
|
INHOUD
WTT |
HOME |
De
start van het Woordenboek van de Tilburgse Taal werd in 2013 mede mogelijk
gemaakt door |

Het Tilburgs Alfabet (Van aajkes tòt
zaandkèùl) werd geschreven door Jace van de Ven.
Klik hier voor de letters die niet tot
de officiële spelling behoren:

De letter G
is voor het laatst aangepast en
aangevuld op 7 september 2023. De redactie is nog niet voltooid.
|
|
|
WTT
Redactie: Ed Schilders, Hans Hessels
Gebaseerd op de verzameling Tiburgse
dialectwoorden van
Wil Sterenborg
Van
gaa
tot guuts
|
 |
gaa, gaaw
bijwoord
gauw, vlug
- A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 - twaoter
zal gaa kooke - het water zal dadelijk koken
1.
weldra, binnenkort - Piet Heerkens - Sjandoedelida; 1938
- ...toe Miekelief, wor gaaw mijn vrouw,/
ik haaw verpoepies veul van jou...
2. een snelle handeling
- Naarus Brieven van een oud-Tilburger; 1940 - Mar na was er
inne jonge en die lekte zn pèèr gaaw aaf en toen sopte ie nog eens.
- Piet Heerkens Claxon 1940 - Uh!-Uh!-Uh! - gaaw, red oe
huid!/ Kooning auto mot veuruit! - Piet Heerkens De
gemeenteraod van Baokel; 1941- Frie Oomen die kwaam/
al daolijk geloopen/
en kreeg bevel om den herd gaaw te sloopen.
3. meteen, zonder dralen
- Piet Heerkens Vrouwke misère; 1941 - onneuzelen hals, kom gaaw
in mijn huiske,/ hier hedde mijn brood, maok mar gaaw 'n kruiske!
- Piet Heerkens Wenter en lente; 1941 -
Daor slao de veurdeur open, de Lente staot er veur... gaaw is de Wenter deur de keuken weggeslopen...
- Cees
Robben Gao-naa-toch-gaa... (19570817) - Cees Robben Zeg naa gaa worraon of worraaf... (19670603)
-
Interview dhr. Van den Aker - 1978 - Miet, gao mar gauw daor bij
Bert Hòns (Haans), gao mar gaa vur en dubbeltje bintjes haole, dan
hèbbe we mèèrege soep èn kaojkes, zôo
(transcriptie Hans Hessels
2014)
►
Klik hier voor audiofragment
- Interview met de heer De Kok (1978)
èn dan hèdder nòg êene diek
naa nie zo gaa kan noeme
(transcriptie Hans Hessels 2014)
►
Klik hier voor audiofragment
4. na korte tijd -
Piet Heerkens Liefde?; 1949 -
Slecht gelijmd kan nie lang haawe, dus, 't begos al gaaw te naawe! valse liefde is kort van zang; 't leeve gong z'nen harden gang
- Lodewijk van den Bredevoort Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken?; 2006 - Veul te buurten ha onze vadder nôot, tegen onze opa. Wij han et ôk aaltij al gaaw gezien en wôn er wel èùt, èùt dè halfdonkere kot.
- Henriëtte Vunderink Onzen hond; 2007 -
Hij was vant völlesbakkeras, brèùn,
meej hier èn daor wè streepe, èn hij had al gaaw begreepe, dèt hier nog zo slèècht nie was.
5. zodra - Piet van Beers Zomermiddag; 2004
- Zô gaaw de zon gezakt is gao'k de tèùn on't spèùte.
gaaf, gaave
werkwoordsvormen - verleden tijden van geeve
gaf, gaven
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GAAF -
2e hoofdvorm van 'geven'

Ill. Naumann - Anser anser
gaans
zelfstandig
naamwoord
- Dialectenquête 1876 - gaanze
- ganzen
- Cees Robben n Gaans op t Zaandend (19780609)
- WBD III.4.1:211 'gans' - grauwe gans, wilde gans (Anser anser)
- WBD gaans,
gans - roepwoorden voor de gans
- WBD gaans,
gans, gaanske - vleinamen voor de gans
- WBD gansje -
roepwoord voor een jonge gans
- WBD gaans,
gansje - vleinamen voor de jonge gans
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - Nòr de
gaanze gaon, mar ophaawe waor ze begiene te zwèmme (- Pierre van
Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) - Bij
tegenslag snel de moed laten zakken.
- Frans
Verbunt - et
bier is nie vur de gaanze gebrouwe
- K. de Beer -
Tilburgs Bijnamenboek (2000) - de
gaans - frater Amabilius (blz. 100)
- K. de Beer -
Tilburgs Bijnamenboek (2000) - Bartje
Gaanzenek = Bart van Iersel (blz. 45)

Illustrator onbekend
gaanzeblom
zelfstandig
naamwoord
ganzenbloem, pèrsblom,kaankerblom -
Chrysanthemum segetum
- WBD III.4.3:393 gaanzeblom - gele ganzebloem (Chrysanthemum segetum),
ook genoemd: pèrsblom [pèrs = van het paard, 'van et pèèrd']
gaanzetong
zelfstandig naamwoord
paardebloem (Taraxacum officinale), ganzetong,
molsla, mòlslaoj
Ilustrator.: Thomé - Taraxacum officinale
-
Lodewijk van den Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006) - Vadder
wè zodde gij lusse, moet ik van ons moeder vraoge? Gif men mar
gaanzetonge, zittie.
- Stadsnieuws - Onze paa
ging saoves nao et wèèrk langs de Golsewèg gaanzetonge steeke vur de
knèène (070609)
- WBD III.4.3:287 gaanzetong - paardebloem (Taraxacum officinale)
- WBD III.2.3:88 'ganzentong' = molsla, ook 'veldsla
gaar
bijwoord
- A.J.A.C.
van Delft -
"'k Wou die duif gaar veur geen geld kwijt." Gaar wil zeggen
heelemaal (niet). (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111;
27 april 1929)
gaars
gaarsteg
bijvoeglijk
naamwoord
ranzig; in
het eerste stadium van bederf verkerend
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GARST
(gaarst) bijvoeglijk naamwoord ranzig, garstig, van geel geworden spek gezegd: gaarste
spek is symbool voor armoedig en onsmakelijk eten.
► gaarsteg
gaarst
zelfstandig
naamwoord
gerst als
voer voor kippen
- Cees Robben Gin ochtendvoer of
kiepegaarst (19670922)
-
Dialectenquête 1876 - tèrf
en gaarst - tarwe en gerst
- WBD I:1405:
gaarst
- Henk van
Rijen - garst -
gerst
gaarsteg,
gaars
bijvoeglijk
naamwoord, bijwoord
- Pierre van
Beek - ranzig,
o.a. van spek gezegd (= gaars?)
- WNT GARSTIG,
voorheen met uitstooting der r, ook GASTIG. Van vette
zelfstandigheden ... sterk van smaak en kwalijk riekend, ranzig,
galsterig.
- Cees
Robben Of t gaarstig waar.. of licht behaord (19590919)
- Lodewijk
van den Bredevoort, ps. v. Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Bij et brôod, gereukt spek en
zôlang et nie gaastig waar best lekker.
- Lodewijk
van den Bredevoort, ps. v. Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Et spek kwaam wel nie ons neus
èùt, mar et schilde nie veul. Et kos ôk zô verrekkes zout zèèn, en
asset tegen november liep, wier et ôk steeds mar gaastiger. Dè spek
dè zaag niemer wit mar steeds gèler, ik kan nie zeggen det lekker
waar.
- WBD III.2.3:53 'gaarst' = ranzig
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks - 1992 -
'gaast'
bijvoeglijk naamwoord - ranzig
gaast, gasje
zelfstandig
naamwoord
gast, gastje
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'kermisgaast' - kermisgast, kermisbezoeker
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'gaaste';
'gasjes'; 'zukke gaaste'
-
Dialectenquête 1876 - de
genoddigde gaaste
- Cees Robben Dn vremde gaast (19590912)
gaasthèùs
zelfstandig
naamwoord
gasthuis,
ziekenhuis

Foto:
Regionaal Historisch Centrum / Stadsmuseum Tilburg
- GD07 die
bèùteshèùs kosse wèèreke zoas int gaasthèùs
- A.J.A.C.
van Delft -
Maar de buurvrouw vergoelijkt haar houding, want "ze heej in 't
gaasthuis gelegen waor ze geopereerd is en nie afgemaokt", hetgeen
wil zeggen, dat zij niet onder narcose gebracht werd.(Nwe. Tilb.
Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
- Cees Robben Hij kwaamp in t gaasthuis terèècht (19650528)
[Nonne]
waare vrèmd genog hier bekaant de êenigste vrouwe die en beheurlek
vak leerde èn bèùteshèùs kosse wèèreke, zoas int gaasthèùs. (G.
Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2007)
gaaw, gaa
bijvoeglijk
naamwoord
gauw, vlug
- Pierre van
Beek - en
gaawske - een vlug klein kind, een vluggertje, een haastig gedronken
borrel;
- Cees
Robben- Dur ene snòtneus verweete, dès gaaw vergeete; nèt zôo gaaw
- Cees
Robben- Ik hèb mar gaaw meej de kaaw ene pulling òp et voetènd geleej
- Cees
Robben- Hoepelt
naa tòch gaaw òp;
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
de
zwòleme zulle vòrt gaaw trugkoome
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - ge kunt
stikken as ge gaaw zèèt (D'16)
- Cees
Robben- doe es
gaaw oew aaw aon
- WBD III.4.4:324 'gauw' = rap
- A.P. de
Bont - ga.u,
bnw. en bijw. 'gaauw' - gauw: Als aansporing tot iemand om spoed te
maken, hoort men Gaauw!, of met herhaling! Gaauw! Gaauw!
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks - 1992 - gaaw bijwoord
- gauw, licht, gemakkelijk
gaawd
zelfstandig
naamwoord
goud
Dialectenquête 1876 - gaaud
en zilver
gaawe, gouwe
bijvoeglijk
naamwoord
gouden, van
goud
- Frans
Verbunt - gaawe
gaast - toffe kerel
gaaweghèd
zelfstandig
naamwoord
in de
gaaweghed - in de vlugte
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GAUWIGHEID zelfstandig naamwoord; spr. Alles is 'en weet, maar vlooien vangen is
'en gauweigheid.
gaawer
bijvoeglijk
naamwoord, vergrotende trap
- Henk van
Rijen - gauwer,
vlugger
gaawke
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
MTW
vluggertje (vlug nog een borreltje)
Buuk
- Drinkeme nòg en gaawke? - drinken we nog een
vluggertje /afzakkertje?
gaawte
zelfstandig
naamwoord
haast
uitdrukking
- in de
gaawte - inderhaast, vlug - In de gaawte viet ie et meej.
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'om mee
de gaawte iets te vatten'
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GAUWTE
zelfstandig naamwoord v. - Met de gauwte - in der haast
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
in de
gaawte - inderhaast
gabbelat
zelfstandig
naamwoord
- Pierre van
Beek - dolle
trien
gabberdiene
zelfstandig
naamwoord - stofnaam (textiel)
gabardine
- WBD II.4. p. 866 J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier
(1947) zegt bij gabardine": Kamgaren of katoenen weefsel in stijle
keperbinding geweven. Indien voor regenkleeding, waterdicht
geïmpregneerd." -
gabberdiene, K 183 (= Tilburg)
Henk van Rijswijk -
Gabardine:
een dicht meestal kamgaren weefsel in keperbinding met een steil
diagonaal verlopend lijnenpatroon (steilkeper) en afgewerkt met
kaalappretuur. Door de kettingdichtheid te verhogen gaat de keper
ook steiler lopen. Gebruikt voor regenmantels en jassen,
mantelpakken en japonnen. Vaak waterafstotend gemaakt.

(Herinneringen aan zijn opleiding aan de Hogere Textielschool - 1
september 1950 tot en met juli 1954),
http://www.cubra.nl/auteurs/henkvanrijswijk/textielschool.htm
gadeeseme
►gaddeezeme
gaddeezeme
bastaardvloek
Jan Jaansen
(Piet Heerkens) - De mergen daorop kos oome Teun haost nie uit z'n
bed kome, zoo stijf waar ie. "Wel gaddezeme," bromde-nie, "m'n beene
slaope nog nao en ze willen mar nie wakker worren
(uit Oome Teun
op collecte, Nwe. Tilb. Courant, 1939)
- Cees
Robben Gadeeseme-nog-aon-toe (19610901)
- Cees Robben En desseme gadeeseme nog tesse mosse ôôk... (19621005)
Overzicht van bastaardvloeken
gaddimme,
gaddimmes
bastaardvloek
Jan Jaansen
(Piet Heerkens) - Die geleerde architecten jaogen oe mar op
onnoodige onkosten. Wè ze buitengewoon goed kunnen: rekeningen
schrijven, dè kunne ze gaddimmes goed." uit Bad Baozel; Mwe. Tilb.
Courant, 1939)
"Gadimme,"
riep den aawe Stokkermans... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd;
De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 11; NTC 10-12-1938)
Overzicht van bastaardvloeken
gadoome
bastaardvloek
gadoome
bastaardvloek; uit: God & verdomme
- Cees Robben- Ik heb 'm jaore zo/ van Beek zien koome/ 't was
fikkie,/ en vendaog gadoome/ stond ie ineens weer op de vloer...
(In: Goirle, 1975)
Lechim - Dès gadoome lang geleeje... (uit: Sneeuw...; Tilburgse
Koerier, ca. 1970)
Lechim - Dès gadoome nie mar niks... (uit: Mee pesjoen...,
Tilburgse Koerier, ca. 1970)
Lechim - 't Viel gadoome echt nie mee... (uit: Fèftig jaor Kunst en
Kraacht", Tilburgse Koerier, ca. 1970)
Overzicht van bastaardvloeken
gaddoome
bastaardvloek; uit: God & verdomme
-
Karel de Beer Bijnamenboek - "Kèts (Kaatsheuvel, zie pag. 91) èn
Lôon zèn eene gaddoome" (dit is één pot nat.) (website)
-
Gerard Steijns - Èn dès gaddoome ok en goej reeje vur fist! (Tien
jaor diktees, 2010)
Overzicht van bastaardvloeken
-
Elie van Schilt Toon den zoon (van Nilleske)
Ik had men vertier en fietste mee veul plezier in de verte zaag ik altij den heuvelse toren. Mar op ene keer mee hul men gekèèk
verzelde ik in 'n vremde wèèk en gadomme, ik was harstikke verlore.
-
Karel de Beer - Kèts (Kaatsheuvel) èn Lôon zèn eene gaddoome" (dit
is één pot nat.) - (2000, van de website over Tilburgse bijnamen
van Karel de Beer)
-
Gerard Steijns - Èn dès gaddoome ok en goej reeje vur fist! (Tien
jaor diktees van Gródjes, 2010)
gadjèn
bastaardvloek
"Gadjen!"
vloekte Bartje. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit t
klokhuis van Brabant 8; 31-12-29)
Overzicht van bastaardvloeken
gadoorie
bastaardvloek
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gadoorie
Jan
Jaansen (Piet Heerkens) - Gaddorie," riep oome Teun
(Oome Teun en
de Iemkers - door A. Wibbelt, naoverteld deur P. Heerkens S.V.D.;
1941)
Jan
Jaansen (Piet Heerkens) - Gaddorie, gij bent nog magerder as
vruuger, mensch. (Oome Teun en de Iemkers - door A. Wibbelt,
naoverteld deur P. Heerkens S.V.D.; 1941)
...zes-honderd-duuzend, et is zoo gadories veul! (Jan Jaansen; ps.
v. - Piet Heerkens svd; feuilleton Bad Baozel, 8 afl. in NTC
31-12-1938 18-2-1939)
Overzicht van bastaardvloeken
gadsjonge
bastaardvloek
...gadsjongens, wè hee dieën meens 'nen strot! (Jan Jaansen; ps. v.
- Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 2; NTC
8-10-1938)
Overzicht van bastaardvloeken
gadverdeezeme
bastaardvloek
Goed? Nee,
wel gadverdézemes goed óók! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd;
De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 2; NTC 8-10-1938)
Overzicht van bastaardvloeken
gadverdimme
bastaardvloek
'k Heb
gadvergimme nog noot in m'n leven zoo heure zinge... (Jan Jaansen;
ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 2; NTC
8-10-1938)
oei-oei, daor kwaam ineens, den hond aon, gadvergimme... (Piet
Heerkens; uit: De Kinkenduut, Mijn irste broek, 1941)
Overzicht van bastaardvloeken
gadvergeeme
bastaardvloek
Gadvergemennogaontoetoch... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd;
Oome Teun naor zee; NTC 18-11-1939)
Overzicht van bastaardvloeken
gadverju
bastaardvloek
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 02 15 - En dè vond ie gadverju nog fèn.
Overzicht van bastaardvloeken
gal
zelfstandig
naamwoord
gal
- WBD legger (bep.
gewrichtsziekte bij paarden), ook genoemd 'klappees', 'lègger' of
(Hasselt) 'ligger'
- WBD galle
(Hasselt) - gal (vochtophoping in een peesschede)
galander
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - gelande,
belendende grondeigenaar
- WNT GELAND
bnw. Eigenaar zijnde van een of meer stukken grond, t.w. in de
uitdrukking -
'geland zijn' = land in eigendom hebben.
galge
zelfstandig
naamwoord, geen enkelvoud (plurale tantum)
bretels
Hij ha en
broek meej galge.
- Cees
Robben- waor zèn
men galge?
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "galgen - bretels"
- De
straote waare vol mee wèèvers/ Mee galge over durren boezeroen
Uit:
Unnen droom, Ad van den Boom, circa 2005.
- WBD III.1.3:123 'galg' = bretel
- Heestermans
- Witte nog? I, p. 21 - galg 'bretel'
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
galg
zelfstandig naamwoord
- galg, bretel
De Bont,
zelfstandig naamwoord vr
'galg' - 1) bretel; 2) onderdeel v.e. spinnewiel; 3) (weverst.) elk
v.d. beide leren riemen die de kammen in op- en neergaande beweging
brengen; 4) (Molenaarst.) bep. draaiboom.
- WNT GALG 2d)
draagband (t.w. bij manskleeding) over de schouders gedragen en aan
de broek bevestigd, om het afzakken daarvan te beletten; bretel.
galggissele
werkwoord,
zwak
- Henk van
Rijen -
afstraffen, onder handen nemen, een pak slaag geven
gallopèère
werkwoord,
zwak
galopperen
- WBD (Hasselt) gallopaers; elders: type 'viervoets'
gang, gangske
zelfstandig
naamwoord
gang
(concreet en abstract)
- WBD òn de
gang zèèn - beginnen te rijzen (gezegd van deeg)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GANK
zelfstandig naamwoord m. - in gank - aan den gang
gangske
zelfstandig
naamwoord, verkleind
kleine gang,
gangetje
- WBD stalgangetje ( verbinding tussen voorstal en achterstal, opzij langs
de koestand heen)
gaodoe
samentrekking
ga je je
- Cees Robben Gaodoe bos verkôôpe..? (19870619)
gaof
M goaf
zelfstandig
naamwoord
gave
bijvoeglijk
naamwoord
M heel
gaogelbroek
zelfstandig
naamwoord
met gagel
begroeid stuk land

Myrica gale - gagel
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - deur de
gaogelbroeke moete (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) - door de gagelbroeken moeten = een
moeilijke tijd doormaken (Het Gagelbroek = een laag gelegen, met
gagel begroeid stuk land) (gagel = Myrica gale)
gaoget
persoonsvorm
van gaon met voornaamwoord het; ook gebiedende wijs
gaat het,
gaat dat
- Cees
Robben Gaoget op de mert mar vraogen. (19540306)
- Cees Robben Hullieje pa is unne wous.. hullie moeder unne
abbetjoek.. en zelf is t ôôk mar unne drie-kwart... Vur de rest
gaoget wel. (19840330)
- Cees Robben Hoe gaoget, Drikka.? (19870925)
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - Hoe
gaoget, Bart?
B hoe gaoget?
2e en 3e pers. enk. 'gao' + 'et'
Het
fonetisch hiaat tussen 'gao' en 'et' is opgevuld door inlassing van
'g' (Schuurmanss Encl. pron., blz. 22) - A.P. de Bont - §242.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GAGET
- gaat het
J.H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GAGET -
gaat het
gaojke
zelfstandig
naamwoord
MTW
wederhelft (m.b.t. een vogelpaar)
- WBD III.4.1:25 'gadetje (gaaike)' (= gaojke) - wederhelft v.e. vogelpaar
gaojslaon
werkwoord,
sterk
gadeslaan
- Cees
Robben Slaoget toch goed gaoi dan hedder genaoi van.. (19650115)
- Henk van
Rijen - slaoget
mar gaoj - bekijk het maar (?)
Allêênig
op-'n plötske/ waor ik nie wor gaoigeslaon.
(Lauran Toorians; Nòjaorsaovend; CuBra; 200?)
-
Stadsnieuws - Slaoget
tòch goed gaoj, dè de draojer nie in de frut lôope - Blijf toch goed
opletten dat de draden niet in de war raken. (230510)
- WBD III.1.4:336 'gadeslaan' = zorgen voor
- A.P. de
Bont - goislo'n st.ww.tr. en wederk. 'gaoislöon' - gadeslaan, zorg dragen
voor, behartigen.
gaon
werkwoord,
sterk
gaan
Praesens: ik
gao - gij gaot - hij gao - wij/zullie gaon/gòn; imp. gao!
Dialectenquête 1876 - ik gao,
hij gaot, we gaon
- Cees
Robben De goei gaon aaltij t irst... (19720519)
- Cees Robben Asser ammol ingaon... (19610707)
- Cees Robben Hört dè bist toch is te keer gaon... (19590905)
- Cees Robben [dirigent tegen koorzanger:] Fortissimo, dè wil naa
krek nog nie zegge degge dôôdgemoedereerd gewoon moet gaon staon te
kwèèke. (datum onbekend)
- Cees Robben Hij haauwt lang weg mee zunne gaoren-bol... Dan kumme
niet gaon katsele.. (19671215)
- Cees Robben We gaon gevangertje doen.. en blôôt slao dôôd...
(19670908)
- Cees Robben Zumme naa is gaon proeme of doede liever hakdolle...
(19670908)
- Cees Robben- Ik zie (...) Mn kiendjes vur slaoi al dn hofpad op
gaon... (19570309)
- Cees Robben De kender gaon t list... (19540724)
- Cees Robben Dan kunme slaope gaon... (19670428)
- Cees Robben En dan gaon we bij omas thee-leppen... (19640228)
- Cees Robben Ik en dn onzen zen er tegen in gaon ligge...
(19641106)
Dialectenquête 1876 - gao de
meê? Plur. gellie gao meê, war?
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - daor gaon de
zaogers van Beek (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - achter elkaar lopen (z.a.)
- Henk van
Rijen - ek zal
es gòn kèèke
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) - gaon ww
- gaan: hoe gògget?
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GINK
2e hoofdvorm van 'gaan': ging, gong, gonk
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - gaon/
goan (krt.19)

Kaart uit:
A.A. Weijnen, Onderzoek
naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

WvM 'da mun
bloet twee keer soo snel ghingk'
- Dirk
Boutkan (blz.
38) gaon: plur. met verkorting: 'gòn'n- in inf. over
het alg. geen verkorting; 'k ha nia moete gaon, gaon en staon. Als
hulpww. wel verkorting: gòn kèèke, stòn te kèèke (blz. 66)
imperatief
uitsluitend 'gao'

Sticker van
carnavalsvereniging Goade mee?! (Ga je mee?!) Foto 2020, CuBra.
Tegenwoordig spellen we liever 'gaode' maar 'goade' is niet foutief
omdat het inderdaad een o-klank betreft.
Oude
vervoeging met O
Tegenwoordige tijd eerste
persoon meervoud
SJAREL. Jè, dè zik. As we naaw zomer han dan ginke we nor den
wenter. En naame in de wenter zitte gomme nor den zomer. Des
teminste n goei vruitzicht. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot
Tilburg, 2 februari 1945)
Verleden tijd - Derde
persoon enkelvoud
...en nie
lang daornao gonk-ie dood... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd;
feuilleton Bad Baozel, 8 afl. in NTC 31-12-1938 18-2-1939)
Cornelissen keek er van op en ie vroeg, of et om 'n flinke som
gong... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; feuilleton Bad
Baozel, 8 afl. in NTC 31-12-1938 18-2-1939)
Op staonde voet gonk ie naor huis terug... (Jan Jaansen; ps. v.
- Piet Heerkens svd; Kareltje Vinken; feuilleton in 10 afl. in NTC
13-4-1940 24-8-1940)
De zon waar nog mar amper op of Teun gonk op pad... (Jan Jaansen;
ps. v. - Piet Heerkens svd; Oome Teun in den trein; NTC 16-9-1939)Ze gonk de gang in... (Jan Jaansen; ps. v.
- Piet Heerkens svd; De
nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; NTC 15-10-1938)
Ze gong aon 'n sleutelgat luisteren... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet
Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; NTC 15-10-1938)
...hij gong veur et venster staon en keek naor den overkaant. (Jan
Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in
8 afl. in de NTC 25-2-1939 18-4-1939)
...mar 't waar beter as ie naor huis gonk. (Jan Jaansen; ps. v.
- Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC
25-2-1939 18-4-1939)
Toen et vis-sezoen wir oope waar/ gong kaort-club «Schuppe aacht»/
as êen van dirste nòr de Maos/ int hartje van de naacht. (Lechim;
ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Onder
waoter)
...en t gonk goed (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot
Tilburg 1941; CuBra)
t Gong er over thermiek, thermise strooming en alderhande
vliegterme die in hil endje boven mèn petje gonken. (Naarus; ps. v.
Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Toen et
vis-sezoen wir oope waar/ gong kaort-club «Schuppe aacht»/ as êen
van dirste nòr de Maos/ int hartje van de naacht. (Lechim; ps. v.
Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Onder
waoter...)
Driek gong meej en bejaorde-rèès/ enen dag meej nòr de zee...
(Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Gin zin mir...)
Ge gongt dan
meej zon zwarte ziel rèècht naor de hel
(Lodewijk van den
Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
en ons
moeder zette mar thee, dè gong er wel in... (Lodewijk van den
Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Verleden tijd - Eerste
persoon meervoud
...wè dunkt oe as we 'ns saomen gongen roeien op een van de vennen
daor in Oisterwijk? (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den Sik
van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 18-4-1939)
-
dan gonken we vaoren, schotsenrijers vangen, steentje kletsen en
spatten en poelieën (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot
Tilburg 1941; CuBra)
Toen de groote verhuiswaogen et dörp binnen kwaam gerejen, gongen al
de gerdijntjes opzij... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De
nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; NTC 1-10-1938)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
71 04 08 - De Paoshaos en de Paosvogel / Gonge saome aon t
praote...
Asset afgelôope waar, gongen we meej hil de femilie bij onze opa
eten. (Lodewijk van den Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg, Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
We gongen
veur dè we naor school gongen aaltij irst nog naor de kerk, naor de
mis van half aacht. (Lodewijk van den Bredevoort ps. v. Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Verleden tijd - Derde
persoon meervoud
...nao 't eten gongen ze aon den heerd zitten om den aovond in te
praoten. (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; t Spook; NTC
3-1-1940)
...die gonken mee de kermis nor den Haag... (Naarus; ps. v. Bernard
de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
...dè schon vertessel van die drie mènnekes die saome gonke
waandele... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941;
CuBra)
- Twee oude
vrouwtjes uit de Koningswaai stonden gisterenavond te bibberen bij
de generale repetitie en bij het (weer) zien der Duitse uniformen
merkte een harer op: "Jè, zò was 't krèk. Wè gonge ze toch te keer!"
(Jan Triborgh, pseudoniem van John Majoie, in een serie van 4
artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant over de feestelijkheden
vanaf 27 oktober 1954 ter herdenking van de tiende bevrijdingsdag
van Tilburg.)
Oude
vervoeging met I
Verleden tijd - derde
persoon enkelvoud
En toch gink ut vruit! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg,
9 februari 1945)
Verleden tijd - eerste
persoon meervoud
SJAREL. Jè, dè zik. As we naaw zomer han dan ginke we nor den
wenter. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 2
februari 1945)
Verleden tijd - derde
persoon meervoud
En toen de auto's wir durgereeje ware, ginke die medjes mee bekare
staon te smoeze. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg,
9 februari 1945)
gaonde
tegenwoordig
deelwoord van gaon
uitdrukking: niks gaonde; niets aan de hand
- Cees Robben Daor is niks gaonde Wout... (19791012)
Jan Jaansen - "Vergimd,
daor hedde 't gaonde!" (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den
Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939
18-4-1939)
gaopbòl
gaapbol,
papaver somniferum
zelfstandig
naamwoord
Gaap- of
slaapbollen zijn vruchten van de papaver (Papaver somniferum)

- Frans
Verbunt - hèdde
soms laaw soep meej gaopbòlle op? - waarom kijk je me zo hinderlijk
aan
GG gaap- of
slaapbol = vrucht v.d. papaver (Papaver somniferum)
-
Stadsnieuws - Hèdde
soms laaw soep meej gaopbòllen op? - waarom zit je zo naar me te
staren? (020806)
gaope
werkwoord,
zwak
kijken,
gapen
gaope -
gòpte - gegòpt (met vocaalkrimping) ook in tegenwoordige tijd
vocaalkrimpings gij/hij gòpt
Stao nie zó
te gaope, gaoperd! - Sta niet zo te kijken, sufferd!
...ze willen
natuurlijk allemol wete wè Kubke Kladder te vertellen hee, dè gopt
as 'nen oven! (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit t
klokhuis van Brabant 1; 9-10-1929)
GAOPE "Dè gopt (gaapt) as 'nen oven" of "dè is zô klaor as 'n
klontje" zoudt ge daarop ten antwoord kunnen krijgen. (Tilburgse
taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)
- - Pierre
Van Beek - "Dat gaapt als een oven", zei de boerin. Daarmee bedoelende: dat
spreekt vanzelf. (Nwe. Tilb. Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28
maart 1958)
- Frans
Verbunt - dè
gòpt as enen oove - dat is zo klaar als een klontje
Hey klein drölleke, wet zitte toch te gaopen... (Tony Ansems, Hey
klein drölleke; van de cd Tilburgse Liekes American Style 2; 2009)
- WBD (III.2.1: 586) gaope - geeuwen, gapen
gaoper,
gaoperd
zelfstandig
naamwoord
gaper,
toekijker
- Cees
Robben- leuwegaoper die ge zèèt;
- WBD III.1.4:9 'gaper' = nieuwsgierigaard; ook 'gaperd'
gaoperd,
gaoper
uilskuiken,
sufferd
zelfstandig
naamwoord
- Pierre van
Beek - gaoper =
+ 'klòssenbak', 'laobes'
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
58 12 23 - As we strak van t aauw in t nuuw / n Pötje zitten
rikken / En as ger dan is neffe spult / Krègde hil wè te slikken. /
Dan hiette: gaoper of Jan Suf.
-
Stadsnieuws - Hee
gaoperd, kunde nie öt oe dòppe kèèke! (190809)
- WBD III.1.4:9 'gaperd' = nieuwsgierigaard; ook 'gaper' 37 'gaperd =
ezelachtig persoon
Uitdrukking
en gaopert
slaon
iets doms
doen
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 02 12 - En as die unne gaopert slao / Vliegt iederèèn omhòòg.
gaor,
gòrder, gaorst
bijvoeglijk
naamwoord
gaar,
gaarder, gaarst
- WBD nie gaor
- te nat (gezegd van brood)
- Cees
Robben Vrouw.. De bôôntjes zen nie gaor... Nou dan knaauwde ze mar
gaor... (19770805)
- Cees Robben t Was vurrekkes goed gaor... (19760820)
- WBD gaor -
gaar, d.w.z. voldoende gelooid (in de leerindustrie; II 620)
gaore
zelfstandig
naamwoord
garen
- Cees
Robben- Meej veul
raozen èn tiere kwaamp er bij hum gaoren op de klòs.
- Pierre van
Beek - Zien
dètter gaoren op de klòs komt (T 184)
- WBD (II:698)
hènnepgaore, kèmpgaore - hennepgaren (niet vermeld)
- WBD (II:702)
spienaolgaore - spinaalgaren (niet vermeld)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - gaore
vernaojen èn tèèd verkwiste (- Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1968) - nutteloze arbeid
verrichten
- WBD gaore (II:919)
- garen
- WBD lènggaore (II:1012) - lenggaren: ter reparatie van kettingdraden
- Frans
Verbunt - der mot
gaore op de klòs koome - er moet iets gebeuren
- Frans
Verbunt - hij
heeget zwarte gaoren ötgevonde
-
Stadsnieuws - Der valt
gin goej gaore meej te spinne - je kunt er niets mee aanvangen
(080306)
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - gaore
(krt. 61)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GAREN
(uitspr. gaoren en goaren) vrnw.- allen: geen van garen. GAREN
zelfstandig naamwoord o.
Fr. fil
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gaore
zelfstandig naamwoord - garen
gaorenbòl
zelfstandig naamwoord
garenbol
bol garen; bal die van garen gemaakt is; kaatsbal voor kinderspel
- Cees Robben Hij haauwt lang weg mee zunne gaoren-bol... Dan kumme
niet gaon katsele.. (19671215)
gaorenbôom
zelfstandig
naamwoord
garenboom
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - iemand
róllen as nen vrèdagsen gaorenboom (- Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1979) hem erdoor halen
(Vrijdags werden de stukken van de doekboom gerold, waar ze tijdens
het weven omgedraaid werden, om ze 's zaterdags bij de fabrikant in
te leveren.)
- Henk van
Rijen -
(textiel) kettingboom
- WBD 'gaoremboom'
(II:957) - garenboom

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.
gaos
zelfstandig
naamwoord, onzijdig maar soms ook vrouwelijk
gaas
- Henk van
Rijen - gao es
gaos haole - ga eens gaas halen
- Jawel, hij
liep meej nog un paor aander seldaote un sigretje te rôoke, aachter
de gaos. (Lodewijk van den Bredevoort ps. v. Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
gaote,
gaoter
zelfstandig
naamwoord, meervouden van gat; gaten
mar ik
haaw ze sekuur in de gaoter (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, De
paoter en de kinkenduut, 1941)
- Cees
Robben Kek toch is wen diepe gatte vadder../ Dè zen gin gatte bruurke.../
Dè zen gaoter... (19671208)
- Cees Robben En gaoter waorin ge bleeft steken (19590822)
► gatte
Oopaa, der
zitte nammòl gatter in den opstoet. Èn toen zeej dieje meens: Dè
zèn gin gatter, mènneke, dè zèn gaoter. (Ed Schilders; Wè
zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
- Henk van
Rijen - 'Hè
lult oe de gaoter in oew sokke' - Hij praat de oren van je hoofd
- WBD (II:2767)
'spêêkgaoter' - spaakgaten in de naaf
- WBD III.1.4:336 'in de gaten houden' = zorgen voor
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gaoter,
meerv. van 'gat'
gaotje
[gòtje]
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van gat het meervoud is
gaoter
gaatje
- Cees Robben Of zô mar in t zaand... in n gaotje... (19570525)
gaowèg
tussenwerpsel
- Frans
Verbunt - uitroep
van ongeloof
gas
zelfstandig
naamwoord
gas
Doe de gas
mar èùt
gasfebriek
zelfstandig
naamwoord
... wij
zin aaltij de gasfebriek ok al waar daor de elektrciteitscentrale
gevestigd. (Lodewijk van den Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg,
Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
gasje
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
gast -
verkleinwoord van
'gast'
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gasjes
- Dirk
Boutkan (blz.
53) gast - gasje
K. Heeroma -
Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - GAST
- gezel. In Brabant zeer gemeen, en in de meierije ook zeer bekend;
b.v. een brouwersgast, een kleermakersgast. Noch bij Kil., noch bij
Plant.
- WNT GAST,
dim 'gastje', in de volkstaal GASJE
gaslantèère
zelfstandig
naamwoord

Kaart uit:
A.A. Weijnen, Onderzoek
naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

gaslantaarn
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
Gaslantèren zelfstandig naamwoord v + m. - gaslantaarn
gasthèùs
zelfstandig
naamwoord

Ill.:
Regionaal Historisch Centrum Tilburg/ Stadsmuseum
gasthuis,
ziekenhuis
- WBD III.1.2:395 'gasthuis' - ziekenhuis
- A.P. de
Bont - ga.sthous, zelfstandig naamwoord o. - gasthuis, ziekenhuis
gat, gòtje,
götje
zelfstandig
naamwoord
1. gat =
achterste, kont, billen, aars
- in deze
betekenis is het meervoud eveneens 'gat' (ze zaaten op d'r gat =
billen)
- het
verkleinwoord is in deze betekenis meestal 'gatje'
- gezegde: Et zal
oew gatje/kuntje vaore - Het zal je tegenvallen
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gat - de pap, melk of room hee t'r gat omgegooid (gehottelt;
geschift)' [WTT 2013 - schiften, zuur worden; er lijkt een verband
met 'dere körf omschudde' ►körf]
- MP gez. Hij
hòlden en roej vur zen èège gat [verklaring
nodig]
- MP Wie de
blaos wil hèbbe, moet irst et vèèrke zen gat kusse.
- MP gez.
Haawt Gòd vur ôoge èn de haand vur oew gat, dan zal oe niks
óntvalle.
- MP gez. Ast
nie waor is, geef ik mèn gat vur en kummeke soep.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
69 02 13 - Vrouw Jaanse heege't èrg kaod / Ze lòòpt neffe d'r gat /
Waandelt net as n kòòningin / Verwaond dur hil de stad.
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Meej oew gat in de booter valle Boffen
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ze
poepen èn piesen ammel öt etzèlfde gat Iedereen is gelijk- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - (bij
kleine kwalen): bid mar dèt vur oew gat schiet, dan kundet ötpoepe
- Frans
Verbunt - meer
meej zen gat ómgôoje as meej zen haande rèèchtzètte
- Frans
Verbunt - meej zen
gat in de booter valle
-
2020 - Als je tegen een ouder iemand opkijkt: - die heej zen gat
ok mar in tweeje! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron:
KLIK HIER)
- WBD III.1.1. lemma achterwerk - gat, frequent in Tilburg
- WBD III.1.1. lemma bil c.q. dij gat, gaat, noordelijk Tilburg
1.1 in de uitdrukking 'vur
oe gat schiete'
Naar de wc kunnen; gebruikt als men wil zeggen dat een goede
stoelgang een einde maakt aan een kwaaltje.
- Cees Robben Det rap vur oew gat schiet.. Dan bender zôô van aaf...
(19831118)
- Cees Robben Ik heb bökpent moeder.. Dan bidde mar tot Sinte Piet
det vur oew gat schiet... (19841102)
1.2 uitdrukking voor
afstand; verder weg dan gedacht
- Cees Robben Van t Krèèvent naor t Kedent is mar unne
bolscheut... zisse... Mar t stikt zn gat aanders wèèd aachteruit,
en t lekt wel op n Bossche rèès... (19850504)
2. gat = opening in een
vaste stof
- het
meervoud is gaote of gaoter
- Dirk
Boutkan - gat -
gaote (36)
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks - 1992 -
meervoud: gaoter
- het
verkleinwoord is gòtje
- MP gez.
Kaanters gat is rónd.(= Wij moeten alles over onze kant laten
gaan.)
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - en gat
meej en gat is gin gat, mar en gat zónder en gat is en gat (D'16)
raadsel; antwoord: WC-bril
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - et gat
afdraaje (JM '50) - een taak of verplichting niet nakomen
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - ge
vangt em nie vur êen gat waor der twee zèn (Kn'50) - dat is een
slimmerik
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - zó
schèèrp as en gat (D'16) - spreekwoordelijke vergelijking
- Frans
Verbunt - ge vangt
em nie vur êen gat
- Frans
Verbunt - et zèn
kaoj katte die vur êen gat mèùze
- WBD III.1.3:242 'gat = gat in een kous' ook: 'kot' of 'knol'
3. samenstellingen
- WBD schórgat - hooiluik (naar de hooizolder)
- WBD (Hasselt:) drinkesgat of drinkkèùl - waterkuil (natuurlijke of
gegraven kuil op het erf of op de weide, waarin men het vee drenkt)
- WBD schèpgat - schepgat van de (water)put
4. bastaardvloek
gat =
verbastering, vermildering van 'God'
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gat hier
èn giender (bastaardvloek)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
61 11 03 - Laot ze gat hier en daor toch stikke.
5. verwensing
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - kwóge
verroestte meej en blik òn oew gat (Si'65) - verwensing
6. toponiem 't Gat
- Bij Robben =
Het gat van Lievengoer langs de Donge aan de Gilzerbaan.
(19570119)
gatdèèrm
zelfstandig
naamwoord
gatdarm
- WBD III.1.1. lemma endeldarm, dikke darm gatderm frequent
Tilburg
gatènd
zelfstandig
naamwoord
- WBD III.4.5:52 gatènd - ondereinde v.e. stam; ook genoemd: kontènd,
voet of stronk
- WBD III.4.5:59 gatènd - boomstronk; ook genoemd: kontènd, strèùk,
pòst of knöst
gatgedag
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - ondeugd,
kwajongen
gatje
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
gaatje
- WBD spangatjes (of: -gòtjes) - spoelgaatjes (II:1035); ook: gòtjes,
gètjes
gatjèn
bastaardvloek
-Jan
Jaansen (Piet Heerkens) - "Haaw op mee dè gekreun," zee taante
Hanna, "ik wor d'r zemellappig van, gatjèn
(uit Oome Teun en den
dokter, Nwe. Tilb. Courant, 1939)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
64 06 26 - Gatjen wè was dè boerke kaod.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
61 05 05 - Gatjèn, wè was ik muug.
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatjevergimme
bastaardvloek
- Piet Heerkens - "Wel gatjevergimme,/ die kraai krijgt et verrig,/
riep Jan, 't is 'n slimme!" (uit De köster van Baokel, in:
Vertesselkes, 1941)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatjuu
bastaardvloek (uit God en Dieu)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 12 03 - "'t Lèèk gatju wel òòrlogstèd / r Was gin laamp die
braandde.
- Henk van
Rijen -
verdorie: uitroep van teleurstelling (God oh God)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatsamme
bastaardvloek
(= God zal me ....)
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gatsamme
(passim)
- Cees
Robben Bij dees heerlijk jubileum heurt gatsamme n Te Deum (197906)
[Geen Prent van de week, maar een tussendoortje om het koperen
bisschopsjubileum van monseigneur Bluyssen te vieren.]
- Cees Robben Lôôpter ôôk de kentjes aaf/ En zegde gatverdikke...
Dan snapter ôôk gin bal mir van/ Gatsamme net as ikke... (19700403)
[Deze regels, zo gaf Robben in de Prent aan, te zingen op de wijze
van Zèède gij unne pronte meens.]
- Cees Robben Reesde mee de BBA [openbaar vervoer] en zidde
gatverdikke...?! Dan wierde gij toch ôk deurnat gatsamme... net as
ikke... (19540828) [deze prent speelt in op de actualiteit: in de
vakantiemaand augustus had het meer dan een hele dag achter elkaar
geregend. Bovendien is het een variant op het zogenaamde Tilburgs
volkslied]
- Cees
Robben-
Gelukkige is t woord nie, zik deuzig en zat.. mar zaolig gatsamme..
dè-wel
.. (nieuwjaarsgedicht; 02-01-1970)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
59 11 27 - Toen t pèkske open was zeej Sint: / "Wel
gatsamme-bewaoren / Wè moette gij in s hemelsnaom / Mee n fles
aauwe klaore?
- Piet van
Beers - Biljarte zô nog gaon,
.. messchien ôk damme./ Daor zwitte
ôk nie zôveul van, gatsamme. (uit Roland Garros; ca. 2005)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatschèùver
zelfstandig
naamwoord
tuinboon
(die de ontlasting bevordert maar ook winderig maakt en daarom ook
'blazer' wordt genoemd)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
76 03 25 - "Oewen hof stao vol knaauwboone / Mar èrpel mot ik haole
/ En vur ne kilo gatschuivers / Nog 'ne gulde betaole."
gatservètje
zelfstandig
naamwoord, dim
stuk
toiletpapier
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gatservetje (Closetpapier)"
Neffen
de closetpot stond un kiesje, daorin lage de gatservetjes, stukskes
kraant, in nette vierkantjes geknipt. (Lodewijk van den Bredevoort
ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1,
Tilburg 2006)
gatslag
zelfstandig
naamwoord
- klap op de billen; een probleem
- Cees Robben Hij maokt er unne gatslag van.. (19600219)
- WNT - bilslag, in het spreekw. Kermisgaan is een bilslag waard,
voor een pretje moet men wat over hebben.
- Cees Robben Virtien daoge op sjanternel.. Ons Tonia maokt daor
himmel ginne gatslag van... (19861124) [maakt daar geen probleem
van]
- Cees Robben Ge maokt er unne gatslag van.. (19700918)
- Pierre van
Beek - We
mòkten er ene gatslag van (overbodige drukte) (Tilburgse
Taaklplastiek 145)
- Frans
Verbunt gatslag =
kwinkslag
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ik
kan er ginne gatslag nòr slaon Ik heb er geen idee van.
- WNT XIV:1511
gatslag - bilslag (verouderd)
- WBD III.4.4:245 'gatslag = lawaai
gatspie
zelfstandig
naamwoord
- WBD III.1.1. lemma aarsspleet gatspie, uitsluitend opgetekend
voor Tilburg
- Henk van
Rijen - holte
tussen de billen
- Henk van
Rijen - 'Jan
gatspie' - smalende betiteling, scheldnaam
voor een kwajongen
gatstòp
zelfstandig
naamwoord
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gatstop - scheldnaam voor een kwajongen"
gatte
zelfstandig naamwoord, meervoud van gat
gaten; door - Cees Robbengebruikt om zijn lezers correct Tilburgs te
leren:
- Cees Robben Kek toch is wen diepe gatte vadder../ Dè zen gin gatte
bruurke.../ Dè zen gaoter... (19671208)
► gaoter
gatverdikke
bastaardvloek
gat = God
- Cees Robben Gatverdikke dan ben ikke/ Net unne rijke fabrikaant..!
(19540612)
- Cees Robben Lôôpter ôôk de kentjes aaf/ En zegde gatverdikke...
Dan snapter ôôk gin bal mir van/ Gatsamme net as ikke... (19700403)
[Deze regels, zo gaf Robben in de Prent aan, te zingen op de wijze
van Zèède gij unne pronte meens.]
- Cees Robben Reesde mee de BBA [openbaar vervoer] en zidde
gatverdikke...?! Dan wierde gij toch ôk deurnat gatsamme... net as
ikke... (19540828) [De prent werd gemaakt naaraanleiding van zeer
langdurige regenval in Tilburg.]
Karel de
Beer - Praote gij van "gienderwèèd,"/ Koomde wèl es dur de Rèèt,/
Witte gij ok wort Kedènt is,/ Itte pòlling meej de Kèrmis,/ Kènde
gij et Fraatersgat,/ Èn zègde "gatverdikke!"/ Dan zijdegij van onze
stad,/ Van Tilbörg, nèt as ikke! - Tussen haakjes: dit lied moest
bij speciale gelegenheden plechtig gezongen worden, staande en uit
volle borst, herinner ik mij van vieringen van belangrijke
verjaardagen van mijn oma. Voordat dit gebeurd was mocht de aanval
op het familiediner beslist niet worden ingezet. (2000, van de
website over Tilburgse bijnamen van Karel de Beer)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatvergiele
bastaardvloek
- Cees
Robben-
Gatvergiele, gienderwèèd.. daor gao die Gôolse giebergèèt
(25-10-1985)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatvergielegèètekeutel
bastaardvloek
-
Stadsnieuws - Gatvergielegèètekeutel, wès dè hêet (160909)
Overzicht van alle
bastaardvloeken

gatvergimme
bastaardvloek
gat = God; vergimme = vergeef me
ook
adjectivisch gebruikt: Die gatvergimmese kwòjóng!
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 -
gatvergimme
- Cees
Robben- ik kan
dè gatvergimmes gaotje nie vèène (15-04-1965)
- Cees
Robben Ge
staot zonder benzine meneer
Wel gatvergimme.. daor kan ik bist al
drie daoge mee gereeje hebbe
(14-03-1975)
-
Stadsnieuws - Jè, dès
gatvergimme nie op sneubòlle gekokt (311208)
- Cees Robben- ge zit gatvergimme net te loere as unne hond in n vleeshal..
(02-07-1976)
- Cees Robben- Ik ben geboren en getogen/ in de aauwe Koningswaai/ en ik had daor
int verleeje/ gatvergimmes munnen draai
(over Pieta Melis;
19-02-1971)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 04 30 - En daorvan hee d'n aauwe Fons / Gatvergimmese spèt.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 06 18 - Ons Sjefke hagget deze week / Zò gatvergimmes druk / Dèj
zee: "Ik sjouw m'n ège zò / Strak nog 'n ongeluk."
-
Willem van Mook k Heb gatvergimme m'n ziel toch nie aon den duvel
verkocht, 'k Ben 'ne goeie katholieke meens. (Nieuwe Brabantse
novellen; ca. 1970)
-
Jodocus (J. Stroucken) - En wè 's dè, gatvergimme?/ Dè zèn rooj
spruite, zeej ik fier (Toemet hooj; 1993)
-
Piet van Beers - Ge hèt me doen simme/ gatvergimme. (uit Lieve
Annelieke)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatverjuuw
bastaardvloek - gat = God; juuw = juu = verbastering van Dieu/ God
Anoniem
1959
Nillus ha de klosse over laote loope
en daor haddet gatverjuw,
Dieje zuukert, de meulesteller,
stond bezije de contenu.
(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs
folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst zie
rikkemendaosie.htm
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatvermiedenhoed
bastaardvloek; wsch. persoonlijk taalgebruik
Tony Ansems
- Zondags ging ie gerre nor 't café toe/ Mar ons Oma vond/ Dat ie
ut mar nie moes doen/ Ze verstopte zijn schoenen/ En den Opa
zachtjes vloeken/ Gatvermiedenhoed.
(Tony Ansems, Gatvermiedenhoed; van de cd Gatvermiedenhoet; 2010)
Ja, den Opa die zi, of ie kwaot was of nie/ Gatvermiedenhoed...
(Tony Ansems, Gatvermiedenhoed; van de cd Gatvermiedenhoet; 2010)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gawalo
zelfstandig naamwoord
Robben noemt gawalo in een reeks van onderwijsvormen als Mulo,
MTS, Gym. De betekenis is niet duidelijk. (19560721)
gazèt
zelfstandig
naamwoord
krant
- WBD III.3.1:310 'gazet = krant
ge
gij, maar
ook: men
persoonlijk
voornaamwoord
Ge meut nie
vloeke; ge zót zégge
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GE
vrnw - Wordt veel gebruikt voor 'men': Ge zoudt zeggen dat
- gij -
gullie - persoonlijk voornaamwoord -je, u, jullie
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
ge
► gè
gè, gij, ge
persoonlijk
voornaamwoord
gij, u, jij
(zie ook ge)
- Cees
Robben- omdè gèt zèèt
Dialectenquête 1876 - gè
daacht nie, dè 'k dè wiest (ê is volgens toelichting van fr.
même)
Verhoeven - DE
(als in 'hèdde' e.d.) uit 'du'! Z.a.
geaawehoer
zelfstandig
naamwoord
geouwehoer,
zaniken, kletsen
- Cees
Robben- 'Gin
geaauwehoer mar saauwelpraot'
geaffeseerd
► affeseere
► geavveseert
geaffronteerd
voltooid deelwoord van affronteere uit Franse affronter,
beledigen
beledigd
- Cees Robben- ... zeej [zei hij] geaffronteerd. (19601230)
geappeld
bijvoeglijk
naamwoord
- WBD gezegd
van een zgn. appelschimmel, in Hasselt ook wel 'gepènningd' of 'pómmeleej'
genoemd [WTT 2013 - het laatste wsch. van het franse 'pomme', appel]
geavveseert
voltooid deelwoord van affeseere, opschieten, haast maken
haast gemaakt
- Cees Robben We hebben mar nie geavveseert, en alles op staoi-aon
gedaon... (19660325)
► affeseere
gebakke
Jaop
zelfstandig naamwoord
een gebakken bokking
afgeleid van de naam van een visboer (Jaap)
- Cees Robben Enkelt gebakken Jaop (19870220)
gebakkraom
zelfstandig
naamwoord
gebakkraam
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
-
Jaaa
ene mallemeule èn enen hoogaatie èn ene ootooskòtters èn
zôo èn dan gebakkraome èn snoep èn nooga, olliebòlle èn, jè,
pòllinge èn zôo. As ge dan saoves nòr de kèrmes waart gewist dan
moeste enen bèùl olliebòlle meejneeme òf et was nie goed, hè, dan
hoefde nie tös te koome!
Klik hier om dit bestand te beluisteren
gebeeje
voltooid
deelwoord van bidden (naast 'gebid'); zelfstandig naamwoord meervoud
van gebèd, gebed
'k
hè veul geleeje,
ok
veul gebeeje,
ik zee
tevreeje (Piet Heerkens; uit: Dn örgel, Ouwe man, 1938)
gebeeke
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord van gebèd
Aoventgebeejke, Murgengebeejke Titels van gedichten van H.A.
Sterneberg s.j. in Een Busselke Braobaansch, 1932)
...de
veugeltjes zongen d'r aovondgebeekes... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet
Heerkens svd; Kareltje Vinken; feuilleton in 10 afl. in NTC
13-4-1940 24-8-1940)
- Henk van
Rijen - 'gebeejke'
gebedje
gebeetere
werkwoord,
zwak
verhelpen,
voorkomen (?)
P Ik kan et
ók nie gebeetere. - Ik kan er ook niets aan doen.
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - Gebetere 'ik kan et nie gebeteren' (helpen)
- A.J.A.C.
van Delft -
ik kan het niet "gebeteren" wil zeggen: ik kan er niets aan doen. (Nwe.
Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)
Met - Wanneer ge 't niet kunt gebetere", heb dan geen zorg want ge
hebt er geen schuld aan. De Noord-Brabantsche Tongval, Nieuwe
Tilburgsche Courant 31-07-1930.
GEBEETERE
- Pierre van Beek
en wie het niet "gebeteren" kan, wanneer er
bijv. iets verkeerd gegaan is, heeft aan die verkeerde gang van
zaken geen schuld. (Tilburgse taalplastiek 15 Nieuwe Tilburgse
Courant maandag 5 juni 1950)- A.P. de Bont - zwak werkwoord
intransitief 'gebeteren' - beter worden: 'Dä gebetert v. aege
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEBETEREN - verhelpen: uitsl. in onbep.wijs en vergezeld van
'kunnen', in vragende en loochende zinnen; Kan ik 't gebeteren dat
...
- WNT GEBETEREN v.h. ww. BETEREN met het voorv. ge- ter versterking der
met het ww kunnen verbonden negatie. - beter maken, verhelpen
gebeure
werkwoord,
zwak
gebeuren
B gebeure -
geburde - gebeurd
- ook
vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: et gebeurt
gebid
werkwoord,
voltooid deelwoord
gebeden
- Cees Robben we hebben nie gebid... (19670428)
- Cees Robben Daor wier gevrukt, gezwit, gebid... (19610915)
- Cees Robben Ik ben sjuust op de kèèès gebid... (19590328)
- Cees Robben Zèède gij ôôk op de kèès gebid.. (19700814)
- Henk van
Rijen - gebeden,
aangezegd
MTW 'K-zèè
nie gebid' - Ik heb geen bericht gekregen van het
overlijden
gebinte
gebeente
zelfstandig
naamwoord
- WBD III.1.1:27 'gebeente' = geraamte
- Cees
Robben- hier moet
laoter mèn gebinte ruste
- WBD III.1.1:28 'gebeente' = been, beenderen
gebit
zelfstandig
naamwoord
gebit
- Frans
Verbunt - en gebit
gelèèk de kèrmes van Riel
gebitôoge
zelfstandig
naamwoord, meervoud
- WBD (Hasselt) bitringen (de beide ringen aan het einde van de bitstang
v.h. paard)
geblikt
zelfstandig
naamwoord
gebleekt
- WBD geblikten blóm - bloem (meel) van bleke kleur
geboer,
geboert
zelfstandig
naamwoord
boerenbedrijf
...Eerst mar
de kom van et dörp en dan iederen dag 'n aandere wijk 't geboert
afaozen! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Oome Teun op
collecte; feuilleton in 3 afl. in de NTC 12-8-1939 26-8-1939)
't Moet
indruk maoke, 't geboert moet er wakker van worren! (Jan Jaansen;
ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 6; NTC
5-11-1938)
- Cees
Robben Dieje weg (...) die rèèchtevort naor t geboer van de Van de
Braante lopt... (19791102)
- A.P. de
Bont - GEBOER - boerenbedrijf.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEBOERT zelfstandig naamwoord o. - al wat boert of het boerenbedrijf uitoefent; GEBOER
zelfstandig naamwoord o.
- het boeren, wijze van boeren, meest spottend gebezigd.
- WNT GEBOERTE
- de gezamenlijke boeren; de boeren of landlieden. Meest met een
zekere minachting gezegd.
geboje,
gebôoje
zelfstandig
naamwoord, meervoud van gebòd
geboden
MP gez. Et
èlfde gebòd: Doe gin man goed, dan zal oe gin kwaod geschieje.
- Henk van
Rijen - vat et
mar meej oew vèèf geboje - pak het maar met je vingers
- WBD III.3.1:323 'gebooi' =aankondigingskastje, c.w. 'aanhangbord'
- Dirk
Boutkan gebòd -
geboje (blz. 54)
- WBD gebôoje
(III, 3.3:293) = huwelijksafkondigingen
- WBD III.1.1:1148 'tien geboden' = handen: 153 idem = vingers
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - (de
tien; gabooj: uitgangsloos meervoud (blz. 118.)
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord mv.
'gebooi' - geboden
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
'gebooj'
zelfstandig naamwoordmv - geboden, mededelingen, vingers
gebont,
gebonte
zelfstandig
naamwoord
- WBD tasruimte
in de schuur (v.d. dorsvloer gescheiden door 't tasmuurtje) (ook in
Hasselt); wordt eveneens 'tasrömte' genoemd
- WBD gebinte
(balkenstelsel bestaande uit 2 stijlen en 1 ankerbalk)
- WBD gebónte
(meervoud) - tasruimte in de schuur (idem als enkelvoud)
vM
durgebónt - de deurstijlen; hij stón tussen et durgebónt
naa'k stao te droomen in 't
deurgebont
(Piet
Heerkens; uit: De Mus, Merel, 1939)
- Cees
Robben- in et deurgebónt.
- Int
Kedènt daor stint un echtpaor/ Te praote in ut durgebont
Uit:
Unnen droom, Ad van den Boom, circa 2005.
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEBONT
o.- gebinte, ruimte tussen de staanders waarop een huis gebouwd is:
't vurste gebont = het woonhuis, soms alleen de bedstee: goed boeren
in 't vurste gebont - actief en vruchtbaar zijn in de bedstee, veel
kinderen hebben; in 't aachterste gebont - achter in het huis of de
schuur (waar het soms ook niet pluis was).
- A.P. de
Bont - gebónt
zelfstandig naamwoord o. - kozijn (v. deur of venster)
A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - gebont -
gebint (Meierij). Ablautend bij 'binden'
gebôômt
[gebôomt]
zelfstandig naamwoord
geboomte
- Cees Robben ... geburen en gebôômt.. (19590905)
geboore,
verkeerd
zegswijze
verkeerd
geboren zijn, gezegd van meisjes die zich als een jongen gedragen
Ons
moeder heej aatij gezeej: Gij bènt en kwòjonge! Gij zèèt verkeerd
geboore! zisse dan! [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar
Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]
gebraaid
[gebraajd]
voltooid deelwoord van braaje
gebreid
- Cees Robben Aachter de gebraaide broek van ons Berta... (19730216)
gebraoje
bijvoeglijk naamwoord
gebraden
- Gebraoje spèk
Bron: Woordenboek van de Brabantse
dialecten III, 2, 3 Eten en drinken (2004)
Beschrijving van het WBD: Gebraden laag vast vet tussen huid en
vlees, afkomstig van het varken.
Waardering voor Tilburg door WBD: algemeen.
gebreeje
werkwoord,
voltooid deelwoord van 'braaje', breien
- Frans
Verbunt - gebreid.
Dees klêed hèk èèges gebreeje gehad.
gebrèùk
zelfstandig
naamwoord
gebruik
- Cees
Robben- en schoon
gebrèùk van jaore hèr
- WBD III.3.1:189 '(gebruik; bij (het) leven', 'tocht'= vruchtgebruik
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEBRUIK zelfstandig naamwoord o. - Hoeveelheid lands, die een landbouwer gebruikt.
gebrèùke
werkwoord,
zwak
gebruiken
B gebrèùke
- gebrökte - gebrökt
- ook in
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij gebrökt
gebròcht
werkwoord,
voltooid deelwoord van brènge
gebracht
gebroek
zelfstandig
naamwoord
-
Gebroek, zin wij vruuger aaltij hè, die kwèbbe dan, dè moeras, hè.
[- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie
Hans Hessels, 2015]
Niet elders
aangetroffen, ook niet in WBD. Hetzelfde als 'broek', waarvan - WNT zegt:
'Moeras, laaggelegen, dras land.'
Kwebbe
staatinderdaad in het WBD, ook als kwep en kweb: 'moerassige plaats
die met gras en mos overwassen op vasten grond gelijkt, maar waar
men inzinkt als men er op gaat...'
gebrökt(e)
persoonsvorm van werkwoord.
gebruikt(e)
-
tegenwoordige tijd
sing. resp. verleden tijd van 'gebrèùke', met vocaalkrimping
gebrôojd
bijvoeglijk
naamwoord
gebrood; z'n
dagelijks brood hebbende, zijn bestaan hebbend
voltooid
deelwoord van het werkwoord broden, van brood voorzien,
levensonderhoud bieden
►- WNT lemma GEBROOD
- Cees Robben [soldaat tegen vrouw:] En mocht ik sneevlen... (...)
Dan nie gelammenteerd... / Dan zèdde gij gebrooid.. Ge wit ik ben
goed verastereerd... (19551217)
GR assie er
den aord ha, dan was ie gebroojd èn ónder de panne
- Henk van
Rijen - 'Ze zèn
gebrôojd vur hil dur lèève' - Ze zijn voorgoed binnen.
- Stadsnieuws - Hij heej
nie te klaoge, hij is ommers goedgebrôojd - hij is immers verzekerd
van een goed bestaan (3006l0)
gebrooke
werkwoord,
voltooid deelwoord van breeke
gebroken
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - (krèk)
int gebrooke (koome) (JM'50) - ongelegen (komen)
gebruurs
zelfstandig
naamwoord, meervoud
gebroeders,
gebroers
- Cees
Robben Drie gebruurs... (19600304)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEBRUURS zelfstandig naamwoord m.mrv. - gebroeders: 't zijn drij gebruurs.
geburde
persoonsvorm
van werkwoord
gebeurde
B verleden
tijd
van 'gebeure', met vocaalkrimping
gebuurt
zelfstandig
naamwoord
- Frans
Verbunt - mensen
in een bepaalde buurt; buurtgenoten
is
den duuvel oew gebuurke, /
dan is
et leeven een vaogevuurke! (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, Van
Kees en Kee, 1941)
- WBD III.5.1:319 'gebuurt' = buurt; 321 'gebuurt' = gebuurte; ook
genoemd: 'geburen, gebuur, buren, buurt of buurlui'
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gebuurt
zelfstandig naamwoord - de buurt
- WNT GEBUURTE
- 2) Zeker aantal naast of nabij elkander staande huizen, die een
bepaald deel van eene stad of een dorp, of eene onderafdeeling van
een stadskwartier of wijk vormen.
gedaacht
zelfstandig
naamwoord
gedachte;
idee; opvatting.
- Een roestpraatje (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867):
Met dèt gedaacht heb ik al èning daog vaoren draogen. Hier dus
blijkbaar onzijdig (dèt in plaats van die).
- Toch was
daor gin gedaacht van. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC;
Uit t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)
- Ik zeg
potdome Drik, dè was gin kwaoi gedaacht... (Kubke Kladder; ps. v.
Pierre van Beek; NTC; Uit t klokhuis van Brabant 1; 9-10-1929)
-
KAREL. Vergimme, daor hok nog gin gedaachte op gehad. (Karel en
Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 19 januari 1945)
- - De Wijs; (Gehoord na n communiefeestje) Jaons, Laot naa de schaal van de
kau-schotel nie valle. - Indirekt heb ik daor zô gezeed gin gedaacht
op gehad. (20-03-1968)
- - De Wijs; (uit diepzinnig gesprek opgevangen) - ik zeg
ik docht
dekket goed daacht mar jè, ik was er neffe omdèk daor zô gezegd
zogezeed gin gedaacht op gehad had. (17-10-1966)
- Cees
Robben Daor hek (...) nog gin gedaacht op gehad... (19690613)
- Cees Robben Zôô kwaamp ons boerke op t gedaacht (19610929)
- Henk van
Rijen - hij hò
er gin gedaacht op gehad - hij was het vergeten
-
Jo van Tilborg - ...en
dè waren un stelletje druktemaokers, daor hedde gin gedaacht van.
(Lodewijk van den Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gedaacht zelfstandig naamwoord - gedachte
- WBD III.3.1:244 'van gedacht zijn', denken, geloven = menen
- WBD III.1.4:4 'zijn gedachte hebben' = redeneren
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord o.
'gedaacht' - gedachte
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEDACHT zelfstandig naamwoord o. - gedachte
gedallaast
bijwoord
WTT-2017: Uit het jiddische dalles, armoede. Zie - WNT lemma
dalles, met uitdrukkingen als In de dalles zitten en Dalles
hebben, beide: in de armoede zitten, aan lager wal raken. Een
werkwoord dallassen hebben wij niet aangetroffen, wat niet heeft
kunnen verhinderen dat in het Tilburgs toch de vorm van een voltooid
deelwoord voorkomt: gedallest, gedallaast. De vorm met a wsch. uit
het Bargoens = 'genillest'.
Afgezwakte betekenis: het slecht getroffen hebben;
- Cees Robben Wè zemmer toch wir mee gedallaast... (19730519); Cees Robben Ik werk vort mee unne ballaast (...) Dan bender mee
gedallaasd (19860418);
- Cees Robben We zen-der wel mee gedallaast... (19670901)
gedamme
bastaardvloek; uit: God & verdomme
- Piet Heerkens - Toen riep er den boer al naor de meid:/ "ge mot er
's efkes koome,/ gedimme-gedamme-gedome!"/ en de meid kwaam deur die
gruune waai,/ vol lollige blumkes al in de Maai....../ en ze hebbe
mekare genoome! (In: Den Örgel, 1938)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gedaon
werkwoord,
voltooid deelwoord
gedaan
- Cees
RobbenDè hebben de klokken van Rôôme gedaon! (19550409)
- Cees Robben Wie heej nog niemand kaot gedaon... (19570615)
afgelopen, voorbij
- Cees Robben Naa is t gedaon. (19540925)
- Cees Robben gedaon waar t fist (19590822)
gedaan hebben = zijn
behoefte gedaan hebben
- Cees Robben Mar assie gedaon heej mottie effegoed vèège...
(19650828)
- Cees Robben Jonge, waor wilde ligge... Ik heb al gedaon vur gij
oew broek los hèt... (19780714)
uitdrukking
- gedaon
gehad/ gedaon gekreege - ontslagen
Bij X hèbbe
ze ammòl gedaon gehad/gekreege.
Anoniem
1959 Nillus kon gin paf mir zegge, d'r hielp niks gin permetaosie, Op staonde voet krig ie gedaon, en 't errigste: 'n kaoi rikkemedaosie. (Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs
folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie) ► voor de volledige tekst zie
http://www.cubra.nl/wtt/documentlemmas/rikkemendaosie.htm
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GEDAAN
bvw. - geeindigd, uit; 't Is met de' vent gedaan - hij is dood
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gedaon
deelw. - gedaan; hij hè gedaon gekreejge
gedènkplòts
zelfstandig
naamwoord (m/v)
gedenkplaats
Tussen
Tilburg en Loon op Zand bevindt zich in de deelgemeente De Moer een
Gedenkbos. Op zaterdag 29 juni 2019 werd in dat bos op initiatief
van de Stichting Tilburgse dan wel Tilbörgse Taol de asbus bijgezet
met het stoffelijk overschot van Wil Sterenborg, en wel onder een
nieuw aangeplante beukenboom. Naast de beuk werd een plaquette met
informatie aangebracht en onthuld.


Gérad de
Laat roept herineringen op aan Wil Sterenborg in diens loopbaan van
conciërge en leraar Nederlands tot conrector van het
Sint-Odulphuslyceum in Tilburg.

Peter
Smulders - eigenaar van het Gedenkbos maar ook oud-directeur van
Stichting Onze Taal herdenkt Sterenborg.

Tim van den
Avoird, voorzitter Stichting Tilburgse Taol, over zijn herinneringen
aan Wil.

gedije
werkwoord,
zwak
gedijen,
groeien, in grootte toenemen
- gedije -
gedijde - gedijd
gedild
voltooid deelwoord van zwak werkwoord dêele
gedeeld, verdeeld
- Cees Robben Dr valt hil wè te bedillen Merie asser gedild moet
worre.. (19650402) [het verdelen van geld]
gedilte
zelfstandig
naamwoord
gedeelte
gedimme
bastaardvloek; uit: God & verdomme
- Piet Heerkens - Toen riep er den boer al naor de meid:/ "ge mot er
's efkes koome,/ gedimme-gedamme-gedome!"/ en de meid kwaam deur die
gruune waai,/ vol lollige blumkes al in de Maai....../ en ze hebbe
mekare genoome! (In: Den Örgel, 1938)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gedoegeter
samentrekking
je doet het er
- Cees Robben gedoegeter neffe [je doet het ernaast = verkeerd]
(19560707)
gedoejke
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
- Henk van
Rijen - gedoetje
gedoentes
zelfstandig naamwoord, meervoud
nering, bedrijf; vaak ook als gedoentje voor kleine boeren
- Cees Robben Hij zaag de gedoentes, vervallen, keduuk (19551119)
gedoentje
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
bedrijf, in
het bijzonder boerenbedrijf of kleine nering
- Ze waar
vruug weduwvrouw geworre en ze moes heel 't gedoentje van de
boerderij besture en dè kreeg ze nie enkeld klaor, mar ze kreeg 't
klaor mee groot gemak... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd;
Oome Teun in den trein; NTC 16-9-1939)
- "As we deez'
köpke koffie op hebben, mijnheer pastoor, dan gaon we ons gedoentje
'ns bekijke." (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd;
Boere-Profeet; feuilleton in 5 afl. in de NTC 1-7-1939 29-7-1939)
- Frans
Verbunt - kleinschalig bedrijf
- Daor giender onder d'iepen lee/ 't gedoentje van d'r boerestee.
(Piet Heerkens; uit: De Mus, Sterke vrouw, 1939)
-
Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75
12 25 - Graot zaat op z'n aauw gedoentje / Erges midde op de haai /
Ver van de bewóónde wèreld / Wèd van trubbel en lewaai.
- WBD III.3.1:86 ' gedoentje', 'gedoe, bedrijf, fabriek' = zaak
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gedoentje zelfstandig naamwoord - klein boerderijtje
- WNT GEDOENTE
- II) abstract: Doen in den zin van 'zaak, nering, bedrijf', -
iemands zaak,nering of bedrijf, met inbegrip van de gebouwen, den
grond enz.
gedoome
bastaardvloek; uit: God & verdomme
- Piet Heerkens - Toen riep er den boer al naor de meid:/ "ge mot er
's efkes koome,/ gedimme-gedamme-gedome!"/ en de meid kwaam deur die
gruune waai,/ vol lollige blumkes al in de Maai....../ en ze hebbe
mekare genoome! (In: Den Örgel, 1938)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gedreugd
[gedrêûgd]
bijvoeglijk naamwoord
gedroogd
- Cees Robben Dan eten ze gedreugde schar (19600520) [de
traditionele lekkernij bij de bedevaart van Sint Job in Enschot]
gedrukt
bijvoeglijk
naamwoord
gedrukt
- WBD gezegd
v.e. paard met witte vlekken, ook genoemd 'wilde haor'
- WBD gezegd
v.d. paardehuid bij slechts passend tuig
geduld
zelfstandig
naamwoord
geduld
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - veul
geduld, en schèèrpe schèèr èn en zittend gat (- Pierre van Beek -
Tilburgse Taalplastiek 197l) - dit
waren de eisen die aan een goede wever gesteld werden
geduureg
bijwoord,
bijvoeglijk naamwoord
telkens
weer; steeds maar
Et sneut
geduureg.
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'dè-t-er
nog gedurig bij komen'
"Mar mee den
tijd worren de jongelui gedurig aawer, dè-d-is 't vervelende van de
zaok." (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel;
feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 18-4-1939)
Ik heb in [een] aorig sort gevuul vur huiselikhei, zon sort daor ge
alle geduurige mee in botsing komt mee de aander helft. (Naarus; ps.
v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Ze hield nie
van geduureg praote/ et was meer en meens van «doen» (Lechim; ps. v.
Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Meej
pesjoen)
-
Stadsnieuws - 'Hij is
en bietje ongeduureg; hij lopt geduureg hèrs èn geens' (181107) =
Hij is wat onrustig; hij loops alsmaar op en neer.
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEDURIG bijwoord, telkens
weer, steeds opnieuw: hij is gedurig ziek. - Jan Naaijkens - Dè's Biks
(1992) -
'geduurrig bijwoord - voortdurend
- WNT GEDURIG
3) zonder ophouden of tusschenpoozen voortdurende; voortdurend,
aanhoudend.
geduuregte
zelfstandig
naamwoord
-
voortdurendheid
gez. alle
geduuregte - steeds maar weer
korte uu
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEDURIGTE, alleen in de uitdrukking - 'alle gedurigte' - met grote
frequentie, zeer dikwijls en toch onverwacht.
- WNT GEDURIGHEID - 1) gedurig, in den zin van volhardend; volharding,
standvastigheid; 2) gedurig in den zin van voortdurend, hetzij
zonder ophouden, hetzij met geringe tusschenpoozen.
geduuvel
zelfstandig
naamwoord
onrust,
ruzie
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
70 04 23 - Mar hullie Kee die brocht al rap / 't Geduvel in de
glaoze.
gêe, et
werkwoord,
persoonsvorm
PM 't gaat
Hoe gaoget?
et gêe.
- Dirk
Boutkan (blz.
23) gêe - ('t) gaat

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.
gêef,
gêeve, gèèf, gèève, gèfkes, geefkes
redelijk
goed, apart, gaaf
1. bijvoeglijk naamwoord
- R - Se heej en
gêef gezichje
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gêef
- 't is 'n gêef (knap, net) meisje"
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - ''n
geeve waai'
- V - dès en
gêef mèdje, die van den bèkker
2. bijwoord
- et gao gêef
goed meej em
- ...'k trof
ut nog krek, want ze [de bus] zaat al gèfkes vol, mar k ha nog in
plotske. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941;
CuBra)
- Wel
geefkes muug want t is tegesworrig wel 100 kielemeters (Naarus; ps.
v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Dan dacht
hij aan zijn kinderjaren hoe zijn moeder moest sparen om 't grut gèf
veur den dag te laten komen. (A.J.A.C. van Delft, uit: Toen Tilburg
nog dorps was: Een heel typisch dialect; Nieuwe Tilburgsche
Courant, 17 juli 1956)
- Cees
Robben Om t [de akker] geef te leggen war.../ Des unne hillen toer
(19830401)
- Cees Robben t Moet er geef uitzien (19830930)
- Pierre van
Beek - die
zieter gêef èùt
-
Piet van Beers uit: Belègge - Ak m'n borreltje mar krèèg, 'n stuk spek
in de pan/ èn m'n brôod nog wè gèèf kan BELEGGE. (Uit: Spoeje
doemmeniemer; 2009)
- Dè leek me
wèl gêef, Tilbörgs Kampiejoen Tilbörgs Knaawe wòrre. (Ed Schilders;
Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
3. zelfstandig naamwoord
- Dès ene
gêeve - Dat is een exemplaar!
4. aanvullende bronnen
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gêêf
bijwoord, bijvoeglijk naamwoord - mooi, gaaf, goed, vlak, effen
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GÈÈF
- gaaf, ongeschonden, Fr. intact; gelijk, effen; fraai,bevallig
- Hft. GEEF,
gaef, voor 'gaaf'.
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GAAF (gee:f),
bijv. en bijw. gebruikt : het tweede wijkt het meest v.h. ABN af:
gee:f goed - tamelijk goed. Ook verkleind: gee:fkes.
- A.P. de
Bont - gaaf:
l) ordelijk, net; 2) vlak, effen, gelijk.
- Hees - gèèf
(I:40)
- Bosch - geef -
goed uitziend, mooi
- CiT (21)
- 'Des nog een geef pietelairke'
- WBD III.1.4:67 'gaaf' = braaf
- WBD III.4.4:228 'gaaf' vlak. ook 'egaal', 'effen',. 'plat'
- Dirk
Boutkan (blz.
35) superl.'geefst(e)', zonder vocaalreductie
- Etymologie
-
Got., D. gäbe,
N. gaaf, T. geef

Sticker van
carnavalsvereniging 'Deh is'. Foto: Cubra 2020.
geèffereerd
bijvoeglijk
naamwoord
bedrijvig
- Pierre van
Beek geèffereerd doen - bedrijvig doen; Nederlandse woordvorm op
basis van Franse 'affaire'.
gèèl,
gèèler, gèlst
bijvoeglijk
naamwoord

Ill.
Naumann - oriolus oriolus
Luister
naar het geluid van de gèèle wiewaaw (wielewaal)
1 geel, geler, geelst
- schôon
gèèl blomme
- Cees
Robben- ...rôôd en gèèl... (19600715)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - de
gèlste pèère wòrren et irst geplòkke (- Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1970) - de gekste
meisjes lopen het eerst tegen de lamp
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gaile
wiewouw - wielewaal, gele merel"
- Ik zaag er
[paddenstoelen] zô wit as roome, zô gèl als boter, wir aandere zô
bruin as peperkoek en vettig blinkend of er ollie over gesmèrd
zaat... (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit t klokhuis
van Brabant 3; 23-10-1929)
- Henk van
Rijen - gèèle
wiewaaw - wielewaal (Oriolus oriolus)
- WBD III.1.2:323 'geel', 'gele verf' = geelzucht
- A.P. de
Bont - ge'l,
bnw. 'geel', komp.: geelder
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GÈÈL
- geel: zoo gèèl als 'ne pee, als oker, als was
2 geil
- WTT maart
2018: 'Zèèkers In Gèèl Onderbroeke'; spotnaam voor voetbalvereniging
ZIGO (eigenlijk: Zonder Inspanning Geen Overwinning).

CV De gèèle
hesjes. Carnavalsgroep in Tilburg 2019. Foto: Joep Eijkens.
- WBD (III.3.3:355) gèèl, hêet 'vies', 'vèùl' = onkuis? ook: hitsig,
los, gek
- WBD III.2.2:108 'geil' = geil, wellustig
gèèl
blauwe, de
zelfstandig
naamwoord
- GG
- aanduiding voor voetballer bij NOAD, welke club speelde in de stadskleuren
van Tilburg.
gèèldòppedôos
zelfstandig
naamwoord
- Frans
Verbunt - onderbroek met veel urinevlekken
gèèleg
bijvoeglijk
naamwoord
gelig
- WBD III.1.4:440 'geilig' = wulps
gèèle-vèèref
zelfstandig naamwoord
geelzucht
- Cees Robben Heet-ie naa echt ginne gèèle-vèèref..? (19650507)
gèèlôoge
werkwoord,
zwak
vervelen,
meestal in combinatie met zitten of staan te...
- Henk van
Rijen - begerig
kijken
- stòn te
gèèlôoge - zich staan te vervelen
Enquête over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -


Radio
Brabant: inwoner Terheijden zegt: afleiding van werkwoord gèèle (gijlen)
m.b.t. het gistingsproces in de bierbrouwerij: ogenschijnlijk: niets
doen
- Alleen de
infinitief wordt gebruikt, in comb. met 'te'
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GÈÈLOOGEN - zich zitten of staan te vervelen. Wordt gemeenlijk
maar in de onb. wijs gebezigd. We zaten daar te gèèloogen. Ook:
niets zeggen en anderen afgunstig bekijken.
geene
aanwijzend
voornaamwoord
die daar,
gindse
- Cees
Robben - Moete we
naa deeze kaant èùt? Nèè, geene kaant in.
- Cees
Robben - den
pronten staand van geenekaant ...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
66 06 24 - D'n Brandweerman van gene kaant / Helpt z'n vrouw aaltij
mee / Zò gaauw assie mar thuis komt / Of ne vrije middag hee.
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - Dè was daor teege
gêene
kaante waor naa die grôote graazje stao, zôo daor van dinges, zôo
veur op den Bosscheweg
van de Leepel (Lepelaers)! (transcriptie
Hans Hessels 2014)
►
Klik hier voor audiofragment
geenekaant
zelfstandig
naamwoord
gindse kant;
volksnaam voor het noorden van Tilburg, namelijk alles boven de
spoorlijn; het zuidelijk deel van de stad is deeze kaant.
- Cees Robben Peer van Dun van geenekaant... (19570119)
- Cees Robben Den pronten staand van geene kaant (19570706) [de
bemiddelde bevolking (fabrikanten) uit het noorden van Tilburg]
- Buuk - de
andere (vanuit het centrum gezien noordelijke) kant van de spoorlijn
en dan m.n. de stadsdelen Goirke, Hasselt en Heikant
-
Tiesje was un Tilburgs jungske/ Un menneke van geenekaant
Uit: Den
blaawslôot, Ad van den Boom, circa 2005.
geenekaants
bijvoeglijk
naamwoord
van de
overzijde van de spoorlijn (die Tilburg van oost naar west
doorsnijdt)
Is oewe maot
ene geenekaantse?
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "geenekaanse
of te wel Turken, zie Turken"
geenekaantse
zelfstandig
naamwoord
iemand die
aan 'gene kant' van de spoorlijn woont, dat wil zeggen in het
noorden van Tilburg.
- Jaon van
Harrie van de boere Bet, Nieuwe Tilburgse Courant - 2 februari 1950:
Ik ben inne gene kaantse, ene van 't Gurke, van 't geitepark zo
gezee!
geens
bijwoord
ginds
- Cees Robben Want in dè giense höske geens../ Wier vruuger bier
gebrouwen... (19560908)
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) - geens
bijwoord - die kant, ginder
In de comninatie 'hèrs
èn geens'
hierheen en daarheen, op en
neer
-
Dialectenquête 1876 - hers en
gêndsch (ê: vgl. gête - geiten) - hier en gindsch
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
57 06 07 -
Ik gaaf sekuur de richting aon / Dè dee'k op ieder huukske / En
schoof op 't zaol mar hers en geens / Ochèrm wè leej mn bruukske.
geensgòns,
giensgòns
bijwoord
op de
heenweg
- Geensgòns
begós et te rèègene. - Op de heenweg begon 't te regenen.
- In 't
geensgaons hebben we 'ne keer aongeleed, en toen we terugkwame nóg
'ne keer. (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon
van Baozel, afl. 6; NTC 5-11-1938)
-
...in et geensgaons kreeg ik 'n glas waoter veur niks en in et
terugkomes 'n glas rome veur twee cente.. (Jan Jaansen; ps. v. -
Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 6; NTC 5-11-1938)
-
Van geens gons, gong ut beter as toen we trugkwaampe... (Hein
Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)
- Henk van
Rijen - hij waar
int "giensgons" al tèène - hij was op de heenweg al
doodmoe
-
Stadsnieuws - Geensgòns
gao rap, mar trug hèk de wènd van veure (050809)
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
'ginsgons
bijwoord - op de heenweg
gêer
zelfstandig
naamwoord
- WBD geer (II:1225)
- geer
Van Dale - geer:
naar boven spits uitlopende lap of strook
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GEER
(scherpe e) zelfstandig naamwoord m. en niet v. - scherptoeloopend stuk, dat men in
een kleedingstuk naait om de breedte te vergrooten.
gêere, gèère
werkwoord,
zwak
gèère -
gèèrde - gegèèrd
ook in
tegenwoordige tijd geen vocaalkrimping
- WBD (Hasselt; geren, geervormig zijn (= niet rechthoekig), gezegd van
een stuk grond
- WBD (Hasselt) 'geere' - geerakker ploegen
- WBD geere (II:1226)
- geren: schuin laten uitlopen
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GEER
(scherpe e) zelfstandig naamwoord m. en niet v.- scherptoeloopend stuk, dat men in
een kleedingstuk naait om de breedte te vergrooten.

Sticker van 'JongerenPUNT.
Midden-Brabant'. Tilburg, Koningslein 23 maart 2019. Foto: CuBra.
gèère, gèèr
bijwoord
gaarne,
graag
Hèddet
gèère? - Heb je het graag?
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'nie
gerre': 'gerre'
- 'k
Zie oe daor zo geere ligge, /
Tilburg, waor 'k geboore ben, (Piet Heerkens; uit: Dn örgel,
Tilburg, 1938)
-
'k Heur ze geere, mijn taol... (Leo Heerkens; uit De mus (Piet
Heerkens), mijn taol, 1939)
- Cees Robben Ik teul toch zô gère... (19570309)
- Cees
Robben k Was nog gèère wè gebleven... (19580215)
- Cees
Robben
[vrouw over haar man:] Hij tuutert gèère moeder...
(19660610)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
66 07 14 - Wègge doet doede gère.
- Henk van
Rijen - dietem
nóg gèère lusse - die geen borrel afslaan
-
Vunderink -
ik zo oe gèèr iets wille vraoge.... (Henriëtte Vunderink; Zoas ik et
as kèènd beleefde; k Zal van oe blèève haawe, 2007)
-
Stadsnieuws - Enen bak
kòffie hèk wèl gèère, mar ene klaore hèk nòg liever (220309)
- Dè
kunde gullie nònnie al hèddet gèère. (Uit: F. van der Meer, Ferry
van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
- A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 - eete
zullie ók gèère kèès?
- WBD III.1:230 'gaarne mogen, mogen', 'lijden, goed kunnen zetten, staan
op = iemand gaarne mogen
- WBD III.1.231: 'gaarne zien','(veel) houden van, veel ophebben met,
verkikkerd zijn op, verliefd zijn op' =houden van
- WBD III.1.4:433 'gaarne hebben'= begeren
- WNT GAARNE,
gaarn, garen, geerne
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gèère
bijwoord - gaarne
- A.P. de
Bont - gä.r,
bijw. 'geer', geern, gaarne
- Antw GÈRE(N),
bijwoord -gaarne: Ik zou nie' gèren.
- Bosch gere -
graag
- WBD III.2.3:29 'gaarne lusten/ hebben' = lusten
- Buuk Hij
lustem gèère - hij is niet vies van een borrel.
gèèrf,
gèèrfke
zelfstandig
naamwoord
garf, garve,
schoof
- Cees
Robben- gèèrf,
gèèrfke
- WBD III.4.4:238 'garf' = bundel
- A.P. de
Bont - gärsf
zelfstandig naamwoord vr. en m.'geerf' - garf
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gèèrf
zelfstandig naamwoord - garf
- WNT GARF,
garve, voorheen bij dichters ook GERVE
Gèèsel
zelfstandig
naamwoord, eigennaam
Moergestel
Lechim - Gedicht van de week uit de Tilburgse Koerier (1957-1982)

Cees Robben
gèèt,
gètje
zelfstandig
naamwoord

Illustratie Rolf Janssen
geit
- WBD geit,
ook 'sik' genoemd of 'gèjt'
-
Dialectenquête 1876 - gête -
geiten (ê =même)
- Gezegde -
Pierre van Beek - voejer zuuke vur aandermans gèèt
- Gezegde -
Pierre van Beek - èfkes de gèèt gòn verzètte (smoesje om te vertrekken voor een
kleine boodschap)
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - iemand
òp en natte gèèt zétte (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - voor de gek houden
- De Wijs; Ze
laacht as un gèt op gummie hakke (11-02-1965)

Ill.:
Regionaal Historisch Centrum Tilburg/ Stadsmuseum
- Cees
Robben ge laacht net as n gèèt op gummi-hakke... (19650305)- Cees
Robben- ge moet
de gèèt gòn mèlleke; vurèùt dan meej de gèèt; (Tilburgse
Taalplastiek l31)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
73 03 15 - Daor komt dan nog iedere keer / 't Smoesje aachteraon: /
"D'r komt uit die contreie daor / Nog gin goei gèt vendaon."
- Frans
Verbunt - alles
viere, ok de verjòrdag van de gèèt
- Frans
Verbunt - iemand
op en natte gèèt zétte - voor de gek houden, te kijk zetten
- Frans
Verbunt - van
Gôol komt nòg gin goej gèèt
- Frans
Verbunt - èfkes
de gèèt gòn verzètte - gaan plassen
- Frans
Verbunt - ik hèb
die stèm nôot geheurd, zi de köster, èn der stond en gèèt op
et koor
- Frans
Verbunt - ieder
zörgt vur zenèège èn et gètje vur de kòffierôom
- Frans
Verbunt - ene
gèètestart èn en vrouwetong staon nôot stil
- K. de Beer -
Tilburgs Bijnamenboek (2000) - Mieke
de gèèt = bep. simpel vrouwtje (blz. 93)
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - van de
gèèt gehad hèbbe - erg nieuwsgierig zijn; varianten:
gèètevlêes òphèbbe ('70), en gèèt òn de kòp hèbbe ('64),
hèdde sóms gèèt òp? ('82)
- Dè
waren meense die waren nie katteliek, dè waren protestantse bokken,
volgens wè ze tegen ons vertelden. Die protestanten schêene ons ôk
èùt veur kattelieke gèète. (Lodewijk van den Bredevoort ps. v. Jo
van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg
2006)
-
De gèète van Gôol, òf de Golse gèète? (Henriëtte Vunderink, Q-korts,
uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
- WBD gèètestal - geitenstal
- WBD 'gijt',
'gèt', 'mieke', 'mieke mieke' - roepwoorden voor een geit
gez. -
Pierre van Beek - Ik
hèb die stèm nôot geheurd, zi de köster, èn zen gèèt stónd
òp et koe???
- WBD III.1.1. lemma urineren - Tilburg De geit verzetten.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GEIT
zelfstandig naamwoord v. - dwaas, onverstandig vrouwmensch
CiT (10) 'G'het
gèt-oge'
De gèèt van Jan Pigge
► Jan Pigge
gèètekòp
zelfstandig
naamwoord
geitenkop
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - oover
hónderd jaor hèbbe we tòch ene gèètekòp (- Pierre van Beek -
Tilburgse Taalplastiek 1970) - over
honderd jaar zijn we allemaal dood
-
Stadsnieuws - Oover
honderd jaor hèmme tòch ammòl ne gèètekòp (l90409) - Over honderd
jaar zijn we toch allemaal dood.
gèètemèlker
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen -
nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus)

Afb.: Naumann
- WNT GEITENMELKER - eig. iemand die geiten melkt; doch inzonderheid in
gebruik als benaming van een Nachtvogel, tot de familie der
zwaluwachtige vogels (hirundines) behoorende ...
WTT-2012: de
naam 'geitenmelker' duidt op de klassieke legende waarin deze vogel
's nachts geiten doodde en de geitenmelk dronk. (Bron: Britannica)

►
gèètevoogel
gèètepaol
zelfstandig
naamwoord
geitenpaal
Door Robben gebruikt als een term uit de handboogsport; de betekenis
is niet duidelijk. (19560714)
gèètepark
zelfstandig
naamwoord, toponiem
- Frans
Verbunt - aanduiding van het Julianapark
1926 - Uit
het smalle steegje, dat de Goirkesche leesbibliotheek van een hoog
heerenhuis scheidt, kwam een klein ventje getippeld. Voordurend
gooide hij een sinaasappel eenige meters boven zich uit om hem even
zoo vele malen weer op te vangen met een klemvastheid, die alle
doelverdedigers der wereld hem benijden konden... Uit de richting
van 't befaamde Geitenpark kwam óók een jonge tippelaar; en of
Tilburg Vooruit nu alle Goirkesche kinderen getrakteerd had
(wellicht uit vreugde, dat de gondelvaart 1925 zoo buitengewoon
schitterend geslaagd was!) ik weet het niet, maar feit was, dat het
ventje uit de Geitenparkwijk óók kaatste met n sinaasappel. Op het
kerkplein ontmoetten de kaatselaars malkander. (Tilburgsche Courant
18-03-1926; ATILLA EN ORPHELIUS. Een Goirkesch novelleke van wringen
en wrijven - Een boksmatch om een appelesien)
1937 - Voor niet-ingewijden merken wij op, dat het Julianapark in
den volksmond nog wel Geitenpark genoemd wordt. Red (Nieuwe
Tilburgsche Courant - 13-11-1937)
1950 - Jaon van Harrie van de boere Bet, Nieuwe Tilburgse Courant - 2
februari 1950: Ik weet nog dè 't geitepark 'n waai was mee waai- en
boterblumkes. De omwonende meense teuide de geite op die waai,
daarom de naom geitepark.
Audio-opname
1978 Dhr. Bertens Daor hadde ok wir de firma van Olphen
zitte
femielie öt de Tèùnstraot
ge had Walter Dirkx zitte, dè was ok
en grôote slachterij òn et Wilhelminapark... ge had Gust Vromans
zitte, ge had Pessers zitte, daor òn dè
gèèteparkske
(Collectie Heemkundekring Tilborch;
transcriptie: Hans Hessels ►
Klik hier voor audiofragment)
gèètesik
zelfstandig
naamwoord

Filipendula
ulmaria
- WBD III.4.5:400 gèètesik - moerasspirea (Filipendula ulmaria), ook
spirea genoemd
gèètestart
zelfstandig
naamwoord
geitenstaart
- Pierre Van
Beek - "Een vrouwetong en een geitestaart staan nooit stil." - Vrouwen
praten altijd. (Zeer schilderachtig voor wie wel eens 'n geit bezig
zag. Hier hielden de huiswevers destijds veel 'n geit.) (Nwe. Tilb.
Courant; Uit Tilburgs folklore; 18 juli 1958)
- Cees Robben Un vrouwetong en unne gèètestart .. staon nôôt stil..
(19640626)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - en
vrouwetóng èn ene gèètestart stòn nôot stil ('69) - ironische
opmerking over het gepraat van vrouwen
gèètevlêes
geitevlees
- Henk van
Rijen - den
dieje heej zeeker gèètevlêes op - wat is die nieuwsgierig!
gèètevoogel
beo; vogel
zelfstandig
naamwoord
- WNT - lemma
BEO - 1. (Dierk.) Indische praatvogel, met glanzend blauwzwart
gevederte, gelen snavel en gele koplellen (Gracula religiosa).
Praten als een beo, gedachteloos napraten.
- WNT IV:916 -
GEITENMELKER zelfstandig naamwoord m. benaming v.e. nachtvogel, tot de familie der
zwaluwachtige nachtvogels (hirundines) behorende, die veel
gelijkenis met de zwaluw heeft.

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.
gèètôoge
zelfstandig
naamwoord, meervoud
geiten-ogen
- Henk van
Rijen - ge hèt
gèètôoge - je hebt geite-ogen
geeve
werkwoord,
sterk
geven
- Dirk
Boutkan (blz.
38) geeve - gift (met vocaalkrimping)
Et gift niks
agge niks gift. - Als je niets geeft, is het ook goed.
- geeve -
gaaf - gegeeve
- In
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij gift; imp. gif
MP gez. Tis
er êene van Kleef, daor haawe ze meer van den hèb as van de geef.
Mar ullie
moeder hee-t-oe over oew broek gegeven dè 't kletste en ge hebt
gekweken dè'k et naaw nog heur! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Oome Teun op collecte; feuilleton in 3 afl. in de NTC
12-8-1939 26-8-1939)
- WBD geeve -
aanzetten (het toevoegen, in een brouwerij, van gist aan de
(afgekoelde) wort)
- Cees
Robben Van geven (...) gao de biste gèèt kepot [vrijgevigheid leidt tot
armoede] (19650416)
Dialectenquête 1876 - géve,
gaaf, gave - geven, gaf, gaven
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - van
geeven is men grutmoeder gestörve; ha ze den gist nie gegeeve, dan
lèèfde ze nòg ('66) - reactie van iemand op geschooi.
- Henk van
Rijen - van
geeve gao de biste gèèt nóg dood - je kunt niet blijven geven
- WBD III.3.2:172 'geven' = kaarten ronddelen, ook 'delen'
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - geeve
(krt.11)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEGOVEN: 3e hoofdvorm van 'geven'
gefèrrefiejeerd
voltooid deelwoord van 'riffereere', 'refereren', 'waarmerken'
Audio-opname 1978 - Mar dan moese die biste gefèrrefiejeerd wòrre,
dè was zogezeej aksijnze derop witte nie èn dan krêege ze en lôojke
in dere start! (- Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans
Hessels 2013)
KLIK HIER om het bestand te beluisteren
gegeeve
gegeven
zelfstandig
naamwoord
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - der
gaon veul gegeeves in ene zak (- Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1970) - een bedelaar moet veel
krijgen eer zijn zak vol is
geflösterd
voltooid deelwoord van flöstere
gefluisterd
- Cees Robben k Heurde n geflösterd lied (19600715)
gehad
werkwoord,
voltooid deelwoord van hèbbe
gehad,
gekregen
- Hèddet
gehad òf gevat?
- Cees
Robben- ...
medòllie gekreege ..., dan hak ze nie gehad.
- Cees
Robben- Ik hèb
en naogelschèrke gehad;
- Pierre van
Beek - gehad is
lillek
Haor - GEHAD
is lillek
Toegevoegd aan een voltooid
deelwoord ter versterking van het verleden
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
-
èn daor hèbbek lang saome meej gewèrkt gehad
►
Klik hier om dit bestand te beluisteren
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- Ik heb toen bij Jantje Brouwers gewèrrekt gehad in den ollògstèèd
want toen bèn ik meej, meej wèrkverlòf gekoome...
►
Klik hier om dit bestand te beluisteren
- WTT -
april 2019 - Het betreft hier het verschijnsel dat in de taalkunde
'participium perfectum' wordt genoemd of 'participium remotius' of
'verwijderd voleindigde tijd'. De Bont beschrijft het met vele
dialectische voorbeelden in §445 van deel 1 van 'Dialekt van
Kempenland'.
► Zie lemma
hèbbe.
gehaorplukt
voltooid deelwoord van haorplukke
haarplukken; vechten; haarplukken houdt waarschijnlijk verband met
het uittrekken van haren tijdens een gevecht.
- Cees Robben t Is tegen dn duvel gehaorplukt... (19641106)
[vechten tegen de bierkaai; bij voorbaat een verloren strijd]
- Cees Robben t Is tege de duuvel gehaorplukt... (19600318)
gehèèm
zelfstandig
naamwoord
geheim
geheurd
voltooid deelwoord van heure
gehoord
- Cees Robben De blaoikes van den lendenbôôm... die hebben veul
geheurd... (19540522)
- Cees Robben Hedde gij dan van men geheurd wek list van jou geheurd
heb... (19731012)
gehooretje
zelfstandig
naamwoord
- De Wijs; Gao de mee gehoretje doen? (gehoorentje speule = verstoppertje
spelen) - Nèè, want gij haauwt noôt loos in de kiepedôôs. Dès wel,
waant k hè aaltij n loerig plaotske (10-01-1970)
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - ..èn gehoorentje,
gehoorentje zin wij vruuger hè, gehoorentje doen
verstòppe
dòraachter dur de zaak èrges, hè
nou, mèskes èn jonges dur mekaar,
dè din jonges èn mèskes tesaome netuurlek, dè din jonges èn mèskes
tesaome jao
ojeejao
(transcriptie Hans Hessels 2014)
►
Klik hier voor audiofragment
gehòst
bijvoeglijk
naamwoord
gehaast,
door haast gedreven
gehupt
bijvoeglijk
naamwoord
- WBD schêef
gehupt - (paard) met een scheve heup, ook 'ónthupt' genoemd
gejeremiejas
zelfstandig
naamwoord
van de
Bijbelse (klagende) figuur Jeremias
vergelijk
'jeremiëren'
- Onder hartverscheurend gejeremias drukte ze de zakdoek onder de
neus want ze bloeide dood. Uit het snikkende relaas kon Mieke
distilleren dat ze mee d'r toet op innen grooten kietelkaai was
terechtgekomen! Uit: Mos... mos... mosselen
Schets uit het
Tilburgsche leven door KRATS, Nieuwe Tilburgsche Courant 28 mei
1926.
gejuudas
zelfstandig naamwoord
uit het werkwoord juudasse; naar de apostel Judas die Jezus
verraden heeft; vals spel spelen; in het algemeen: treiteren,
sarren, zeuren
- Cees Robben [Vader tegen twee zoontjes] En as ge nie ophaauwt mee
dè gejudas... (19830902)
gèk
zelfstandig
naamwoord
gek
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - ge kunt
de gèkke kènne òn der kuure (65)
BrSp zó
gèk zèèn as ene kreugel (87) zwoegen
- Frans
Verbunt - zó gèk
as en kèrrad stapelgek
gekèrreseerd
voltooid deelwoord van kèrreseere
uit Franse carosse, koets; de koets besturen; commanderen
- Cees Robben [kinderen die] naor buiten worre gekerreseerd...
(1650115)
geklôot
zelfstandig
naamwoord
gedonder
- Frans
Verbunt - geklungel, gesukkel
- WBD III.1.4:368 'gekloot' = slordig werk; ook 'klootwerk'
- Cees
Robben- Daor
hèddet naaw meej oew geklôot
-
Stadsnieuws - Wèn
geklôot is dè tòch ammòl daor in de polletiek; dèsse es wè
doen èn nie zoveul maawe! (28020)
- A.P. de
Bont - geklö.t, zelfstandig naamwoord o. 'gekleut' - gekloot, getalm, geteut
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEKLOOT zelfstandig naamwoord o. - het klooten
geklooterd
bijvoeglijk naamwoord
geklopt
- Cees Robben n Geklooterd aai... (19840525)
gèkschoove
werkwoord, waarschijnlijk zwak, maar vervoegingen zijn niet
aangetroffen
gekscheren
- Cees Robben Hij (...) gekschooft mar meej alles... (19600226)
gekuld
bijvoeglijk
naamwoord
gedupeerd,
beetgenomen, gefopt
uitdrukking
-
èrges meej gekuld zijn - ergens mee gedupeerd zijn
- Henk van
Rijen - den
ooverwèg is dicht; daor zèmme meej gekuld
Nou, daor
zèède goed meej gekuld - ... gefopt (060208)
Ik vuul me
naa dus wèl gekuld... (Henriëtte Vunderink, Geene, uit: Tis de
moejte wèrd; 2011)
Mar toen der
en paor wèdstrijde dur oranje waare gespuld,/ toen wier gezeej:
"Meej dieje Van Basten zèn we wèl gekuld. (Henriëtte Vunderink,
"Fans van Oranje", uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
Daor waar ik
toen môoj meej gekuld,/ marjè, et was men èège schuld. (Henriëtte
Vunderink, Et vaastetrommeltje, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gekuld
ww.: gedupeerd
gekwaansel
zelfstandig
naamwoord
- WBD III.1.4:368 'gekwansel' = slordig werk
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
78 02 02 - Ok al vuulde't gekwaansel van bier in 'wen buik.
► kwaansele
gelaag
zelfstandig
naamwoord
gelag
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - tis en
hard gelaag en kèènd te kusse meej en stêene bakkes (D'16)
- WBD III.2.3:4 'gelag' = drank
gelaajd
Werkwoord (voltooid deelwoord), zwak
Laaje, leiden.
- Een roestpraatje, Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1,
1882; en niet in dezelfde tekst in Weekblad van Tilburg, 5
oktober 1867): En 't [vaarsje] is sens den uitkome al èning keere
gelaaid. Echter daar niet geannoteerd.
- De Bont - zw. ww. tr. leien, leiden; (
) 'n gaet [geit] laeie: ze
bij de bok brengen, 'n koew laeie: ze bij de stier brengen; - WNT,
kol. 1479 b; Z' is gelaeid: De koe is gestierd.
gelaajgoed
zelfstandig
naamwoord
porselein
(?, zie Hoeufft) ; serviesgoed, aardewerk
- WNT GLEIERGOED, GLEIERWERK = GLEISWERK - verglaasd aardewerk uit gleier,
dat misschien pottenbakker beteekent, en werk = aardewerk. GLEI is
wsch. pottenbakkersklei.
J.H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GLEIWERK
noemt men hier hetgeen, wat men elders aardenwerk noemt. Z.a.
Antw
GLEIWERK, GELEIWERK zelfstandig naamwoord v..o. - vaatwerk van fijne witte aarde met
tinasch verglaasd. (is geen porselein!)
gelaajkaast
zelfstandig
naamwoord
kast met
opbouw en glazen deurtjes voor het opbergen van porselein
gelammenteer
zelfstandig naamwoord
uit werkwoord ►lammenteere, uit Franse Lamenter: klagen; geklaag
- Cees Robben Waor blèèft dan ons gelamenteer... (19700213)
- Cees Robben Heurt toch wen gelamenteer... (19590228)
gelanders
zelfstandig
naamwoord, meervoud
- Henk van
Rijen -
slingers, versiering (Fr. guirlande)
-
Stadsnieuws - As we
verjaorde dan hing ons moeder gelanders òn de zulder. (200108.)
- WNT GUIRLANDE (uitspr.: gierlande) l) Eigenlijk: slinger van groen en
bloemen; 2) in vrijer gebruik: slinger in het algemeen.
gelaozerij
zelfstandig
naamwoord
gelazer
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 06 02 - Toen begos t gelaazerij.
gèld
zelfstandig
naamwoord
geld
- Pierre van
Beek Wanneer iemand "z'n geld aon z'n hart gewaasen is" zijn we
niet ver meer van de vrek uit de buurt en men kan er vast van op
aan, dat zo iemand wel "'n halfke kan durbèten (doorbijten) al was
't dè-t-ie van awerdom op z'n taandvlees liep". Men heeft nu eenmaal
van die "vuil meense" - zelfs in Tilburg. Het woord vuil heeft hier
niet de betekenis van smerig maar van gierig. (Tilburgse
taalplastiek 7 Nieuwe Tilburgse Courant zaterdag 18 maart 1950)
- Pierre van Beek Nu we dan ongezocht toch bij het geld verzeild
geraakt zijn, mogen we er wellicht ook even aan herinneren, dat "de
pastoor ôk gin twee missen vur één geld" doet. Men kan dit ten
antwoord krijgen als men bijv. iemand iets voor een tweede keer wil
laten vertellen. (Tilburgse taalplastiek 7 Nieuwe Tilburgse Courant
zaterdag 18 maart 1950)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - gèld
is et slèèk der aarde, mar ge dabt er zèlf tòch gèère in ('70)
(vB)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - naa
gèld vur den houthakker (JM'50) - boter bij de vis
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - zèède
hoer, schèlm òf dief, hèdde gèld, ik hèb oe lief (JM'50) - geld
maakt alles goed
- Frans
Verbunt - nòr et
gèld stinken as en vèèrkeskónt nòr den brómóllie
- Frans
Verbunt - tèèd
is gèl, zi den oober, èn hij tèlde den daotum bij de reekening
- Cees
Robben- 'wörrom
komde wir half-zat aon? omdèkker gimmer ha' (=duiten=geld)
gèlde
werkwoord,
sterk
gelden
- Dirk
Boutkan gèlde -
góld - gególde
geleegeneghèd,
geleegendeghèd
zelfstandig
naamwoord
gelegenheid
geleej
voltooid deelwoord van lègge
gelegd
- Cees Robben Ik heb mn schaai aon dn aandere kaant geleej...
(19661104)
geleeje
voltooid deelwoord van lije
Van Dale: in
de verouderde betekenis van voorbijgaan
- Cees
Robben- drie uur
geleeje; dès laank geleeje; taageteg jaor geleeje;
- Cees
Robben- Dès lang
geleeje dèkkoe gezien hèb;
- Pierre van
Beek - pas
geleeje - kort geleden (contaminatie)
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
et is
en 'uw' geleeje dèk oe gezien hèb
voltooid deelwoord van lije
= lijden
- Henk van
Rijen - 'Ut heej
vort veul geleeje!' - Het ergste hebben we nu wel gehad.
- Frans
Verbunt - de kaaj
èn de straot hèbbe nie zo geleejen as hij
gelèèk
zelfstandig
naamwoord
gelijk
èn gelèèk
hòj
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - Daor
hèdde gelèèk aon.
- Cees
Robben- ónze
vadder heej aaltij gelèèk; ge hét al wir is gelèèk;
- Cees
Robben- óngelèèk is er bij die van mèn nôot bij; gelèèk òf
óngelèèk;
- Cees
Robben- Ik wil er
mene kòp ónder verwèdde dèk gelèèk hèb; ge hèt gin gelèèk;
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
de
mèèd zi dèttie gelèèk ha
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - ge had
al gelèèk vurdè ge begóst (D'16)
D16 ge
hèt gelèèk dègge nen òs kópt: die hoefde nie te mèlke
- Henk van
Rijen - gelèèk
heej gin neus - het gelijk heeft twee kanten
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GELIJK
(geléék) 1. recht, het juiste inzicht
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
-
et kenaol dè was nòg nie gelèèk oope
Klik hier om dit bestand te beluisteren
bijwoord
helemaal,
compleet, allemaal, in elk opzicht, meteen
- WBD III.4.4:228 'gelijk' = vlak, ook plat', 'egaal', 'effen'
- WBD III.4.4:273 'gelijk' = helemaal, geheel
Verhoeven - GELIJK
(geléék) 3. bijwoord alles, allemaal, helemaal: hij weet 't geléék.
- Cees
Robben Dan hek ze gelèèk gehad. (19770527)
- Cees
Robben As t vant vèèreke is dan lus ik t gelèèk... Mar sjem en
kwatta-strooisel dè kan ik nie pruimen... (19660204)
- Cees
Robben Akkoe mar zie Sofie zèèk gelèek van munne apprepoo... (19641127)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GELIJK
bijwoord - geheel en gansch, ten eenenmale; in 't gelijk - in t
geheel; van s gelijken - desgelijks: Ik wens(ch) oe van s gelijken.
Gelijktijdig.
- J.H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GELIJK (Lat.
omnino), voor 'geheel en al', 'ten eenen male', b.v. 'het is gelijk
aan stukken'; z.a.
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gelèèk bw., tw - gelijk, helemaal, vlak, onverschillig, tegelijk
- Verhoeven - GELIJK
(geléék) 2. bijvoeglijk naamwoord gelijk, hetzelfde.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GELIJK
en LIJK bw.- zoodra, toen. Komt achter het ww in menigvuldige
spreekwijzen voor en geeft daaraan eenen zweem van schimp of
verwondering
geleegendigheid
zelfstandig naamwoord
gelegenheid
- Cees Robben Ze zitter ginne eene bij die gelegendigheid...
(19680920)
gelèèkene
werkwoord,
zwak
gelijkenen
- WNT (IV:1192)
onz. en bedr. zw.ww., bijna uitsluitend gebruikt in de onbepaalde
wijs in de tegenw. tijd en in de beide deelwoorden. Afgeleide
frequentatieve vorm van 'gelijken'.
geleerd
bijvoeglijk
naamwoord
geleerd
- WBD III.1.4:25 'geleerd' = wijs
voltooid deelwoord
in de
uitdrukking 'geleerd hebben': wat je maar kunt, zo veel mogelijk
- Èn
naa heej ze dus ôk vort ene kompjoeter. Kan ze mar surrefe. Èn
daunloode al dèsse geleerd heej. (Uit: F. van der Meer, Ferry van
de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
gelèk,
gelèèk
bijwoord
gelijk; zoals
- Cees Robben Gelek ge zegt... (19660812)
gelèks
bijwoord
gelijk, even
hoog, op één lijn - Met
adverbiale S.
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GELIJKS (gelèks) bw., recht, op één lijn, even hoog: 'gelèks
staon' is het tegendeel van 'schriks staon'; mogelijk is de adv. s
uit de analogie te verklaren.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GELIJKS (uitspr. geleks) zelfstandig naamwoord o. - gelijken, Fr. égaux, in de
uitdrukking -
mijn (uw, zijn, heur, hun) een, geen gelijks; Dieë jongen is gee'
gelijks veur u.
gelèng
zelfstandig
naamwoord
- WBD hol, het
smalle middenstuk v.d. zool v.e. schoen, dat hoger ligt dan de rest
v.d. zool (II:669)
gelès
zelfstandig
naamwoord
verbastering
van 'lezen' ?
- WBD gelès
erin dóen (II:995) - een kruis inlezen; ook: leejze, fenès erin
doen, de flès erin doen, flès indoen, in de flès doen
- WBD gelès (II:996)
- dradenkruis; ook: flès of fenès
geleuter
zelfstandig
naamwoord
- De Wijs; Dès gin zinnige praot, dès geleuter (nog platter zou men in Tilburg
zeggen) Des zèk op unne riek
(13-07-1966)

Afbeelding uit het 'Nuuw Tilburgs Leesplèngske' dat in 2020 door de
Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven in
samenwerking met Stadsmuseum Tilburg en Bibliotheek Midden-Brabant
en Erfgoed Tilburg. De illustraties werden verzorgd door Ruben de
Bruijn
gelêûve
werkwoord,
zwak
geloven
gelêûve -
gelêûfde - gelêûfd
- Ik gelêûf
dètter en diepe gleuf in óns gelôof zit. Ik denk dat er een diepe
kloof in ons geloof zit.
-
Gij gelooft zeker dè onze Lieve Heer Gerrit hiet en in dun Kieviet
stao te spoije? (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)
- Cees
Robben- as ge men sóms nie gelêûft; dan kunde em nòg nie gelêûve
-
Dialectenquête 1876 - zuldet
geleuve (eu iets zachter dan in fr. peur)
- A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
ik
gelêûver niks van
- Henk van
Rijen - 'gelêûve,
glêûve' - geloven
- WBD III.1.4:57 'geloven' = vermoeden
- WBD III.3.1:245 'geloven' = menen
J.H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GELEUVEN,
ten platten lande, voor gelooven'. Het is volmaakt gelijk met de
Neder-Saksische uitspraak.
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Braban (1937) - gelêûve, met umlaut (krt.48)
Ook gebruikt om in de
uitspraak uit te drukken dat men iets juist niet gelooft
'Gij moet òp daanslès gaon,' zeej. 'Jè dè gelèùf ik ôok, zèggik.
'Ik zèè tòch
zekers
ginnen homo? (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen
van een echte Tilburger, 2010.)
gelimmeneerd
voltooid deelwoord van limmeneere
genieten van het leven; mogelijk uit Frans werkwoord illuminer,
feestelijk verlichten
- het er goed van nemen
- Cees Robben Ze hee aaltij geere gelimmeneerd (19570223)
- Cees Robben Ik heb aaltij goed gelimmeneerd... (19790202)
gelind
werkwoord,
voltooid deelwoord
geleend
lêene -
linde - gelind
gelint
omheining,
hekwerk, schutting
zelfstandig
naamwoord
WNT: GELINT/GELIND.
Voorv. ge- in collectieve zin + grondwoord dat in onze taal niet
meer voorkomt, maar duidelijker wordt aangewezen door het hd. 'gelände'.
J.H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GELEND,
gelind, of bij verkorting 'glind', is hier algemeen voor eene
schutting of omtuining in gebruik. Z.a.
K. Heeroma -
Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - GELIJND of GELIND: ene houten heining of schutting.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GELINT
en GELENT zelfstandig naamwoord o. hek van latten
gelirdeghèd
zelfstandig
naamwoord
geleerdheid
gèllie
persoonlijk
voornaamwoord
variant op
gullie = jullie; van gij lieden
- Mie de mutsewaasser kan alle meskes van den Heuvel nog aon schoon
gewaasse mutsen helpen; dus kènder, as ge ze mee d'ren kurf op den
Heuvel ziet dan weet-te gellie hoe laot 't is! Uit het land der
Brabantsche week, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930, door
W.v.M. = Willem van Mook.
Naa weet ik
nie of gellie oe Brabantse geschiedenis zon bietje kent... (Naarus;
ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
gèlle
werkwoord,
sterk
gelden
- Henk van
Rijen - 'Dè gol
ok vur mèn' - Dat gold ook voor mij.
B gèlle -
gòl/gou - gegòlle/gegouwe
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GILLEN, gol/gou, gegollen/gegouen - gelden, weerd zijn, Fr.valoir
gelôof
zelfstandig
naamwoord
geloof
R.J. 'van ou
gelôof en liefde'
- Cees
Robben- geloof of
gelêûve:
geloof; in
de figurlijke zin van bewustzijn
- Cees Robben Ons oma viel van dr stökske en dn opa van zunne
graot... en verloor bekaant zn gelôôf... (19860620) [flauwvallen]
gèlst
bijvoeglijk
naamwoord
geelst
-
superlatief van 'gèèl'
gèlt
zelfstandig
naamwoord
- WBD gesneden
vrouwelijk varken
- WBD vrouwelijk varken dat nog niet gejongd heeft
- WBD birgèlt
- vrouwelijke, niet meer zuigende big
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GELT
zelfstandig naamwoord v. - vrouwelijk zwijn, verken dat nog geene biggen heeft gehad.
Eene gelt is geene zeug, want eene zeug heeft biggen gehad.
geluk
zelfstandig
naamwoord
geluk
- A.J.A.C.
van Delft - Een boer zegt: "Als geluk en schoon weer bij elkaar schieten, dan
kalft den os", waar wij zeggen: "Als de as breekt, valt de kar" of
"Als de hemel valt, zijn alle musschen dood".(Nwe. Tilb. Courant;
Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - Ast
geluk ènt goej weer bè mekaare slao, jè dan kant gebeure dèt
lukt (D'16) - Als het geluk en het goede weer samengaan, ja dan kan
het gebeuren dat het lukt. Variant: ast geluk ènt goej weer bè
mekaare slaope ('67)
- WBD III.1.4:193 -'geluksvogel' = idem
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - zoo
gelukkeg as nen hónd die òp zene verjòrdag verzoope wordt (D'16)
gelukkeg ironisch voor: ongelukkig; Variant: ge ziet erèùt
as ene jóngen hónd die òp zene verjaordag verzoope wordt ('69)
gemaacht
zelfstandig
naamwoord
- WBD de
geslachtsorganen v.d. hengst
- Henk van
Rijen - manlijke
schaamstreek
- WBD III.1.1:218 'gemacht' = mannelijk geslachtsdeel
Èn dan
staode daor meej oew gemaacht te kèèk... (G. Steijns; Grôot Dikteej
van de Tilburgse Taol 2007)
-
Stadsnieuws - Assie
zeenuuwèèchteg wier, dan stond ie òn zen gemaacht te frunnneke -
dan stond hij in zijn kruis te krabben (031208)
A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - gemecht,
gemacht, gemachm gemechs - mann. geslachtsdelen
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gemaacht zelfstandig naamwoord - mannelijk geslachtsdeel
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEMACHT zelfstandig naamwoord o.- mannelijkheid; Kil.: virialia
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord o.
'gemach', 'gemacht' - manlijk schaamdeel
- WNT GEMACHT
zelfstandig naamwoord onz. De bet. wisselt tusschen die van manlijk schaamdeel en die
van lies, doch 'gemachie' wordt in de volkstaal ook gehoord voor
vrouwelijk schaamdeel. Z.a.
Ook bij
Keyser, v.d. Water, Gunnink, Karsten, Ter Laan, Corn.-Vervliet.
gemajenèèst
voltooid deelwoord van wat waarschijnlijk een fantasiewerkwoord is:
majenèèze
Robben gebruikt het voor een garagehouder die een auto heeft
gemajjenèèst, doorgesmeerd
- Cees Robben- ...hillemol gemajjenèèst (19681101)
gemak
zelfstandig
naamwoord
WC
- WBD (III.2.1:112) gemak = wc, ook 'huiske'; ook 'pleej' genoemd
gemak
bijwoord,
bijvoeglijk naamwoord
gemakkelijk
- Cees
Robben- Dès
gemak zat agger mar èèrg in hèt. Dè zal nie gemak gaon.
- Cees
Robben- Dès
gemak óm èèrepels te zètte;
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - meej
tweeë veur êen gespan, dè trèkt gemakker ('64) (zie: span)
- Frans
Verbunt - der gao
veul gemak in ene klèene zak
Tilburgers
zèn gemakke meense. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants
Dagblad Tilburg Plus 2009)
- WBD III.1.4:354 'gemak' = gemakkelijk
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - "Tilburg: volgens mijn proefpersoon 'mekkelek' maar ook 'gemak
' (blz. 93); '(ge)makkelek' volgens kaart 52. 'Gemak' in een strook
ten zuidoosten van T langs de Belg. grens vanaf Reusel tot Haaren."
- A.P. de
Bont - gemak,
bnw. en bijw. 'gemak' - (ge)makkelijk (komp.: 'gemakker')
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gemak
bijvoeglijk naamwoord, bw. - gemakkelijk
gemakke
zelfstandig
naamwoord
een
gemakkelijk persoon; meestal met ontkenning: ongemakkelijk persoon
- Interview Jolen - 1978 - Mar bij ons hadde, ha, ha, zak ok es
vertèlle, fraater Matthaeus. Hèdde daor ôot van gehêûrd? Dè was dan
den baos
op Körvel, in de Kappesienestraot, dieter nòg is! Enne
dè
was ginne gemakke
nèèèè!! (transcriptie Hans Hessels, 2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
gemakker
bijvoeglijk
naamwoord, comp.
makkelijker
(vergrotende trap van 'gemak')
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - meej
tweeje veur êen gespan, dè trèkt gemakker ('64)
gemaon
zelfstandig naamwoord
gemaan; namelijk aanmaningen, rekeningen
- Cees Robben En daornao [ na de kermisweek] ... toezjoer gemaon
[rekeningen]/ van slachter en van bekker... (19540814)
gemard
voltooid deelwoord van marre, zwak werkwoord
maar zeggen, tegensputteren
- Cees Robben Toe vuruit, en nie gemard... (19820903)
- Cees Robben Wörrom toch zôô gemard... (19610915)
gemèèn,
gemènder
bijvoeglijk
naamwoord, bijwoord
gemeen, laag
- Cees Robben Zôô gemèèn as goed van vèèf cent t el... (19810501)
- WBD (III.3.2:34) gemèèn speule = vals spelen
- WBD (III.1.3:88) 'gemeen' = leep, doortrapt
- WBD (III.1.4:409) 'gemenerik' = geniepige plager
- WBD (III.4.4:53) 'gemeen koud weer' = guur weer
- A.P. de
Bont - gemä.n,
bnw. 'gemein' - gemeen
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GEMEIN
bvw - gemeen, Hgd. gemein - gering, arm, behoeftig
gemèèneghèd
zelfstandig
naamwoord
gemeenheid,
slechtheid, laagheid
gemèènekèès
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - komijnekaas
- Cees
Robben(19680405)
- Henk van
Rijen - ook 'pitjeskèès'
-
Stadsnieuws - Enen
botram meej gemèènekèès, dè waar pas fist. (140310)
Òf brôojkes
meej gemèène kèès èn uikes. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website
Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
- WBD III.2.3:147 'gemene kaas' = komijnekaas
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
'gemèène
kèès zelfstandig naamwoord - verbastering van komijnekaas
gemènd
voltooid deelwoord van 'mèène'; bijvoeglijk naamwoord
gemeend
- Cees Robben Ik heb t nie gemend... (19610106)
- Cees Robben Des nie gemend (19660401) [Dat kun je niet menen; dat
is niet serieus bedoeld]
- Frans Verbunt - gemeend;
ook 'mèènes'
gemènder
bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
gemener,
lager
- Cees
Robben- dès nòg
gemènder as rebarber zónder sèùker
- Dirk
Boutkan gemènder; hiernaast: geminder (met vocaalreductie van resp. 'gmèèn'
en 'gemêen'; met d-epenthesis) met epenthetische d
gemènlek,
gemènlik, gemèllek
bijwoord
gemeenlijk,
doorgaans, gewoonlijk, in de(n) regel
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gemenlik
(passim); gemeinlijk (passim)
- Dikke
meensen zijn gemenlijk nog al goeiig en gemoedelijk! (Jan Jaansen;
ps. v. - Piet Heerkens svd; Oome Teun als opvoeder; feuilleton in 6
afl. in NTC 2-3-1940 6-4-1940)
-
...de ondeugden, die daor gemenlijk mee verbonden zijn... (Jan
Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in
8 afl. in de NTC 25-2-1939 18-4-1939)
- Om te begiene wiere we veul laoter wakker as gemenlijk
(Naarus;
ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Gemènlik duuret nie lang (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in:
Groot Tilburg 1941; CuBra)
- s Zaoterdags is dè gemenlik te doen. (Naarus; ps. v. Bernard de
Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
-
s Zondags is t gemènlik kaoi weer... (Naarus; ps. v. Bernard de
Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Cees
Robben Wè denkte gij naa in t algemeen bekeken dan gemellik over alles
an zôô van ge wit wel..? (19660923)
- Henk van
Rijen - gemènlek schòfte nie òpt heubòrd van de kèèr - gewoonlijk
schaft je niet op het kopschot van de kar.
CiT (47) 'Gemènlek
schófte-n-ie op 't hubbert van de kèr'
- A.P. de
Bont - gamänlek, bw., 'gemeinlijk' - gemeenlijk, gewoonlijk
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEMEINELIJK bw. -gemeenlijk, Fr. ordinairement
gemeut
zelfstandig
naamwoord
gebabbel,
geklets
Agge
meej un half oor meej lösterde nao der gemeut waarde subiet
hillemaol op de hôogte meej wetter in de buurt spêûlde. (Lodewijk
van den Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
►meute
geminschap
zelfstandig
naamwoord
gemeenschap
- Dirk
Boutkan (blz.
34) geminschap (met vocaalreductie)
geminte,
gemènte
zelfstandig
naamwoord
gemeente
B gemènt
- 't
Tweede bedrijf is de zitting van den Körvelschen gemènteraod
;
Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue
Vruuger en naa, 1926.
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gemènte
(passim); gemènteraod; 't juwêel van de geminte.
- Cees
Robben- bij de
geminte hèdde de miste vaasteghèd
- Henk van
Rijen - öt de
geminte- óf oopaas bosse gehòld? - Ben je daar wel eerlijk
aangekomen?
- WBD III.3.1:316 'gemeente' = gemeente
- WBD III.3.1:329 'gemeente' = gemeenteheide; ook 'gemeentehei' of 'hei'
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gemènt,
de - zelfstandig naamwoord - de gemeente - 'geminte'
zelfstandig naamwoord - gemeente
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEMEINT zelfstandig naamwoord v. gemeente, Fr. commune; daarnevens: gemeente
gemintepils
zelfstandig
naamwoord
leidingwater
- Cees
Robben 75 Jaor gemintepils van de T.W.M. (19730831)
- Henk van
Rijen -
leidingwater
- Henk van
Rijen - 'Drink
mar gemintepils; daor haaw de unne klaoren hals van' - Drink maar
leidingwater, daar blijf je nuchter van.
geminteraod
zelfstandig
naamwoord
gemeenteraad
meervoud:
geminteraoj
KAREL. Sjarel, ik heb geleze detter binnenkort wir geminteraoj kome.
(Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)
gemoed
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen -
borst(en)
- WBD III.1.1:117 'gemoed' = borsten v.e. vrouw
gemoejd
voltooid deelwoord van zwak werkwoord moejen
bemoeid
- Cees Robben Ik heb er mn èègen nog nôôt meej gemoeid...
(19580201)
gemoejeg
bijvoeglijk
naamwoord
- Frans
Verbunt - meegaand
- WBD III.1.4:74 'gemoedelijk' - bezadigd
- WBD III.1.4:350 'getnoedig' = gewillig
- WBD III.2.3:146 'gemoeiig' = mals, gezegd van boter; ook 'mals',
'zacht', 'smeuiig' of 'smerig'
Haor
GEMOEI-IG - zacht (van aard)
gemòkt
bijvoeglijk
naamwoord, voltooid deelwoord van 'maoke'
gemaakt
Hij heeget
schôon gemòkt èn zij heeget schóngemòkt.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEMAAKT bvw - door de kunst verveerdigd of nagemaakt, Fr. artificiel.
Gemaakte bloemen, gemaakte vogels

Verpakking
voor drank - Te koop (december 2021) bij Ollie's & Brandstore,
Tuinstraat 106, Tilburg
genaajd
bijvoeglijk
naamwoord
gedupeerd,
benadeeld
- As oewen
baos erötschaajt, dan zèèder meej genaajd.
- WBD III.1.4:419 'genaaid' = gedupeerd
genaas,
genaaze
persoonsvorm
genas,
genazen
- verleden
tijd
van 'geneeze'
genaoj
zelfstandig
naamwoord
voldoening,
(B) genade, aangenaam
-
er zo veul genaoi van heb gehad as naauw
(Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Niks as
plezier en genaoi hek lèvenslaank van die bisjes gehad. (Naarus; ps.
v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Cees
Robben Slaoget toch goed gaoi dan hedder genaoi van.. (19650115)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - der
genaoj van hèbbe ('66) - er genade van hebben, plezier aan beleven
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - genaoj
(krt.39)
- A.P. de
Bont - gano.i
zelfstandig naamwoord vr. 'genooi' - genade, hulp, bijstand, verlichting van pijn
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GENADE, GENAAI zelfstandig naamwoord v. -als tusschenwerpsel, voorafgegaan van: God,
Deezes, Meere, enz.
genaoke
uitdrukking: 'te genaoke zèèn' - vaak met ontkenning; Nederlands
'niet te genaken zijn'
Anoniem
1959
Mar de meulesteller was nie te genaoke,/
die liet zun eige nie vur gleupert en neetoor uitmaoke.
(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs
folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst zie
Klik hier
genèève
zelfstandig naamwoord, meervoud
zeer oude vorm voor neven; al in de 14de eeuw opgetekend
-
MNW - Slechts in het mv. voorkomende. Mhd. genëven; vgl. got.
ganithjis, verwant. Zij die onderling neven, neven van elkander
zijn. Ook in ruimeren zin verwanten. De tegenwoordige taal heeft dit
woord, alsmede gevriende, geviande, genichten verloren, doch
gebroeders, gezusters en gelieven behouden.
- Cees Robben De kènder van Drieke van Hanne.. en Mart (...) dè
waren genèèven... (19580201)
geneuid
Voltooid deelwoord van nodigen
Genodigd (zijn)
- Een roestpraatje (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867):
Ge weet ummers, det ti mergen ten herdlaai is geneuid?
- Voor de merkwaardige eu-klank zie ook beneuid.
geneuk
zelfstandig
naamwoord
troep,
rotzooi, lastig gedrag, aanstellerij
naajt em mar
meej hil oew geneuk - Hoepel maar op met je hele troep.
Ze heej veul
geneuk bè der = Ze is erg verwaand
- innen
zegelrink, die k droeg vur t geneuk. (Naarus; ps. v. Bernard de
Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Hij [de
pastoor op de preekstoel] hô 't over bloote nekken, vleeschkleurige
kouskes, te duur kleer, polka haor enz., afijn, hij wô eigenlijk
zeggen dè 't er vul te veul geneuk in de wereld is. (Kubke Kladder;
ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit t klokhuis van Brabant 5; 7 en
14-11-1929)
Geneuk as de
meenschen tegenswordig krijge dè's gewoonweg verschrikkelijk, ôk bij
ons op 't dörp en de boerinnen gon er ôk al on mee doen! De gawe
ketting mee 't kruis, die doen ze niemer aon... ph!... dè's vul te
awerwets. De groote muts blijft in de kaast: die is te zwaor, daor
krège ze vort koppent van - zeggen ze - en darrum zette ze liever 'n
huudje op. Dè zô'n ding op hullieë kop net zô min vuugt as ne
vulpenhaawer in 'nen boerenvisjeszak willen ze nie geleuven. (Kubke
Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit t klokhuis van Brabant 5;
7 en 14-11-1929)
...en dorrum hè'k niks gezee mar meelijend in m'n eige gelaachen en
gedocht: "Geneuk, Kubke... niks as geneuk van veur tot aachter!"
(Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit t klokhuis van
Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
- Cees Robben- Dieje
klôotveeger was òk niks vur jou; êene meej veul geneuk èn nat;
- Henk van
Rijen - der is
vusteveul geneuk in de wèèreld - rotzooi
- WBD III.3.1:303 'geneuk' = bekakte praat; 301 'geneuk' = bluf
- WBD III.1.4:170 '(veel geneuk hebben' = zich heel wat inbeelden
- WBD III.1.4:174 'geneuk'
= pralerij; 393 'geneuk op niks' = koude drukte; 404 'geneuk' =
vervelend werk
Bosch geneuk
- het hele zaakje; irriterend gedrag
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
geneujk
zelfstandig naamwoord - deftig, voornaam volk
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GENEUK
o., vooral gebruikt in de uitdrukking - 'hil 't geneuk' - het hele zaakje,
de hele zwik, alles wat erbij komt kijken; meestal niet van
waardevolle of gerespecteerde zaken gezegd. Los van deze combinatie
betekent het woord ook wel: vervelend gedoe, irriterend gedrag.
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Op
blz. 165 wordt 'geneuk' genoemd in een opsomming synoniemen van
laast en dòls. (zie ook krt.95)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GENEUK
zelfstandig naamwoord o. - prulwerk, voddewerk
- WBD 111.4.4)223 'geneuk' = iets kleins in zijn soort, ook 'neuk',
'neukding', 'neukepietje'
Haor GENEUK
- ratteplan
geneukstamper
zelfstandig
naamwoord
- Frans
Verbunt - aansteller
-
Stadsnieuws - Dieje
geneukstamper lopt geduureg nèffe zen schoene (070107)
gèngske,
gèngeske
gangetje
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
et gao zen
gèngeske
geniemand,
geniemaand
voornaamwoord
...ze maoken
alles bekend wè toe dan toe geniemand wies! (Jan Jaansen; ps. v.
- Piet Heerkens svd; feuilleton Bad Baozel, 8 afl. in NTC 31-12-1938
18-2-1939)
...mar geniemand wies er iemand... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet
Heerkens svd; n Staandbild in Baozel; feuilleton in 4 afl. in de
NTC 20-5-1939 17-6-1939)
Gij zegt: ons oogen zijn te blend,/
ons ooren zijn te doof,
ons hart te klein - geniemand kent/
den hemel as deur et geloof. (Piet Heerkens; De schoone weereld,
gepubliceerd in De Zaaier, bijlage van de Nieuwe Tilburgsche
Courant, 1941)
- Henk van
Rijen - niemand
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
geniemes vn - niemand
► ginniemand
geniete
werkwood,
sterk
genieten
- ast
zondagaovend wòrt, heetie genoote van zen spòrt
B geniete -
genôot - genoote
genillest
bijvoeglijk
naamwoord
- Pierre van
Beek - opgelaten; 'gedallaast' daor zèèk meej genillest
genog,
genogt, genoegt
bijwoord,
telwoord
genoeg,
voldoende
- Pierre van
Beek - zat
genóg - vaak genoeg
M genógt
'et Sneuwt!
'et sneuwt! - Ik ha' 't verwocht! /
Naa worren alle waaie wit,/
want in de grijze locht daor zit /
nog sneuw genocht! (Piet Heerkens; uit: Dn örgel, Sneuw, 1938)
...mar er
waar nog bij langenao geen geld genogt! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet
Heerkens svd; Oome Teun op collecte; feuilleton in 3 afl. in de
NTC 12-8-1939 26-8-1939)
SJAREL. Des makkeluk genog uit te rekene. (Karel en Sjarel, dialoog
in Groot Tilburg, 23 maart 1945)
- Cees
Robben Nôôt genog en nôôt content... (19601007)
- Cees Robben ...vat die maand waas op ge zèèd maans genog ..
(19640904)
- Cees Robben Ge het genog aon oe èège... (19790824)
- Cees
Robben Ge wit genogt det zôô zal zèèn... (19660812)
- Cees
Robben De wegt is wel lang.. mar ik heb tij genogt.. (19760423)
- De Wijs; As
göllie ôk mee hellept assisteren zèn we wel mee genogge (20-03-1968)
- Pierre van
Beek - Ik wil
dè genóg doen = zonder tegenzin, graag (Tilburgse Taaklplastiek 126)
Nôot
Genog Geoefend
Onze Grutvadder ging veul beljèrte
bij Jantjes op den Biksendèèk
daor waare ze toendertèèd al
en èchte beljèrtclub rèèk
Die hiette: «Nooit Genoeg Geoefend
Dè was ene schôone naom
want dur dè gestaog ge-oefen
wiere ze in et spul bekwaom
Onzen Oopaa kos veul kèrbols maoke
mar assie òn et plèkke blêef
liep ie saoves bijt nòr hèùs gaon
Sewèèle wèl is lilluk schêef.
Dan wier ie veur al op den dörpel
dur ons oopoe afgetruufd:
"Tis nie Nôot Genog Ge-oefend,
et lékt meer op Nôot Genog Gepruufd".
Lechim -
pseudoniem van Michel van de Ven; knipsel uit de Tilburgse
Koerier (1960-1980)
-
Ze wilden ècht wèl langer meej oe pronke,/ mar kènde jou meschien
nie goed genoegt. (Henriëtte Vunderink, Oode òn de lindenbôom, uit:
Tis de moejte wèrd; 2011)
Bosch genogt
- genoeg
- A.P. de
Bont - telw.
en bijw. 'genóg' - genoeg
- J.H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GENOG
wordt hier dikwijls ... gezegd voor 'genoeg'. Z.a.
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GENOEG
(genog) bw. voldoende, zat; 2. zeker, wel; dikwijls inleiding v.e.
bedenking; ... dè wit men ammal genog ...
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GENOG
bw. - genoeg
genòjeg
bijvoeglijk naamwoord
- 2019 deugddoend (van
genadig) (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn
familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. Voor de volledige
lijst
Klik hier
genôot
zelfstandig
naamwoord
genoot
genôot
persoonsvorm
genoot
- in de verleden
tijd enkelvoud van geniete
geòrve
voltooid
deelwoord; geërfd
- Henk van
Rijen - 'geòrreve'
Piet van Beers Laandhonger: M'n schôônvadder ha wè bos en wè
laand van Kees-omke's ge-orve. (With Love; 1982-1987)
|
Naar
het begin van de pagina
Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home
|
|
gèp
bijwoord
- Pierre Van
Beek - Bij dit verklaren kwam als wederwoord: "Da's nie gep.... en toch
nat" zou ons grôotmoeder zeggen. De bedoeling is, dat 't iets zeer
bijzonders was. (Nwe. Tilb. Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28
maart 1958)
gepannaast
voltooid
deelwoord
zwak
werkwoord
- WNT lemma
Pan I: Panaarzen, met eene pan voor den aars slaan, en bij
uitbreiding: britsen. Verouderd. Verg. meer dergelijke afleidingen
van aars (botaarzen, polaarzen enz.) bij DE JAGER, Freq. 1, 3, en
zie ook Pannegatten. Pan-aersen, bridse slaen, Caedere nates ferrea
patella, KIL.
- Henk van Rijen - onder handen genomen.
gepeesd
voltooid deelwoord van zwak werkwoord peeze
ervandoor gaan
- Cees Robben Hij was m gepeesd (19551119)
gepènningd
bijvoeglijk
naamwoord
- WBD in
Hasselt gezegd van een zgn. appelschimmel, evenals 'pómmeleej'
- A.P. de
Bont - bnw.
gepenni(n)gd - in de verbinding 'gepennigde vaerkes, varkens met
hier en daar zwarte plekjes ter grootte v.e. dubbeltje of een kwartje
op de huid, meest aan de rugzijde
gepèrmeteerd
bijvoeglijk
naamwoord
gepermitteerd,
geoorloofd
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEPERMETEERD bvw. - geoorloofd (enkel als gezegde in vragende en
loochenende wendingen): Is da' nu toch gepermeteerd van 'ne' mens(ch)
zoolank laten te wachten?
gepesjonkeld
voltooid deelwoord van zwak werkwoord pesjonkele; volle aflaten verdienen in de kerk van de capucijnen
op Korvel, maar afwisselend met het kerkbezoek een café bezoeken.
- Cees Robben Ze [twee vrienden] han saome gepesjonkeld/ En te veul
van t goei gehad... (19620504)
- Cees Robben [twee mannen aan de bar:] Zèède aon t pesjonkele..?
Dè wel.. En dorst naorgelang devotie..! ..Dè snapte.. (19620223)
► pesjonkele
gepik
zelfstandig
naamwoord
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gepik
- ik heb m'n gepik, zeggen de kinderen als ze bij het spelen hun
aandeel hebben"
- WNT GEPIK
zelfstandig naamwoord onz. als benaming eener voortdurende handeling ...
gepòllesjaank
zelfstandig
naamwoord
rumoer,
gemaakt door spelende kinderen; alleen bij Robben aangetroffen
- Cees Robben Heurt de kènder toch is speule/ Heurt toch dè
gepollesjaank... (19590228)
gepraot
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - gepraat,
geklets
- Henk van
Rijen - 'Doe-g-ut
mar nie, al is-t mar vur ut gepraot van de meense.' - Je kunt het
beter niet doen, anders wordt er tooh maar over gekletst.

Gesp,
aangetroffen bij archeologisch onderzoek naar het Kasteel van de
Hasselt. Ill. uit: Graven naar het kasteel van Tilburg, H.
Stoepker 1986
gepruuf
zelfstandig naamwoord
geproef, het proeven, in het bijzonder alcohol
drinken
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
63 02 08 - Och Kòòs, zee list ons taante Jaans / Ge mot toch is
preberen / Om dè gepruuf van alle dag / Naauw toch is af te leren.

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar
de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

gèps, gèsp
zelfstandig
naamwoord
gesp
- WNT GESP, in
de volkstaal ook wel GEPS
- Èn ene
riem meej ene grôote geps. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de
Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
- WBD gèps
(op een bepaalde schoen) (II:721)
- WBD gips (II:1102)
gesp (in de kleermakerij)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GEPS
zelfstandig naamwoord v. - gesp, Fr. bouclé
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gèps
zelfstandig naamwoord - gesp; ook: gips
geraaj
spullen,
gerei, bepaald soor mensen, kinderen
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 -
eetgeraai
...die twee
waren allebaai van die ras-echte aawerwetsche vertellers, die uren
en uren aon den gang kossen blijven over roovers en spoken en heksen
en zu'k geraai meer. (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; t
Spook; NTC 3-1-1940)
- Cees
Robben Daase afgezwabberd pèèp-geraai (19871113) [Daase = van het as]
- Cees Robben Snoep-geraai (19680412)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
59 03 20 - Veur nen appel en n aai / Kòòpte daor alle geraai /
Sjaaltjes, knupkes, gaoren, baand / En fournituren allerhaand.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
59 12 24 - De Sjarel zee: "Mee ons Merie / Gao k aaltij naor de
kènder, / Te midden van dè klèn geraai / Is Kerssemis veul fènder."
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
64 05 15 - t Jong geraai van deze tèd.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
60 05 13 - jong geraai...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
60 05 20 - Vèf en zeuvetig jaor rippetaosie / Veur peperkoeken en
speklaosie / Taai-taai en aander klèn geraai / Dès Huibregts-Oòms in
de Kòningswaai.- WBD III.1.1:216 'gerei', neukgerei', 'trouwgerei' = geslachtsdelen
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord o.
gerei; in de weverstaal verstaat men door 'geraei' het 1,5 m lange
deel v.d. schering dat de wever telkens strekt
geraanseld
voltooid
deelwoord van raansele
geranseld;
waarschijnlijk: de dupe zijn
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 03 03 - Dègge'r mee geraanseld bent...
geraojbròkt
voltooid
deelwoord van radbraoke / radbraken
geradbraakt;
veelal gebruikt als bijwoord
- Cees Robben Zelf ben ik ôôk al geraoibrokt... (19670901)
- Henk van
Rijen -
geradbraakt, doodmoe
geraoje
aan te
raden, raadzaam
voltooid
deelwoord van raoje, ook als bijvoeglijk
naamwoord
geraden; in de betekenis aangeraden, raad geven
- Cees Robben Ge bent unne èège-geraaide meens/ En ge wilt niet
geraoje zèèn... (19660729) [Je neemt niet aan van een ander]
- Henk van Rijen - dès oe
mar geraojen ôok - dat is je maar aan te raden
geraomt
(ook: geròmt)
zelfstandig naamwoord
geraamte, skelet
- Cees Robben- ...t Geraomt uit de Schèè..èèf... (19561201) [Prent
over het in aanbouw zijnde politiebureau in de Lange Schijfstraat
(tegenwoordig Noordhoekring; het bureau is ondertussen
alweer afgebroken).
►gerèmt
geraos
zelfstandig
naamwoord
geraas
- Cees
Robben- et geraos
gerdèèn,
gerdèntje
zelfstandig
naamwoord en verkleinwoord
gordijn,
gordijntje
►gòrdèèn
- WBD (III.2.1:117) 'gordijn' = glasgordijn; ook genoemd: glasgordijn
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
71 07 01 - As moeder de gerdène waast / Is hil de kaomer kaol / En
ge zit vur de hèèle buurt / Te kèk en vur schandaol.
-
Lodewijk van den Bredevoort (ps. v. Jo van Tilborg), Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - As de
zon scheen, deej de zuster de gerdèène dicht.
- Nel Timmermans; Zit t soms in de femilie?; CuBra; 200? - Tis ôot
gebeurd dèttie snaachs in de höskaomer op ene stoel vur et raom
zaat, in et donker meej de gerdèène dicht.
gerèèchteghei
zelfstandig
naamwoord
- Pierre van
Beek - zen
gerèèchteghei krèège - bediend worden, de laatste sacramenten
ontvangen (Tilburgse Taaklplastiek 154)
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "geraichtighei
- hij hee behoorlik z'n geraichtighei gehad - is voorzien van het H.
Sacrament der stervenden"
-gerêed
achtervoegsel
klaar om te
...
dus als
tweede lid van een samenstelling met een infinitief plus een s
- aflèggesgerêed
- op het punt te sterven;
-
springesgerêed - gereed om te springen
- Henk van
Rijen - de
èèrpel stòn òpzèttesgerêed
- Cees
Robben- 'm'n
portemenee laag vattesgereed'
gerêep
zelfstandig
naamwoord
het voltooid
deelwoord van rêepe, repen, rondrennen
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 08 11 - Want dè gerèèp van hot naor hèr.
gerèmt
zelfstandig
naamwoord
mager
persoon (= geraamte, 'geròmt' ?)
- Naarus;
ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra - Zon dartig
pond zek naa kwèt en as dè zoo nog innen tèd durgao dan zek over
in paor maonden net in gerèmt.
- Cees Robben ...maoger geremt.. (19670811)
gèrfkamer
zelfstandig
naamwoord
sacristie
- WBD (III.3.3:71) gèrfkamer = sacristie
- WNT GERFKAMER. uit Gerwen (verscherping rw tot rf), in de bijzondere
opvatting van 'aankleeden' (Kiliaen: adornare) en kamer, reeds in de
Middeleeuwen in gebruik voor de kamer waar de priester zich kleedt
voor den dienst.
gericht
bijvoeglijk
naamwoord
kort,
rechtstreeks
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GERICHT, bijvoeglijk naamwoord - kort; gezegd van een weg, vergeleken bij een andere
mogelijkheid om op dezelfde plaats te komen. Tegenstelling: 'óm'.
- A.P. de
Bont - bnw
'gericht' - korter wat afstand betreft; komp. 'gerichter'.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GERECHT en GERICHT bvw, bw. - recht, zonder omweg: gericht gaan
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gericht
- bijvoeglijk naamwoord korter in afstand
geridschap
zelfstandig
naamwoord
gereedschap
- Dirk
Boutkan (blz.
34) geridschap (met vocaalreductie)
geriefhaawt
zelfstandig naamwoord
geriefhout, timmerhout
- Cees Robben En ik vuul me as geriefhout verzinken... (19550730)
- Lowie van
Dorrus Misters - Maar er
was nog meer nodig voor hof en stal, namelijk geriefhout om
bijvoorbeeld de omheining en/of vloer van het varkenshok in stand te
houden of voor de afscheiding der andere stalbewoners, ook voor
boonstaken en palen voor de droogdraden enz. Die werden ook wel eens
stiekem gekapt, maar dat bleef toch altijd gevaarlijk. Meestal werd
dat geriefhout gekocht op verkopingen in de wintertijd. De
dennenbossen aan de Bredaseweg of in de Blaak werden geregeld
gedund. De uitgekapte boompjes werden in hoopjes gelegd en
genummerd. Dan werd gelegenheid gegeven de kopen te bezichtigen en
konden de kijkers de nummers noteren van de kopen, die hun het best
aanstonden. In de Warande, eigenaar notaris Daamen, en de
pannenbakkerij van de familie v.d. Mortel was geregeld ieder jaar
zulk een verkoping. Na de verkoping trokken de kopers er op uit om
de boompjes van takken te ontdoen. Hiervan werd met eiken wissen
mutserd gebonden en als alles klaar was, bestelde men een voerman
die de boel thuis bracht. Voor het mutserd binden gebruikte men een
eiken wis, dit is een lange eiken stok, omdat deze bij het draaien
boog zonder te breken. Later toen die wallen meer werden gerooid,
nam men gebrande ijzerdraad om mutserd te binden. Wallen waren 3 à 4
meter brede schaarhoutbosjes, die dikwijls om de akkers lagen. Zij
bestonden uit oude stronken, die als het bovenhout groot genoeg was
voor mutserd, werden gekapt en dan weer opnieuw uitschoten. Door de
behoefte aan meer bouwland werden die oude tronken uitgegraven,
zodat ze thans in de omstreken van Tilburg zo goed als niet meer
voorkomen. Ook de jaarlijkse houtverkopingen hebben afgedaan. (-
Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse folklore, afl. 6
Paaseieren, namen en verdwenen gebruiken; NTC 29-3-1951)
geriffemeerd
bijvoeglijk
naamwoord
gereformeerd
als
'geriffemeerde' ook gebruikt voor een aanhanger van Calvijn of
Luther maar als bijvoeglijk naamwoord in algemenere betekenissen.
-
2019 en geriffemeerd
snötje - een zuinig, streng gezicht (zoals dat onder gereformeerden
veelvuldig zou voorkomen...) (Mededelingen van Hans Hessels,
opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980.
Voor de volledige lijst
Klik hier
.)
- gez. en
kèèr geriffermeerd maoke - (stiekem) onklaar maken; zie Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) onder 'kar'
- Henk van
Rijen - De bak
van een 'hoogkèèr' laten kippen en de 'dómp' ertegenaan zetten,
zodat deze onbruikbaar wordt.
- Een kar
geriffemeerd maoke:
Audioregistratie 1978 - En kèèr geriffermeerd maoke! Dan din ze die
op zene zijkaant gôoje, dè din ze saoves òf snaachs, hè! Op zene
zijkaant èn dan de burrie die konde himmel ondersteboove draaje! Èn
dan wir trugzètte! Dan moeste aatij vòllek gòn haole! (- Interview met
Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
- WBD III.1.5:11 'gereformeerd' = binnenstebuiten; ook: 'links'
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEREFORMEERD (geriffermeert), bijvoeglijk naamwoord - verkeerd, averechts; weinig
oecumenische aanduiding van alles wat 'anders' en weerbarstig is.
- A.P. de
Bont - bnw. gereformeerd, hervormd: 'ene geriffemeerden boer'; 'n
kaar geriffemeerd maoke' - de burries onder de kar doorhalen.
gerij
zelfstandig
naamwoord
rijtuig
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 't gerij
(= auto)
- WBD III.3.1:390 'gerij' = voertuig
- WBD III.3.1:394 'gerij'
= koets
- C. Verhoeven - GERIJ (gerééj)
o. rijtuig; nogal ouderwets. Het woord rijtuig wordt uitgesproken
als in ABN
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord o.
- gerij, rijtuig (tilbury of dgl.) dem.: 'gerijke(n)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GERIJ
zelfstandig naamwoord o. -verkeer met rijtuigen: In onze straat is veul gerij
gerilhaoke
zelfstandig
naamwoord, meervoudig
geril =
gareel
- WBD (Hasselt) - treiten (de lederen omwikkelingen v.h. haam, waaraan de
haken bevestigd zijn)
- WBD (Hasselt) - treithaken (de haken op de treiten, waaraan de
trekstrengen bevestigd worden)
gerilspaon(e)
zelfstandig
naamwoord, meervoud
- WBD (Hasselt) beide pluralisvormen worden evenals de dito 'hòmspaon(e)'
gebruikt voor: haamspanen, de twee houten hoofdbestanddelen v.h.
haam
geril =
gareel
gèrling
zelfstandig
naamwoord
- WBD moederloos of door de moeder verstoten lam
gèrm
zelfstandig
naamwoord
- WBD vrouwelijk schaap, ooi, ook 'schaop' genoemd of 'ôoj'
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GERM
zelfstandig naamwoord v. - vrouwelijk schaap, ooi
- WNT GARM,
ook GERM: ooi die nog niet gelammerd heeft
gèrnaol
zelfstandig
naamwoord
garnaal
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 -
meej zon kruk meej tweej
maande meej gèrnaole kwaampie hier aatij
Woutje, Woutje... Van
Arnemuije (Arnemuiden), die kwaam van Arnemuije aaf èn die kwaam
hier aatij leure meej gèrnaole! (transcriptie Hans Hessels 2014)
►
Klik hier voor audiofragment
geròkt
voltooid
deelwoord van raoke
geraakt
ook als
bijwoord:
- WBD III.1.4:227 'geraakt' = boos
geròmt
zelfstandig
naamwoord
geraamte
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - òp zen
gerèmt gòn zitte (Kn'50) - gaan rentenieren en dan rond moeten
komen met bescheiden middelen, (gerèmt = mager persoon.)
- Frans
Verbunt - gewèld
maoken as en neukend geròmte in de dakgeut
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GEREMT
zelfstandig naamwoord onzijdig: geraamte
geroole
.voltooid deelwoord
van 'rèùle'
geruild
gerooziekraanst, gerozziekraanst
uitdrukking:
ermee - zèèn
in de aap
gelogeerd
- de
etymologie is niet duidelijk; mogelijk cynisch gebruik van
'rozenkrans' omdat het bidden van de rozenkrans voor velen een
langdurige en vervelende bezigheid was
- ook
'gerooziekast' is gehoord, maar is niet schriftelijk vastgelegd
- Enquête over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -

gèrritse
fantasiewerkwoord, afgeleid van de naam van een Tilburgse NSB'er:
Gerrits genaamd. Op hem werd een aanslag gepleegd door het
ondergronds verzet. De aanslag mislukte en kostte het leven aan de
leden van de verzetsgroep.
- Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 4 mei 1945 -
SJAREL. Dè meugeme nie vergete. Ge kunt nie wete waor 't goed vur
is. Ik gleuf aanders wel dessem aon de Zwitsersche grens wel zulle
Gerritse.
Deze passus heeft betrekking op de onzekerheid aan het eind van de
oorlog over de verblijfplaats van Hitler en andere nazi's.
gerukt
voltooid deelwoord van rôoke
gerookt (van vlees of vis)
- Cees Robben; Mee unne vurrukkullukke gerukte
spekbukken toe... (19870220)
- Cees Robben; Hij hield van (...) braoikes... en van overschot...
van kaoikes... en gerukte sprot.. van pirzekes op sap... (19590919)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
71 12 30 - Omdè gerukt en pekelvlèès / Ok nie zò gaauw bedèrft.
gerusteghèd
zelfstandig
naamwoord
geruststelling
dès en hil gerusteghèd
- C. Verhoeven - GERUSTIGHEID
(gerustighèt), vr., gewoonlijk in ' 'n hil gerustighèt' een grote
geruststelling, een geruststellende gedachte.
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord vr.
'gerustigheid' - gerustheid
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GERUSTIGHEID zelfstandig naamwoord m. - gerustheid
geschiemer
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - flitsend
beeld, trillend aanzien
- WNT SCHEMER
- 3) vage schijn, vage gewaarwording
SCHIEM -
Gewestelijk verschillende vorm naast scheem en schim.
geslaon
werkwoord,
voltooid deelwoord van slaon
geslagen
- Henk van
Rijen - van de
vang geslaon - van het goede pad geraakt
gesleepe
werkwoord,
voltooid deelwoord van 'slèèpe' (slijpen) en van 'slèèpe' (slepen)
- Henk van
Rijen -
geslepen, gesleept
gesloote
bijvoeglijk
naamwoord
gesloten
- WBD gesloote,
(Hasselt) 'gesloowte' - harmonisch van bouw (v.e. paard), ook 'sórteg'
genoemd
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GESLOTEN huis: waar geene nering gedreven wordt.
gesmoord
voltooid deelwoord van smoore
smoren, achterhouden (vooral van geld)
- Cees Robben Dan hodde gij toch ôk gesmoord... (19560804)
gespènneke
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
- Henk van
Rijen - gespan,
gereedschap
gespèùs
zelfstandig
naamwoord
gespuis
gespind
bijvoeglijk
naamwoord
- WBD gespind
brôod - brood dat onderhevig is aan 'leng': bederf waarbij de
broodkruim slijmig wordt en zich tot draden laat trekken; ook 'lèng'
genoemd
gespuld
voltooid
deelwoord van 'speule'
gespeeld
- Cees
Robben Ik heb al minstens duuzend keer/ Van t Aauw in t Nuuw gespuld..!
(19601230)
- Henk van
Rijen - 'oe laot
is ut? Kwart oover den bult heej sjuust gespult.' - Hoe laat is het?
Ik weet het niet, vraag dat maar aan een ander.
gèst
zelfstandig
naamwoord
gist
-
Dialectenquête 1876 - gest -
gist
- WNT GIST -
in ouderen en thans nog gebruikelijken vorm: GEST
gestaog -
gestaojeg - gestaoj - gestaojkes
bijwoord,
bijvoeglijk naamwoord
aanhoudend,
onophoudelijk, bestendig, gestadig
►staoj
De aander
han gestaoig beet/ mar Nilles zaat vur aop... (Lechim; ps. v. Michel
van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Onder waoter...)
Tòch draait de wèèreld gestaojeg deur... (Lechim; ps. v. Michel van
de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: En nuu begien )
...mar
ze liete der taande zien/ ènt ging gestaoikes deur.
(Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: SISTIG JAOR)
- Henk van
Rijen - naa
kunneme wir gestaog ònrôoke - nu kunnen we weer flink doorroken
- WBD III.4.4:325 'gestaai' = langzaam
Dur de
straot rejen zeker zes keer per dag waogens meej kolen veur de
gasfebriek. Dè ging mar stapvoets, die knollen, dieter vurstonden
liepen gestaoi aon. (Lodewijk van den Bredevoort ps. v. Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Haor GESTAOJ(-KE)
- gemak
gestèld
bijvoeglijk
naamwoord
voorzien; in
de problemen
R Ge kópt
mar ne nuuwe, dan zèède wir gestèld. - ... dan is het weer oké
R Ge zèèt
er wèl meej gestèld. - Je bent er wel mee klaar!
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - dermee
gestèld zèèn as en dörp mee ne gèkke pestoor ('66) - pastoors
werden vroeger benoemd ad vitam
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GESTELD - welstellend, welgesteld; gestelde mens(ch)en; in goeden of
slechten staat. Met iemand/iet gesteld zijn - er mede op zijnen stel
zijn, in staat zijn.
gesticht
zelfstandig
naamwoord
- WBD III.3.1:331 'gesticht' = gekkenhuis
- WBD III.3.1:332
'gesticht' = rusthuis
gestölpt
bijvoeglijk
naamwoord
- Frans
Verbunt - onder
een stolp gezet
- Frans
Verbunt - der is
gin maand oover gestölpt - het zou me niks verbazen
gestoole of gevlooge
Uitdrukking gestolen en gevlogen; om aan te geven dat iets of
iemand verdwenen is zonder dat ook maar iemand kan verklaren
waardoor of waarheen; mogelijk uit de wereld van de duivenhouders.
- J.M.
Van der Donck, Mooi Truike, in Joh. A. Leopold en L. Leopold,
Van de Schelde tot de Weichsel, deel 1, 1882: en niemes heurde
ooit, wor ie gestole of gevloge waar.
gestörreve
voltooid deelwoord van stèèreve
gestorven
- Cees Robben Mar dôôdgewerkt is ôôk gestörreve... (19810918)
geströpt
/ gestrupt
voltooid deelwoord van strêûpe
gestroopt
- Cees Robben aon n draoike geströpt.. (19570525)
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - In
zen vèl assie nie gestrupt is Geestig bedoeld antwoord op de vraag
waar een ander is
getaauw
zelfstandig naamwoord
weefgetouw
- Cees Robben Den wèèver rook naor zn getaauw... (19701016)
getal
zelfstandig
naamwoord
getal
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'in
grooten getaole'
getèld
bijvoeglijk
naamwoord
geacht
voltooid deelwoord van tèlle = meetellen, waarderen
- Wanneer ge niet geteld" zijt bedoelt men dat men niet op uw
aanwezigheid of vriendschap gesteld is. De Noord-Brabantsche
Tongval, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930.
- Frans Verbunt - meetellend, gewaardeerd
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GETELD
bvw. - geacht: Geteld worden gelijk 'en 0 in 't cijferen.
- WNT XVI:1442
9) Uit de bet. meerekenen laat zich ook het gebruik van 'tellen'
verklaren in den zin van: aanzien (als), beschouwen (als), achten,
houden (voor).
getèùg
zelfstandig
naamwoord
gereedschap;
mannelijk geslachtsorgaan
- Cees
Robben Dr gao niks boven aauwverwets getuig... (19720310)
ook als gereedschap in de figuurlijke zin van mannelijk
geslachtsdeel; in die zin door Robben uitgebreid tot
voorbehoedmiddel
- Cees Robben Ik kan er niks aon doen, pa... [dat mijn vriendin
zwanger is] Ik hâ mn getuig nie bij me... (19810710)
- WBD III.2.1:225 'ketsgetuig' = idem (vuurslag+ vuursteen)
- WNT GETUIG -
voorheen, en thans nog in vlaamsch België, in denzelfden zin
gebezigd als TUIG, gereedschap, gerei ...
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GETUIG: gereedschap, mannelijk geslachtsorgaan; 'z'n getög afnemen'
= castreren; dubbelzinnig: 'hij haj z'n getög meegebrocht'.
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord 'getuig'- 1) gereedschap; 2) minachtende benaming voor de vrouwen);
3) de vrouwelijke resp. manlijke geslachtsdelen; 4) gerei, soort,
tuig
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GETUIG
zelfstandig naamwoord o. - hetz. als in het Holl. tuig, gereedschap
getèùge
werkwoord,
zwak
getuigen
B getèùge
- getèùgde - getèùgd
- geen
vocaalkrimping
getèùrd
werkwoord,
voltooid deelwoord
- Henk van
Rijen - getuid,
met een touw vastgezet
getijd
bijvoeglijk
naamwoord
- WBD III.1.4:307 'getijd zijn' = voornemens zijn
gètje
zelfstandig
naamwoord, verkleinde vorm van gèèt
geitje
geitje
- WBD 'gètje',
'klijn gètje' - vleiwoorden voor jonge geit
K. de Beer -
Tilburgs Bijnamenboek (2000) - de
zeuve gètjes = gezusters Mutsaerts (blz. 57)
gaatje
- WBD gètjes
(II:1035) - gaatjes, spoelgaatjes; ook: (span)gatjes of -gòtjes
getòld
bespraakt
Ze is
goedgetòld = welbespraakt, goed van de tongriem gesneden; m.a.w. ze
heeft een luide stem
-
Stadsnieuws - Dè meens
is goedgetòld, mar ze kwèkt wèl - Die vrouw weet zich goed uit te
drukken, maar haar volume is wel aan de forse kant. (030908)
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
hèlgetold: moete as geminteraodslid zijn
getuurelepiep
zelfstandig
naamwoord, klanknabootsing
alleen
aangetroffen bij Piet Heerkens
Daor fluit 'ne kalme
merel
in et töpke van 'nen iep,
en ik denk: waor haolde gij, kerel,
oe zot geturelepiep?! (Piet Heerkens; uit: Dn örgel, De merel,
1938)
gèt-zèèd
samentrekking
jij het bent
- Cees Robben [onderwijzer tegen een moeder die haar zoon aan een
baan wil helpen:] Ik kan nie over m stuite, mar omdè gèt-zèèd zal
ik opnoteere dek van de week moet optillefeneere en 'm aon rikkemendeere.. (19720128)
geure
werkwoord, zwak
geuren; in de betekenis: ervan genieten
- Cees Robben; Dan geur ik m (19701016)
Goot
met pomp en afvoer via het moosgat in de muur
geut,
gutje
zelfstandig
naamwoord
goot; keuken

Ill.:
Regionaal Historisch Centrum Tilburg/ Stadsmuseum
- Lowie van
Dorrus Misters - Verder
rondgaande zag men een deur naar de goot, waar de gootsteen stond
met er onder of er naast het moosgat, waardoor het afvalwater een
uitweg had om in het mooskuiltje bij de mesthoop zijn einde te
vinden. Ook zagen wij er meestal de bezem, een bundel bremtakjes,
berketakjes of heideplanten, bovenaan vastgemaakt door gespleten
eikenwissen. (- Lowie van Dorrus Misters; rubriek Uit onze Tilburgse
folklore, afl. 16 Rond de boerenhaard 1; NTC 27-6-1952)-
Cees Robben- en bietje teut schôof ie langèùt in de geut
-
Heurde smèrges vruug in de geut/ musse meej veul lewaai/ vèèchte èn
speule meej mekaar/ dan witte: Tis wir maai. (Lechim; ps. v. Michel
van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Tòch maai)
-
Audioregistratie 1978 - En vruuger de keuke, dè was de goot! De
goot, jè! De geut! Ik dòcht de goot! De goot! De goot! De goot! De
geut of de goot? Goot! De goot!? En dan hadde zon götje in, zôo agge
de geut schuurde dègge et waoter zôo bèùte kont vèège! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
- WBD mestgoot
(ter afvloeiing van het mestvocht)
- WBD voejergeut - voedergoot in de koestal, ook 'koebak' genoemd
- WBD III.3.1:405 'goot' = straatgoot
- WNT GOOT,
gote, geut, geute
- A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - geut,
goot - bijkeuken
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEUT
v. l) goot, afvoer; 2) keuken met pomp en spoelbak.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GEUT
zelfstandig naamwoord hoeveelheid vocht die men ineens ergens in of uit giet.
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
geujt
zelfstandig naamwoord - goot
geutgat
zelfstandig
naamwoord
- WBD gootgat
(afvoergat door de buitenmuur van de bijkeuken), ook genoemd:
moozegat, (Hasselt:) moowsgat
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gootgat - gootgat voor 't vuile water"
gèùze
werwoord,
zwak
begerig
kijken
- gèùze -
gèùsde - gegèùsd
Stao tòch
nie aaltij zó te gèùze! - Sta toch niet altijd zo begerig te
kijken
- Cees Robben Ik gao dr nog wel is guize... (19790921)
Lodewijk van den Bredevoort (ps. v. Jo van Tilborg), Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Wij mar
gèùze, is mèn helft nie klender, dan dè van dieje aandere. Ik waar
nie veul beter dan de héle reut en kéék èùt naor de grôotste helft.
- Enquête over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -

- WNT GUIZER -
bedelaar (?)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GUIZEN
- slenteren, lui en traag gaan.
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GUIZEN
(göze) onov.ww, staan gapen, nieuwsgierig en begerig kijken, v.Dale
'giezen'.
gevangetje - gevangertje
zelfstandig
naamwoord
- A.J.A.C.
van Delft -
Het "gevangetje" werd met meer kinderen gespeeld. Allen holden mede
en blijde weerklonken de kinderkreten bij een al of niet geslaagde
achtervolging. Waren er al flink wat gevangen, dan gingen de
"gevangenen" mede voor achtervolgers spelen en zoodoende was en
bleef de heele kinderschaar in uitstekende beweging. De hindernissen
stapelden zich al spelend hierbij meer en meer op en het werd een
wilde jacht, die warm bloed door de aderen joeg en kleur op de
wangen tooverde. Zoo'n laatste "loslooper", een echt haantje de
voorste, prat gaande op zijn langdurige vrijheid, wist met echte
jongensrapheid en overmoed het vaak tot flink in den avond vol te
houden zijn achtervolgers te ontloopen en na eindelijke overwinning
ging hij met hooge borst en snoevende op zijn vlugheid naar den
dikken boterham met spek of suiker. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger
Dagen afl. 104; 16 maart 1929)
- Cees Robben We gaon gevangertje doen.. en blôôt slao dôôd...
(19670908)
...ze deeje
onderweege ginne bokkesprong of gevangertje net as wij aaltij deeje
as we in un gruupke ergens naor toe moese. (Lodewijk van den
Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Onderweege
deeje we gevangertje, wieter getikt wier, moes wir iemes aanders
perbere te raoke. (Lodewijk van den Bredevoort ps. v. Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
gevaor
zelfstandig
naamwoord
gevaar
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord o.
'gevaar' - gespan, voertuig met paard
gevaore
voltooid deelwoord van vaore
gevaren; in de zin van hoe het zo gekomen is
- Cees Robben Hoe dè ik zôô gevaore ben.../ Dè zakkoewis vertelle
(19661021)
gevaorlek
bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
gevaarlijk
- Cees
Robben- ik vèèn
dè gij mar gevaorlek rijdt;
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
in de
Schelde zwemmen is gevaorlek
- Dirk
Boutkan gevaorlek, gevó(r)lek (blz. 34;
- WBD III.1.4:298 'gevaarlijk' = idem
gevoggelt
zelfstandig
naamwoord
gevogelte
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord o.
Gevogelt -gevogelte
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEVOGELT zelfstandig naamwoord o. -gevogelte
gevraoge
werkwoord,
voltooid deelwoord
gevraagd - (analogie
met dragen en slagen (= slaan)).
Hèk oe wè
gevraoge? - Heb ik jou iets gevraagd?
- Volt.
deelw. v.h. ww. 'vragen', naar de sterke vervoeging der VIe kl.
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Krt.70
plaatst T in het 'gevraogd'-gebied; even ten Z komt 'gevrooge' voor,
en in het O ligt een eilandje van gevraoge/gevraogd'.
- WNT VRAGEN -
oorspr. uitsluitend en volledig zwak; naast 'vraagde' komen sinds de
17e eeuw ook sterke vormen voor: gewestelijk sterk volt. dw.
gevrêûk
zelfstandig
naamwoord
gewrik,
gewring
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEWROOK, GEWRUËK zelfstandig naamwoord o. - het wrooken
- WNT WREKEN (II)
- wreiken, wrieken, wreuken, wrooken, vreken, vreiken, vreuken
gevricht
zelfstandig
naamwoord
wreef
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - gevricht (blz. 188)
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord o.
'gevricht' - gewricht
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
'gevricht'
zelfstandig naamwoord - wreef
gevrukt
voltooid deelwoord van vrêûke
hard gewerkt, geploeterd
- Cees Robben Aon dè kerwaai gevrukt... (19830401)
- Cees Robben Daor wier gevrukt, gezwit, gebid... (19610915)
►vreuke
gevuugelek
bijvoeglijk
naamwoord
MTW
gevoeglijk
gevuul
zelfstandig
naamwoord
gevoel
korte uu
R.J. zô'n
raor gevuul, zô'n gèk gezaog
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gin
gevuul
- Cees
Robben- daorveur hèk teveul gevuul; ik hèb et gevuul dèk vals zing
- Cees
Robben- 'as
g'unne meens zèèt meej gevuul'
- WBD III.1.4:191 'blij gevoel = vreugdevol zijn
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord o.
'gevuul' - gevoel
gevuuleghèd
zelfstandig
naamwoord
gevoeligheid
korte uu
gewaajd
voltooid deelwoord van waaje, koeien weiden
geweid
- Cees Robben Mar naa ze [de koeien] nie gewaaid meuge worre
(19860509)
gewaas
zelfstandig
naamwoord
gewas
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 -
houtgewaas
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord o.
'gewaas' - gewas, wasdom, groei, gestalte
gewaase
voltooid deelwoord van waase
gewassen
- Cees Robben Vur n kwartje gewaase... (19570216)
gewaod
zelfstandig
naamwoord
gewaad
- Cees
Robben- gewaod
- WBD III.3.3:73 'gewaden' = liturgische gewaden
gewaorwòrre
werkwoord,
sterk
gewaarworden,
merken, te weten komen, ontdekken
- Henk van
Rijen - dè
zudde gaa genog gewaorwòrre - dat zul je vlug genoeg merken
- Henk van
Rijen - khèt
gewaorgewòrre - ik heb het ondervonden
gewèd
werkwoord,
voltooid deelwoord.
gewed
- Cees
Robben- ast
gewèd is, dan ... (= als het erop aankomt? )
- Frans
Verbunt - gewijd (bijv.
van geestelijken)
geweeje
voltooid
deelwoord van 'wije', 'wijden'
- Frans
Verbunt - ze zèn
wèl geweeje mar nie gesneeje ('t zijn ook maar mensen)
gewèèr
zelfstandig
naamwoord
geweer;
warboel, wirwar
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'geweir';
''n gewair mee 't verkeer'
geweer (wapen)
Dialectenquête 1876 - hij
liep mid'n gewêr (ê als in même)
-
tusschen het geknetter van de gewèren en mitrailleurs komt het
kanongebulder opzetten...; Willem van Mook, voorwoord in
programmaboekje van de Korvelse revue Vruuger en naa, 1926.
gewèld
zelfstandig
naamwoord
lawaai
Mòkt nie
zón gewèld. - Maak niet zo'n lawaai.
R Leuze van
een kinderharmonie: Veul gewèld vur wèèneg gèld.
- WBD III.4.4:244 'geweld' = lawaai
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord o.
'geweld', grote hoeveelheid, menigte
gewid
de betekenis is onzeker; mogelijk het voltooid deelwoord van wètte
Robben gebruikt het om een gierige man te typeren
- Cees Robben- En assie is afschiet.. Nou dan kan t, as t gewid is
op unne wetsteen... (19650416) [een vrouw over haar man: als hij
eens geld geeft... dan is het heel magertjes]
gewin
zelfstandig
naamwoord
winst
MP gez. Et
eerste gewin is kattegespin, et twidde kröpt den zak in.
- Pierre Van
Beek - Is
men aanvankelijk aan de winnende hand, dan luidt het: "'t eerste
gewin is kattegespin", waarop gerepliceerd wordt: "Maar 't leste
gewin gaat de zak in". (Nwe. Tilb. Courant; Typische zegswijzen
afl. 5; 25 augustus 1959)
gewist
werkwoord,
voltooid deelwoord
geweest
- met
vocaalkrimping: ee> i
B ze zèn
wisse visse - ze zijn wezen vissen; ik ben (ook! heb) gewist
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - Gewist
is lillek! - (realistisch gezegde)
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'nog
nooit hee de wereld geregeerd gewist ...'
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'Ik ben
's weest-te kijken' Volt.deelw. v.h. ww 'wezen', 'zijn'
- Cees
Robben As t twaalf uuren was gewist... (19660527)
- Cees Robben ...overal waor ge nog nie gewist zèèd... (19770722)
gewist wordt door Robben ook gebruikt in de betekenis naar de wc
geweest zijn
- Cees Robben [Man 1:] En ik zèè overal gewist... [Man 2 relativeert
deze grootspraak:] Dè zal wel... Aachter t huis zeker... (19800704)
[Achter het huis stond et höske, de plee]
NN Ik hèb
er ôot gewist dètter gin man was.
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
de
schoolkènder zèn meej de mister nòr de zeej gewist; et is wèèrm
gewist
Antw - GEWEST
verldw. - uitspraak van 'geweest'; in N. der Kemp. ook 'gewist'
gewitwèl
zelfstandig
naamwoord, als zodanig meestal een eufemisme voor iets
onwelvoeglijks
je weet wel
-
KAREL. 't Is aanders wel gek, Sjarel, ut schent tegesworrig wel
dechche irst oe gewitwel tegen de krib moet zette éér dechche iets
berèke kunt! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 25
mei 1945)
gewonte
zelfstandig
naamwoord
gewoonte
- WBD III.1.4:306 'gewoonte' = idem
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gewónte
- Dirk
Boutkan (blz. 53)
meervoud: gewontes
gewòrre
werkwoord
- Henk van
Rijen - zijn
gang gaan; doorgaan waar men mee bezig is
- Henk van
Rijen - Lòt ze
mar gewòrre - Laat ze hun gang maar gaan
Bosch
geworre - ermee overweg kunnen
gewòrreg
bijvoeglijk
naamwoord
waakzaam
(gezegd van een hond)
Ik zuuk un gewórrig hundje. (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca.
1990)
- Cees
Robben Zô geworrig as unne hond... (19650430)
- Henk van
Rijen -
gewillig, volgzaam
- WBD (III.2.1:485) gewòrreg = waakzaam
- WBD (III.1.4:13 'gewarig' = waakzaam
- WBD (III.1.4:331) 'gewang' = gehoorzaam
A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - gewarig
- waakzaam (zelfstandig naamwoord l.) = mnl. gewarich 'opmerkzaam'
- Zal wel
samenhangen met 'gewaarworden'
Goem.
GEWARIG
J.H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GEWARIG,
voor 'waakzaam', doch even als 'gewahrsam' in het Hoogd. niet van
een mensch, maar wel b.v. van eenen hond; eertijds echter ook van
eenen mensch.
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEWARIG (gewarrig) bijvoeglijk naamwoord, waakzaam; z.a.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEWARIG - waakzaam, v.e. hond
- WNT GEWAARWORDELIJK (?)
gewòrreghèd
zelfstandig
naamwoord
waakzaamheid
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEWARIGHEID zelfstandig naamwoord m. - waakzaamheid
- WNT GEWAARWORDELIJK
gewròcht
bijvoeglijk
naamwoord
- WBD III.4.4:226 'gewrocht' = krom
gezaodje,
gezòdje, gezaoj
zelfstandig
naamwoord
aandeel
uitdrukking
- zen
gezaoj / gezòdje gehad hèbbe - z'n aandeel gehad hebben
- Cees
Robben Mar gij het oew gezaodje ook wel gehad... (19790202)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - zen
gezaoj hèbbe ('70) - gelijk staan met de inzet bij spelen
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gezoat
- ik heb m'n gezoat, zeggen de kinderen als ze bij het spelen hun
aandeel hebben"
- WBD III
4.4:277 'gezaad', 'gezaai' = portie
- WNT GEZAAI -
l) datgene wat men zaait; 2) datgene wat opkomt uit hetgeen men
heeft gezaaid
gezaogd
voltooid deelwoord van zaoge; ook gezaoge
gezaagd
- Cees Robben Turks eiken.../ Op t Gurke nog gezaogd [Turk is de
spotnaam voor Tilburgers uit het noorden van de stad] (19560714)
gezeed,
gezeej
voltooid
deelwoord van 'zègge'
gezegd
Verbunt - hij
heeget gezeed gehad - hij heeft het gezegd
- Henk van
Rijen - 'Teegen
oe gezeej èn gezwêege' - Tegen jou in vertrouwen verteld.
Bosch gezeed
- gezegd
- WNT ZEGGEN -
Naast 'gezegd' komt thans nog gewest. voor: GEZEID, GEZEED
gezèèk
zelfstandig naamwoord
gezeik; de ellende
- Cees Robben Toen den import bij ons tege pisse plasse begos te
zegge is t gezèèk begonne... (19800523)
gezeever
zelfstandig
naamwoord
geklets,
zachtjes regenen
- Cees
Robben- èn naa
gin gezêever;
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEZEEVER zelfstandig naamwoord o. - het zeeveren
gezicht
zelfstandig
naamwoord
gezicht
- gezegde: gezicht van aaw lappe - bedrukt gezicht
- Pierre van
Beek - en
gezicht van zeuve daoge rèège - somber, boos gezicht (Tilburgse
Taalplastiek 131)
- Pierre van
Beek - Hij
zèt en gezicht as enen èùl vur et geutgat - van verbazing (Tilburgse
Taalplastiek 740125)
-
2020 - Wanneer je een opmerking over iemands rare
gelaatsuitdrukking maakt: - die heej zon gezicht! (Zegsman dhr.
Hessels (1931-2006). Volledige bron:
KLIK HIER )
VLAANDEREN
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEZICHT zelfstandig naamwoord o.: Een gezicht trekken; zij(n) gezicht hou(d)en -
zwijgen; gezicht hebben - toonen, goed voorkomen
In plaats van zicht
- Dieë hô er
gezicht op. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit t
klokhuis van Brabant 6; 21-11-1929)
gezòdje,
gezaoj
zelfstandig
naamwoord
aandeel
verkleinwoord van 'gezaoj',
met terugkeer van de weggevallen d van zaod.
uitdrukking
- Zen
gezòdje/ gezaoj gehad hèbbe - z'n aandeel gehad hebben
- WBD III.4.4:277 'gezaad', 'gezaai' = portie
gezond
zelfstandig
naamwoord
gezond
- Dirk
Boutkan (blzt.27) in de superlatief wordt de d niet uitgesproken: gezonst
- WBD gezónd
- zonder beschadiging, gaaf (m.b.t. huiden; II 583)
- A.P. de
Bont - bnw.
gezond; 'gezond maoger' antwoord dat gewoonlijk gegeven wordt op de
vraag 'Hoe geiget?'
gezwaaj
zelfstandig
naamwoord
- WBD III.4.3:84 gezwaaj - takken (collectief), ook genoemd: krôon, kòp,
bundel of bussel
gezwakt
bijvoeglijk
naamwoord
lenig
- Frans
Verbunt - gespierd, lenig, goed gebouwd, getraind
uitdrukking
- goed
gezwakt - nog lenig van leden
- Cees
Robben Kik-is-eens-aon... Wè diejen meens nog gezwakt is... (19681115)
Toenk nòg
goed gezwakt waar gink r ok nòg hardlôope ok nòg. (Ed Schilders; Wè
zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)
- WBD III.1.1:26 'gezwak', 'gezwakt' = lenig
Haor GEZWAK
- lenig
- WNT ZWAKKEN
II 7) Iets met behendigheid, vaardigheid doen, verrichten. In
aansluiting bij ZWAK = behendig, vaardig.
A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - gezwak- lenig, flink
(oostnbr.) - Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
'gezwak' bijvoeglijk naamwoord - lenig
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEZWAK
bijvoeglijk naamwoord lenig: hij is goed gezwak - hij is zeer lenig.
- A.P. de
Bont - bnw. en
bijw. -'gezwak' - lenig, vlug, rap, wakker, behendig. Z.a.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
VERZWAKKEN ww - beweegbaarder, leniger maken: en wandelingsken
verzwakt de beenen
gezwit
voltooid deelwoord van zwêete
gezweet
- Cees Robben En die nog nôôt zô ver ak weet/ n Dröpke heef gezwit
(19651231)
- Cees Robben Daor wier gevrukt, gezwit, gebid... (19610915)
gibberkont
zelfstandig
naamwoord
lachebek (=
'gieber')
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gibberkont
(lachebek)"
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
'giebelkont' zelfstandig naamwoord - lachebek! ook: giebelgeit
gieber
zelfstandig
naamwoord
meisje dat
altijd de slappe lach heeft
R Dès me
tòch en gieber
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord
vr. 'giebelkont' - vrouw of meisje die (dat) graag giebelt; ook
'giebelmuts'
giebere,
gibbere
werkwoord,
zwak
- giebere -
gieberde - gegieberd
R zacht
proestend of zenuwachtig lachen
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gibberen
- gibberkont (lachebek)"
- Henk van
Rijen -
giechelen, ingehouden lachen
Jag.
GIBBEREN - gibben. Gibberen is Vlaamsch voor lachen. Het primaire
GIBBEN kwam onder de vorm GIEBEN (giebelen) voor; Eng. to ghybe.
- WBD III.1.4:204 'gibberen','giebelen' = giechelen
- A.P. de
Bont - zwak werkwoord intransitief 'giebelen' - bedwongen lachen, gichelen
- WNT GIJBELEN
en GIEBELEN - bedwongen lachen, gichelen (in Oost-Friesland,
Groningen, Overijsel, Gelderland.
- A.P. de
Bont - zwak werkwoord intransitief 'gieberen', variant van giebelen
- WNT GIECHELEN, giggelen, giegelen, gichelen; gewestelijk ook: gicheren,
kicheren, kichelen
Jag.
GIBBEREN - is Vlaamsch voor lagchen; In het eng. is 'to gibber'
snappen (v. Dale: brabbelen, snateren, kletsen).
giebergèèt
zelfstandig
naamwoord
= 'gieber',
meisje dat altijd de slappe lach heeft
- Cees
Robben Daor gao die Gôôlse giebergèèt... (19851025)
-
Stadsnieuws - Ge zut
dèrteg van die giebergèète in de klas hèbbe! - ... van die pubers
(240110)
gieleke
werkwoord,
zwak
vals spelen
-gieleke -
gielekte - gegielekt
Giels
toponiem
Gilze
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - Giels
- Interview Jolen - 1978 - As we gèère nòr et vliege ginge kèèke,
ginge we nòr Giels
aachterdeur waarder zôo. (transcriptie Hans
Hessels, 2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
Gielsebaon
toponiem
Gilzerbaan
- Cees Robben Heel op zn gemak dur de aauw Gielsebaon (19551119)
- Cees Robben t Waoter van de Gielsebaon/ Is zonder reuk of
smaok... (19580830) [Bedoeld is het pompstation van de Tilburgsche
Waterleiding Maatschappij (Robbens werkgever) aan de Gilzerbaan, en
afgebeeld op deze jubileumprent bij het 60-jarig bestaan.]
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
74 05 22 - Kòòs gaaf niks om 'n autooke / Hij zocht n lèpke grond /
Toe dèttie in de Gielsebaon / Iets wè'tem aonstond vond.
gielsèèsje
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - Europese
kanarie (Serinus canarius)
gieltjes, op
zelfstandig
naamwoord - uitdrukking -
informeel,
slonzig gekleed
GG kèkt nie
nòr mèn kleere, ik zèè mar op men gieltjes - let niet op mijn
kleren, ik heb maar snel wat aangetrokken
Gielze-Rije
plaatsnaam
Gilze-Rijen
- Interview met de heer De Kok (1978) Daor bèn ik nòr toe gegaon.
dè was bè Gielze-Rije! Gielze-Rije! (
) Booven op de trein zaate we,
zôo ginge we nòr Gielze Rije toe! Mar we moese van Gielze-Rije nòr
et vliegveld nòg en half uur lôope!
KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren
)
giender
bijwoord
ginder,
ginds
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - giender;
gat hier èn giender (bastaardvloek)
- R.J. toen ik
giender kwaam
- Cees
Robben Giender... waor dè wegske kromt. (19590905)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
Mee 't wèfke dè daor giender gao / Hè'k vruuger nog gevreeje / Mar
dès al vèfentwintig jaor / Of daoromtrent geleeje
- Henk van
Rijen - wès
daor ginder wir gònde? - wat is daarginds weer aan de hand
- A.P. de
Bont - giender
bijw. - ginder, ginds
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
giender
bw. - ginds

Afbeelding uit het 'Nuuw Tilburgs Leesplèngske' dat in 2020 door de
Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven in
samenwerking met Stadsmuseum Tilburg en Bibliotheek Midden-Brabant
en Erfgoed Tilburg. De illustraties werden verzorgd door Ruben de
Bruijn

Logo
van een wekelijkse column door Reflector in weekblad Groot Tilburg,
08-12-1944.
gienderwèèd,
gunderwijd
bijwoord
ginds,
ginder, daarginds
-
J.M. Van der Donck, Mooi Truike, in Joh. A. Leopold en L. Leopold,
Van de Schelde tot de Weichsel, deel 1, 1882:
an in aander
taofel, giender wêd(8), gaon zitte. - daar geannoteerd met: daar
ginder.
-
'k Geniet dan 't gunderwijd gelegen/ gedaone goed... (H.A.
Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit: Levenswaandel,
1932)
- "Wie weet
wè-t-ie ammaol hee meegemaokt giender wijd... (Jan Jaansen; ps. v.
- Piet Heerkens svd; Oome Teun op collecte; feuilleton in 3 afl. in
de NTC 12-8-1939 26-8-1939)
- Cees
Robben In den Haaikaant giender wèèd... (19590905)
versterking van ginder door wèèd= wijd, ver weg
- Cees Robben Daor gienderwèd in zunnen hof... (19550129)
- Cees Robben Gienderwèèd.. daor gao die Gôôlse giebergèèt...
(19851025)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
81 10 15 - 't Wordt wir donker gienderwèd / 't Bleft durlòòpend
drège / As 's nie veraandert zumme strak / Wel wir 'n buike krège.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
79 04 26 - Och - zee de Sjuul - gao mar gerust / Ik zörg wel vur m'n
ège / En gij zult zelf daor gienderwèt / Wel wè te eete krège.
-
Audio-opname 1978 -
èn dan daor gienderwèèd die koeje èn die
vèèrze stonden ammel vaastgebonde
(- Interview met dhr. Bertens;
transcriptie Hans Hessels 2013)
►KLIK HIER om het bestand te beluisteren
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
-
èn toen zèn wij op de schòtse, zèn wij nòg ôojt oover et kenaol
gereeje gienderwèèd nòr den Biestenhoutakker toe toendertèèd èn toen
is dè, is dè durgetrokke gienderwèèd gelèèk nòr Dongen op aon
èn van
Tilburg aaf kwaam et tòt hier op de Lènshaajke, zak zègge
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
- A.P. de Bont - bijw. 'gienderwijd'
- ginds (in de verte)
giens
bijwoord,
ook bijvoeglijk naamwoord
- Cees Robben Want in dè giense höske geens../ Wier vruuger bier
gebrouwen... (19560908)
- Henk van
Rijen - ginds
giensgòns,
geensgòns
bijwoord
- Henk van
Rijen - op de
heenweg
- Henk van
Rijen - 'Hè
waar in-t giensgòns al tèène' - Hij was op de heenweg al doodop.
giereg
bijvoeglijk
naamwoord
gierig
- Cees
Robben- giereg,
vèùl, van den haawvaast ...;
korte ie
gierkiest
zelfstandig
naamwoord
gierkist
uitgesproken
met tweemaal korte ie
- WBD - gierbak,
houten kist die geplaatst kan worden op een kar waarmee men gier
naar het land brengt.
giestere
bijwoord van
tijd
gisteren
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'giesteren'
- Cees
Robben- Ik bèn
giestere oover ene kaajscheut geklòtterd
- Cees
Robben- Hoe ist
giestere verlôope? Ik hèb giestere nòg en spraaj pèrsmoppe
gezien
- Henk van
Rijen - As ge
mèn giestere gehuurd hòt, hòdde me naaw wè te kommendeere.
- Èmme kreege
sondaags ok dikkels Soupe à la giestèèr. In goei Tilbörgs: Soep
van giestere. Meej dikke fèrmesèllie. Die soep konde eete meej ene
verkèt. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg
Plus; 2009)
-
2020 - Als het de andere dag veel kouder is dan de vorige dag: - dè
schilt ene jas meej giestere! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).
Volledige bron:
KLIK HIER )
BRABANT
- A.P. de
Bont - bijw. 'giesteren'
- gisteren
giete
werkwoord,
sterk
gieten
1 water uitgieten of drank
inschenken
-
Dialectenquête 1876 - giete,
hij goot, gegoote (OO luidt ietwat naar ou)
- Dirk
Boutkan 'Mene
vriend is de bloeme gòn begiete' - gaan gieten (blz. 94)
- WBD III.4.4:218 'gieten'
= uitgieten, uitschenken
2 In verband met regen
- WBD III.4.4:64 'gieten' = regenen; ook 'sauzen'
- WBD III.4.4:66 'gieten'
= hard regenen
- WBD III.4.4:68 'regenen
dat het giet' = hard regenen
- WBD III.4.4:218 'gieten' = gutsen, ook 'plenzen', 'spetten'
- WBD III.4.4:72 'gieten' = aanhoudend regenen
- WeïjD giete
(krt.9)
gieteling
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - merel (Turdus
merula)
- WBD III.4.1:81 'gieteling' = merel
gieveraans
samentrekking van ge & ieveraans
je ergens
- Cees Robben as gieveraans gaot kèèke... (datum niet bekend
gif(t)
persoonsvorm
geef
Gif me nòg
en dröpke
imperatief
van 'geven', met vocaalkrimping - eveneens in tegenwoordige tijd sing. 2e + 3e
pers.
- Cees Robben Gif mèn mar de frutblaos vadder... (19550205)
DANS die
kèèrs gift en goej licht war
- Henk van
Rijen - gif is
hèrs - geef eens hier
- Henk van
Rijen - gifde
niks mir om em om? - geef je niets meer om hem?
- WBD III.1.4:229 'gift' = woede
gij, gè,
ge, e
persoonlijk
voornaamwoord
jij, je, u
(zie ook -e)
- Cees
Robben- ómdè
gèt zèèt; vatte gij mar gaaw en kuukske;
- In een
verwijt wordt 'gij' aan het slot herhaald: Gij hèt nôot ginnen
tèèd gij!
Gij haawt
alles vur oewèège gij!
WvM 'daor
sedde ghay gedopt'
gijlkèùp
zelfstandig
naamwoord
- WBD gistkuip
(kuip waarin men de wort laat gisten, in een brouwerij)
- WNT Gijl -
brouwersterm voor 'gistend'
gillemestie
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen -
gymnastiek
Gils, Giels
zelfstandig
naamwoord, eigennaam
de gemeente Gilze
gimmeljeerd
bijvoeglijk
naamwoord
geëmailleerd
...zón
messien, mee veul nikkel en glaanzende tegels of gimmeljeerd
gewitwel kwiezeljaer noemen ze die dinger. (Naarus; ps. v. Bernard
de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
gimmer
bijwoord;
samentrekking van 'geen meer'
We hèmmer
gimmer. - We hebben er geen meer.
gin, ginne
telwoord
'geen' met
vocaalkrimping
- Cees Robben- In de schônste stad van t laand/ kwaam... En mee gin
lege haand/ Tôôntje... [Prent over de geboorte van de 127.000ste
Tilburger, genaamd Tôôntje van Zundert. De schonste stad van et
laand is de volksnaam voor Tilburg.] (19540213)
- Cees
Robben Mar het mar ginne bangen... Ik ben ginne onte meens... (19641127)
- Cees Robben Ge lôôpt er mee ginne riek deur... [van een degelijk
kledingstuk; onverslijtbaar]
- Cees Robben Heet-ie naa echt ginne gèèle-vèèref..? (19650507)
- Cees Robben Mar t is toch ginne staand.. (19600826)
- Cees Robben Isser dè eene van t Gurke Tonia...? Nee hörre...
dr wordt bij ons ginne Turk vermist... (19560303)
- Cees Robben De kender hebben ginne rust (19650507)
- Cees Robben As ge meej oewen èèremoei ginne raod wit... Dan zèède
nie werd deggem het... (19840420)
- Cees Robben k Heb ginne aord meej deeze maantel.. (19680119)
- Cees Robben Men kender wille toch wel elke week wè nuus, Nel... En
zelf hek nog ginne buuste-haauwer aon mn kont... (19860926)
- Henk van
Rijen - we
hèmmener gin mir / wè, hèmmener gin mir?
- Henk van
Rijen - ze hòj
er gin kèènd aon - ze had er geen kind aan
- Henk van
Rijen - ginne
klaoren blom - geen zuivere koffie
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
witte ginne waogemaoker.
WvM 'die
hèn we hier ghin'
gin man
voornaamwoord
niemand
variant:
ginniemand
Dè
gelêûft gin man. - Dat gelooft niemand.
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - Dan wit
er gin man mir waor 't schaait
- A.P. de
Bont - ge'mán
(geen man) vnw. 'geenman' - geen mens, niemand
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GEE(N)
MAN - niemand
J.H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GEEN MAN
- geen mensch of niemand (man beteekent eigenlijk 'mensch')
gineens
bijwoord
niet eens
Agger nie op geweeze wòrt,/ dan ziedem nog gineens. (Henriëtte
Vunderink, De krèùkezèèker, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
'ginins'
bijwoord - niet eens
Bosch
gineens - niet eens
gink
oude
verleden tijd van 'gaon'
meestal
opgetekend als 'gong'
het betreft
niet de samentrekking van 'ging ik'
- Interview Jolen - 1978 -
dè gink oover, jè, den bond, war, de
afdeeling van den bond èn zôo, war, dè weet ik nòg
et lôon, hè!
(transcriptie Hans Hessels, 2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
ginnenêene
niet een, geen enkele
...al wè'k
schrijf is vur ons eigen Brabantsche volk en daor hee ginneneene
vremde sjandoedel z'n snotneus tusschen te steke. (Kubke Kladder;
ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit t klokhuis van Brabant 1;
9-10-1929)
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
ginnenêene 'mins' is vólmòkt.
niets - geen enkel woord
- Cees
Robben Ze zeeter ginne eene ... (19651022)
- Cees Robben Mar [hij] zitter ginne eene... (19661021)
- Cees Robben Ze zitter ginne eene bij die gelegendigheid...
(19680920)
- Cees Robben Ge zegt er ginne eene... (19700827)
-
Zi onze
paa vruuger as we zaate te eeten al nôot veul, naa zittie der mistal
hillemol ginnen ééne mir. (Lodewijk van den Bredevoort ps. v. Jo
van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg
2007)
- En ok
hil deren ötlaot laag eronderèùt. Naa mokt heur dè nie zô veul èùt
want ze heurt er tòch ginnenêene. (Uit: F. van der Meer, Ferry van
de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
niets - geen geld
- Cees
Robben Meense dieter ginne eene hebbe,.. hebben t aaltij over aander
meense geld... (19850816)
ginnerallieteitslandje
zelfstandig
naamwoord, verkleind
generaliteitslandje; de generaliteitslanden waren in de tijd van de
Republiek landsdelen die geen stem in het landsbestuur hadden; onder
andere Staats-Brabant; aan het woord kleeft in Zuid-Nederland de
betekenis van uitbuiting door het Noorden.
Audioregistratie 1978 - Virtien Achtien! Toen krêege wij ineens zôo
tacheteg Amsterdammers in de schuur èn in de stal! Ènne
dè was ook
en drukke èn
Daor koste al òn zien dè wij wèèd aachter liepe, die
zuiderlinge, hè! Want die [Amsterdammers] hòn van alles! Rôokwèèrek!
Kwatta! Jè, wij zèn hier aaltij zôo mar et ginnerallieteitslandje
gewist hor! Zègt dè daor (tegen de interviewer, Jan Briefies, een
'Hollander') in Noord-Holland mar bij jöllie! (- Interview met
Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
ginneraol
zelfstandig
naamwoord, bijvoeglijk naamwoord
generaal
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 -
ginneraole rippetitie
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 -
ginneraol
ginniemand
onbepaald
voornaamwoord
niemand
variant van
'gin man'
- Cees Robben Ge zaagt er gin niemand (19590822)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, -
74 10 31 - Want in zne tèd in vruuger jaore / Kos 'm bekaant gin
niemand aon.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
78 08 31 - De R die is wir in de maond / Dè heurt gin-niemand gère /
Want in dè kaauw, nat laand van ons / Wordt dè mistentèd Rère.► geniemand
ginsgóns.
ginsgaons
bijwoord
naar ginds
gaande, dus nog niet teruggaand, nog niet 'hers', pas halverwege.

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.
ginvanalle, gineenvanalle
voornaamwoord
geen van
allen; niemand
... ons
meenschen die gineenvanalle weten waoraon we 't verdiend hebben...
(Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit t klokhuis van
Brabant 3; 23-10-1929)
gips
zelfstandig
naamwoord
gips
Hij ha zenen
èèrm in de gips.
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - gips
(krt.41)
gissele
werkwoord,
zwak
geselen
- Henk van
Rijen - wè
hèbbe ze dieje sneevel tòch gegisseld - ... toch mishandeld
Buuk =
geselen, overdrachtelijk: water bij de jenever doen.
gisselek
zelfstandig
naamwoord: de
geestelijkheid, de geestelijken; ook onzijdig: et gisselek
Hil't
gisselek waar derbij. - Alle geestelijken waren present.
- Cees
Robben- Ik bèn
'geestelijke' advieseur van jöllieje gèètenbónd gewòrre.
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - as ge
de gisteleke wilt eere, moete der nie mee verkeere (MP'86)
- De
waardering daalt namelijk bij het constateren van hun gebreken.
-
gesubstantiveerd adjectief
...de
priester, pestoor of kapelaon, et zal wel enne gisseluke gewist
zèèn, goot wè waoter over menne krèùn... (Lodewijk van den
Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Daor hebben
hil wè gisseleke wel un dagtaak aon gehad, denk ik naa. (Lodewijk
van den Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Soms
vertelde dè gisseluk in die godsdienstlessen wel leuke
verhaole.Gisseluk waar de naom die onze vadder gaaf aon alles wè
enne zwarte lange rok droeg en meej de kerk te maoke ha. (Lodewijk
van den Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- WBD (III.3.3:369) 'geestelijk (ook geselijk)' = priester
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEESTELIJK zelfstandig naamwoord o. - Het geestelijk - de geestelijkheid, de
geestelijken.
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
'gistelek
't' zelfstandig naamwoord - de geestelijkheid
gist
zelfstandig
naamwoord
geest
K&B in mene
gist
R.J. 'die
zie zwart as ene gist'
Dialectenquête 1876 - gist
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - zene gist zien krèùne (MP'36) -
ergens vreselijk tegenop zien
- Cees
Robben Bezeten dur den helsen gist (19660527)
- Cees Robben Den tobber (...) gaaf al lang den gist... (19570313)
- Cees Robben Heej jouw perd verstaand..? Verstaand, dè weet ik
nie.. Mar gist zit er in. (19800725)
- Henk van
Rijen - hij gaaf
de gist - hij ging dood
- WBD III.1.4:207 'geestig' = grappig
gist
zelfstandig
naamwoord
gist
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - van
gist tót kanêelwaoter (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) - van het kastje naar de muur.
gjeemies
bijvoeglijk
naamwoord
chemisch
die
gjeemiese stòffe wèffer ròtzôoj dèttet is
[- Interview (audio) uit
1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]
glaans
zelfstandig
naamwoord
B glans
- Cees Robben- t eksaome van t verkeer/ wier dan ôôk mee glaans
genomen... (19540717)
- WBD III.2.3:163 'glans' = dauw (laagje op vruchten}
glaanze
werkwoord,
zwak
- WBD glaanze
- glanzen, het leer aan de nerfkant glanzend maken (II 662), ook 'glaansstôote'
genoemd
- WBD III.4.4:241 'glanzen' = blinken
glad
bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
glad
geheel en al
- WBD III.4.4:227 'glad' = vlak, ook 'effen', 'egaal', 'plat'
- WBD III.4.4:210 'glad' =
glad, ook 'gladdig' Ik zèè et glad vergeete. - Ik ben het helemaal
vergeten.
- Frans
Verbunt - zo glad
as ne pòlling in nen êemer snot
- WBD III.1.4:27 'glad' = slim; 88 'glad' = leep, doortrapt
- WNT GLAD -
bijwoord van graad: als bepaling bij werkwoorden: geheel, volstrekt;
ook: stellig. Glad vergeten = totaal vergeten.
Hoeufft: 'Ik
heb het glad vergeeten' - geheel en al
ook glatteg
glad,
gladdig
- Henk van
Rijen - wèst
tòch gladdeg - wat is het toch glad!
- WBD III.4.4:210 'gladdig' = glad
- WNT GLADDIG
- tamelijk glad; glibberig
gladdeghei
zelfstandig
naamwoord
gladheid
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GELATTIGHEID zelfstandig naamwoord v. - zonder mrv. - gladheid
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
glattighèd
Haor.
GLADOIGHED - gladheid
gladèkker
zelfstandig
naamwoord
gladakker
t Was me
wel innen gladdekker den dieën... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont;
in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
glaoze
zelfstandig
naamwoord, plur.
glazen
Dialectenquête 1876 - mok de
gloaze is vol - vul de glazen
plur. van
'glas
glaoze
stoffelijk
bijvoeglijk naamwoord
glazen
R.J. 'ùt 't
glaozen drinkfonteintje'
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
gif
óns vier glaoze bier
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
'glaozende'
bijvoeglijk naamwoord - glazen
glazen; meervoud van glas
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
70 04 23 - Mar hullie Kee die brocht al rap / 't Geduvel in de
glaoze.
glaozeg
bijwoord
glazig
De Wijs
-
Wè kèkt dè menneke toch glaozig. (10-02-1963)
glaozewaaser
- Frans
Verbunt - libel
- Panken -
1850 - Snijders of kleermakers, noemt men hier meestal de koorn- of
rombouten, ook puistenbijters genoemd, insecten, welke van vliegen
en vliegende insecten leeft. In sommige streken onzer Provincie
noemt men dezelve Glazenmakers of Schoenlappers, met welken naam ik
dezelve ook hier wel eens heb hooren bestempelen. De
Noord-Brabantsche Volks-Almanak van 1845, zegt daarvan o.a. in eene
noot, bl. 12: "Men heeft zeer vele soorten van deze mooie diertjes,
met uitmuntend heerlijke kleuren, vooral aan den rand van slooten en
stilstaande poelen, voornamelijk onder de kleinere soort Juffertjes
genaamd. In Vriesland geeft men ze den naam van wilde Hengsten, dit
is wilde paarden." (Biemans, Johan (red., 2010): Kempensch taaleigen
(
) verzameld en toegelicht door den Onderwijzer te Westerhoven P.N.
Panken (
) Maart 1850.)
glas
zelfstandig
naamwoord
-
verkleinwoord
glòske
- Dirk Boutkan (blz. 52) glaas of glas
- WBD III.1.1:110 'glas' = glazuur (op tanden); ook 'email'
glas in lôôd sokke
zelfstandig naamwoord, meervoudsvorm (het enkelvoud komt niet voor)
glas-in-lood-kousen;
dameskousen met een blokmotief; hippe kousen dan wel nylonkousen in
de eerste helft van de jaren zestig
- Cees Robben- ... Daor hedde ze wir... Meej dr glas in loôôd
sokke... (19631213)
De Wijs
- (Passeert 'n meisje met geruite kousen aan) Daor hedde ze wir mee
dr glas in lôôdsokke (23-10-1963)
glassees
zelfstandig
naamwoord, meervoudig
zachtleren
vingerhandschoenen
van Frans:
glacé
glatteg,
gladdeg
gladdig,
tamelijk glad
- Pierre van
Beek - et èès
is glatteg
- WNT gladdig
- tamelijk glad (Glattig - gladdig, glad, glibberig, DE BO)
- A.P. de
Bont - bnw. 'glattig'
- gladdig, glibberig, glad
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GLATTIG, GELATTIG - glad, glibberig
gleej
persoonsvorm
gleed
verleden
tijd van
'glije'
glêûf
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - geloof
glèùpe
werkwoord,
zwak
gluipen
- WBD III.1.2:13 'gluipen' = sluipen; ook 'glippen'
- WBD III.1.2:124 'gluipen'=verdacht rondlopen; ook: 'sluipen', 'struinen'
- WBD III.1.4:92 'gluiper' = idem
glèùperd
zelfstandig naamwoord, scheldwoord
gluiperd
Anoniem
1959
Mar de
meulesteller was nie te genaoke,/ die
liet zun eige nie vur gleupert en neetoor uitmaoke. (Nieuwe
Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs
folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor
de volledige tekst zie
rikkemendaosie.htm
glije
werkwoord,
sterk
glijden
- WBD III.3.2:154 glije, slippere, slibbere = glijden op het ijs
- WBD III:1.2:13
'glijden' = glijden, ook slipperen schuiven
B glije -
gleej - gegleeje
glijer
zelfstandig
naamwoord
- Frans
Verbunt - step,
autoped
- Henk van
Rijen - 'glèjerke'
- houten stepje
- WBD (III.3.2:131) glijer, autopèd, aveseerplèngske, stèp = step
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
glijer
zelfstandig naamwoord - step
glijermènneke
zelfstandig
naamwoord; jongen op een step
't jungske glijert op zn stepke... (Piet Heerkens; uit: Brabant,
Stokperdjes, 1941)
Glijermenneke
Menneken in oe overalleke,
volgelapt mee lepkes blauw,
'k
veen oe op straot een lief gevalleke,
op
oe glijerken aon de sjouw.
Tippetippetip zoo doet oe vuutje
ieder stepke geefde gij gas
en
ze zien oe vurig snuutje
zóó
nooit gloeien in de klas.
Soepel as waoterke schiete gij tussen
auto's fietsen en waogeltjes deur
en
de zwaore loggere bussen
blijfde gij in et druk verkeer nog véúr.
Lollige glijende gloeienden bengel,
ongelukskes krijgde gij nie
onder de vleugels van oewen engel
die
oe zeker geeren zie.
Menneken in oe overalleke,
volgelapt mee lepkes blauw,
'k
veen oe een lief en vief gevalleke
op
oe glijerken aon de sjouw.
(Piet
Heerkens; uit: De Kinkenduut, 1941)
glimkeever
zelfstandig
naamwoord
glimworm
- WBD III
4,2:174 lemma Mannelijke glimworm -
glimkever frequent in Tilburg
glimworm zeldzaam in Tilburg
glimme
werkwoord,
sterk
glimmen
- WBD III.4.4:241 'glimmen = blinken
- Dirk
Boutkan glimme -
glóm - geglómme

glimwörm
zelfstandig
naamwoord
glimworm
- WBD III
4,2:172 lemma Glimworm - De glimworm (Lampyris noctiluca) is een in
onze streken zeldzaam voorkomend en tot de verbeelding sprekend
insect dat op vroege zomeravonden licht geeft. Het mannetje heeft
lichtbruine dekschilden en vliegt, vaak in grote aantallen, op warme
juliavonden onder de bomen; het wijfje is ongevleugeld, lijkt op een
larve en kruipt over de grond. Beide hebben aan het achterlijf een
gecompliceerd fel geel lichtgevend orgaan. Ze worden 12 mm.
glimpworm Middennoordbrabant
lichtworm frequent in Tilburg
dwaallicht Tilburg
pierworm Tilburg
pier Tilburg
- WBD III 4,2:174 lemma Mannelijke glimworm -
glimkever frequent in Tilburg
glimworm zeldzaam in Tilburg
glienstere
werkwoord,
zwak
glinsteren
glienstere -
gliensterde - gegliensterd
gloejeg
bijvoeglijk
naamwoord
PM gloeiend
heet...
stookte den
braand in de pijp mee 'n stukske gloeiig hout... (Jan Jaansen; ps.
v. - Piet Heerkens svd; Boere-Profeet; feuilleton in 5 afl. in de
NTC 1-7-1939 29-7-1939)
-
Stadsnieuws - Braand
oewen mond nie, dieje kòffie is nòg gloejeg. (020907)
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GLOEIIG - bijvoeglijk naamwoord - gloeiend heet
- A.P. de
Bont - bnw. en
bijw. 'gloeiig' - gloeiend, brandend
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GLOEIENDIG, GELOEIENDIG, GLOEIIG - gloeiend
- WNT GLOEIIG
- verouderd: heet, warm
gloejend, gloejendeg
bijvoeglijk naamwoord /bijwoord
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GLOEIENDIG, GELOEIENDIG, GLOEIIG, bvw.- gloeiend
HFT.
GLOEIJENDIG, voor gloeiend. Schoon zelfs door vondel gebruikt, keurt
Huydecoper het af.
gloorie
zelfstandig
naamwoord
glorie
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - die
gloorie heej moet pènt lije (JM'50) - wie mooi wil zijn, moet pijn
1ijden.
glòske
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
glaasje
Vat nòg en
glòske.
Cornelissen
ha den bijnaom van "Bitterkesboer", want hij waar groot van stuk en
kos er veul aon van die glaoskes. (Jan Jaansen; ps. v. - Piet
Heerkens svd; feuilleton Bad Baozel, 8 afl. in NTC 31-12-1938 18-2-1939)
Ze dronken mee d'r tweeën enkelde glaoskes in de veurkaomer... (Jan
Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; feuilleton Bad Baozel, 8 afl.
in NTC 31-12-1938 18-2-1939)
- Cees Robben vieze glaoskes vet van t roet... [namelijk de
glaasjes met roet waardoorheen naar zonsverduistering wordt gekeken]
(19540703)
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
-
gauw èfkes nòr Fonske Illese (Elissen), gauw en glòske bier
drinke èn dan wir in et febriek!
Klik hier om dit bestand te beluisteren
glufke
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
- Henk van
Rijen - gleufje
Gòd
zelfstandig
naamwoord
God
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - hij
stikt Gòd de ôogen èùt (- Pierre van Beek - TT69) - gelegd van iemand die
ondanks dat hij het goed heeft, altijd klaagt
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - nie van
en 'Gòd zeegent oe' bevrijd zèèn (JM'50; een knappe dochter nog
niet uitgehuwelijkt hebben
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - zèède
van Gòd verlaoten òf hèdde gin knêûpen òn oew ónderbroek?
('72) - ben je nou helemaal gek; reactie op onmogelijk verzoek
gòddaank
goddank
- Cees
Robben- góddaank
gòddoome
bastaardvloek
Tot dèsse ineens van kaojeghèd zeej:/ "Ik lig vur piet snòt hier,
Gòddoome!" (Henriëtte Vunderink, Kaawe jatte, uit: Tis de moejte
wèrd; 2011)
Tis èlke naacht etzèlfde Gòddoome! (Henriëtte Vunderink,
Slaopeloosheid, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
gòdsakkerdekont
bastaardvloek
- Henk van
Rijen -
bastaardvloek
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gòdsgaans
bijvoeglijk
naamwoord
- Frans
Verbunt - godgans
- Frans
Verbunt - de
gódsgaansen dag - de hele dag
gòdvere
werkwoord,
zwak
- Frans
Verbunt - vloeken
- WBD III.1.4:236 'godverren = opspelen
-
Stadsnieuws - Dieje
meens is nògal vèùlgetòld: hij lòpt hil den dag te gòdvere
(081106)
gòdvergrammer
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - rotzak
goed
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen -
kledingstof, ellegoed, goederen
- Henk van
Rijen - 'Goed
van vèèf cènt t-èl ' - slechte kwaliteit stof
- Henk van
Rijen - 'Zo
slèècht as goed van unne cènt ut èl'- iets v.d. minste kwaliteit
- WBD III.1.3:5 'goed goed' = zondagse kleren
- WBD III.1.3:6 'zomergoed' = zomerkleren; 'wintergoed' = winterkleren
goed, goej
bijvoeglijk
naamwoord /bijwoord
goed
MP gez.
Goeje praot kòst niks en goeje raod is gèld wèrd.
MP gez. Et
èlfde gebòd: Doe gin man goed, dan zal oe gin kwaod geschieje.
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'gij het
goei praoten'
- Pierre van
Beek - goej
booter = roomboter
- Henk van
Rijen - 'Goej
botter'
- Pierre van
Beek - goed van
inneeme - veel drinkend
- Pierre van
Beek - goed van
ònneeme - lichtgelovig
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
die
kèèrs gift en goej licht war! de pestoor heej goeje wèèn
- Henk van
Rijen - te goeje
koome - tegemoet komen (in zeker opzicht)
- Henk van
Rijen - goej
kaomer - pronkkamer, salon
- Frans
Verbunt - et is
nie goed òf et dugt nie - het is nooit goed
- WBD III.3.1:249 'een goeie' - kwinkslag
- WBD II.1.2:185 'nie goed' = zwak van gezondheid; onwel
- WBD III.1.3:4 'goede kleren' = zondagse kleren
- WBD III.1.3:5 'goed pak', 'goed goed' idem
- WBD III.1.4:329 'goed' = gedwee
zelfstandig gebruikt
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
57 09 06
-
t Goei hebben we wir gehad / De zomer is wir tène..
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
De goej moeten et onder de kaoj lije De goeden ondervinden de
nadelen van de maatregelen die getroffen moeten worden zodat de
kwaden zich zouden gedragen
als alcoholische drank
- Cees Robben Ze [twee vrienden] han saome gepesjonkeld/ En te veul
van t goei gehad... (19620504)
goedmaoke
werkwoord,
zwak
- WBD III.3.l:229 'goed maken', 'weer goed maken' = bijleggen
goe-èège
samentrekking
je jezelf
- Cees Robben Hoe-goe-èège mot verschôône... (19600116)
goejeghèd
zelfstandig
naamwoord
goedheid
- Cees Robben Ze deugde nie van goei-jig-hed (19740510)
- WBD III.1.4:67 'goedig = braaf; 69 'goedig' = zachtzinnig
- WBD III.1.4:330 'goedig' = gedwee
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GOETIGHEID zelfstandig naamwoord v. - goedheid
- WNT GOEDIGHEID - goedheid, welwillendheid, vriendelijkheid
goejekôop
bijvoeglijk
naamwoord
goedkoop
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'goeikooper'
(bis); 'goeiekooper' (passim);
- Cees
Robben- zolang de
snijblómme nòg zôo goejekôop zèn;
- A.P. de
Bont - bnw. en
bijw. 'goeiekoop' - goedkoop
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GOEDEKOOP (uitspr.: goeiskoop) - goedkoop (goeiekooper = betere
koop)
goejendag
zelfstandig
naamwoord
goedendag,
goeiendag
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - te lui
zèèn óm gen'dag te zègge ('66) - zeer lui zijn
goejkes
zelfstandig
naamwoord verkleinwoord
van: goed
- De Wijs; (Gehoord bij t trekken van de H. Hartstoet)
des
toch unne schône manskèrel en dès un schôôn vrouwspersôôn.
Ze doen dan
toch mar mee, en dan die kèènder, t zèn ammaol goeikes!
(17-10-1966)
Goerle
toponiem
Goirle
alleen aangetroffen als detail in een prent van - Cees Robben(19670609):
goesting
zelfstandig
naamwoord
- WBD III.1.4:188 'goesting' = zin
- WBD III.2.3:26 'goesting' = eetlust
goffere
werkwoord,
zwak
- Henk van
Rijen - de mond
volproppen, snel eten
gol
persoonsvorm
- Henk van
Rijen - gold (verleden tijd
van gelden)
gòlde
liesjes
zelfstandig
naamwoord, meervoudig
- Frans
Verbunt - golden
delicious (merkterm voor de appels 'golden delicious')
gòlderij
zelfstandig
naamwoord
- Pierre van
Beek - troep,
rommelzooi (verbastering van 'galanterie' (collectivum)?)
WS Is het
geen verbastering van 'galerij', waarnaast een vorm met 'd'
(gaanderij) gangbaar is? L treedt vaker in de plaats van N: hun/hullie.
göllie,
gullie, vroeger ook gèllie
persoonlijk
voornaamwoord
jullie,
gijlieden
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'en
gellie toch ook!'; gellie (passim)
- Dirk
Boutkan (blz.
58) als onderwerp: gullie, anders: jullie
Dialectenquête 1876 - gèllie
kree wênig - gijlieden kreegt weinig
In een
verwijt wordt 'göllie' aan het slot herhaald: Göllie wit nôot
niks göllie! Göllie dörft er nie in göllie!
- Cees
Robben Ôlliede-göllie den öllieje-ôôk... (19560825) [Oliën jullie die van
jullie ook?]
- Cees Robben Göllie komt pas kèèke... (19580705) [Merk op: het
meervoudig göllie wordt gevolgd door het enkelvoudige komt]
- Cees Robben Göllie doet zômar deur... (19640522)
- Cees Robben Dan witte göllie t wel. (19670428)
- Cees Robben Hoe witte göllie dè..? (19871106)
- Cees Robben Luste göllie sewèèle n tas koffie.. Ik neuk m
aanders toch mar in den gôôtsteen.. (19720804)
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
toen
kwaamde göllie hier èlk jaor nòr de kèrmis
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
wij moete daor de hèlft van hèbbe èn gullie (göllie= boers)
daander.
- Henk van
Rijen - hèdde
göllie döllie ok böllie? - hebben jullie die van jullie ook bij
je?
- Henk van
Rijen - zöllie
verdiene meer òp öllie, as göllie op höllie
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Krt.
66 maakt geen onderscheid tussen 'göllie' en 'gullie" maar
plaatst T in de streek waar gullie gezegd wordt, tegenover 'gellie'
juist ten oosten van T.
Bosch
gèllie, ook gullie
gòllieje
werkwoord,
zwak
- Henk van
Rijen - gapen,
kijken
- WBD III.1.1:238 'golliën' = nieuwsgierig kijken; ook 'spitssmoelen'
Afbeelding uit het 'Nuuw Tilburgs Leesplèngske' dat in 2020 door de
Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven in
samenwerking met Stadsmuseum Tilburg en Bibliotheek Midden-Brabant
en Erfgoed Tilburg. De illustraties werden verzorgd door Ruben de
Bruijn
gòlliepaop
zelfstandig
naamwoord
sufferd
- A.J.A.C.
van Delft - De zoutleurder (zoutsmokkelaar) was "ginne gollipaop".
Dit is: Geen sufferd. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl.
109; 13 april 1929)
- Cees
Robben Kek uit oew soepers, golliepaop.... (19560211)
- Cees Robben Gollie-paop.. (19700612)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
74 02 21 - 'ne Suffer hiet wir gaoliepaop
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
80 09 11 - 'ne Gaoliepaop... / / De Sjarel die hee aaltij wè / Hij
zit gestaog mee stukke / 't Is of den duvel 'r mee spult / Aaltij
wir ongelukke.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
63 08 23 - Wè zède toch ne golliepaop- Pierre
Van Beek - "'n Gaolliepaop" is een sufferd. Ook "ne louw". (Nwe. Tilb. Courant;
Uit Tilburgs folklore; 18 juli 1958)
- Pierre
Van Beek - 'n "Golliepaop" is 'n sufferd. 'n "Taotolf" is ook zo
iets. (Nwe. Tilb. Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)
-
Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990 -
Zaagdum laauwe, dun golliepaoper ?
- Henk van
Rijen - kèkt öt oe soepers, gòlliepaop.' - kijk uit je doppen,
sufferd
-
Piet van Beers (Spoeje doemmeniemer), 2009 De buurvrouw vertèlt: Zôo teege êene issie thèüs/
dieje grôote Gaolipaop.
-
Lodewijk van den Bredevoort (ps. v. Jo van Tilborg), Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Hoe
komde daor na wéér bij, gaoliepoap dè ge zèèt.
-
Henriëtte Vunderink; Et naojmesjien; k Zal van oe blèève haawe, 2007 -
Ge zaagt ze nò en tèdje dènke:/ "Wènne gòlliepaop."
-
Stadsnieuws - Wè
zèède tòch ene gòlliepaop, ziede dè naa nie? (250307)
- WBD III.1.4:35 Hieronder is 'gòlliepaop' niet vermeld; ook elders niet.
- Enquête over
Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je bent een echte
Tilburger als... maart 2013 -









- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
golliepaop - iem. die staat te suffen of erg onhandig is. Wordt
voornamelijk gebruikt voor vrouwspersonen.
- A.P. de
Bont - galperd,
hannes, sulachtig persoon, suffer, dromer z.a.

Brabants
bier: Galliepaop.Menukaart van een Tilburgs café in 2018.
gòlliepaope
werkwoord,
zwak
onoplettend
zijn
R verveeld
(en zinloos) wachten
Stao toch
nie te gòlliepaope
R Ik hè en
uur ston gòlliepaope, ir dèttie kwaam.
- Cees
Robben- oew pèt
tèùs òphaawe, nèt as hier, gòlliepaop;
Alleen de
infinitief is gangbaar, meestal vergezeld van 'staon' of 'zitte
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
Golliepaope - suffen, gapen
gölp
zelfstandig
naamwoord
gulp
R dès ginne
knêûp vur òn men gölp;
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gulp - 'n broek mee 'n gulp (vierkante voorsluiting van een
broek), klepbroek"
Gols
bijvoeglijk
naamwoord
van Goirle,
Goirles
K. de Beer -
Tilburgs Bijnamenboek (2000) - de
Golse Tilburger = - Cees Robben(blz. 67)
Piet van Beers Priventief: Blèèf öt de buurt van Gôol
vandaon,want daor loope Golse gèète. (Het zeventiende boekje, 2010)
► Gôolse
Golse
zelfstandig
naamwoord
iemand uit
Goirle
Al is Tilburg en grôote stad/ èn Gôol daorbij mar klèèn/ tòch zo ik
bist es aaventoe/ ene Gôlse wille zèèn. (Lechim; ps. v. Michel van
de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Gôol is wir veur...)
goltje
zelfstandig
naamwoord, dim
- Henk van
Rijen -
doelpunt, doel; gaol
gom
zelfstandig
naamwoord
stijfgeworden
sap uit steenvruchten, ook snot of slèèm genoemd
gòmme
persoonsvorm
met voornaamwoord
gaan we
Ast tèèd
is, gòmme.
- Cees
Robben- saome
gòmme et nuuwe jaor in: dôod gòmme ammòl
- Henk van
Rijen - gómme
óf zumme nòg blèève?
Versmelting
van ww-uitgang(n) met persoonlijk voornaamwoord (w) levert m op.
gòn
werkwoord,
sterk
gaan
- Dirk
Boutkan (blz.
23) gòn (tegenwoordige tijd pluralis) - = gaon, met vocaalkrimping
gònde,
gaonde
tegenwoordig
deelwoord van 'gaon'
gaande
- Cees
Robben- Wès hier
naa wir 'gaonde'? Wè is er tòch gònde?
- Cees
Robben- daor is
niks 'gaonde';
gong
persoonsvorm
van werkwoord gaan, verouderde verleden tijd
ging
- R.J. die
ònt vèrze maoke góng
- Henk van
Rijen - ginke,
gonke - gingen
- Cees
Robben Ik gong om raod... (19651231)
- Cees Robben Mar t spel gong deur.. (19710102)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
79 09 20 - Oover 't brugske bij Mie Pieters / Gong'k mee 'ze pa wel
duuzend keer / Want as we zondags ginge waandele / Strèèke we daor
aaltij neer.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
75 07 03 - Gonge we vruuger op de fiets / - zee Bart - naor Gòòl of
Diesse / Dan hiel ik dikkels efkes huu / Mee 't smoesje: "ik mot
piesse".
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
76 04 29 - D'n irste zondag van de Maai / Dan gonge we te voet /
Naor de Sint Jan toe in Den Bosch / Mee unne gróóte stoet.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 07 13 - Ze gonge saome naor de mèrt.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
73 02 08 - Gong Drik vruuger naor karneval / Dan dronk ie niet te
flauw / Zwaaide ie dan 's naachs naor huis / Zaag ie hartstikke
blauw.
-
Audioregistratie 1978 - Mar dògs nòdderaand moes de klèène
òngegeeve wòrre bij de geminte, moeste en getèùge hèbbe, war, mar
die koste toen al êene vatte van de straot, die zeej Jan, kom èfkes
meej getèùge zèn, mar ge had mist dè de buurman meej gong
(interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)
-
Audioregistratie 1978 - Mar die om hallef twaalf nòr de kèrk
moese, war, waare die kleere van die alwir vulste grôot èn die
schoene vulste grôot want die om hallef twaalf nòr de kèrk gonge,
die schoene waare vul te grôot, die klapperde daor oover die kaaje
van die grôote wèg heene, dèsse van de vèrte omkêeke, daor koome die
zoone
(interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)
- Hij
gong unne nuuwe vlieger maoke/ Mee latjes, hevel en veul gepaas
Uit: Den blaawslôot, Ad van den Boom, circa 2005.
- As
smiddaags de fubrieksflûit gong/ Stond ut eete op de toffel klaor
Uit: Bè de wèèvers òn tòffel, Ad van den Boom, circa 2005
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GONG
en GONK: 2e hoofdvorm van 'gaan'; daarnaast ook: ging en gink
►gaon
►gonk
gongterop
samentrekking
ging het erop; toen werd er gevochten
- Cees Robben En van t een wôôrd kwamet taander, .. en toen
gongterop... (19720825)
gonk
oude verleden tijd van gaon; ook ►gong
ging
- Cees Robben Ik zeej saluu.. en gonk naor huis (19600708)
- Cees Robben Ons Siska gonk drie keer van dren sus... (19860620)
- Cees Robben Ze gonk te veld... (19600219)
- Cees Robben [Ze] vergonken in dr ongeluk... (19600304)
Gonneke
eigennaam, verkleind uit Gon, van Aldegonda (heiligenkalender: 30
januari)
- Cees Robben Gonneke (19671110)

- Cees Robben [Moeder roept kind:] Gonneke.. Gon.. Gonda...
heurde-me-nie dôôve kwartel... (19680621) - Robben heeft bewust de
naam Gonda gebruikt: de heilige Aldegonda van Maubeuge gold
voornamelijk als geneesheilige tegen kanker maar zij werd ook
aangeroepen ter genezing of voorkoming van doofheid. (Jo Claes e.a.,
Geneesheiligen in de Lage landen; 2005.)
gòns
tegenwoordig
deelwoord van gaon.
gaande
R van gòns
- op de heenreis, heenweg
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GAANS
- gaande: Wat is daar gaans?
gôoje
werkwoord,
zwak
gooien
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - hij ha
zóveul as ge meej bei oew haande in oew gat kunt gôoje (D'16) -
hij had dus niets; de kunstgreep levert niets op
- WBD góoje (II:1038)
- gooien: inschieten v.d. weefspoel; ook: inschiete, schiete,
inslaon, durslaon of slaon
Gôol
zelfstandig
naamwoord, plaatsnaam, toponiem
Goirle
- Gezegde: Gôol,
dòr kòmt nòg gin goej gèèt vendaon!
- Cees
Robben Wè issetter goed... in Gôol.. (19561006) [Prent ter gelegenheid
van Robbens verhuizing van Tilburg naar Goirle]
- Cees Robben De driede parochie van Gôôl... (19660527)
- Cees Robben Witte gij waor Gôôl leej, bruur.. (19710212)
Detail uit
- Cees Robben- Prent van de week 26-2-1960
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 09 17 - Tilburg is un gròòte stad / En Gòòl is mar hèèl klèn /
Toch wil ik echt wel aaventoe / nen Ballefrutter zèn.
-
Henriëtte Vunderink, Q-korts, uit: Tis de moejte wèrd; 2011 -
De gèète van Gôol, òf de Golse gèète?
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
'Gòòl'
eigen. Goirle
goole
zelfstandig
naamwoord, meervoud
goalen,
doelpunten
WTT 2020 -
vooral in het meervoud gebruikt als gescandeerde supporterskreet om
hun club tot meer doelpunten aan te moedigen.

Afbeelding uit het 'Nuuw Tilburgs Leesplèngske' dat in 2020 door de
Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven in
samenwerking met Stadsmuseum Tilburg en Bibliotheek Midden-Brabant
en Erfgoed Tilburg. De illustraties werden verzorgd door Ruben de
Bruijn
Gôôls(e)
bijvoeglijk naamwoord
uit Goirle
- Cees Robben - ...Dès un zoft Gôôls brieske... (19570631)
- Cees Robben Die Gôôlse bloei... (19570704)
- Cees Robben Vol Gôôlse krolse kuren... (19610929)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
73 03 15 - Ze zegge dè 'ne Gòòlse meens / Z'n neus zelf nie kan
snutte
►Golse
Gôôlse
vringpèèr
zelfstandig naamwoord
wringpeer,
winterpeer; hier als spotnaam
- Cees Robben Ik heb mèèlpèère, suikerpèère, juutepèère en klapse...
en dan hek nog Gôôlse vringpèère, mar die zen enkelt goed vur de
stoof... (19850927)
goot
zelfstandig
naamwoord (v)
- WBD bijkeuken (op de boerderij), ook 'moos' (hs K183),
washèùs'of 'aachterhèùs' genoemd.
- WBD (Hasselts) goowt - vuilwatergoot (voor vuil water van keuken en
elders, ook genoemd 'moozegoot'
- N. Daamen (handschrift 1916)
"goot - achterkeuken"
- Cees Robben Op de goot stao enkelt de waas te wosseme...
(19791012)
- K. Heeroma -
Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - GEUT
voor 'goot', een vertrekje aan de boerenhuizen, alwaar het morswerk
wordt verricht. Een vatenhok. Wsch. omdat in dat vertrek doorgaans
ene goot is die het water ... naar buiten brengt. Men zegt niet IN,
maar OP de geut zijn.
gôot
persoonsvorm
goot
-verleden
tijd van
giete
gòpt(e)
persoonsvorm
gaapt(e)
tegenwoordige tijd/verleden tijd
van 'gaope', met vocaalkrimping
gòrdèèn
zelfstandig
naamwoord
gordijn
►gerdèèn
Wij
sliepen meej zen allemolle op enne grôote zolder meej un gordèèn in
et midden. (Lodewijk van den Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg,
Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
gòrder,
gòrst
bijvoeglijk
naamwoord
gaarder,
gaarst
vergrotende
en overtrefende trap van 'gaor', met vocaalkrimping
gòrdewikt
tussenwerpsel
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gordewikt!
'n uitroep - wel verduld!"
gòrdie
bastaardvloek
de verbastering is onduidelijk; betekenis is zoveel als
goeiendag..!
Verkorting
van 'gòrdewikt' ?
- Cees Robben Gordie, wè heej Merieke n grôôte spie... (19801205)
görgel
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - keel
gòsjemijne
bastaardvloek
"Gosjemijne,
m'nen kop draait as 'nen mallemeulen"... (Jan Jaansen; ps. v. -
Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 6; NTC 5-11-1938)
gòsjemòsje
bastaardvloek
KAREL. Gosjemosje wen wèreldje war! (Karel en Sjarel, dialoog in
Groot Tilburg, 20 april 1945)
KAREL. Gosjemosje jè! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg,
27 april 1945)
gòssie-nòkke
bastaardvloek
'gòssie' =
verkleind en verbasterd uit 'God'; 'nòkke' is waarschijnlijk uit
'nog aan toe'
- Cees Robben (19870515)
Ed Schilders - gekend als 'gòssienòkkie' (Hasselt, 1960)
gòtje. götje
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
gaatje
-
verkleinwoord van
'gat', via 'gaote' naar 'gòtje'
- Dirk
Boutkan gòtje,
götje (zeer klein) (blz. 32)
- R.J. 'die
kèkt nòr oew kòrtjes en knipt ze vol gòtjes'
- Cees
Robben- 'Ik kan
dè gatvergimmes gaotje nie vèène'
Dialectenquête 1876 - gotje
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - En
götje in oewe kòp hèbbe Niet goed wijs zijn
- WBD gòtjes
(II:1035) - gaatjes (spoelgaatjes); ook: spangatjes, spangòtjes,
gètjes
- Cees
Robben- 'om de
gaotjes aon te vullen'
götje
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
R.J. 'meej
allemaol gutjes erdeur'
gaatje
(kleiner dan 'gòtje')
- Dirk
Boutkan götje
(zeer klein); daarnaast; gòtje (blz. 32)
gòtjestang
zelfstandig
naamwoord
- WBD gaatjestang: een tang om rijggaten in schoenen te maken (II:725)
gotstêen,
gutstêen
zelfstandig
naamwoord
synoniem:
pompsteen
gootsteen
Waoter
moeste meej enne zwengel neffen de gôotstéén omhôog pompen, deur
dieje zwengel omhôog en naor beneje te bewegen. (Lodewijk van den
Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Boove de
gôotstéén kundoe èège toch nie fetsoenlek waase. (Lodewijk van den
Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
goudgèèle
rakker
zelftandig
naamwoord
pils, pilsje
- Ik
zeg; 'Zôo', zèg ik, 'Ik zó wèl ene goudgèèle rakker meej 'n
witschèùmende kraog lusse. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de
Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
goudkeever
zelfstandig
naamwoord
gouden
loopkever
- WBD III
4,2:178 lemma Gouden loopkever - De gouden loopkever (Carabus
auratus) is een glanzend groene, slanke kever van 25 mm die snel kan
lopen. Hij leeft in velden en tuinen en eet insecten en wormen. De
benamingen uit dit lemma kunnen een enkele keer ook de gouden tor
gelden. De gouden tor (Cetonia aurata), 18 mm, is een groenzwarte
kever met een geelgouden glans op de dekschilden die bij het vliegen
gesloten blijven.
goudkever Tilburg
junikever Tilburg

Carabus auratus - Wikipedia

Cetonia auratus
goudvink
zelfstandig
naamwoord
goudvink
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - tis mis
meej de goudvink: ze zingt nie (D'16) - Het meisje waarmee de vrijer
wilde trouwen, bleek minder te bezitten dan hij verwachtte.
gouwe, gaawe
bijvoeglijk
naamwoord
gouden
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'die
gouw Brölòft'; 'ne gouwen lózzie
K. de Beer -
Tilburgs Bijnamenboek (2000) - den
gouwen bult (Bern. Pessers) (blz. 61)
K. de Beer -
Tilburgs Bijnamenboek (2000) - de
gouwen aop = E. van Spaendonck (blz. 73)
graas
zelfstandig
naamwoord
gras
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 - 'khè
hier graas gezaojd'
- WBD I:1396:
'gras', 'graas'
- A.P. de
Bont - gra.s
zelfstandig naamwoord o. 'graas' - gras
graawe
zelfstandig
naamwoord, werkwoord
- Henk van
Rijen - misser
bij het boogschieten
- WBD III.3.1:299 'grauwen' = snauwen
- WBD III.2.1:480 'grauwen' = grommen v.e. hond, ook: brommen, grommen
graawel
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - gruwel
graawke
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord

Ill.:
Naumann - heggenmus
Luister naar het geluid van de heggemus
MTW heggemus
(Prunelle modularis)
- Cees Robben- ...meej grouwkes... (19600708)
- WBD III.4.1:73 'grauwke' c.q. 'blauwke' c.q. 'hegmus' ook 'blauwpieper'
of 'blauwpiepertje'
- WBD III.4.1:78 'grauwke' - grauwe vliegenvanger (vogel), ook genoemd: 'weverke',
'spinnerik', muggensnapper'
grande
sinjeuren
zelfstandig naamwoord, meervoud
dikke, grote sigaren
- Cees Robben Zijn grande sinjeuren die geuren (19820917)
Gratje,
Graod, Graotje, Gròtje, Graortje
zelfstandig
naamwoord eigennaam
Gerard
- Cees
Robben (19870619)
- Cees Robben In de wei van Graotje Govers... (19611201)
- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'Gratje'
zelfstandig naamwoord e. - Graad, Gerard
graon,
gròntje
zelfstandig
naamwoord
graan
R.J. 'moeder
bakt van graon'
- Cees
Robben- rèèpend
graon
Graortje
zelfstandig
naamwoord, eigennaam
Gerardje
►Gratje
graot,
gròtje
zelfstandig
naamwoord
graat
in vis
Hattie
ons vrijdags kunnen trakteren op un voorntje baorske of forelleke
bij de èèrpel. Han wij kunnen kankeren op de grôtjes. (Lodewijk van
den Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- WBD III.4.2:137 'graat' - honingraat, ook 'raat' genoemd
ruggegraat
- Cees Robben Ons oma viel van dr stökske en dn opa van zunne
graot... (19860620) [flauwvallen]
graove
werkwoord,
sterk
graven
B graove -
groef - gegraove
- geen
vocaalkrimping
Der waar gin
gat gegraove, de grond waar te hard bevroore gewist. (Lodewijk van
den Bredevoort ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- WBD III.4.2:68 'graven' - graven v.e. pijp in de grond door konijnen;
ook genoemd: 'dabben', 'buten', 'wroeten', 'een hol maken'
- WBD III.1.2:73 'graven' = een kuil graven; ook: 'spaden'
graoze
werkwoord,
zwak
grazen
graoze -
graosde - gegraosd (geen vocaalkrimping)
gras
zelfstandig
naamwoord
gras
-
Pierre van Beek "Hij ziet het gras aon de verkeerde kaant groeien." Een
dode op het kerkhof "kijkt" immers aan de onderkant tegen de
graszoden aan. (Tilburgse taalplastiek 13 Nieuwe Tilburgse Courant
donderdag 11 mei 1950)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - alle
gras is gin hoojgras (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1973) - niet iedere zoon brengt het even
ver als zijn vader
- WBD I:1396
'gras', 'grààs'
greeg
bijvoeglijk naamwoord
hongerig
- Bron: Woordenboek van de Brabantse
dialecten III, 2, 3 Eten en drinken (2004)
Beschrijving van het WBD: Honger
hebbend.
Waardering voor Tilburg door WBD:
verspreid.
De etymologie wordt nog door WTT onderzocht.
grêep
persoonsvorm
greep
verleden
tijd van
grèèpe
grèèpe
werkwoord,
sterk
grijpen
- Dirk Boutkan: grèèpe
- grêep - gegreepe
2020 -
Dègge grèpt, dègge ruurt, dègge meejvuurt - wat je pakt (grijpt) of
aanraakt (ruurt, aanroert) ook meenemen, bijvoorbeeld op de markt,
dus: kopen, betalen. Om te voorkomen dat klanten in fruit knepen en
het afkeurden. (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn
familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. Voor de volledige
lijst
Klik hier.)
►Zie ook ruure.
grèès
bijvoeglijk
naamwoord, bijwoord
grijs
- Gezegde: Beeter
grèès as kèès - Beter grijze haren dan geen haren.
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - beeter grèès as kèès (- Pierre van
Beek - Tilburgse Taalplastiek 1971) - beter grijs dan kaas: reactie
op de opmerking 'Wat word je grijs'
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 09 15 - 't Wordt zuutjes aon te grès.
grèèze
zelfstandig naamwoord
hoofd met grijze haren; spottend bedoeld
- Pierre van Beek - ooveral meej zene grèèzen bè zèèn - bemoeizuchtig
zijn, zich niets laten ontgaan.
- Henk van
Rijen - 'Hè zit
ooveral meej zunne grèèze tusse' - Hij bemoeit zich overal mee.
werkwoord
- Henk van
Rijen - grijzen,
grijs worden; grijs
- WBD III.1.4:204 'grijzen' = grijnzen
- WBD III.1.4:265 'grijzen' = mokken
- WBD III.1.4:251 'grijnzen' = huilen
- WBD III.1.4:252 'grijnzen' = drenzen
- WBD III.1.4:270
'grijnzen' = een lelijk gezicht trekken
grènsjaoge
werkwoord,
zwak
- Frans
Verbunt - jongensspel, soort gevangertje
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
grènsjaoge ww - grensjagen: jongensspel
grèpt
tegenwoordige tijd van sterk werkwoord grèèpe
grijpt
- Cees Robben t grept oe (19610915)
grèùs
zelfstandig
naamwoord
gruis,
sintels
R.J. ónder
stòf èn grèùs
- WBD III.2.1:257 'gruis' = kolengruis
gribbel de
grabbel
uitdrukking
te grabbel
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "iets te gribbel de grabbel gooien"
- Cees Robben alles is te gribbel-de-grabbel gegooid... en hil de
mieter onverdoens verdaon... (19650205)
griebel
zelfstandig
naamwoord
kriebel
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - de
griebels oover de grabbels kreege (- Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1969) - herhaalde rillingen
over de rug krijgen bij verwachting van sneeuw
griep
zelfstandig
naamwoord; de ziekte
onzijdig!
- Interview Jolen - 1978 - Tis te hoope dèk goed gezond blèèf!
Alloewèl, alloewèl dèk zo vèr wèg zèè gewist
dèk wèl vèr wèg zèè
gewist! Dè wast griep, zin ze dan
et griep
et griep!!
(transcriptie Hans Hessels, 2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
griesel
zelfstandig
naamwoord
griezel
- Henk van
Rijen - tuinhark
GG gruis,
fijn verdeeld materiaal of patroon; tuinhark
- WBD III.4.4:206 'vergriezelen' = verpulveren
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
griesel
zelfstandig naamwoord - tuinhark
grieze
Werkwoord, zwak
Griezen
- Een roestpraatje (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867) -
Komt hersop, in 't huukske; griest en lutske, t is dondekaoters
kaauw. Daar geannoteerd met: Griezen, vuur op de plaat doen om de
voeten te warmen; dit geschiedt met beetjes, met griezeltjes.
- In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882)
geannoteerd als: vuur op den haard uitspreiden om zich de voeten te
warmen.
- De Bont 2 harken.
- Zie onder griesel.
griezelemènte
zelfstandig
naamwoord, meervoudig
- Henk van
Rijen -
gruzelementen, scherven, stukken
griffelmeerd
bijvoeglijk
naamwoord
gereformeerd
Vruuger
dilde daor innen pastoor de laokens uit, naa is ie [de kerk]
griffelmeerd... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg
1941; CuBra)
Grint, de
toponiem
Audioregistratie 1978 - Daor langs de Lonsewèg, langs de Grint, hè,
daor moete eigelek nòg fondeeringe ligge! Ok van ene meule die daor
ôot gestaon heej! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans
Hessels)

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.
grip
zelfstandig
naamwoord
droge sloot langs den kant van den weg
- Ed Schilders; WTT 2020 - Over een sloot
springen. 'Grib' (in de afbeelding hierboven): vergelijk greppel.
Zie ook lemma 'grippel', hieronder. Zie - WNT lemma 'Grep' met citaat:
Ieder kind, dat op de bloote voeten voor mij uitliep en over
de greppen duikelde, V. LENNEP, Rom. 3, 10 [1840].
grippel
zelfstandig
naamwoord
- Pierre van
Beek - slootje,
sleuf, greppel
Schm. GRIPPE,
v. in Wvl. 't zelfde als elders: grep, greppe, greppel, breb, groeb,
groef, groep, goot, riool, zeppe, zode.
Kil. GRIPPE
/ gruppe - groeve, Sulcus (= greppel, geul)
- WNT GREPPEL,
grippel, gruppel
grit
zelfstandig naamwoord
voer voor kippen; eigenlijk fijngemalen schelpen; bij kippen meestal
de eierschalen
- Cees Robben Gin haover maïs of grit... (19670922)
kuil (?), greppel (?)
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- En die weejseejs, die waaren er toen nòg gin. En dan wieren er en
paor van die paolen in de grond gezèt èn daor laag zonnen ballek
laag ooverheene èn as gij behoefte moest doen dan koste gij meej oew
blôote reet op zonnen ballek gòn zitte, dan viel dè aachter oewe
rug, viel dè in zonne grit neer!
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
groeje
werkwoord,
zwak
groeien
't [is] on
't groeien gegaon as spurrie. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van
Beek; NTC; Uit t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)
- De Wijs;
(Gehoord van een volkstuinder:) munne rooie kôôl groeit de buurt in,
munne spinaozie stao vol ruigt en mun peekes zèn nog nie bekwaom
(17-08-1964)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - der mar
teegenòn gegroejd zèèn (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 197l) - er maar tegenaan gegroeid
zijn: er niet voor de volle 100% bijhoren.
- WBD III.1.1:8 'nie groeien' = slecht groeien
- WBD III.4.4:10 'groeien' = betrekken (v.d. lucht)
- WBD III.4.4:14 'groeiende lucht' = lucht die onweer en regen voorspelt
- WBD III.4.4:15 'de lucht groeit' = lucht die onweer en regen voorspelt
- Dirk
Boutkan (blz.
24) 'grujs' = groeje (geen umlaut wegens volgende j)
groesros
Zelfstandig naamwoord
Samenstelling uit groes (gras) + rös (weide, weiland). Ook
landbouwgrond.
- Een roestpraatje (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867):
patrasen, die op den groesros zijn gewassen.
gròf,
gròffer, gròfst
bijvoeglijk
naamwoord
grof
- WBD gròffe
koej - stukkige koe (forsgebouwde), ook 'zwaore' of 'stugge' koej
genoemd.
- WBD gròf -
gezegd v.e. paard met zware poten
- WBD gròffe
krèùn - met gaten in de kruin (gezegd van brood)
- WBD 'gròvve
krookoo' - grove kroko (soort leer) (II 663)
- A.P. de
Bont - grof,
bnw - grof; 't Is grof! - 't Is bar
grommes
zelfstandig
naamwoord meervoud
gegrom, gemopper,
standje(s)
uitdrukking
-
grommes krèège - een standje krijgen
Piet van Beers Den haon sprikt: Wè we krèège, dè is grommes"/ En
nog staank vur daank erbij. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
Piet van Beers Dippiedoe: En strak dan krèè'k wir grommes van
ons moe. (Het zeventiende boekje, 2010)
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'gròmmes'
zelfstandig naamwoord - een standje
Haor GROMMES
- gemopper
grond
zelfstandig
naamwoord
grond, aarde
- - Pierre
Van Beek - En
uit boerentaal herinner ik me "Grond vervliegt niet" om uit te
drukken, dat men beter een stuk land kan hebben, dan geldswaardige
papieren, die aan schommelingen onderhevig zijn. (Nwe. Tilb.
Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28 maart 1958)
GG dès daor
goeje grond - het is daar vruchtbaar (ook overdr.:
een gezin met veel kinderen)
GG hij heej
nie meer grond as dè wèt onder zen naogels zit
grondzuuker
zelfstandig naamwoord; soort meikever
- Cees Robben- We han capecientjes en bekkerkes... en grondzuukers
(19570525)
gròntje
zelfstandig
naamwoord, verkleind
- Henk van
Rijen - graantje
grôot,
grotter, grotst
groot,
groter, grootst
bijvoeglijk
naamwoord
- Cees
Robben- òp en
grôot kerwaaj; et moet en grôot fist wòrre;
- Cees
Robben- wie krèègt laoter den grótsten krôon?
- Cees
Robben- die heej
de grótste kòp;
- Frans
Verbunt - grôote
lut - grote meid
bijwoordelijk gebruik
- A.J.A.C.
van Delft -
"Ik heb 't er niet groot op": Ik ben er niet op gesteld. Of: Ik ben
er bang voor. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27
april 1929)
- Cees
Robben- as ik
groot bèn war
; en groot höshaawe;
- Cees
Robben- dès dan ómtrènt zôo grôot; zó grôot as ene riksdòlder.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 11 14 - Dè moes in t gròòt worre gevierd
- Henk van
Rijen - aander
meense kènder zèn aatij gaawer grôot
- Frans
Verbunt - zo
grôot as mèèrege den hêelen dag
zelfstandig naamwoord
- Cees
Robben- 'snert
lust-ie as unne grôote'
- Cees Robben t Ballet lokt de grôôten... (19580524)
- 2019 - Gezegde: As ene
grôote - als klein kind iets kunnen zoals een volwassene.
(Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen
Hessels en Marinus 1960-1980. Voor de volledige lijst
Klik hier.)
gròp
zelfstandig
naamwoord
greep,
letterlijker dan handvol, alleen m.b.t. wat werkelijk gegrepen kan
worden
en: gròp =
snuupkes
- Pierre van
Beek - Destijds
verkocht een groenteboer de peulerwten 'meej de gròp', d.w.z. per
handvol
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "grop
- een handvol"
- WBD III.4.4:266 'grobje' = kleine hoeveelheid
- WBD III.4.4:277 'grob' = handvol, ook 'handje' en greep'
- WNT GROBBELEN = grabbelen
A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - grob -
zoveel men met de hand kan pakken; mnl. 'grobbe' = vrek
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GROP
v. (van 'grijpen') een handvol; in tegenstelling tot 'haffel' alleen
gezegd van iets wat werkelijk in de hand genomen wordt: 'n grop
ding;
- A.P. de
Bont - grop,
zelfstandig naamwoord vr. 'grob'- zoveel men met de hand kan grijpen, handvol.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GROB
zelfstandig naamwoord v. greep, zoveel als men met de hand kan grijpen.
Gròtje,
Graod
zelfstandig
naamwoord, eigennaam
ook:
Graordje?
Gerardje
- Henk van
Rijen - Gròrtje,
Gròtje - roepnaam voor Gerard
gròtje
zelfstandig
naamwoord, verkleind
(vis)graatje
- WBD III.4.2:74 - 'graatje' -graat, ook 'spijl' genoemd
grots,
grotseg, gruts
bijvoeglijk
naamwoord
trots, fier,
verwaand, hoogmoedig
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
57 08 30 - Ge begrèpt dèsse daor grots op zèn...
- R.J. 'vremd
van gròotsighei'
- R.J. 'de
meskes van Gôol die zen schòon en nie' grôts'
- Henk van
Rijen - 'grots,
grotseg'
- Lauran Toorians; Blauwke; CuBra; 200? -
Schôôn meske mee oe gruts gedaacht'...
- Henriëtte Vunderink; Tilbörg; k Zal van oe blèève haawe, 2007 -
èn dès dus ok nie iets/ om naa zo grotseg op te gaon.
- WBD III.1.4:167 'groots' = deftig; 168 'grots' = trots
- WNT:
grootschig, dialectisch 'groozig'. Van grootsch met -ig. 1)
verheven, edel, nobel; 2) trotsch, fier; hoovaardig, hoogmoedig,
hooghartig, laatdunkend
grotseghei
zelfstandig
naamwoord
verwaandheid,
trots, hoogmoed
R.J. 'vremd
van gròotsighei'; 'grootsighei'
- WBD III.1.4:169 'grootsigheid' = trots (subst.)
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord vr.
'greutsigheid' - grootsigheid, grootdoenerij, hoogmoed.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GROOTS(CH)IGHEID(Kemp.: grötssghäd) zelfstandig naamwoord v. - grootschheid,
trotsheid.
- WNT GROOTSCHIGHEID - heerlijkheid, verhevenheid; hoogmoed, hoovaardij
grotst
bijvoeglijk
naamwoord, overtreffende trap van grôot
grootst
- Henk van
Rijen - den
grotsten braand is eraaf - de felheid/drift is eraf
- Cees
Robben- die heej
de grotste kòp
- Frans
Verbunt - as de
grotste de biste waare, kosse we ze gelèèk kènne
- Dirk
Boutkan (blz.
35) grotst (van 'groot' met vocaalreductie)
grotte
zelfstandig
naamwoord
grootte
Audioregistratie 1978 - Dan hadde vruuger ene grôote kaaj meej
èèzere bòlle van die grotte, war, èn daor deej èllek die meej di ene
sènt. Op dieje kaaj! (interview met dhr. Hermans, transcriptie door
Hans Hessels)
- WBD III.4.4:196 'grootte' = uitgestrektheid
- Dirk
Boutkan (blz.
34) grotte (met vocaalkrimping)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GROOTTE (Kemp. grötte, - Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het
Antwerpsch - 1899 - ook grutte) - grootte
grotter
bijvoeglijk
naamwoord, vergrotende trap van grôot; ook als zelfstandig naamwoord
groter
ge zèèt
nie grótter as mèn
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Han ze gin grottere? Als je ergens het veruit grootste exemplaar
koopt/kiest
- Henk van
Rijen - zoo
wórret kalf grótter as de koej - de kosten worden zo groter dan de
koe
- WBD III.1.1:8 grótter wòrre = groeien
- Dirk
Boutkan (29)
kwantitatieve mutatie: groot - grotter (35) met vocaalreductie.
grouwe
Zelfstandig naamwoord
Schemering, ochtend- of avondschemering
- Een roestpraatje (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867):
doe ge t mergen op staoi zoo tegen den grauwen.
- De Bont - bnw. grouw, grauw;
bij het aanbreken van de dag of bij
het vallen van de avond.
- Brabantius - grouwen, znw. m. schemering.
grouwelek
bijvoeglijk
namwoord
gruwelijk
...'nen
grouwelijken roofridder... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd;
Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939
18-4-1939)
...waar ik zó grouwelijk t laand aon heb... (Naarus; ps. v. Bernard
de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
gròzzie
zelfstandig naamwoord
garage
- Ferry
van de Zaande: De Grozzie van Men Buurvrouw (Derin, Deruit)
(2014)
- Dus
naa hèb ik ondertusse zô zuutjesaon men èège sportschool opgezet bij
mèn thèùs in de gròzzie (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande,
verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
gruitere
werkwoord,
zwak
- Pierre van
Beek - heen-en-weer wandelen van de winkel van De Gruyter aan de Markt naar
die op de Heuvel, v.v., de pantoffelparade in de Heuvelstraat.
(Tilburgse
Taaklplastiek 116)
Later sprak men van 'een Heuvelstraatje pikken' of van 'mèskesmèrt'

Het
pand van De Gruyter op de hoek met de Heuvel - foto: Regionaal
Archief Tilburg
Elie van
Schilt - Ons scharrelterrein om ut zo mar te noemen was "De
Heuvelstraot". Aon de kaant van dun Heuvel op dun hoek tegenover de
Hema laag toen unne winkel van De Gruyter, on dun aandere kaant van
de Heuvelstraot, dus aon de kaant van de mert [Oude Markt], laag ok
unne winkel van De Gruyter, en dees stuk van de straot was de plek
waor wij 's zaterdags en 's zondags liepen te lopen om naor de
medjes te kèèken en de medjes keken naor ons natuurlijk, want die
kwamen ok naor de Heuvelstraot om unne vrijer op te doen.
Soms
moeste wel unne keer of zis op en neer van De Gruyter naor De
Gruyter vur ge iets gevonden had waor ut mee klikte. We hadden toen
nie van die draogdingen waor muziek uit kwaam, wij zongen er zelf
wel un liedje bij. (...)
Dikwels was ut medje opgedaon bij ut lòòpen van De Gruyter naor De
Gruyter mar vur ene aovond, mar ik ken er ok zat die zen er
inmiddels onderhaand veftig jaor mee getrouwd. (Uit: Van de Gruyter
nao de Gruyter; CuBra ca. 2000)
Dossier gruitere
grutje
zelfstandig
naamwoord
1. meestal de oma,
grootmoeder, het
grootje
- Pierre van
Beek - grut -
grote grootmoeder, b.v. 'ónze grut'
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 -
grutmoeder
- Cees Robben Ons grutje (19601118)
Dialectenquête 1876 - grutje
- grootmoedertje
- WBD III.2.2:62 'grootje' = grootmoeder, ook 'opoe'
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
grutje
zelfstandig naamwoord - grootje ('grootmoeder' wordt alleen in het sprookje van
Roodkapje gebruikt)
2. soms ook meervoudig: de
grootouders, zonder geslachtsonderscheid
och, en
et wieren zoo'n pronte grutjes! (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut,
Van Kees en Kee, 1941)
gruts,
grotseg, grots
bijvoeglijk
naamwoord
trots, aanstellerig
fier
"Heelheuvel"
stond er mee groote letters boven te lezen; de Baozeleers gingen gin
klein bietje gruts op dieën grutsen naom. (Jan Jaansen; ps. v. -
Piet Heerkens svd; feuilleton Bad Baozel, 8 afl. in NTC 31-12-1938
18-2-1939)
...en onze Vadder was gruts op mèn... (Naarus; ps. v. Bernard de
Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Hij is er vuste invoudig en te weinig gruts veur. (Naarus; ps. v.
Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Daar hoeft
ie niet groots op te zijn. - Zich niet op laten voorstaan, trots.
(A.J.A.C. van Delft; 1961; in: Nieuwe Tilburgse Courant, Bekoring
van dialect; Typische zegswijzen uit onze streek; uit de volksmond
opgetekend)
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GROOTS
(gruts) bijvoeglijk naamwoord - op tamelijk kinderlijke manier trots
- A.P. de
Bont - bnw.
groots, trots, ijdel, hovaardig (bijz. op kleren)
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gruts
bijvoeglijk naamwoord - ijdel, trots
Bosch gruts
- trots
grutmoejer
zelfstandig
naamwoord
grootmoeder
"Och,
grutmoeder," zee de jonge boerin... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet
Heerkens svd; Oome Teun op collecte; feuilleton in 3 afl. in de
NTC 12-8-1939 26-8-1939)
grutvadder,
grutvaojer
zelfstandig
naamwoord
grootvader
uitdrukking
- onze
grutvadder - de gemeente, het armbestuur
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - Stien Ollie! Dès de
grutvadder van mèn irst
, mèn twidde vrouw! Hahahahahahaha! Die
wonde vruuger op Broekhoove òn deeze kaant Bosmanne. (transcriptie
Hans Hessels 2014)
►
Klik hier voor audiofragment
- Pierre
Van Beek - Een andere vernederende belediging klonk uit de woorden: "Ik heb
nooit 'n pekske van Grutvadder gehad lek gij". Het feest der eerste
H. Communie was vroeger voor de kinderen een echte hoogtijdag. En de
ouders wedijverden vaak om hun communiecantje dan het mooist gekleed
in de ingetogen kinderrij door de kerk en over de straat te zien
gaan. Zelfs de armsten moesten op die dag een nieuw costuumpje aan
hebben, zodat voor die gelegenheid het Armbestuur menigmaal
bijsprong. Met "Grutvadder" werd euphemistisch het Armbestuur
aangeduid. Zodoende wordt de uitdrukking duidelijk. (Nwe. Tilb.
Courant; Typisch Tilburgse uitdrukkingen afl. ?; 29 augustus 1959)
- A.J.A.C. van Delft - "Ik gao naor onze grutvadder." Dit is: Naar het
Burgerlijk Armbestuur. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl.
108; 6 april 1929)
- A.J.A.C. van Delft - "Vruuger zaten ze naacht en daag in de bosschen van
onzen grutvadder." Dit is: Vroeger gingen ze dag op dag sprokkelen
in de gemeentebosschen. Het sprokkelen en door de bosschen zwerven
is voor sommige Tilburgers van behoeftigen komaf een soort
levensbehoefte geweest. Vandaar mogelijk de geijkte Tilburgsche
uitdrukking, die kort als parlementaire taal in de raadzaal gebezigd
werd: "Hij liegt als een houtraper." (Nwe. Tilb. Courant; Van
Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929)
- Zelfs 't aaw
grutvadderke Stokkermans moes 'n kaortje hebben. (Jan Jaansen; ps.
v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 11; NTC
10-12-1938)
- Pierre van
Beek - Wél weten we, dat het houtrapen of houtsprokkelen door de
arme bevolking in Tilburg vroeger méér beoefend werd dan thans. Men
ging daartoe naar "de bossen van onze grutvadder", waarmede de
gemeentebossen bedoeld werden. De uitdrukking van "onze grutvadder"
voor de gemeente werd trouwens nog meer gebruikt. Zo sprak men ook
van "nor onze grutvadder gaon" als men bedoelde bij het Burgerlijke
Armbestuur te gaan aankloppen. . (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe
Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)
- Pierre van Beek Tot het specifiek Tilburgs behoort zeker: "In
grutvadders bos is hout genog!", dat in waarde overeenkomt met het
beschaafd Nederlands: "'t Is goed riemen snijden van andermans
leer." Zoals wij hier vroeger reeds mededeelden, werden in Tilburg
de gemeentebossen aangeduid met "de bossen van onze grutvadder". De
armere ingezetenen plachten hier hout te gaan sprokkelen. (Tilburgse
taalplastiek 15 Nieuwe Tilburgse Courant maandag 5 juni 1950)
-
Audioregistratie 1978 - Wij kwaame toen veul bij ze grutvadder. Die
wonden op Lôove. (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans
Hessels)
- Frans Verbunt - onze
grotvadder - de bósse van ónze grutvadder - de gemeentebossen
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - tapt
ene pòt vant biste bier want grutvadder is dôod (D'16)- Men loopt
vooruit op een erfenis
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) - grutvaoder
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GROOTVADER zelfstandig naamwoord m. - fig. Armbestuur. Bij grootvader gaan - door het
armbestuur ondersteund worden.
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord m.
grootvader: (verouderde maar nog bekende benaming voor)
armmeester.
grutvaojer,
grutvadder
zelfstandig
naamwoord
fluim,
rochel, grootvader
- WBD III.1.2:242: 'grutvaaier' = fluim, rochel
gruun, gruuner,
gruunder,
gruunst
groen in
diverse betekenissen
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - gruun (krt.
48), met umlaut (blz. 88)
bijvoeglijk
naamwoord
groen (de
kleur); niet
rijp (v.e. vrucht), ongekookt
- gruun
van mos... (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, In et bos, 1941)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 05 02 - Mar Sjaantje snauwde gruun van nèd
- Henk van
Rijen - gruun
deur - hadden veelal werknemers v.h. Atelier der NS, omdat de
locomotieven vroeger ook groen geschilderd werden.
Dialectenquête 1876 - grune
tèkskes - groene twijgen
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
et
hôoj is nòg gruun
- WBD III.2.3:32 'groen' = rauw (ongekookt)
- WBD III.2.3:162 'groen' = onvolgroeid (vrucht), ook 'vernepen', 'kriel'
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GRUUN
- groen, Fr. vert, Hgd. grün. Zoo gruun als gers, als prei.
bijwoordelijk met een
werkwoord
- We lusse ze
gruun - We zijn er niet bang voor
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "ik lust em gruun (groen) - ik kan hem gemakkelijk aan"
- Z'n postuur
brengt dè trouwens al eenigszins mee. Op 'n paor korte beentjes
torst-ie 'n gezellig kogelbuikske waorover 'n
laokensche-broek-mee-presenteerblad spant, die zô gruun zie alsof er
mos op groeit. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit t
klokhuis van Brabant 2; 16-10-1929)
- R.J. 'weh
schèt duh gij toch gruun'
- Frans
Verbunt - Heej van
Arendonk, wè schèt jouw mènneke gruun, ik weet nie
wè et gegeeten heej, omdè et zo
gruun gescheeten heej.
zelfstandig naamwoord
- Cees Robben We gaven ze gruun [als voedsel] (19570525)
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gruun
zelfstandig naamwoord - groenvoer
Audioregistratie 1978 - Dörrom ginge wij ok höskesmis haole, zimme
vruuger, [uit] weejseejs haole int stad. Höskesmis om de weilande en
alles te bemisse èn as we gruun moese zaaje! (- Interview met
Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
- WBD I:1420 'gruun',
'knòlls' - stoppelknollen
- WBD III.1.2:247 'groene' = slijm (fluim)
gruune
zelstandig
naamwoord
groene slijm
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Ene gruune Taai speeksel dat van diep komt en een groenige kleur
kan hebben
gruuneg
bijvoeglijk
naamwoord
- Henk van
Rijen -
groenachtig
- WBD III.2.3:156 'groenachtig' = onrijp
gruune
ham
zelfstandig naamwoord
groene ham; alleen aangetroffen bij Robben; mogelijk een goedkoop
soort ham, mogelijk een woordspeling dan wel verbastering van 'ruwe
ham'
- Cees Robben(19680405)
gruunhòk
zelfstandig
naamwoord
groenhok
De kannen
ston daor altij gereed in 't gruunhok, neffen de verkenskooi. Ik vat
ze daor en rij dan wir deur zonder 'n sterveling te zien, mar
vandemèrge hè'k buurt gekrege. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van
Beek; NTC; Uit t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
gruunjaoger
zelfstandig
naamwoord
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'gruunjaoger'
politieagent
buiten de bebouwde kom, 'gruunjas'; waarschijnlijk zo genoemd wegens
de kleur van de uniformjas
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GRUNE
JAGER (en niet groenjags) - soldaat v.h. voetvolk. GRUUNJAGER
zelfstandig naamwoord m.
- loofvorsch, boomkikvorsch
gruunjas
zelfstandig
naamwoord
politieagent
buiten de bebouwde kom; 'gruunjaoger'
Kees en Bart
- Tilburgsche Post ca. 1935 -, ene
gruunjas (passim)
K. de Beer -
Tilburgs Bijnamenboek (2000) - gruunjas - veldpolitieagent (blz. 89)
Elie van Schilt - Zwemmen in ut knaol was verbooien en de
gruunjassen zoals de Poel en de Knippel die waren er fel op uit om
oe te vangen, vur we gingen zwemmen verstopte we ons kleren en
zaagen we unne gruunjas aonkomen dan zwommen we vlug naor dun
aandere kaant. (Uit: Ut knaol; CuBra, ca. 2000)
- WBD III.3.1:346 gruunjas = rijksveldwachter
gruunmout
zelfstandig
naamwoord
- WBD geweekt
brouwgraan (graan dat voldoende geweekt is en geschikt is om de
kieming te ondergaan)
gruunplukke
werkwoord,
zwak
Op den
oogenblik zen we druk bezig mee gruunplukken en mangelpeejen utdoen.
(Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit t klokhuis van
Brabant 3; 23-10-1929)
gruunsel
zelfstandig
naamwoord
groente, 'gruunte(s)'
- WBD III.2.3:78 'groensel' = groente; ook moes'
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GRUUNSEL zelfstandig naamwoord v. - groente, moeskruiden
GRUUNSEL
zelfstandig naamwoord v. - groenvink, groenling, fringilla chloris
- WNT GROENSEL
l) collectieve benaming voor groene plantendeelen 2) eetbaar groen
gruunstamp
zelfstandig
naamwoord
stamppot van
aardappels met boerenkool
- Cees Robben Ze loven dn gruunstamp van broeder portier (19570921)
-
Stadsnieuws - Gruunstamp meej kaojkes èn, agge et en bietje brêed hèt, meej
wòrst - koolstamppot met uitgebakken vet spek . .. (121008)
gruunte,
gruuntes
zelfstandig
naamwoord, collectivum
groente(n),
'gruunsel'
- Cees Robben Ik beteul zelf munnen hof en win veul. s middags hek
vort driederaand sôôrt gruuntes op taofel... peekes, peeje en
wortele... (19850517)
- Ze
tilde zelf veul sorte gruunte
Uit: Bè de wèèvers òn tòffel, Ad
van den Boom, circa 2005
-
Stadsnieuws - Den afval
van de gruuntes ging nor de knèène, èn die aate we dan wir meej
Kòrsemis (231207)
- A.P. de
Bont - grünts
zelfstandig naamwoord vr. 'gruunte' - groente; mv. 'gruuntes'
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GRUUNTE zelfstandig naamwoord v. - groente? meervoud: gruuntes.

Groenteboer
Wim Timmermans in de Armhoefstraat, 1936
gruunteboer
zelfstandig
naamwoord
groenteboer
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - van
tèl zèèn as ene ròtte kôol bè de gruunteboer (- Pierre van Beek -
Tilburgse Taalplastiek 1964) -
niet gewaardeerd worden
Schèùn tegenover ons wôonde enne bekker en enne gruunteboer en
aon den aandere kaant, op et huukske, zaat enne slager, tegenover un
sigarenboer, die ôok taxi reej. (Lodewijk van den Bredevoort ps.
v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1,
Tilburg 2006)

gruuntekèèr
zelfstandig
naamwoord
groentenkar,
de kar van een door de straat trekkende groentenboer.
- Henk van
Rijen -
groentekar
Gruuntekèèr, beladen met de oogst uit eigen hof.

Tilburgsche
Courant 4-3-1912
gruunzaod
zelfstandig
naamwoord
stoppelknolzaad
- WBD I:1431 'gruunzaot'
- stoppelknolzaad
gruupke
zelfstandig
naamwoord, verkleind
groepje
- WBD III.3.1:36 'groepje' = gezelschap
guld, de
zelfstandig naamwoord
gilde
- Cees Robben De Guld St Dionysius prijsverschieten op den
guldendag (19581011)
- WBD (III.3.2:226; guld = boogschuttersgilde, ook doel genaamd
- A.P. de
Bont - golt
zelfstandig naamwoord vr. 'guld' - gilde
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GÜLD
- zelfstandig naamwoord v. en niet o. - Gild, gilde
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
guld
de, zelfstandig naamwoord - het gilde
- WNT GILD,
gilde, gulde

Sticker van
een Tilburgse carnavalsvereniging. Foto 2020 CuBra. Waarschijnlijk
zinspeelt de tekst op de overneekomst in klank tussen 'gullie' en de
naam van voetballer Ruud Gullit, gezien ook de dreadlocks en de
Surinaamse uitspraak van 'wat' als 'vat'.
gullie,
göllie
persoonlijk
voornaamwoord
jullie
uit
Oud-Nederlands gijlieden
- Mar toch,
zi d'aander Hedde guilie ok laast van vlooie... (Naarus; ps. v.
Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Cees
Robben- waor gullie zô vur het gestreje (19570727)
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
wij
moete daor de hèlft van hèbben èn gullie (göllie = boers)
daandere
- Frans
Verbunt - gullie
verdient meer òn hullie as zullie òn jullie
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Volgens krt. 66 valt T nog juist in het 'gullie'-gebied (t.o. 'gellie);
'gellie' geldt ten O van T.
Kaart uit:
A.A. Weijnen, Onderzoek
naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GELLIE,
GELLE(N) vnw. -gijlie, gijle(n), gellie, gelle(n), göllie, gölle(n)
- gij
gultje
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord van 'geul'
- Henk van
Rijen - geultje
gummiehakke
zelfstandig naamwoord, meervoud van gummiehak
rubberen hak onder schoenen
- Cees Robben ge laacht net as n gèèt op gummi-hakke... (19650305)
gunne
samentrekking
ge een (je een)
- Cees Robben as gunne meens zèèt meej gevuul (19610915)
et Gurke
toponiem
het Goirke

Afbeelding
uit een topografische atlas circa 1900
MP gez.: òn
et dörp de praacht, mar hier de maacht (gez. v. Goirkenaren: het
geld was op 't Goirke te vinden)
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
et
Gurke (.bep. wijk)
Gij bent ok mar op 't Gurke nor school gewist
(Karel en Sjarel,
dialoog in Groot Tilburg, 23 maart 1945)
- Cees
Robben Isser dè eene van t Gurke Tonia...? (19560303)
- Cees Robben Turks eiken.../ Op t Gurke nog gezaogd [Turk is de
spotnaam voor Tilburgers uit het noorden van de stad] (19560714)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - òn et
Gurke waor de klank zat, in de stad waor de staank zat (RL'53) - Bij
begrafenis was de uitvaartmis op het Goirke: daar luidden de
klokken; de teraardebestelling volgde in de stad.
- Frans
Verbunt - Gurkese
turk - Tilburger van geene kaant (benoorden de spoorlijn)
- Kzaag
me lôope over ut Gurke/ En ok dur de Hasseltstraat
Uit: Unnen
droom, Ad van den Boom, circa 2005.
Piet van Beers Prèèsbewust: Ik kôop m'n bier in de Hasselt/ want
dè schilt enen hôop./ Èn de kòffie op 't Gurke,/ die is daor
goejekôop. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
Piet van Beers Lief en leed: Nost den altaar zaat et groot
Gurkes koor (Het zeventiende boekje, 2010)
Hees - 't
gurreke (VIII:74)

Gurkes Bos
toponiem
- Interview met de heer De Kok (1978)
van daor aaf zèèk nòr et
Gurkes Bos gegaon. Gurkes bos, noemde ze dè vroeger. Dès nouw
Kapèlstraot gewòrre, aachter Èrras (Eras) Febriek. Dè noemde ze
Gurkes Bos, hè. Daor bèn ik nòr toe gegaon as klèène jonge.
(transcriptie Hans Hessels 2014;
►KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren
)
gust
bijvoeglijk
naamwoord
- WBD (v.e.
merrie) - niet drachtig, ook 'leeg' genoemd, of (Hasselt) 'nie
behaawe '
- WNT GUST van
vrouwelijke zoogdieren: niet drachtig, hetzij: nog nooit bevrucht
geweest, of: voor het oogenblik niet bevrucht. enz.
►guust
gutje
zelfstandig
naamwoord,
verkleinwoord van
'geut'
gootje,
afvoerkanaal van gootsteen naar moosput
- Cees
Robben Det gutje van de moosput stonk/ Dè was mar heel normaol;
(19701016)
- Cees
Robben En hij riep dan ôôk meteen.../ t zèn inscripsies...
pree-histories/ En hij spelde kazjeneej - .../ - zimmezetje -..
de pertienes/ - Staon op t gutje... bij de pleej... (19570119)
- Henk van
Rijen - staon
opt gutje bij de pleej - staan achter het huis, bij de wc
gutjesnon

Ill.:
Regionaal Historisch Centrum Tilburg/ Stadsmuseum
zelfstandig
naamwoord
bijnaam voor
de nonnen van de congregatie der Dochters van O.L. Vrouw van het
heilig hart (klooster aan de Bredaseweg). De bijnaam is afgeleid van
de vorm van de kap, waarin aan de bovenkant een gootje herkend
werd.
gutje is het verkleinwoord van geut, goot.
- Cees Robben Hier hedde verdikke n gutjesnon... (19840921)
K. de Beer -
Tilburgs Bijnamenboek (2000) - gutjesnon - zuster v.e. bepaalde congregatie (blz. 89)
gutsteen,
gutstêen
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - ook 'gotstêen'
- WBD gootsteen (soms vereenzelvigd met aanrecht)
- 'gut'
vocaalkrimping uit 'geut' (= goot)
Bosch
gutsteen - gootsteen, aanrecht
Haar
gutsteen - gootsteen
guust
zelfstandig
naamwoord
- WBD gust
(Koe die wel vruchtbaar geweest is, maar niet meer gedekt wordt);
ook 'gust' genoemd
guuts
zelfstandig
naamwoord
guts
- WBD (II:271l)
'draajguuts' - draaiguts (II:2712)
Naar
het begin van de pagina
Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal
CuBra Home
|
|