tilburg Plus 2009)
zuutjes,
zuutjesaon
bijwoord
zoetjes, langzaam
- mar
'k wier et zuutjes beu... (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, Mijn
irste broek, 1941)
- Mar dè gonk toch ok nie op den duur, en zo
zèk heel zuutjes aon gewend. (Naarus; pseudoniem van Bernard de
Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Cees Robben - Zuutjes kuieren, luikes
luieren (19540612)
- Cees Robben - En de wend die fraozelt zuutjes,/ liefdesliekes in
mun oor.. (19540612)
- Cees Robben - ...bedeesd en zuutjes (19571207)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
70 01 22 - Naauw is er van die aauwe glorie / Zuutjesaon niks mir te
zien.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
61 11 03 - Ge moest 'm mar is zuutjesaon / Mee unne schoen op z'n
harses slaon. [Verwijzing naar Chroetsjov die in de vergadering van
de Verenigde Naties met zijn schoen op tafel sloeg.]
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - lop tòch nie zo
zuutjes - loop toch niet zo langzaam
zwaaje
werkwoord, zwak
zwaaien
- WBD zwaoje - onder het stappen de hoeven naar buiten bewegen, ook
genoemd 'maaje'
zwabberdoes
zelfstandig naamwoord
feestvierder
- Is 't dan zoo'nen zwabberdoes? Uit het land der Brabantsche
week, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930, door W.v.M. = Willem
van Mook.
zwabbere
werkwoord, zwak
- WBD III. 1. 2:123 'zwabberen' = slenteren, ronddolen; ook: rakken,
bolliën
Zwallem, de
toponiem
De Zwaluw
- Audioregistratie 1978 - Wij hadde giender in, achter in de
Zwallem, Zwallem òn de Wòlwijksebaon, daor han we tweej, drie
akkers. Die hèbbe we nòdderaand verkòcht, omdè we, de jonges zòchte
gin boerewèèrek te doen.
(- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
zwans
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- penis
- WBD III. 1. 4:241 'zwanzen' = spotten
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zwans zelfstandig
naamwoord - mannelijk geslachtsdeel
- WNT - ZWANS - 1) staart (v. e. dier) ; 2) mannelijk lid (nog
bewaard in volkstaal 3) als scheldwoord
zwaoger
zelfstandig naamwoord
zwager
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zwager
- Dirk
Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg,
1996 - onze / jullie(je) / hullie zwaoger
- Dirk
Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg,
1996 - verkleinwoord zwaogertje, ook zwaogerke
zwaogerin
zelfstandig naamwoord
schoonzuster
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) -
zwaogerin (krt-103)
zwaon
zelfstandig naamwoord
zwaan
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord vrouwelijk - zwaan
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZWAAN zelfstandig naamwoord v. niet mannelijk - zwaan
zwaor, zwòrder, zwòrst,
zwaore
zwaar, zwaarder, zwaarst, een zware
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - zwaor - zwòrder -zwòrst /zwaorst
1 zelfstandig naamwoord
zwaore
van gewicht
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
63 06 28 - De Thijs [...] is òk zonne zwaore...
- WBD - zwaore - zwaar paard, ook 'bónk' genoemd of (Hasselt) 'bèls'
van karakter
- Mededelingen van Hans
Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus
1960-1980, 2019 iemand die wat
licht in het hoofd is.
tabak
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
72 06 15 - "Segaare of 'n pekske sjek / Hèèle of halve zwaore
►Voor
de volledige lijst
klik hier
2 bijvoeglijk naamwoord
- Dialectenquête 1887 Willems - spaoje is zwaor wèèrek
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
70 07 02 - 'k Kan timmere en metsele / Vur zwaor wèrk zè'k nie bang
/ Mar ik weet wel gère vuraaf / Wè'k vur m'n sjouwe vang.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
67 01 12 - Mee afgelaoje zwaore tasse
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 06 27 - Hij sjouwde mee 'n zwaore kèr / Dur 't hartje van de stad
/ Hij was zò klèn, de kèr zò gròòt / Dè'k meelij mee 'm had.
- WBD - zwaor koej - stukkig (forsgebouwd), ook 'stugge' of 'gròffe'
koej genoemd
- WBD zwaor - compact of stug (gezegd van bakkersbloem)
- WBD zwaor II:914, gezegd van weefsel
- WBD III. 1.1:16 'zwaar' = grofgebouwd
- WBD III. 1.4:357 'zwaar' = lastig
- WBD III. 2.3:33 'zwaar' = stevig (voedsel)
- WBD III. 4.4:82 'zwaar weer' = onweer
3 bijwoord
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
59 12 11 - Hij hagget blèkbaor zwaor te stellen
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
63 08 30 - D'r tassen waren vol en zwaor
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
67 10 06 - "Want zèdde 'n bietje zwaor van lèf / Dan hèdde al gaauw
laast / Om dègge mee oe dikke braoi / Nie in zo'n stuultje paast.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
76 02 19 - Sjeraar zaat zwaor te prakkezeere...
4 vergrotende trap
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - zwòrder, naast zwòder
5 overtreffende trap
-
Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - zwaorst / zwòrst, maar met flexie-e: zwòrste
-
Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 26 januari 1945 - KAREL.
Wet zworste is dè mot ok t zworste wege.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
63 08 30 - 't Zwaorst is dieje ròòje kòòl / Hij is haost nie te
draogen
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
64 07 24 - De liste lòòikes zèn 't zwaorst
zwaore
zelfstandig naamwoord
► zwaor
zwaovele
werkwoord, zwak
zwavelen
- WBD zwaovele - kalken van huiden bestemd voor tuig- of overleer
- WBD II:603, ook 'kalke' genoemd
zwart
bijvoeglijk naamwoord
zwart
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - zwart + st = zwarst (superlatief)
- A.J.A.C.
van Delft - "Een zwarte hond wasch je nooit blank." Dit is: Van
kwaadsprekerij blijft altijd iets hangen. (Nwe. Tilb. Courant; Van
Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929)
- Pierre van
Beek - "Zwart als een krei (kraai)", "Zwart als een moor", "Zwart
als een neger", "zwart als de duvel". (Nwe. Tilb. Courant;
Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)
- Stadsnieuws - Et zaag er zwart vant vòlk; drie
fraaters èn ene koolenboer. (020406)
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zwarte sneuw gegeeten
hèbbe ('77) - armoede gekend hebben
- WBD III. 3.1:32 'een zwarte' = neger
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zwart bijvoeglijk
naamwoord - zwart; ook gebruikt in de zin van 'vuil'
zwêeg,
zwêegt,
zwêege
verleden tijd van ►zwèège
zwèège
werkwoord, sterk
zwijgen
- Dialectenquête 1887 Willems - zwèège - zwêeg - gezweege
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven),
De Tilburgse Koerier, 58 01 03 - We hebben ieder t ons gezee / Dus
verder naauw mar zwègen.
63 12 13 - En over unne meens die drinkt, /
Zumme gewoon mar zwègen.
tegenwoordige tijd
geen vocaalkrimping in tegenwoordige tijd
- Cees Robben - Och, lòt ik er mar oover zwèège [onbekende datum]
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - Ik moet zwèège
want ik hèb en winkeltje neutrale opstelling v. kleine
middenstander.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven),
De Tilburgse Koerier,
verleden tijd
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven),
De Tilburgse Koerier, 71 12 22 - Mar hullie moeder zwèèg.
gebiedende wijs
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- zwèèg stil! - hou je mond
tegenwoordig deelwoord
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven),
De Tilburgse Koerier, 73 04 05 - Ze zegge triestig: "Onzen bòòt /
Lee zwègend vur de kust"
zweel
zelfstandig naamwoord
- WBD III. 1. 2:350 'zweel' = eelt (knobbel)
zwèèn, zwèntje
zelfstandig naamwoord
en verkleinde vorm
zwijn, zwijntje
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- toevalstreffer bij het biljarten
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZWIJN - fig. overdadige en beestachtige mensch
zwêep, zwipke
zelfstandig naamwoord en verkleinde vorm
zweep, zweeepje
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZWEEP (scherpl. e) zelfstandig naamwoord v. -
verkleinwoord zweepke(n), zwepke(n),zwippeke(n)
zwèèr
zelfstandig naamwoord
zweer, verzwering
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 05 09 - Hoe komt dè vraogt hil Enschot naauw / Dèmme gin volk mir
zien / Mar jè, d'r zèn gin zwère mir / Dè doe de pensjelien.
- WBD III. 1. 2:263 'zweer' = gezwel
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZWÈÈR zelfstandig naamwoord m, niet v. - Frans ulcère.
Ik heb 'ne zwèèr aan m'n been.
zwèèrd
zelfstandig naamwoord
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZWEERD zelfstandig naamwoord o. zwaard
zwèère
werkwoord, sterk
zweren (van een wond)
zwèère - zwoor -
gezwoore
- Dialectenquête 1887 Willems - zwèère - zwèèrde - gezwoore
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - (zwêere - zwôor - gezwôore)
- Theo de
Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - (Echt
gebeurd: ) Pastoor: Zedde gij gevormd, Jan? Jan: Jao Pastoor, in
menne bovenèrrum en t hee gezwoore ôôk (17-10-1972)
- Cees Robben -
èn et heej nòg gezwooren ôok;
-
Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007) - Nao drie of vier
daogen, ik weet dè niemer percies, moeste dan terugkome, dan kêeke
ze of et al waar gaon zwèère.
zwèèreve
werkwoord, sterk
zwerven
- Dialectenquête 1887 Willems - zwèèreve - zwurf - gezwörve
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - zwèèreve - zwieref - gezwöreve
zwèèrevers
zelfstandig naamwoord
zwervers
- Cees Robben - De zwèèrevers knielden bij t kribbeke neer...
(19600102)
zwêet
zelfstandig naamwoord
zweet
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Lui
zwêet is gaa gerêed.
- WBD 'zweetbant' (II:l386) - zweetband (in een pet)
- WBD III. 1. 4:393 'kaal zweet' = kouwe drukte
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zwêêt zelfstandig
naamwoord zweet; Luij zwêêt is gaaw gerêêd.
zwêete
werkwoord, zwak
zweten
in tegenwoordige
tijd vocaalkrimping: gij/hij zwit
- Dialectenquête 1887 Willems - zweete (zonder naglijder), zwitte -
gezwit
-
De Wijs
- Daanste gij nie Sjaan? Nè, waant as ik daans, dan zwéét ik en
als ik zwéét dan stink ik. (15-06-1963)
- Piet van Beers Griepepidemie: Ze heej al lieters thee
gedronke/ èn ze zwit den hillen tèèd. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect (1899) - ZWEETEN - zweten: Zweeten gelijk e pèèrd; iemand
doen zweeten - hem hard doen werken; vochtig worden, uitslaan
Oude
verleden tijd
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
79 06 07 - Sodeju wè is 't toch wèrm / Ons Sjaan die zwiet òk al,
ochèrm.
zwêethiele
zelfstandig naamwoord, meervoud
zweeethielen
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- tuinbonen
zwêetvoete
zelfstandig naamwoord, meervoud
zweetvoeten
- Cees Robben - mèn zwêetvoeten èn jouw kaaw haande
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord mv.
- zweetvoeten, sterk transpirerende voeten
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZWEETVOET zelfstandig naamwoord mannelijk - zweetvoet
zwêetvòs
zelfstandig naamwoord
- WBD benaming voor de zgn. koffievos met 'koffiekleur' als een type
zonder nadere kleuraanduiding
zwêeve
werkwoord, zwak
- Dialectenquête 1887 Willems - zwêeve - zwifde - gezwifd
in tegenwoordige tijd ook vocaalkrimping: gij/hij zwift
zweven
zweevel
zelfstandig naamwoord
zwavel
- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zwével zwavel
- WNT - ZWAVEL. zwevel, zwegel
zwèlle
werkwoord,
sterk
zwellen
zwèlle - zwol
- gezwolle
zwèmme
werkwoord, sterk
zwemmen
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - zwèmme - zwóm - gezwómme
zwèntje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
van 'zwèèn'
zwijntje,
met vocaalkrimping
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - zwèntje
zwèèrderij, zwèrderij
zelfstandig naamwoord
aandoening met zweren; door Robben gebruikt in verband met de
bedevaart naar Sint Job in Enschot; Job is geneesheilige inzake
zweren.
- Cees Robben - [Sint Job] bewaor ons vur de zwerderij... (19600520)
zwètsklôot
zelfstandig naamwoord
kletskop
- Ge zèèt enne zwetsklôot en dè zèède, namen aandere meense et vur
onze vadder op. (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.
zwiemke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
- Pierre van Beek - dun,
zwiepend takje, dat 'doorslaat' als men het gebruikt
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs
Wôordeboek, 1988 -
ge slaot nie meej dè zwiemke, hurre - je slaat niet met dat
zweepje, hoor
- WBD
III. 4. 3:78 zwiemke - lange dunne tak; ook genoemd: zwiep,
gard, sliert
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - zwiemke,
zelfstandig naamwoord o. - jong zwiepend takje, waarmee gemene
klappen gegeven kunnen worden; ze moese jou op oe kont slaon mee 'n
zwiemke waor zeuve jaor de nachtegaal op hee zitte zinge.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zwiemke zelfstandig
naamwoord - twijgje
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - zwiemke -
veerkrachtige twijg (hilv.)
- WNT - ZWIEM - buigzame, zwiepende tak of twijg
zwiep
zelfstandig naamwoord
- WBD III. 4. 3:78 zwiep - lange dunne tak, ook genoemd: gard,
sliert, zwiemke
zwiers
zelfstandig naamwoord
- WBD afgeroomde melk, ook 'óndermèlk' genoemd
- korte ie
- Cees Robben - [de stier spreekt] Ik (...) snoepte van dn
zwiers en t gras/ Dn klèèver en dn rôôme... (19600415)
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZWIERS
(kort uitgesproken) v. - taptemelk, symbool v. mager drinken.
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zwirts, waarnaast soms 'zwirs',
zelfstandig naamwoord m 'zwierts' - ondermelk, taptemelk
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zwiers zelfstandig
naamwoord - ondermelk
- WNT - ZWIERS - (gewestelijk) dunne, afgeroomde melk met
waterachtigen schijn
zwiet, swiet
zelfstandig naamwoord
air, hooghartigheid, bluf, lef, opschepperij
- Informant Toine Raaijmakers - Zullie meej hil dere zwiet. - Zij
met al hun air.
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZWIET v.
- opschepperij, deftigheid; (Fr. suite: gevolg; Lat. pompa?) 'hoge
zwiet'.
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zwit, zelfstandig naamwoord
mannelijk 'zwiet' - groot vertoon, kale drukte
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect -
1899 - ZWIET zelfstandig naamwoord mannelijk - groot vertoon,
pracht, praalvertoon
- WNT - ZWIET. swiet, swijte - 1) stoet, groote groep, troep,
menigte; 2) al te groot vertoon, pralerij, groote sier,
grootdoenerij, inz. op het vlak van kleedij en voorkomen of
handelwijze.
zwietslaon
werkwoord, sterk
- Pierre van
Beek - "zwietslaon" is zich deftig voordoen; (Nwe. Tilb.
Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)
zwikke
werkwoord, zwak
- WBD overhalen: het overleer op de leest om de rand v.d. binnenzool
slaan en met een tang glad trekken (II:745)
zwingel
zelfstandig naamwoord
- WBD zwengel van de windas (boven de put), in de Hasselt ook
genoemd: 'zwèngel' of 'draajer'
zwipke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
zweepje
verkleinwoord van 'zwêep', met vocaalkrimping
- Cees Robben - [Kinderen in een winkeltje:] Meneer, verkôôpte
sewèèle nog drèèfdöllekes meej n zwipke... (19800418)
- WBD III. 4. 4:107 'zweepje' = zacht windje; ook 'zoefje'
zwirke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
van zweer
- WBD III. 1. 2:334 'zweertje' = zweer
zwit
2e + 3e pers. enk. tegenwoordige tijd van 'zwêete', met
vocaalkrimping
- Cees Robben - Dn boer die zwit.. (19590509)
zwitte
verleden tijd van zwêete
zweette
- Cees Robben - Ik zwitte kruis en munt bij mekare. (19680913)
zwoertjes
zelfstandig naamwoord meervoud, verkleinwoord van zwoerd
zwoerdjes
- Cees Robben - (19611221)
zwòlleke
werkwoord, zwak
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zwalken, zwerven
zwòlm, zwòllem, zwòluuw, zwaolem
zelfstandig naamwoord
zwaluw

Ill.
Naumann
Luister naar het
geluid van de boerenzwaluw
- Pierre van
Beek - 'as de zwollem weg is'
- Dialectenquête 1887 Willems - de zwòleme zulle vórt gaaw trugkoome
...alleen de merel zong ieveraans in 'n buske
en de zwaolleme vlogen hoog deur de locht. (Jan Jaansen; pseudoniem
van Piet Heerkens svd; Oome Teun als opvoeder; feuilleton in 6
afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 6-4-1940)
-
Piet
Heerkens uit: De Kinkenduut, De zwaolleme, 1941 -
De
zwaolleme zitten al klaor op den draod / in lange rechte rije, / ze
draaien d'r köpkes naor hier, naor daor, / ze aaien d'r rökskes en
kammen d'r haor, /
ze
kijken, ze reiken naor 't wije.
- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - meej vrienden ist nèt as
meej zwòlme: ge ziet ze allêenig meej schôon weer (Pierre van Beek -
Tilburgse Taalplastiek 1970) - uiting van een gedesillisioneerd mens
- Cees Robben - ...schrèèverkes en zwollemen (19600708)
- WBD III. 4. 1:110 'zwolm', 'boerezwolm' - zwaluw (Hirundo rustica)
- WBD III. 4. 1:112 'zwolm' huiszwaluw;
- WBD III. 4. 1:116 'zwolm' - gierzwaluw
- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - ZWALUW - zwolem,
zelfstandig naamwoord mannelijk
- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - 'zwolleme'
zelfstandig naamwoord - zwaluwen
- WNT - ZWALUW, zwaalf, zwalk, zwalm, zwavel, enz. - Hirundo Rustica
L.

Ill. Thomé - zwòlmstèrt - sagittaria sagittifolia
zwòlmstèrt
zelfstandig naamwoord
zwaluwstaart
- WBD (II:2498) 'zwollemstart' (en/of '-stert'?) 'mee nen
zwolmstert'
- WBD III. 4. 3:409 zwòlmstèrt - pijlkruid (Sagittaria sagittifolia;
ook pèèlkrèùd genoemd
zwòluuw
zelfstandig naamwoord
zwaluw
- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - zwaoluw
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 - de zwòluuwe zulle vlug t(e)rugkoome
zwòrder
vergrotende trap van 'zwaor'
zwaarder
►zwaor
zwòrdje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zwoerdje, zwaardje
zwòrst
overtreffende trap van 'zwaor'
zwaarst
►
zwaor