taageteg
telwoord
tachtig
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
onzen oopaa is bekaant taageteg
- Cees Robben; Naa moete meej oew taageteg jaor wir leere lôope;
- Stadsnieuws
- Hij is vendaog taageteg gewòrre, mar ge zogget em nie geeve (130509)
- Dialectenquête
1887 Willems - taachetig
- WNT - TACHTIG - Naast tachtig vindt men in het Mnl. en nog lang daarna
TACHENTIG en tachtentig, dat het oudste schijnt te wezen.
taaj
bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
- WBD taaj mèlke - slechts met moeite gemolken kunnen worden (van een
koe)
- WBD en taaje - koe die zich niet gemakkelijk laat melken
- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - zó taaj as nen haajwortel
(Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968)- zeer taai
taaje
werkwoord, zwak
- WBD III.3.1:365 taaien, 'smoren' = verduisteren
taand, tèndje
zelfstandig naamwoord
en verkleinde vorm
tand, tandje
- Informant Toine Raaijmakers - Ge moet oewe vlêes/vis/pudding/etc.-taand mar öt laote trèkke (dat
gerecht is te duur)
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - haor óp der taande
- Cees Robben; Ik heb en naogelschèrke gehad... ze dènke zeeker dek
gin taande mir heb.
-
Zolang ge nooit mee ene mond vol taanden zit... (Tony Ansems,Agge
oew mundje goed ruurt; van de cd Tilburgse Liekes American Style;
2008)
-
Pierre van Beek - nòr zene taand - naar zijn smaak
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zôo dè gin man er zen taande òn stot - zo dat
niemand zich eraan ergert.
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon
van het Antwerpsch dialect, 1899 -
TAND (Kemp. taand, Ned. a) - tand
Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - Jan taand =
mr. Van de Mortel (blz. 56)
- WBD III.1.1:105 'tanden' = gebit;
- WBD III.1.1:109 'grote tand' = kies
- WBD III.1.1.109: 'tand van verstand' = verstandskies; ook 'kies van
verstand'
- WBD taande - melkgebit van een kalf, ook genoemd 'melktaande' of
'kalvertaand
- WBD breej taande - brede tanden van een koe
- WBD snèjtaande - snijtanden van een koe
- WBD pèrstaand - (paardetanden) het blijvende gebit van een paard
- WBD völletaand, vulletaand - melkgebit van een veulen
- WBD (Hasselt) eegtaand (plur.) - eg-tanden
►
Zie het
'taandpèntdossier' met schilderijen uit de 17de eeuw

Pieter Quast

Louis Leopold Boilly
taandendòkter
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- tandarts
taandepoets
zelfstandig naamwoord
tandpasta
- Pep-so-dent, 't beste tandenkreeme. Wè's dè,
Anneke? "Taandenpoets!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den
Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche
Courant 25-2-1939
18-4-1939)

Maker onbekend
taandpènt
zelfstandig naamwoord
tandpijn
- A.J.A.C.
van Delft - "Taandpènt". Dit is: Tandpijn, en zoo zijn er meerdere dier echt
dialectische woorden aan te wijzen. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger
Dagen afl. 109; 13 april 1929)
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord
vrouwelijk 'tandpijnt' - tandpijn, kiespijn
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon
van het Antwerpsch dialect, 1899 -
TANDPIJN (Kemp. taandpijn met Ned. a) zelfstandig naamwoord
v. - kiespijn
►
Zie het dossier
'Taand' in de schilderkunst van de 17de eeuw
taant-
tante
voorvoegsel bij een eigennaam
- Lodewijk van den Bredevoort
(pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, 2006 - Bij
Lidwien van ons Taantida, moese alle krullen der [bij de kapper] aon
geleuve, dè kostte wè méér tèèd.
taante
zelfstandig naamwoord
tante
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
66 03 18 - Klèn Kriesje van de buurvrouw / Stond bij ons list vur de
deur / Mee'nen bos schòòne tulpen / In allerhaande kleur. // "Zeg
taante zeej - wè'k vraogen wô / Kòòpte gij die van mèn?
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'ons taant Ant waar vruug vendaog'
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'taante nunneke' - aanspreektitel voor een tante
die non is
- WBD III.2.2.76 'tante = idem; ook 'moet of moetje'
taantenunneke
zelfstandig naamwoord
samenstelling uit tante +
nonnetje
- 2019 tante die non is
(Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen
Hessels en Marinus 1960-1980.
►Voor de volledige lijst
Klik hier
taante zuster
uitdrukking
- WTT 2013 - aanspreekvorm voor
een vrouwelijk gezins- dan wel familielid dat in het klooster was
getreden;
►vergelijk het veel vaker
voorkomende 'heeroom' voor mannen.
taas
zelfstandig naamwoord
stapel, tas
- Als ik innen taas brood op heb, gebeurt er
irst in tèdje niks, mar dan begiene ze, dan gaoget aon t borrelen
en aon t giste, aon t rommelen, net als innen vuurspouwenden berg.
(Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Cees Robben; Verder gaot ie [de
wol] op dn taas/ om te dröge.. (19560630)
- Cees Robben; Hier kan unne bekker nog is unne taas wegtaase...
(19730929) [veel brood leveren in een kinderrijk gezin]
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hij taast nen hillen taas tasse in zen tas - een
hele stapel kopjes
- WBD III.4.4:260 'tas = grote hoeveelheid
- WNT - TAS (II) hoop, stapel
- WBD oogststapel (hooi- of graanstapel, binnen het boerenhuis
opgeslagen)
- K. Heeroma -
Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - Hooitas,
Koorntas: Het hooi/koren wanneer het in de schuur is opgestapelt. Op
den hooitas slapen: boven op het hooi slapen.
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TAS (taas)
m - opgestapeld hooi, stro of koren.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ta.s, zelfstandig naamwoord
mannelijk 'taas' - tas, hoop, stapel; verkleinwoord 'ta'ske(n)'
taase
werkwoord, zwak
tassen, opstapelen, tasten;
geen vocaalkrimping
- Dialectenquête 1887 Willems - taasse
- WBD tasrömte -
tasruimte in de schuur (bergruimte van de dorsvloer gescheiden door
het tasmuurtje); ook 'gebónt'
genoemd
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hij taast nen hillen taas tasse in zen tas - een
hele stapel kopjes
in zijn tas
- Cees Robben; Dn deugdelijken staot/ van de stof wel kunnen
taasten... (19560630)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 03 28 - "'t Kan me nie schille wè'k moet doen / Spaoje of stèène
taasse / Mee olliebolle langs de deur / Of op de kiendjes paasse."
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TASSEN niet
alleen m.b.t. hooi e.d., maar ook voor laden, pakken in het
algemeen.
-
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- TASSEN: ophopen
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - tassen, opstapelen, ophopen
taast
zelfstandig naamwoord
tast, gevoel
- Cees Robben; 'op 't gevuul en op dn taast'
[datum?]
taatemiddag
bijwoord
in de namiddag
- Cees Robben; As dè ons taante
Tonia testag-taate-middag komt... (19710604) [Of dat tante Tonia
dinsdag na de middag langskomt..]
- Cees Robben; Hoeneer komde wir... Beschient n testag-taatemiddeg..
(19760423)
- Stadsnieuws -
Taatemiddag
zèèk nie tèùs, mar taovend kunde wèl koome. (160809)
- WBD III.4.4:124 'te achtermiddag', 'middag', 'te middag' = namiddag
; uit: te - achter - middag?
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - taatemiddag bijwoord -
vanmiddag
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ATEMIDDIG
- achtermiddag, 'nen atemiddig' is een bepaalde werktijd, een schof
tussen middageten en vier uur (frure); ontstaan uit 'aftermiddag':
's atemiddigs - in de namiddag! t'atemiddig - op deze namiddag.
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) -
geeft 'taatermiddeg' voor Casteren, Riel en Goirle
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TACHTE(R)NOEN - dezen namiddag
taawhoer
zelfstandig naamwoord
samentrekking van et en aawhoer,
waarmee de pastoor wordt bedoeld.
- En witte wè wij ok zin? Dè de pestoor de mis
deej op Taltaar, mar assie op de prikstoel klom veraanderde-n-ie in
Taawhoer. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad
Tilburg Plus 2009)
tabbernaokel
zelfstandig naamwoord
tabernakel; eigenlijk: de rijk versierde
kast (onderdeel van het altaar) waarin het Allerheiligste bewaard
wordt; oorspronkelijke betekenis: tent (zie Van Dale); van daaruit
in het Tilburgs metaforisch gebruikt.
- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont) in:
Groot Tilburg 1941 - ..in paor kaoi honden han um hil zn broek
van zn tabbernaokel afgescheurd...
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- schap, spie
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - deftige woning; groot decolleté
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- ze heej der tabernaokel oope staon; ene rèùmen
inkèèk
- Stadsnieuws
- Ze zaat meej der tabbernaokel òn de kemuuniebaank èn de pestoor wies
nie wòr dèttie kèèke moes - ... met haar décolleté ... (280210)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - tabbernaokel zelfstandig
naamwoord - tabernakel, schap
tabbernaokele
werkwoord, zwak
-
Pierre van Beek - zich mooier voordoen dan de werkelijkheid
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TABERNAKELEN - hetz. als schilderen, lang blijven wachten.
- WNT - TABELNAKELEN - vertoeven, huizen; gewoonlijk met de bijgedachte
dat men niet spoedig heengaat; blijven vertoeven
tadderak
zelfstandig naamwoord
- WNT - TAD, TADDE, blijkbaar behoorende bij 'tod', hetzij 't een
gewestel. vorm hiervan is, of, met 'tod' van onomatopoëtischen aard.
Thans alleen ten N. van het IJ bekend, 1) Tod, vod, slordige lap. 2)
Smerig wijf, tod; ook als scheldnaam in het alg. voor een vrouw.
Afl.: tadderig; samenst.: taddemoer.
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - wè hèk tòch tadderakke van kaort - wat heb ik toch
slechte kaarten!
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'tadderak, tannerak' - slechterik, ondeugd
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- vod
- Enquête over Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je
bent een echte Tilburger als... maart 2013 -


taffele
werkwoord, zwak
- WBD III.1.2:116 'taffele', 'aftaffele' = gaan, lopen; ook 'voeteren
[uitgesproken: voeteere]
taggetig
telwoord
tachtig
- Cees Robben; Hier zaagde naa mannen van taggetig jaor (19571221)
takkeling
zelfstandig naamwoord
vink; met name jonge vinken die nog niet goed
kunnen vliegen maar wel van tak naar tak springen
- Cees Robben; Ik heurde van dn tuureluut/ van takkeling en waol
(19600708)
- WBD vink van net geen jaar oud die nog geen winter beleefd heeft
- WBD III.4.1. takkeling - vink, ook wel 'trekvink' of waalvink
genoemd
taks
zelfstandig naamwoord
- WBD III.3.1:339 'taks = belasting
tang
zelfstandig naamwoord
tang
-
Dirk Boutkan (1996) - dim: tangeske, tangske, tangetje (blz.
55)
- WBD III.1.4:111 'tang' = gemene vrouw
tantemèrgo
zelfstandig naamwoord
verbastering van het misgezang
Tantum Ergo -> tante Margo. Dergelijke verbasterde gezangen staan
bekend als 'Wilde vespers'.
De oorspronkelijke tekst:
Tantum Ergo sacramentum Veneremur cernui Et anticum documentum Novo cedat ritui
- Wim van de Wouw (CuBra; ca. 2005): Op het
Tantum ergo zongen mijn neefjes uit Tilburg de volgende variant waar
ik maar een klein stukske van herinner: Tante Margo, zak mee
krenten/ Fijne rijst mee selderie/ En antieke dooie mensen/ Nova
Zembla ver van hier.
- Dörrem zongde zen bist de Marialiekes meej, èn ok et Tantemèrgoo.
Dè waar wèdaanders as ons taante Sjaan. (G. Steijns; Grôot Dikteej
van de Tilburgse Taol 2005)
taofel, taofeltje
zelfstandig naamwoord
en verkleinde vorm
- Cees Robben; De taofel stao hil de tèèd te hukkele... (19660826)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - tafel (rekenkundig)
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Op
krt.61 ligt punt T juist ten Westen van de lijn ten Oosten waarvan
vocaalverkorting optreedt; dit houdt in dat er op T's gebied ook
'tôffel'
gezegd zal worden, naast 'taofel'
taol, taoltje, tòltje
zelfstandig naamwoord
en verkleinde vormen
taal, taaltje
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'taol van men Brabant'
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'want óns taol verstòn ze nie
- Cees Robben; Hier klonk er ons taoltje zo sappig en mals...
(19571221)
-
Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007 - Et waar
un gemeenschapskamp van wel tien afdêelinge van et jongensgilde öt
hil et laand. Et ideaal; un sôort verbroedering, tusse de jongeren
kon daordeur ontstaon. Daor is wèènig van terèèchte gekoome. Ze
verstonde dè taoltje van ons nie en wij vonde dètter ene hôop kak
bij zaat, bij die aander dan. Wij zaate nie te wòchte op kak en dè
Hollands dè öt hullië bek kwaam, vonde wij mar aonstellerij, ge kost
toch ok gewoon praote.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'taol' - taal, stem
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - taol zelfstandig naamwoord
- taal, spraak
taole
werkwoord, zwak
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - talen, verlangen
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'Hè tolt ur nie naor' - Hij heeft er geen behoefte
aan.
taomelek
bijwoord
tamelijk
taotele
werkwoord, zwak
- WBD III.1.2:221 'tatelen = ijlen
taotòlf
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- (of: tòtòlf) - gaperd, sufferd
- Informant Toine Raaijmakers - sul
- Pierre van
Beek - "Wè ne taotolf! Hij kan nie uit zun soepers kijken!" - Wat een
sufferd is dat! Hij ziet niet, wat er om hem heen gebeurt. (Nwe.
Tilb. Courant; Typisch Tilburgse uitdrukkingen afl. ?; 29 augustus
1959)
- Cees Robben; Kek uit oew soepers....
golliepaop..! Tut-tut-tut-mar.... taotolf..! (19560211)
- Cees Robben; Ik heb liever degge den Haaikese toren omstôôt as
degge menne borrel leeg kwaanselt.. taotolf... (19820402)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'tut tut tut, taotòlf' - hou je gemak, sufferd
- Stadsnieuws - Meej dieje Taotòlf valt gin rèèchte voor te ploege
(031206)
Mar wieste ok dè ene sufferd/ hier ene taotòlf is? (Henriëtte
Vunderink; Wieste..?; k Zal van oe blèève haawe, 2007)
- Enquête over Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je
bent een echte Tilburger als... maart 2013 -

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - taotolf, totof
- sufferd
- WBD 'taotèllef (11:943) - bijnaam van de wever
Hees taotolf
(III:42)
- WNT - TATOLF - 1) sukkel, sul; 2) pop waarop een kleermaken een
kleedingstuk past
- De
Jager - Nieuw archief voor Ned. taalkunde (1855/56): tot
- lap, vod. Gelijk nu in het Midden
Hoogd. olf een individu aanwijst, zoo
ook tot-olf, zijnde de ledeman
van den kleermaker.
taovend
bijwoord
vanavond
(uit: te avond ►te, te middag)
- Cees Robben; Mar t is taovend wir niks toe
den botteram... [vanavond op droog brood naar bed] (19651022)
- Cees Robben; Onze Jaones moet taovend wir overwerke... (19671117)
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TAVEND, T'AVEND bijwoord - dezen avond, de avond die aanstaande
is.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - taovend bijwoord - vanavond
- WNT - T'AVOND - TAVOND - thans alleen nog in Z-Nederl. en enkele
streken van N-Nederl.
tas, taske
kopje, kommetje om uit te drinken
van Frans 'tasse', kopje
- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van
Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007
- Dan han ze wir teveul zéép gebrökt bij et
omwaase van de tassen of te wèènig waoter, êen van tweeën.
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TAS v. -
kopje voor koffie of thee; soms ter vermijding van 'kumke'.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - tas, zelfstandig naamwoord
vrouwelijk 'tas' - kop om uit te drinken
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - TASSE - tas, zelfstandig naamwoord vr.: eene tas koffie
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TAS zelfstandig naamwoord v. - hetz. als Frans tasse - drinkkommetje
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - tas zelfstandig naamwoord
- kopje
Thee
- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens
svd). 'Kareltje Vinken', feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche
Courant 13-4-1940 24-8-1940)...zet 'ns 'n tas thee veur Van
Halderen.
- Cees Robben; k Lus tèènemekaare wel tien tassen thee... (19631108)
- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van
Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007
-
gullie lust zeker wel un taske thee meej un
beschötje?, zi mevrouw, et aawmeut.
- Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van
Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007 - Ons Thea en ons Trees goote de thee in de
tassen, et hiete nog gin kumkes, die al klaor gezet waare.
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - Een tasken
thee is te Breda bij den burgerstand even zeer in zwang als een
baksken thee of bakje. Van het Fransche 'tasse'.
Koffie
- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens
svd), 'Oome Teun als opvoeder'; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe
Tilburgsche Courant 2-3-1940 6-4-1940 - ...taante Hanna ha al
daolijk meelije mee 'm en gaaf 'm 'n tasch koffie mee suiker.
- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), 'De nuuwe dokter;
feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940
17-2-1940) - De pastoor zaat bij z'n tas koffie en waar efkes
ingedut...
- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), Den Sik van
Baozel, feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant
25-2-1939 18-4-1939) - Toen ze in de boerenherberg aon et ven 'n
taske koffie gedronken ha'n...
- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg),
Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007) - Ik lus wel un tas koffie, as ik et toch vur
et zegge heb en liefst meej twee klontjes, assik zôo brutaol maag
zèèn.
- Enquête over Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je
bent een echte Tilburger als... maart 2013 -

- Kubke Kladder (pseudoniem van Pierre van
Beek), Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit 't klokhuis van Brabant 5, 7
en 14-11-1929 - "'t Is freet koud, hè Kubke", zee ze, zodde nie 'n
tas koffie lusse; 'k hè precies 'n vorsch bekske gezet. 'k Zeg gère
meid, as ge men 'n tas koffie gift, zède de biste op één nao.
- Cees Robben; ... En vat meepassaant n tas
koffie Fons...... (19560224)
- Cees Robben; En spuul de smaok meej overleg/ voldoan dur n tas
koffie weg... (19600624)
- Cees Robben; Luste göllie sewèèle n tas
koffie.. Ik neuk 'm aanders toch mar in den gôôtsteen.. (19720804)
Figuurlijk
- WTT 2013 - Tas koffie was ook gangbaar om aan te duiden dat een vrouw al zo
vaak in het kraambed had gelegen dat ze de komende bevalling geen
enkel probleem vond:
- Cees Robben; Ik doeget vur n tas koffie... (19681206) [In een
prent over een inzamelingsactie die in Goirle gehouden werd om een
moderne kraomkliniek in te richten in missiegebied Kongo.]
te
voorzetsel, bijwoord
in, naar; te
Hij leej te bèd. - Hij ligt in bed.
Gao mar gaa te bèd. - Ga maar gauw naar bed.
Ik zaag em daor te zitte.
te middag, taovend - vanmiddag, vanavond
- Cees Robben; En wè eten we te middag (19680510)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - te vèld gaon - ergens op uitgaan, op afgaan
- WBD III.4.4:124 'te middag' = namiddag
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TE, T' voorzetsel - Wordt gebezigd in tijdsbepalingen: Te middag,
t'avend; te neer - neder, omver; te pas - gesteld.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - te voorzetsel - te
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - te, vz, tijdaanduidend:
t'aovend, te middeg; distributief: - per honder gulden te man (met
variant 'de', waaruit 'te' ontstaan is.); graadaanwijzend bijw.: te
zeer
tè
interjectie
(kindertaal?)
- N. Daamen - Handschrift 1916 - "tè tè - dankje"
tebak
zelfstandig naamwoord
tabak
- prömtebak, rôoktebak
- Gezegde: Tebak haole bij Woestenbèèrg (smoesje bij afwezigheid.)

Een speciale pijptabak werd in Tilburg
per advertentie onder de aandacht van de roker gebracht ter
gelegenheid van de onthulling van het standbeeld van koning Willem
II in 1924. Let op de aanbeveling: 'Des lekker'.
- A.J.A.C.
van Delft - "Ik heb er tabak van!" bezigt men om uit te drukken: Ik bedank er
voor; 'k wil er niets mee te maken hebben, wijl het mij niet
aanstaat en ik het wel ken. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen
afl. 117; 5 juni 1929)
Onze vadder hee mèn aaltij vurgehouwe dèt nie
zuiniger vertèrd kos worre as dur in pèpestiltje mar ik knaauw na
hil den dag op in klein pruimke tebak. n Stuk of drie keer op innen
dag vat ik in nuuw, en s aoves dreug ik ut in bietje en dan rook ik
ut nog fèn op, al duurt den orlog na nog 10 jaor himmel zonder tebak
zak zo nie gemak geraoke. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot
Tilburg 1941; CuBra)
- Pierre van
Beek - 't Is
geen pijp tabak waard. (Nwe. Tilb. Courant; Typische
zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)
- Interview Jolen - 1978 - Jè, toen waaren er wèl siegaare (
in den
ollòg) mar dè is allemòl aachterdeur, hè
inlandse siegaare ok jè,
van inlandse tebak mar dè was niks
(transcriptie Hans Hessels,
2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
As die bussen, ötgeveegd wiere, waar dè un
schôon kaans, veur ons, ens te gaon kèke wetter allemol laag aon
peuken. Daor nie teveul aon gezéverd waar, raopte wij bij mekaar.
Wij deeje et pepier detter nog aonzaat aaf en rolde van de tebak, in
geschoepte vloeikes, van onze vadder, nuwe siegretjes... (Lodewijk
van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
In den oorlog heetie ôk nog tebak geteuld. Et
waren net de blaoier van de rabarber. Hij réég die blaoier aon un
touwke en hing ze te dreugen onder de veranda. Asse dreug waren,
viet ie er één van den draod, wreef em fèèn en stopte die krèùmels
in un pèèp, daor ging dan de vlam in. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1,
Tilburg 2006)
- Mandos,
Brabantse Spreekwoorden, 2003 - idem (RL'47) - antwoord op de vraag
'Waar is hij?' (Woestenbergh was een tabakswinkel in de
Heuvelstraat)

De winkel van Woestenbergh in de
Heuvelstraat, circa 1915. Foto: regionaal Archief Tilburg
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - tebak, zelfstandig naamwoord
mannelijk - tabak

Kaole tèbbes, met
een pruik, op
de kermistentoonstelling 'Jaozeetie', Tilburg 2018.
tèbbes
zelfstandig naamwoord
hoofd, kop
Waast oewe knöst onderhaand marrus, get aommol schieffeltjes op oewe
tebbus! (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ene kaole tèbbes - een kaal hoofd
- Cees Robben; De vliege breke de been op zo'n kaol tebbes
(Prentepraot 24)
Bosch tèbbes - hoofd (m.) Houwt oewen tèbbes! Hou je mond!
tèdje
zelfstandig naamwoord , verkleinwoord
poosje, tijdje
- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - en tèdje
verkleinwoord van 'tèèd', met vocaalkrimping
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) -
Kaart 101 sluit 'tèdje' niet uit, evenmin als 'wèltje' en 'èfkes'.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - tèdje zelfstandig naamwoord
- tijdje, poos
tèds
zelfstandig naamwoord, tweede
naamval van tèèd;
tijds
- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - tèds genóg - tijd
genoeg
tèds zat - tijd genoeg
met genitief-s (gen. partitivus)
Piet van Beers oope klosterdag: Ik heb tèds genog, ik heb al
lang pesjoen... (Spoeje doemmeniemer; 2009)
teebeesee
zelfstandig naamwoord, acroniem
tuberculose
- De Wijs; Ik
zeg aaltij mar dèt veur de teebeecee is, dan geven ze t mist
(17-08-1964)
teeblom
zelfstandig naamwoord
theebloem
1. violier
- WBD III.2.1:431 teeblom = violier (Matthiola incana): De violier
(Matthiola incana) is een sierplant, meestal met langwerpige,
gaafrandige bladeren, die grijsachtig kunnen worden door de dichte
beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, meestal paarsrood,
maar niet geel. De plant is dik van blad en heeft vaak dubbele
bloemen. Ze bloeien in het voorjaar en in de nazomer.
WTT 2012 - ondanks deze opgave van het - WBD lijkt het niet
waarschijnlijk dat deze gecultiveerde bloem de naamgever is van de
theebloem (teeblom) in Tilburgs verleden.
2.
Duizendblad

Duizendblad - Achillea millefolium
Is waarschijnlijk de in Tilburg
breder verbreide aanduiding voor teeblom, theebloem. Het
betreft dan Achillea millefolium L., door Heukels gesignaleerd als
Theebloemeken en Theeblommen. Geen bloem maar een veldplant met
medicinale eigenschappen:
- Omdat de bloempjes, als thee getrokken,
dienden als geneesmiddel bij nier- en blaaskwalen sprak men in
Zeeuws-Vlaanderen van Theeblommen, en in de omgeving van Goes van
Theebloemeken. In Twente en Salland heet de plant Kamille, omdat zij
evenals de echte kamille als thee getrokken werd. Hierbij valt op te
merken dat beide planten een etherische olie bevatten. (Planten en
hun naam - Een botanisch lexicon voor de Lage Landen; door H.
Kleijn; 1970)
tèèd, tèdje, tije
zelfstandig naamwoord
tijd
'n Tèdje gelejen... (Kubke Kladder; pseudoniem
van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit 't klokhuis van Brabant 6; 21-11-1929)
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- den halven tèèd - zo nu en dan
Uitdrukking: Ge gaot nie vur oewen tèèd. - Je sterft niet voor je
tijd.
- Informant Toine Raaijmakers - öt de tèèd zèèn = dood zijn
- Informant Toine Raaijmakers - De tèèd òn oew èège hèbbe - volop tijd hebben
- WBD oover tèèd zèèn - de drachtigheidsperiode overschreden hebbend;
men zegt ook ... 'draogt oover'
- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - tije = tijden
- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - tèds genóg - tijd
genoeg = tèds zat - idem
- Cees Robben; Man ge bent nie bij den tèèd...
(19580315)
- Cees Robben; Waor de tèèd is blèèven steken (19590905)
- Cees Robben; Waor is de tèèd gebleven... (19591219)
- Cees Robben; Dn tèèd die zal t oe leere (19600916)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hij heej de tèèd òn zenèege - hij heeft niets te
verletten
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) -
tèèd (krt. 24)

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in
Noord-Brabant; 1937

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'Hallef zunne tèèj', waar ie nie op tèèt' -
Meestentijds was hij niet op tijd
WTT - mondelinge mededeling - Grôote tèèd
speule: zich groter voordoen dan men is, opscheppen; hij spulde
grôote teed. Gehoord in de jaren '60.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - tèèd zelfstandig naamwoord
tijd
- WBD III.1.4:5 'iets beheersen' = 'bij de tijd zijn'
- WBD III.4.4:130 ' tijd', 'tijdje', 'tij' = poosje
- Grôot diktee van de Tilburgse taol 08 Waor is de tèèd gebleeve dètter
teege
voorzetsel, bijwoord
tegen
Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - tege Korsemis
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - tis ammol dwars teegen et regeur in - tegen de
regels in
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - De kónt teege de krib gôoje - Onhandelbaar doen
(niet meegaand zijn)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - teejge bijwoord - tegen,
tegemoet
teegekwèèke
werkwoord, sterk
vervoegde vormen zijn niet
aangetroffen
tegenkwijken, protesteren, van
repliek dienen
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 03 31 - En as gij wir aon 't maauwe gaot / Za'k niemir
teegekwèke.
teegelôope
werkwoord, sterk
tegemoet lopen, gaan
- J.M.
Van der Donck, Mooi Truike, in Joh. A. Leopold en L. Leopold,
Van de Schelde tot de Weichsel, deel 1, 1882: Truike liep um
tège
teegenaon
bijwoord
tegenaan
der teegenòn pèère - erop slaan
der teegenòn gaon - flink aanpakken
- Cees Robben; Vurdè et erteegenòn gao, wèffer blómme wilde óp oew
graf?
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - waor moeide oewèègge teegenaon? - waar bemoei je je
mee?
teegestikke
werkwoord, zwak
tegensteken, dwarszitten
- Cees Robben; Witte wè mèn tegenstikt (19831223)
teegesworreg,
teegeworreg
bijwoord en bijvoeglijk naamwoord
tegenwoordig
►tirresworreg
bijwoord
-
Dirk Boutkan (1996) - (blz. 94) teegesworreg spinne ze
allêeneg nòch mar meej mesjienes
- - Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - 'tegensworrig'
-
...zooas ge ze tegesworrig nie meer ziet... (Jan Jaansen; pseudoniem
van Piet Heerkens svd; Oome Teun in den trein; Nieuwe Tilburgsche
Courant 16-9-1939)
-
...den goeien aawen tijd toen alles nog veul beter was as
tegesworrig... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe
kapelaon van Baozel, afl. 3; Nieuwe Tilburgsche Courant 15-10-1938)
-
toen den oorlog begon han de Moffen méér soldaote dan tegesworrig
(Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 23 maart 1945)
-
SJAREL. En zoo is 't tegesworrig op alle gebied. (Karel en Sjarel,
dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)
-
KAREL. Sjarel, ge ziet tegesworrig nog allis van die dames mee
manskleeren aon vende nie? (Karel en Sjarel, dialoog in Groot
Tilburg, 4 mei 1945)
-
Hedde gij er iets van geheurd weffer ete de koeie tegesworrig krège?
(Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 19 januari 1945)
- De Wijs; Teugeswoorig is t ammaol love en sweet mar zôn ze wel wete dè
n lèven lang kan zèn. (1965)
- Die
pannen van tegesworrig hebben ammel van die dunne bôjems,
daor
zèn gin goeie pannen te kôop, zizze dan.
(Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Stadsnieuws
- Ge wit teegesworreg nie nir wàor ge òn toezèèt (011109)
- Et is ammel de schuld van de jeugd van teegesworrig. (Uit: F. van
der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger,
2010.)
-
Vruuger koste ok nóg es laage, mar teegesworrig niemer. (Uit: F.
van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger,
2010.)
-
Mar ik dòcht: hup, vurèùt, want teegesworregs lèèket wèl òf iederêen
goed intersaant meej ene kòllum in de puubliesietèèt verschènt.
(Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit een column van
haar website Tilburgs Taolbuuroo, 2012)
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - bijwoord 'tegenswoordig' - tegenwoordig
-
Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - teejgeswòrrig; bijwoord -
tegenwoordig
- WNT - TEGENWOORDIG - voorheen en nog gewestelijk ook: TEGENSWOORDIG
bijvoeglijk naamwoord
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - de wèèvers van den teegesworregen tèèd
- De tegesworrige wereld wil veuruit! (Jan
Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Oome Teun als opvoeder;
feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 6-4-1940)
-
Interview Jolen - 1978 - Òch kèk, nòg en hille verzaameling
siegaarebandjes
jè
van allerande
van de teegeworrege tèèd.
(transcriptie Hans Hessels, 2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
teej
zelfstandig naamwoord
thee
Toe teej toe haj bèm - Zelfs thee had hij bij zich
- Gezegde: teej meej puntjes - slappe thee
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- meej slappe teej óp kunde hard lôope èn
schèèrp kèèke
- Cees Robben; En dan gaon we bij omas thee-leppen... (19640228)
- Audioregistratie 1978 - Ik kan van teej ok wel ouwoeren hor! Mar van
en borreltje gaoget wèl gemakkeleker! Oôo jè! En zachte wènk, hi!
(- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
Èn dan
en, en paor flèsse teej meegenoome èn dan
teej op was dan ginge we
bij den boer, daor was nòg enen boer, ginge we meej de flès ginge
wij bij den boer waoter haole! [- Interview (audio) uit 1978 met het
echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

Cheiranthus cheiri / Erysium cheiri -
bron: Wikipedia 2013
teejblom
zelfstandig naamwoord
- WBD III.4.3:355 teejblom - muurbloem (Erysimum cheiri)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - muurbloem (Cheiranthus cheiri)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - teejbloeme zelfstandig
naamwoord muurbloemen
Wikipedia 2013 - De muurbloem (Erysimum
cheiri) is een vaste plant uit de kruisbloemenfamilie
(Brassicaceae). Het is een soort die niet alleen in het wild voor
komt, maar ook veel wordt gebruikt als sierplant. De plant is
afkomstig uit het oostelijke deel van het Middellandse Zeegebied. De
muurbloem komt in Nederland voor op oude muren van kerken, ruïnes,
stadswallen en forten.

teejbròkke
zelfstandig naamwoord, meervoud
karamels, borstbollen
- WTT 2013 - suikerwerk /
snoepjes; de bekendste zijn de 'Borstbollen' van het Belgische merk
Wycam's. - Waarom borstbollen 'teejbròkke' werden genoemd is (nog)
niet duidelijk. 'Borstbollen' werden beschouwd als een middel tegen
hoest.
- Wikipedia 2013 - Wycam's
borstbol is de naam van een snoepje op basis van suiker en glucose.
Het woord Wycam's is een merknaam.
Deze snoepjes worden al bijna 60 jaar volgens hetzelfde procedé
gemaakt. Verschillende suikersoorten worden gekookt tot een dikke
stroop. Deze wordt gevormd tot een dikke draad en wordt vervolgens
tot vierkante snoepjes geslagen met bovenaan een kussenvormpje. De
Wycam's borstbollen worden sinds het begin van de productie verpakt
in blikken bussen van 325 gram. Deze blikken bussen met rode en
witte kleuren zien er al 60 jaar hetzelfde uit. Slechts het witte
deksel werd rond 2006 vervangen door een rood deksel. Deze
borstbollen worden te Kalmthout gefabriceerd door de familie
Wyckmans. Wycam's borstbollen zijn erkend als Antwerps
streekproduct.
teejtèùn
zelfstandig naamwoord
theetuin; Theetuin, naam van een
uitspanning
- Interview Jolen - 1978 - Gebeurde es ôot, mar nie veul, nèè, dè
wèrd vruuger nie gedaon (schoolreisje)
jè, en ènd de wèg op
nòr de
teejtèùn òf zôo, nòr de teejtèùn
op den Bosscheweg èn op Körvel
op
de Rielseweg! (transcriptie Hans Hessels, 2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
tèèk
zelfstandig naamwoord
lastige vrouw
- N. Daamen - Handschrift 1916 - "O!' 't is zo'n taik (lastig wijf)"
têeke
zelfstandig naamwoord
teken, sein, signaal
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
têeke
tèèl
zelfstandig naamwoord
- WBD (Korvel:) rij mesthoopjes (op een akker)
- N. Daamen - Handschrift 1916 - "teil of tail -(keukengerief)"
- Toen
waare de kènder, de kènder waaren em ammel ònt plaoge. Teege die,
die, die deur ònt schuppe. Hij komt meej zen tèèl waoter bèùte
gelòope, nòr de kènder gôoje èn daor laag ie zèllef meej den èmmer
waoter, ha, ha, ha, ha! [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar
Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]
- WBD (III.2.1:329) tèèl - wastobbe, ook 'wastèèl'
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - te.l, zelfstandig naamwoord
mannelijk 'teel', 'tijl' - lange rij hooi die met een reek in twee
tegengestelde richtingen tegen elkaar geslagen is.
- WNT - TIJL - rij, reeks, thans nog in bepaalde toepassingen
(korenschoven, hokken op een land )
tèèm
zelfstandig naamwoord
tijm
têen, tintje, têene
zelfstandig naamwoord en verkleinde en meervoudsvorm
teen
(lichaamsdeel)
- Cees Robben; Moeder, ik weet nie wek moet doen... Dan spult mar mee
oew teen tot vermaok van oew hielen... (19821119)
jonge
tak
- WBD III.4.3:127 têen - wilgenteen; ook genoemd: baand of twèèg
- WBD III.4.3:74 têen - loot, nieuw uitgelopen twijgje; ook genoemd:
schòt, uitschieter, loot of uitloper
- WBD III.4.3:75 têen - twijg, jonge tak; ook genoemd: wis, twijg,
tak, takje, rijs of scheut
- WBD III.2.3:84 - klein teentje 'boerenteen' = jonge tuinboon
► zie dossier
Tuinboon
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - TEEN - tien, zelfstandig
naamwoord mannelijk
tèène
zelfstandig naamwoord
samentrekking van het einde of
'ten einde'
het einde (van), tot het eind,
aan het eind, teneinde
figuurlijk: doodop, uitgepunt, buiten adem; blut zijn
1.
letterlijk
- Informant Toine Raaijmakers - Ge gaot irst toe tèène de straot
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
uitdr. toe tèène toe - tot het (bittere) einde
- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - 'Ge kunt die straot
nie teine loopen'
- Cees Robben; En vur dè ge t wit... is ie [de dag] tèine (19561222)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de
Ven), De Tilburgse Koerier, 64 01 03 - D'r is wir 'n jaorke tène /
Wir twaalf maonden zèn vurbij
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
64 07 10 - Mar agge dan vekaansie hèt / Is 't goei weer ineens tène.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
60 03 18 - Gelukkig is de wènter / zó zuutjesaon wir tène...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
62 11 02 - Dn bloeitèd is wir tène.
- Henk van
Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - van hier et tèène toe daor et tèène toe is gelèèk et mèn - zover je
kijken kunt is alle grond van mij [ontlening aan Cees Robben]
2.
figuurlijk


Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen.
De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord
dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in
Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op
het schoolbord werden afgedrukt.
- Cees Robben; Tiest Vermeeren haoj n kiepke... / En die preutse
pik-madam/ Leej n aaike... en t woog zuiver.../
Honderd-vijf-en-sistig gram.../ Naor daffaire waar t kiepke/ iet
of wet begerbeleurd.../ Teine aojem.... nogal wiebus.... (19560428)
- Cees Robben; Geld geld... (...) ik ben ôôk onderaand tèène
(19730824)
Aanvullende bronnen
- WBD keerstrook / wendakker (strook grond aan het uiteinde van een
akker, waar de ploeg gekeerd wordt), ook genoemd: 'tèènerug',
'dwarsrug', rug' of 'vurft'
- WBD III.1.4.318 'ten einde' = gereed
- WBD tèènerug = tèène
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - tèène bijwoord - ten einde, aan
het eind, achter elkaar, meteen
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - (onder
Eind) 3) in enkele uitdr.: tèène - aan het eind, afgelopen; ook wel:
doodmoe, aan het einde van zijn krachten; ik zé tèène; tèènenaon -
op het einde, aan het andere einde.
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TENDEN, TEINDEN vz/bw - ten einde, aan het uiteinde; uitgeput van
krachten; ik ben tenden asem van 't danig hoesten.
têenebèèter
zelfstandig naamwoord
tenenbijter
- WBD III.4.2:178 lemma Watertor - De larve van
de geelgerande watertor noemt men teenbijter in het Antwerps Wb. 3
en tenenbijter in het N.- Antwerps Wb. en Deurne Wb.
- Sjef Paijmans We leerden wat de Geel
Gerande Watertor was, de Waterschorpioen en de Zwarte Watertor. Maar
wij hadden voor die torren en torretjes onze eigen namen. Een
schrijvertje was voor ons een schotelwasserke; en de verschillende
larven bleven voor ons
viskesfreters. De waterschorpioen, een tenenbijter en de rivierprik,
een negenoog en bloedzuigers waren eggels. ('Herinneringen'; CuBra,
ca. 2003)
tèènehaawe
werkwoord, sterk
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - korthouden, weinig vrijheid geven
tèènemekaare
bijwoord
meteen, onverwijld
Vraogt òf dèttie tèènemekaare komt. - Vraag of hij meteen komt.
- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - 'teine bekare';
'teinebekare'
- Cees Robben; k Lus tèènemekaare wel tien tassen thee... (19631108)
-
Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990) - t'Is euwige sund van mun voske ! Ik gao merrige tènemekaar un nuuw
haole.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de
Ven), De Tilburgse Koerier, 66 05 06 - Ze wies zo nie tènemekaar /
Wèsse naauw kiezen zô...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
58 12 05 - Ik denk dek daor tènemekaar / Mar efkes naor gao kèken.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
69 10 16 - "Zòiets dè heurt tènemekaare / Gin virtien daoge
naoderhaand."
- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben -
As
ik t doe, doeket tènemekaare (04-07-1969)
- C. Verhoeven,
Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - (onder Eind) tèènemekare
- vlak achter elkaar, direct aansluitend, zonder uitstel,
onmiddellijk: ge moet tèènemekare komen; ook: aachtermekare.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - tèèmekaare - achtereen
tèènenaovend
bijwoord
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- tegen het einde van de avond
tèènenêen
bijwoord
meteen, achtereen
- N. Daamen - Handschrift 1916 - "taineneen - achtereen"
tèènenòssem
bijvoeglijk naamwoord
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- buiten adem
têen èn taander
onbepaald voornaamwoord
het een en ander
Kómt óns taante Too naa taatemiddag nòg meej têen èn taander?
Audio-opname 1978 Dhr. Bertens
Daor din ze zogezeej in e
zèg et es gauw
in
ts..ts..ts
gòdvernondejuu
die gebrökte ze zogezeej vur e
vur
middelsèène
, vur têen èn taander gebrèùke
(Collectie
Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels
► Klik hier voor audiofragment)
tèènerug
zelfstandig naamwoord
- WBD keerstrook / wendakker (strook grond aan het uiteinde van een
akker, waar de ploeg gekeerd wordt; ook genoemd 'tèène', 'rug',
'dwarsrug' of 'vurft' c.q. 'vurènd'
têentrèèjer
zelfstandig naamwoord
- WBD paard met naar binnen gedraaide hoeven, ook 'toontrèèjer'
genoemd
tèèr
zelfstandig naamwoord
teer
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) -
tèèr (Tilb. ged.), taar(s)' / 'taor(s)' oostel. Midden-N-Br.
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - TEER zelfstandig naamwoord
mannelijk Frans: goudron
tèèraovend,
tèèrdag
zelfstandig naamwoord
teeravond; avond waarop
verenigingen (jaarlijks) feest vierden van opgespaard geld;
vergelijk 'potverteren'
[De gildes] "St. Jurris" hee z'ne teiraovond
gehad en "Sinte Ketrien" ôk al... (Kubke Kladder;
pseudoniem van Pierre van
Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 9; 22-02-30)
"Sinte Ketrien" hô dan d're traditioneele
teirdag. 't Vurspel van 't fist begon 's mergens om negen uur toen
we allemol, pontificaol uitgedost - dè wil zeggen mee 't wit visje
en den oranje sjerp aon en den hoogen hoed op - nor de Mis gewist
zèn... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche
Courant; Uit t klokhuis
van Brabant 9; 22-02-30)
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- feestavond in een café, waarop de rente en de
boetes van de dubbeltjespot werden opgemaakt
tèère
werkwoord, zwak
verteren, feestvieren
Ze rikte saome jaorelang,/ dè din ze ammol gèère,/ èn zaat er in de
pot genòg/ dan ginge ze ònt tèère. (Lechim; pseudoniem van Michel van de
Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Dè kos nie)
tèèrf
zelfstandig naamwoord
tarwe
Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - têrf en gaarst (ê van
Frans même)
Piet van Beers - Den bèkker stokte zenen oove
meej hout èn bakte mik èn brôod;/ Ieder kòcht wèttie gebrökte de
keus waar nie zo grôot:/ Rògge èn tèèrfbrôod èn ene witte mik,/ Vur
en brölòft òf fist mik meej krente, mar die waar nie zo dik. (Uit:
Wètter in vèèf èn zistig jaor veraanderde...)
- WBD I:1406 Kolom
185 niet vermeld
- WBD III.2.3:188 'tarwebrood' = idem, ook 'zoet brood', 'mik'
- WBD III.2.3:189 'tarwebrood' = half en half
- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - TARWE - tè:ref,
zelfstandig naamwoord vrouwelijk
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TERF (uitspr. tärref, taerref), - Cornelissen & Vervliet,
Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - TÂRF,
zelfstandig naamwoord v. - tarwe
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - tèèrf zelfstandig naamwoord
- tarwe
- WNT - TARWE - in Z-Ned. veelal TERWE; daarnaast in Brab. tärref, terf
tèèrge
werkwoord, zwak
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - tergen
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - tèèrege ww - tergen
tèèrpötje, tèrrepötje

Ill. Naumann
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
roodborstje
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek,
1988 - roodborstje (Saxicola
torquata)
- Cees Robben; ...gèèle wiewouws... tèèrpötjes... (19600708)
- WTT 2012: het tweede lid 'pötje' wijst in de
richting van 'tapuit', conform de oude Nederlandse benaming
'roodborsttappuit'. Het eerste lid 'tèèr' lijkt te verwijzen naar de
vogels van de genus Saxicola; 'saxicola' is een samentrekking van
het Latijnse 'rots' en 'verblijf'. Het Tilburgse 'tèère' lijkt een
samenvoeging van 'ter aarde'; aarde = èèrde, èèrd.
tèèrvenblom
zelfstandig naamwoord
- WBD bloem van meel, ook 'blom' of 'bloem' genoemd
tèèrzalf
zelfstandig naamwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zwarte teerachtige zalf voor behandeling van zweren
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - tèèrzalf zelfstandig naamwoord
- teerzalf
tèèt
zelfstandig naamwoord
akelige vrouw
tegelèèk
bijwoord
tegelijk
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ge kunt nie blaoze(n) èn tegelèèk de rôok in oewe
mond haawe - je kunt geen twee tegengestelde dingen tegelijk doen
tegelèèkertèèd
bijwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - tegelijkertijd, gelijktijdig
teheuj
bijwoord
achterover (zie ook 'heu')
De kèèr ging teheuj
- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - de kèèr stao teheuj (met
de burries naar boven en het krat naar beneden
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - en kèèr teheuj stôote - een kar leegkiepen
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - teheui -
achterover, gezegd van een kar
Wat. te heui gaon, slaon - achterover vallen; valt te vergelijken
met 'over den kop gaan' vooroverslaan. Z.a.
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - gezegd van
een kar die achterover gestoten werd, zodat de voorkant de hoogte in
ging (misschien: ten hoge of te hoogte). Bij uitbr. ook gezegd van
bijvoorbeeld een stoel.
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- HOOI: de kar staat TE HOOI - met de burrie of bomen naar boven en
het krat naar beneden, Zoals de karren dikwijls worden weggezet.
Opm. Michels (blz. 87): TE HOOI = te hovede, nu 'te heuj'. Z.a.
Weij (T&T 38:89) teheuj bijwoord 'achterover' met als
voorbeeldzin: 'De kèèr ging teheuj' - 'de kar ging achterover'. Ik
herinner mij verder dat ik meer dan vijftig jaar geleden het woord
eens had horen gebruiken door iemand afkomstig uit Reek die een
liedje aanhaalde dat ongeveer aldus begon. Sti de kaars (= kar)
teheuj, Arjanneke. De etymologie van dit woord vindt men bij Van de
Water, blz. 86. Daar staat als voorbeeld 'dar gonk an kar vol boere
te heui en die laage in 't zand, vurde ze't wieste' en dan volgt er
'Te heui gaon (uit te heude, d.i. te hoofde, gaon) valt te
vergelijken met over den kop gaan, vooroverslaan'. Als men denkt aan
de gotische datief haubida is de ontwikkeling klaar. Er treedt
umlaut op, intervocalische [v] kan uitvallen (vgl. J. Stroop, Een
hoofd-stukje inTilburgse Taalplastiek , XXI 228-231), intervoc. d>j en afval van de
slot-vocaal. Overigens heb ik de uitdrukking in het - WNT - niet
teruggevonden, noch in dl. VI, 950-952 waar hoofd behandeld wordt in
de bet. 'bovenste of voorste deel van iets', noch in dl. XVI,
1052-1082, waar de verbindingen van te met een subst. gegeven
worden.
tekòrt
bijwoord
te kort (doen)
- A.J.A.C.
van Delft - "Hij hee z'n ègen tekort gedaon." Hij heeft zich gezelfmoord. (Nwe.
Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)
Pierre
van Beek Erger gesteld is het wanneer men hoort, dat iemand "z'n
eigen tekort gedaon heej". Dat betekent namelijk niets meer of
minder dan dat hij zelfmoord heeft gepleegd. Dat is - in
tegenstelling tot de grofheid, die de volksmond vaak kenmerkt -
keurig gezegd en bovendien nog raak getypeerd ook. (Tilburgse
taalplastiek 13 Nieuwe Tilburgse Courant donderdag 11 mei 1950)
tèkske
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kleine tak, jonge tak, twijg
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - schoenmakersspijkertje
Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - grune tèkskes - groene
twijgen; tak - täkske
- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - et dunste tèkske braandt
et irst (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972)
- WBD III.4.3:77 'takje' = idem
- WBD III.4.3:79 'dooi tèkske' = dood takje
- verkleinwoord van tak, met umlaut
tèkstiel
zelfstandig naamwoord
textiel
'op de tèkstiel': werkzaam in de
textiel
Die
was op de tèkstiel! Die was, die was ok op de tèkstiel Wij hèbbe
ammòl op de tèkstiel gewist! [- Interview (audio) uit 1978 met het
echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]
tèkswipper
zelfstandig naamwoord
- WBD spijkertrekker, het speciale ijzeren werktuigje om spijkers uit
te trekken (II:688)
tèl
zelfstandig naamwoord
tel
- A.J.A.C.
van Delft - "Hij is van zunnen tel" wordt gezegd van iemand die suf is. (Nwe.
Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)
- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - van tèl zèèn as rótte kôol
bè de gruunteboer (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1964) -
niet gewaardeerd worden
telangenliste,
teliste
bijwoord
Tenlangeliste hè 'k m'n frontje van m'ne nek
motten gooien omdè 'k bang was te stikken. (Kubke Kladder;
pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 9; 22-02-30)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ten langen leste, ten slotte, uiteindelijk
tèlle
werkwoord, zwak
PM (meestal negatief) waarderen
Dè tèlt ie wèèneg - dat stelt hij niet zo erg op prijs
- WBD III.1.4:61 'tellen' = waarderen'
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TELLEN
onov. en ov.ww in allerlei gangbare bett.; specifiek: 1) achten,
waarderen: dè tel ik niks; 2) menen, op grond v. berekening
verwachten: ik tel dè 't nog lang kan duren.
Van
meikevers
- WBD III 4,2:167 lemma Pompen van
de meikever - Het herhaalde malen met de vleugels bewegen voordat
een meikever opvliegt.
tellen Tilburg
mulderen Tilburg
pompen Tîlburg
Rolf Janssen, We hebben gezongen en niks
gehad, 1984 - Wanneer de meikevers weer te vinden waren in de buurt
van de beukenhagen, werden deze door de kinderen gevangen. Ze werden
opgeborgen in een lucifersdoosje met een blaadje sla. Vervolgens
bonden de kinderen een draadje garen aan de poten van het dier en
begonnen dan te zingen tot hij ging vliegen:

mùlderke, mùlderke telt oew geld
en gao dan nog s vliegen
tèlling
zelfstandig naamwoord
telling
- WBD òn (de) tèlling, ò de baot - de koe heeft het einde van de
dracht
bereikt; ze is ötgetèld, ötgereekend
tèloor
zelfstandig naamwoord
Pierre van Beek - kleine waterketel op drie pootjes, veelal gebruikt
voor kruidenthee.
WTT 2016 - In deze betekenis alleen bij Van Beek aangetroffen.
Waarschijnlijk betekent tèloor eerder de meer gangbare aanduiding
voor 'bord'
WNT: gewestelijk ook mannelijk en vr., mv. teljoren.
Daarnaast taljoor (in meer fransche spelling tailloor enz.); telloor,
talloor, in een groot deel van Brab. en in het Land van Waas;
talloore (vr.), in t Z.-O. van Vlaand.; teljer, bij Schuerm.
(1865-1870). In t Westvl. is een vrouwelijk taljoore, teljoore.
Bord, schotel, waarop vleesch wordt voorgesneden (in dezen zin lang
verouderd); vervolgens, en dit is reeds in t Mnl. de gewone bet.:
tafelbord, etensbord, bord.
REY - Tailler a produit d'autres noms limités
à des sens concrets : TAILLOIR n. mannelijk (v. 1130, tailleours ; puis
1175, tailleoir) désigne un instrument pour tailler et spécialement
un plat pour découper la viande.
temeej
bijwoord
tegelijkertijd
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - temeej dèk et zeej, kwaamp ie binne - net toen ik
het zei, kwam hij binnen
- WNT - TEMEE (bijw.) behoort niet tot het algemeen beschaafd
Nederlandsch; 1) in toepassing op de toekomst: aanstonds,
(zoo)meteen, straks; 2) in toepassing op het verleden: zooeven, zoo
pas.
temeenste
bijwoord
tenminste, ten minste
- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - temeenste (passim)
- Cees Robben; Ge hoeft na temeenste nie in oew haande te spierse...
(19821008)
temèntij
Bijwoord
Vanochtend
- Een roestpraatje (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867):
Mer vajer! Ou brudt iet in t heut; k zaag t te mentij aon oe
weze
- De Bont - zelfstandig naamwoord (alleen in de verouderde verbinding te mänte
heden ochtend, van morgen; Brabantius - te mentie, die het uit te
mergentèit ontstaan denkt, in tegenstelling met Van de Schelde
tot de Weichsel I, 344 (ook Weijnen, De Nederl. Dialecten blz.
35), waar tementij uit te metten tijd - mnl. te mattintide - wordt
verklaard.
temèt
bijwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - onmiddellijk, meteen
Bosch temet - direct, zo dadelijk
- Cees Robben; Dan koos ik toch temet (19611201)
- WNT - TEMET (II) = TEMEE - aanstonds, zoo meteen, straks
temiddag
bijwoord
Was de erpelsoep temiddag nie goed misschien?
(Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Oome Teun als opvoeder;
feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 6-4-1940)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - vanmiddag
WMT TE MIDDAG - thans nog gewestelijk, bijvoorbeeld in Z.-Nederl.
temòndag
bijwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - a.s. maandag
tèmpel
zelfstandig naamwoord
tempel
- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - meej iemand tèmpels gaon
zitte bouwe (AM'84) - met iemand zitten bomen
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- tèmpels baawe - zich illusies maken
tèms
zelfstandig naamwoord
vergiet
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'tems, tèmmes'
- WBD (III.2.1:173) 'temst' = vergiet, ook 'durslag'
- WNT - TEEMS - zeef, fijne zeef voor melk
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- TEEMS: word eigenlijk alleen van die zift gebruikt, waar door men
de vers gemolken melk laat lopen, en is dus een zijg of zijpvat.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord mannelijk 'temes' - vergiet (test)
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TEMST zelfstandig naamwoord w-m. - teems, haarzeef, Frans sas,
tamis; ook een keukengereedschap met veel gaatjes.
tèmtaosie
zelfstandig naamwoord
opgave, kwelling, temptatie
Vruug ópstaon is vur hum en tèmtaosie.
- Cees Robben; t Is un temtaosie... (19570720)
Want as ik leege flèsse hèb/ moet ik er en ènd meej slèèpe/ mar dè
dè gin temtaosie is/ is makkelek te begrèèpe. (Lechim; pseudoniem
van Michel
van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Der stòn der te
wèèneg) [namelijk: glas naar de glasbak brengen is goed werk]
- WBD III.3.1:240 'temptatie' = pesterij
- Stadsnieuws - Dès en hil tèmtaosie: zeuve kènder grôotbrènge in
deeze tèèd.(230907)
- WNT - TEMPTATIE 1) verzoeking, 2) kwelling, plaag
Lat. TEMPTARE aanraken, betasten; naar iets streven, onderzoeken;
beproever proberen, pogen, trachten, ondernemen, zich met iets
inlaten; aantasten, aangrijpen, aanvallen, bestoken; in verzoeking
brengen, enz.
tèmteere
werkwoord, zwak
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - tempteren, kwellen
- WNT - TEMPTEEREN - 1) trachten, beproeven; 2) op de proef stellen
tèn
zelfstandig naamwoord
tin
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TEN, zelfstandig naamwoord o. -tin, Frans étain.
- WNT - TIN - in Brabants dialect TEN
tenaacht
bijwoord
vannacht
- Cees Robben; tenaacht leuterde wir in oewen iepert... (19731005)
tèndje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
van 'taand'
tandje
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van
Tilburg, 1996 -
tèndje (archaïsch); hiernaast: tandje
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - met
umlaut, volgens krt.48
teneer, tenir
bijwoord
terneer,
neer, naar beneden
- Cees Robben; Hier draaien we ons sevooi teneer... (19670818)
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TENEER (met zachte e) bijwoord - neder; vormt talrijke
koppelingen als: teneervallen, teneerleggen enz.
tenèt
bijwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zojuist
tèngske
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
van tang
tangetje
- WBD riettèngske (II:1018) - riettangetje
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - op et bènkske laag en plenkske èn en tèngske
Dirk Boutkan (1996) - tangeske, tangske, tangetje
tènne
bijvoeglijk naamwoord
tinnen
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TEN, voor
'tin' . In het Wallisch is het y s t a e n . Ook bij Kiliaan 'ten' ,
en bij Huygens: tennegieter.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - bijvoeglijk naamwoord
'tennen tinnen; bijvoeglijk naamwoord 'tijnnen' - tinnen
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TENNEN bvw. - tinnen
tènnebruukske
zelfstandig naamwoord
jenevermaatje
- N. Daamen (handschrift Tilburgs 1916) - "tinnebruukske een half
maatje jenever"
Ge krèègt dan koffie meej en kuukske/ èn zo
waor as ik hier stao/ alle ôomes die ter waare/ nòg en tènnebruukske
nao. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel
1960-1980; uit: Verjòrdaoge)
- Pierre van
Beek - Vroeger ging men om "'n tennebruukske" klaore en "'n maotje
braandewèn". (Nwe. Tilb. Courant; Tilburgse Typen afl. XIII;
28 maart 1958)
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- kleinste in de slijterij verkrijgbare flesje
jenever
- Naar een zekere 'Tinnebroek' (?),
welke naam blijkens de volkstelling in 1947 14 maal in Noord-Brabant
voorkwam, waarvan 8 maal in Tilburg.
tenòstenbaaj
bijwoord
bijna, ongeveer
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
We zaate tenòstenbaaj meej fèftege(n) in de klas. - We zaten met
ongeveer vijftig in de klas.
- In sisteg òf zo tenòstenbaaj [kwamen] de echte
Törke en Maròkkaane... (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse
Taol 2000)
- Stadsnieuws - Et schouw tenostenbaaj en dömke - het scheelde
ongeveer een cm (081008)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - tenostebè bijwoord - ongeveer
tèp
bijvoeglijk naamwoord
blut, alles verloren hebbend
tèp zèèn
/ staon
- Cees Robben; Mar meens ik stao
himmel tep... (19730824)
- Cees Robben; [ik] stao wir klinkklaor tep... (19641204)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - tèp speule - alles verliezen
- WBD (III.3.2:38) tèp, blut, kèps, rut = alle verloren hebbend (bij
spel)
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TEP (tèp)
bijwoord, blut; bij spelletjes: iemand tèp zetten, tèp staon; tèp
twee trug - wie blut is, krijgt twee knikkers terug.
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- KEPPES, KEP, KEBBES - 'keppes zijn' - alles verspeeld hebben,
alles verloren hebben in het spel
-teraande
suffix
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - verschillende
-erhande, -erlei
teraawste
bijwoord
ongeveer, bijna, globaal, ruwweg
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'teraawste'
► zie verder bij terouwste
terèècht
bijwoord van plaats
terecht
meestal met de verlenging met e, terèèchte
- Kees en Bart -
in Tilburgsche Post 1922-193? - daorvan kómt niks terèèchte
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 12 12 - Hij moes weg van de geminte / Die zn huis ontègend had.
// In 'n nuuw wèk kwaam ie terèchte...
- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - in en goej waaj
terèèchtgekoome zèèn (JM'57)- goed terechtgekomen zijn in het
huwelijk
- Et waar in mèn
ôoge un héél grôote römte, waor we in terèèchte waren gekomen.
(Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Hij moes dan in
zon nuuwbouwwèèk gaon kèèke, wetter die mannen van terèèchte
brochte. (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg,
Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Hij kwaam
terèèchte op et plattelaand. (Lodewijk van den Bredevoort
pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2,
Tilburg 2007)
terouwste
bijwoord
ongeveer, bijna,
globaal, ruwweg
- A.J.A.C.
van Delft - Het werk is "terouwste klaor" wil zeggen, dat het bijna voltooid is.
(Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) -
TROUW(E)STE (traauwste) bijvoeglijk naamwoord - in grote
trekken, bijna. Wsch. is het woord ontstaan uit 'te ruwste' en
betekent het letterlijk 'grosso modo.
- WNT - vermeldt de uitdr. 'uit den rouwe' - onafgewerkt, niet precies.
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- 'terouwste' - ongeveer
- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - bijw. verb.
'te rouwste',- in het rouwe (ruwe), ongeveer, bijna.
Pierre van Beek - 'trouwste' - in grote trekken, zo ongeveer, ook
wel: bijna (ten rouwste?)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - terouwste bijwoord - ongeveer,
ruwweg
tèrpetèèn
zelfstandig naamwoord
terpentijn; kleverig plantensap vooral van naaldbomen
- WBD III.4.3:90 tèrpetèèn -hars
- WBD III.4.3:103 terpetèènköpke - dennentakje met een harsknopje
tèrrewebrôod
zelfstandig naamwoord
tarwebrood
- WBD III 2.3 (2004) - algemeen in Tilburg
tèrring
zelfstandig naamwoord
tering, tuberculose, tbc
- Cees Robben; Onze Jaon (...) hee gin zucht of terring...
fieteldaans.. bof.. of keliek... (19551217)
- Interview Jolen - 1978 - Jè, tèrring, dè wit, dè wit gin man, dè
wit gin man, jè, dè wit gin man! Hij heej de tèrring zin ze!
(transcriptie Hans Hessels, 2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
- WBD III.1.2:302: 'vliegende tering' = tuberculose
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TERING zelfstandig naamwoord v. - ziekte: de etende of de frètende
tèring - waarbij de lijder veel kan eten.
terugkoomes
bijwoord
op de terugweg, toen we terug
gingen
- ...in et geensgaons kreeg ik 'n glas waoter
veur niks en in et terugkomes 'n glas rome veur twee cente.. (Jan
Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel,
afl. 6; Nieuwe Tilburgsche Courant 5-11-1938)
- T.B.C.
waar un belaoje woord, de tèrring zin ze vruuger ent waar eigelek
schaand degge ze onder de leeje hadt of der meej besmet waart
gewist. (Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
tèrvebrôod
zelfstandig naamwoord
tarwebrood
- WBD III 2.3 - verspreid in Tilburg (2003)
tès
zelfstandig naamwoord
tas
- Cees Robben; Sigaren, centen in de tes (19651224)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zak, broekzak

Schilderij
van Jan Miense Molenaer (detail) - Goed gezelschap - 17e eeuw De
vrouw steunt met een voet op een stoof, waarin het zogenaamde tèsje: 
tèsje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kolenbakje in een stoof
verkleinwoord van 'tèst'
- WNT - Test I 1) Schotel of kom, gewoonlijk van
aardewerk, soms van hout; teil. Het woord is in dezen zin thans
vooral in Z.-Nederl. bekend, en wordt er in verschillende streken
voor onderscheiden schotels of kommen gebezigd

►Zie
het dossier 'Tèsje in de schilderkunst van de 17de eeuw'
- WNT - Test I 2) Pot of schotel van aardewerk,
voor vuur bestemd; thans bepaaldelijk een kleine vierkante, naar
onderen smaller toeloopende, pot met één oor, die met een kooltje
vuur in een stoof wordt geplaatst.
Van Rijen - tèsje zelfstandig naamwoord
- kolenbakje in stoof, testje.

- Cees Robben; man houdt zijn scheerwater
warm op een testje - Prent van de week (detail) 18-01-1959
- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw
(woordenlijsten Verster,1968) - TEST: een aarden vat. In het Lat.
'Testa'.
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TEST zelfstandig naamwoord v. -soort v. aarden teiltje met één oor
en zonder toot. De test verschilt van de teil, die veel grooter is,
geen oor heeft, en aan den rand voorzien is van eenen toot.
- WNT - STOOF I-8 a) Toestel om
de voeten te warmen en wel oorspronkelijk: meestal houten omhulsel
met doorboord bovenvlak, waarin een test met vuur of steen kan
worden gezet.
tèsse
werkwoord, zwak
testen
- Cees Robben; En desseme gadeeseme nog tesse mosse ôôk... (19621005)
tèst, tiest
zelfstandig naamwoord
kop, hoofd
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
Enen hoed vuugt nie op oewe tèst. -Een hoed past niet op jouw kop.
- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - meej de hoed in de haand
... mar meej de pèt óp oewe test kómder ók best (Si'67) -
humoristische aanvulling op het spreekwoord
- N. Daamen (handschrift Tilburgs 1916) - "ik sloeg en tegen z'nen test
(hoofd - tête)"
- Cees Robben; As dè ons taante Tonia
testag-taate-middag komt... (19710604) [Of dat tante Tonia dinsdag
na de middag langskomt..]
- Cees Robben; Hoeneer komde wir... Beschient n testag-taatemiddeg..
(19760423)
- WBD III.1.1:37 'test' = hoofd
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- TEST: een aarden vat. In het Lat. 'testa'.
- WNT - TEST (I) 3) bij vergelijking in onbeschaafde taal voor HOOFD
tèstag
zelfstandig naamwoord
dinsdag
VR 'testag-taate-middag'
Zie: Pijnenburg - Bijdrage tot de etymologie van het oudste
Nederlands, 122
tèt
zelfstandig naamwoord
bepaald meisje
- N. Daamen - Handschrift 1916 - "'n flinke tet (meisje)"
- WBD III.2.2:22 'de tet hebben' = gezoogd worden; ook 'tetteren',
'lurken'
Bosch tètte - borsten
- WNT - TET, tette - 1) vrouweborst, ook tepel; verachtelijke naam voor
een vrouw...
tetôonstèlling
zelfstandig naamwoord
tentoonstelling
Kèssels febriek, witte gij
instruumèntefebriek aachter de
Noordhoekse kèrk èn daor, daor wast himmel waaj, hè. Èn daor heej
toen de tetôonstèlling gestaon. Neegetieneege. [- Interview (audio)
uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]
Aachter
de febriek was en grôote tetôonstèlling èn daor was
Venetië himmel
meej zwèm... meej grôot waoter èn alles! (
) Wè zonge ze toen? En
hebben zij die schöne Berta al in der onderbroek op straat
gezet![- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps;
transcriptie Hans Hessels, 2015]
tèùg
zelfstandig naamwoord
tuig
- WBD (Hasselt): paardetuig
- WBD III.2.2:32 'looptuig' = looprek (voor kleuters)
tèùge
werkwoord, zwak
optuigen
- tèùge - tèùgde - getèùgd (geen vooaalkrimping)
- WBD tèùge - het
paard wennen aan tuig en arbeid
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zw.ww.tr. - tuigen, van tuig voorzien (bij paarden)
teugel
zelfstandig naamwoord
teugel
- Iemand singelen, waarmee men bedoelde: zijn
werk of gangen nauwkeurig nagaan. Verwant hiermee is: iemand op de
teugel rijden. (A.J.A.C. van Delft; 1961; in: Nieuwe Tilburgse
Courant, Bekoring van dialect; Typische zegswijzen uit onze
streek; uit de volksmond opgetekend)
tèùgkaast
zelfstandig naamwoord
- WBD bergplaats voor (paarden)tuig
teugwèès
bijvoeglijk naamwoord
gezegde: teugwèès maoke - inwijden, inlichten
- Cees Robben; Kom-de gij ons teugwèès maoken... (19600116)
- Cees Robben; Ik zal oe wè teugwèès maoke hoe degge dè vort moet
begaffele... (19650115)
- Informant Toine Raaijmakers - teugwèès maoke - flink zeggen waaraan iemand zich te houden heeft
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'teugwèès, teugelwèès'
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TOOMWIJS, enkel alsgezegde gebezigd: Da' veulen is al wat toomwijs.
TEUGELWIJS bvw. -hetz. als toomwijs
teule
werkwoord, zwak
telen, kweken
teule - tulde - getuld, met vocaalkrimping
in tegenwoordige tijd ook vocaalkrimping: gij/hij tult.
- Cees Robben; Ik teul toch zô gère... (19570309)
- Cees Robben; [hij] teult er wilde blommen... (19550129)
- Ze
tilde zelf veul sorte gruunte
Uit: Bè de wèèvers òn tòffel, Ad
van den Boom, circa 2005
- Eèrpel, bôontjes, erwten en tèùnbôone teulde
we zelf, we han aachter et hèùs enne hille grôote hof. (Lodewijk van
den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- In den oorlog heetie ôk nog tebak geteuld.
(Lodewijk van den Bredevoort pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Die teulde toen ok zelf tebak in den hof, èn
die grôote blaojer wiere aon enen draod gerege en hinge dan te
drèùge in de zon. (Nel Timmermans; Den orlog; CuBra; 200?)
- WBD I:1393 teule
-
K. Heeroma -
Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - gebruikt
TEULEN en TEULLAND voor 'verbouwen' en 'bouwland'.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zw.ww.tr. 'tuilen' - teulen, telen
- WNT - TELEN, daarnaast gewestelijk TEULEN
tèùmele
werkwoord, zwak
- WBD III.1.2:11 'tuimelen' = vooroverduikelen; ook 'duikelen'
- WBD III.3.1.105'tuimelen' = idem
tèùmelèèr
zelfstandig naamwoord
tuimelaar
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TUIMELÈÈR zelfstandig naamwoord mannelijk - bij smeden: elleboogvormig
ijzer dat klinkt en omtuimelt
op eenen nagel of eene spil die door den elleboog steekt.
tèùn, töntje
zelfstandig naamwoord
heg, tuin, omheining
- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'die waar gebonden aon 'n tùin'
- "
èn
dan kwaamde tusse tweej töntjes, daor hadde de boere, de boere der
waaj èn dan hadde daor de, de tèùn van de febrieke, van die heere
dan
[- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps;
transcriptie Hans Hessels, 2015]
-
Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - den tuin aachter 't huis
(ui = eu in Frans Meuse)
- WBD (III.3.3:96) tèùn = omheining van het kerkhof
- WBD (III.2.1:399) 'tuin' = idem
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TUIN = lage
omheining, omtuining. Z.a.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord mannelijk tuin, haag om een hof, hofheg
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TUIN zelfstandig naamwoord mannelijk -haag, hegge rond eenen hof,
teune
werkwoord, zwak
de indruk wekken, tonen
teune - tunde - getund, vocaalkrimping ook in tegenwoordige tijd:
gij/hij tunt
- WBD III.l.l:240 'teunen' = tonen
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zwak werkwoord intransitief tonen' - een fraai voorkomen hebben, uitkomen.
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TOONEN - getuigen, getuigenis afleggen; een fraai voorkomen
hebben; schijnen, het uitzicht hebben van.
tèùnbôon
zelfstandig naamwoord
tuinboon - Vicia faba
in Tilburg beter bekend onder
diverse volksnamen
► zie Dossier
Tuinboon
- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van
Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006
-
Ons moeder haolde soms de gruunte op de mèrt. Eèrpel, bôontjes,
erwten en tèùnbôone teulde we zelf, we han aachter et hèùs enne
hille grôote hof.
- Piet van Beers - Wie tèùnbôone wil eete,/moet
(ze in) Februari/ nie vergeete (te zètte). (www.CuBra; ca 2005)
tèùnèkster
zelfstandig naamwoord
ekster, die overal present is waar ze iets van haar gading meent te
kunnen vinden; overgedragen op vrouwen
-
Stadsnieuws - Die tèùnèkster wil èègelek et liefst alles vur niks (310808)
tèùs, tös
bijwoord, zelfstandig naamwoord
thuis, tehuis
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
Wie tèùs is, moet tösblèève.
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ge meut wèl óp en aander hónger krèège, as ge tèùs mar kómt
eete.
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - gezegde - Et is nie èèrg as ge onderweg honger krèègt, agge
mar tèùs it.
- Pierre van
Beek - "Thuis zijn" betekent het (kaart)spel winnen. (Nwe. Tilb.
Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'óp un aander honger krèège, mar töös koomen eete'
- een ander mag je aardig vinden, maar daar moet het bij blijven
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- hij is er tèùs as ene pestoor in zene kèrkboek
tèùsslachte
werkwoord
thuis slachten
meestal opgetekend als
zelfstandig naamwoord, de 'tèusslacht'.
-
Audio-opname 1978 - Dè tèùsslachte
den êene die hagget zôo èn den
aandere zôo. Den êene ha en ketròl èn den aandere moeste gij
zogezeej boove meej en ketròl, moeste gij daor en èèzere dingen in
steeke, heej, èn dan moeste ze boove zogezeej meej en èèzer moeste
gij ze meej tweej man opdraaje boove
(- Interview met dhr. Bertens;
transcriptie Hans Hessels 2013)
►KLIK HIER om het bestand te beluisteren

tèùswèèver
zelfstandig naamwoord
thuiswever, wever die niet in de fabriek werkt maar zijn weefstukken
aan een fabrikant uitlevert
- Audioregistratie 1978 - Mar en tèùswèèver dè was er êene, war, die
ging nòr en febriek toe, onverschilleg wèlk febriek
mar ze krêege en
kètting meej, dè wil zègge, ge hèt kètting èn inslag, dus ge hèt
enen hille breejen bôom, zo breej as et stuk moet zèèn èn die zèn
ammel draojkes nèffe mekaare, war
(interview met dhr. Hermans,
transcriptie door Hans Hessels)
- Audioregistratie 1978 - Die teuswèèvers die han ammòl zôo ene lêeme
vloer
ammòl
die van Honsbèèrege èn Peer de Kôoning! (- Interview met
Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
- WBD tèùswèèver (II:941) - thuiswever, wever die niet op een fabriek
werkte, ook 'bèùtewèèver' genoemd
- WBD tèùswèeve (II:949), ook bèùtewèève (buiten de fabriek weven)
- WTT 2013 - de fabriekswevers werden ook
'binnewèèvers' genoemd
teut
zelfstandig naamwoord
marskramer; tuit, pijp
- N. Daamen - Handschrift 1916 - "teut - een soort van marskramer met
manufacturen op den rug die de dorpen overal afgingen, meest
Duitschers"
-
Willem van Mook, voorwoord
in programmaboekje van de Korvelse revue Vruuger en naa, 1926 -
Zoo kwaam' we 't Kretshuiske vurbij,/ Daor wonden toen
twee tuiten
ok
Oel en de Paddewaaikes, het Kretshuiske en iets over tuiten...
- WBD schèèrtèùte, schèrtèùte (of: schir- ?), tèùte (II:990) -
scheerklossen; ook: pèèpe, schèèrklòsse, schèrklòsse (of: schir- ?)
of krèùsklòsse genoemd.
- WBD III.1.1.65 'teut = gezicht; ook: 'toot'
- WBD III.1.3:247 'teut' = neus van een schoen
- WBD III.2.1:142 'tuit' = pijp aan kan of ketel
Cees Robben; Prent van de week -
05-01-1979
teut
bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
aangeschoten
- N. Daamen - Handschrift 1916 - "hij was teut (dronken)"
- WBD III.2.3:257 'teut' = dronken
- Stadsnieuws - 'Hij was mar en bietje teut, nèt genog om gezèlleg te
zèèn' (301207)
- WNT - TEUT 2) dronken; gewestelijk, o.a. in de Vechtstreek nog bekend.
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TEUT - afgemat, ten einde van vermoeienis, enkel als gezegde
gebruikt: Ai mij! ik ben teut. Wordt ook gebruikt voor 'dronken'.
- WNT - TEUT - l ) suf, in de Kempen ook: afgemat, uitgeput; 2) dronken
tèùt, tötje
zelfstandig naamwoord
tuit
- WBD tèùt (II:1030) tuit: spoelpijp; ook: pèèp of klos
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TEUT zelfstandig naamwoord mannelijk = Toot: t u i t of pijp van eene kan
of eenen moor.
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - teut tuit van
een kan, neus van een schoen
teute
werkwoord, zwak
talmen, treuzelen
- Cees Robben - Stao daor nie te
teute.. (19640306)
- Cees Robben - En naa moette nie ligge te teute of taauw-meute
(19660513)
- Pierre van
Beek - "Ge moet nie teute. Pees um!" is: Ge moogt niet treuzelen. Haast je!
(Nwe. Tilb. Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)
- WBD III.1.1:249 'tuiten' = suizen van de oren; ook 'toeten', 'hommen'
- WBD III.1.4:52 'teutelen' = aarzelen; 72 'teutelen = verlegen zijn
- WBD III.1.4:363 'teuten' = prutsen
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zwak werkwoord intransitief 'teutelen' - teuten, talmen, langzaam te werk gaan;
- WNT - TEUTEN - talmen, treuzelen; babbelen, kletsen ...
tèùtele
werkwoord, zwak, geen vocaalkrimping
-
Pierre van Beek - ruilen (door kinderen)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - weifelen, tuitelen
- Cees Robben; Valt er nog wè te ruitele of te tuitele... (19760903)
- WBD III.3.1:49 'tuitelen', 'vertuitelen, vertutselen, matsen,
ruilen = verkwanselen
- WBD III.3.1:55 'tuitelen', 'kwanselen, ruilen, verhandelen' =
kwanselen
- WBD (III.3.2:191) tèùtele, rèùtele, rèùle = tuitelen
- WBD (III.3.1:49) 'vertuitelen' = verkwanselen, ook 'vertutselen
- WBD (III.4.4:304) 'tuitelen' = wisselen
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - tuitelen -
ruilen
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TUITELEN
onov.ww. - zich bezighouden met kleine transacties; misschien naar
'tuit' - ketel en tuit - marskramer.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zwak werkwoord intransitief 'tuitelen' - kwanselen... verwisselen
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - tùitele ww - ruilen
- WNT - TUITELEN (I) - 1) ruilen, verwisselen; 2) veranderingen
aanbrengen
tèùtelèèr
zelfstandig naamwoord
iemand die graag ruilt
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- scharrelaar ; ook: sloom persoon
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - weifelaar, tuitelaar
- WNT - TUITELAAR - ruiler, kwanselaar (gewestelijk in Zuid-ned.)
tevreeje
bijvoeglijk naamwoord
tevreden
-
Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - ik ben tevreeje; zêde gê
t oak?
- WBD III.1.4:189 'tevredenheid' = zin
tevurre
bijwoord
tevoren
- Grôot diktee van de Tilburgse taol 08 tevurre wòrter alles òn gedaon
- Audio-opname 1978 Dhr. Bertens Dan moeste
gij hil de week deur, dan wast hier smòndags mèrt, aacht daoge ven
tevurre wier der meej die koej geleurd dur de stad heen
(Collectie
Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels
► Klik hier voor audiofragment
tiederietje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
de etymologie is onduidelijk
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - brandewijntje met suiker
tieles
bijwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'tieles wèns' - gedeelde wens (als jij dit doet,
doe ik dat)
tiend
zelfstandig naamwoord
tiende deel
- Audioregistratie 1978 - Asseme graon op et vèld han staon èn dè was
dan ròg èn dè ròg wèrd binnegehòld mar dan moeste van de tien
hôope, er wèrre vier òn vier gezèt, moester êene laote staon! Èn dè
was tiend! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans
Hessels)
tienderaand
bijvoeglijk naamwoord
het eerste lid 'tien' kan
variëren; het tweede 'aand' = 'haand', van 'hand'; vergelijk
'allerhande'
- "Hij voeiert z'n kiepe! Hij hee wel
tienderande soorten en allemaol echte ras-kiepe." (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; Kareltje Vinken; feuilleton in 10 afl. in
Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 24-8-1940)
-
Op de grond dommelden paddestoelen van wel tienderhaande sort: heel
kleine knoedeltjes, rood mee witte pikskes er op. (Kubke Kladder;
pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit t klokhuis van Brabant 3;
23-10-1929)
tieneezer
zelfstandig naamwoord
teenager, uit het Engels: iemand in de
leeftijd van 10 tot 20 jaar
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
61 03 31 - De bakvisse van deze tèd / - die vort tieneezers
hieten...
tiengeboje
zelfstandig naamwoord, alleen als meevoudsvorm; 'de Tien geboden'
uit de katholieke geloofsleer.
Vandaar overgedragen op de tien
vingers van de handen
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - tiengebojje tien geboden, handen
tientje
zelfstandig naamwoord; verkleinwoord van tien
een onderdeel van de rozenkrans of van het rozenhoedje
-
Wikipedia - De rozenkrans bestaat uit 5 grote en 50 kleine kralen en
wordt gebruikt voor het rozenkransgebed. Dit gebed bestaat uit het
bidden van het Onzevader (15 maal) en het Weesgegroet (150 maal)
door de rozenkrans driemaal te doorlopen. De verkorte versie van het
rozenkransgebed is het rozenhoedje. Hiervoor gebruikt men de
rozenkrans of paternoster (met zijn 5 grote en 50 kleine kralen)
slechts eenmaal. Eén rozenhoedje bestaat uit vijf zogenaamde
'tientjes': tien Weesgegroeten en een Onzevader, en dat vijfmaal.
- Cees Robben; As gij oew tientje bidden wilt... (19670428)
tiep
zelfstandig naamwoord
type
- Cees Robben; Omdet men tiep nie is... (19720128)
tier
zelfstandig naamwoord
groei, wasdom, levenskracht
- WNT - TIER (I) ?) de toestand dat een persoon of zaak zich gunstig of
behoorlijk ontwikkelt; groei, bloei, wasdom, welvaren
tiere
werkwoord, zwak,
lange ie
(overvloedig) groeien
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
nie tiere - niet goed groeien, 'wègkwèène'
- WBD III.1.4:278 'niet tieren' = heimwee hebben
- WBD III.1.4:237 'tieren' = razen en tieren
- WNT - TIEREN 3) goed groeien, gedijen, welvarend zijn
tiereg
bijvoeglijk naamwoord
tierig, gezond
- WBD III.1.2:191 'nie tierig' = ziekelijk
tiest, tiesje, tèst
zelfstandig naamwoord
kop
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
ene rôoje tiest - een rood hoofd (gezegd van iemand die bloost)
- Cees Robben; Akkum langs zn tiesje aai (19760102)
- Cees Robben; ... zittie meen hôôg-rôôi tiesje... (19600916)
-
Affèn, van 't êen kwaam et aander èn op 'n gegeeve moment geef ik em
toch 'n pèèr teege zene tiest aon. (Uit: F. van der Meer, Ferry van
de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
- WBD III.1.4:191 'tiestelijk' = vreugdevol
Tiest
zelfstandig naamwoord, eigennaam
van Baptist; Jan Baptist; Johannes de Doper
- Cees Robben; Tiest Vermeeren haoj n
kiepke... (19560428)
- Cees Robben; Des Toos en Tiest.. wèn span..
(19750404)
- N. Daamen - Handschrift 1916 - "Tiest 'onzen Tiest' (verkorting van
den naam Janbaptist)"
Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - den tiest = Tinus
Coolen (blz. 30)
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TIST zelfstandig naamwoord mannelijk -verkorting van Baptist.
tiet, tietje,
tieteke
zelfstandig naamwoord
1 kip
- WBD kip (kindertaal)
- Ed Schilders -
Vruuger noemde ze n kiep ok n tiet of n
tieteke. (Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg
Plus; 2009)
1.1
roepwoord, lokwoord voor kippen en kuikens
- WBD tiet tiet tiet, tie tie tie, kiep - roepwoorden voor de kip
- WBD tiet tiet tiet, tòk, kiepke, kieke, kieken, kuikentje, (Hasselt)
tjiep roepwoorden voor kuikens
- WBD tiet - roepwoord voor de haan
2
borst van de vrouw
-
Pierre van Beek - tiet - kip, vrouwenborst
- N. Daamen - Handschrift 1916 - "tiet borst; "'t goa as 'n tiet ('t gaat als
vanzelf)"
-
Hessels 2020 - Bij een pubermeisje zonder borstjes: - die heej al
plòts vur tietjes! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).
►Volledige
bron:
KLIK HIER
3 ei
- WBD aajke-tiet - ei (hs K 185)
- Cees Robben; tietekes; 'n kòppel aajkes van de tiet-tiet-tiet.
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TIET, voor
kip, en 'tiet-ei' voor hoender-ei.
TIET, voor tit, titte, Latijn: mamma.
Aanvullende bronnen
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - tiet - kip
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - tiet: kip, vrouwenborst
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) -
TIET, voor tit, titte, Latijn: mamma.
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TIET v. -
kinderlijk woord voor kip; gerekt uitgesproken in de uitroep bij het
voederen van de kippen: tieit, tieit, tieit.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'tiet' - roepnaam voor de hen
- Van Dale - tiet (verouderd, gewestelijk) tepel aan een vrouwenborst
-
Hees - tiet (V:62)
- WNT - TIET (II) 1) kip, hen, hoen; 2) kuiken, groot kuiken; 4)
kippenei (in Vlaanderen)
- WBD III.1.1:118 'tiet' - tepel
- WBD III.1.1:116 'tieten' - borsten
tietaaj
zelfstandig naamwoord
kippe-ei
fig.: zonderlinge, 'exemplaar'
- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - tietaajke - kippe-eitje
- Cees Robben; [Van de menukaart in een restaurant:] Irst
kiepe-soep... Dan kiepe-regout. Dan poelepetaat mee n tietaai
toe... Dan nog efkes kaokele en de roest op... (19710709)
- Enquête over Je favoriete Tilburgse woord op Facebookpagina Je
bent een echte Tilburger als... maart 2013 -

- WBD III.2.3:148 'tietei' = ei; ook 'aaiketiet'
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - wè zèdde toch 'n tietaaj;
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - tiet-ei voor
hoender-ei.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord o. (kindert.) toetei kippeëi.
- WNT - TIETEI zie Hoeufft
tietkorf
[tietkòrf ?]
zelfstandig naamwoord
boezem
- N. Daamen - Handschrift 1916 - "tietkorf - boezem"
- WBD III.1.1:119 'tietkorf' = boezem
tiet-mèm, êen
uitdrukking
hetzelfde, gelijk; uit Frans tout-même, verbasterd tot twee
woorden voor de borst van de vrouw
- Cees Robben; [Onderwijzer:] Wes t verschil tussen ruiteketuit en
bonnefooi... [leerlinge:] Volgens men is dè één tiet-mem, mister..
(19840120)
tiet-tiet-tiet
-lokroep voor kippen om voer te komen eten; tiet was een gangbare
benaming voor de kip
- Cees Robben; Ze voeierde dag-in-dag-uit/ En riep mar tiet-tiet-tiet
(19670922)
-ook als zelfstandig naamwoord voor kip:
- Cees Robben; Lust ons piskouske n koppel aaikes van de
tiet-tiet-tiet... (19840615)
tifke
zelfstandig naamwoord,
verkleinwoord van teef
- Cees Robben; Is dè na n reu of n tifke... Hoe-joei nèè, Sjarel...
t is unne zwarte (19730601)
Piet van Beers Ge moet t goei mee t kaoi nemen: Mar 'n tifke,
zo ge wit,/ hee unnen heelen aandere zit!! (With Love; 1982-1987)
tift
speeksel
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - sperma
- N. Daamen - Handschrift 1916 - "ge mot er wè tift aan doen
(speeksel)"
- WBD III.1.1:189 'tift = speeksel
- WBD III.1.1:226 'tift' = sperma
- WNT - TUF (II) 1) speeksel; 2) het eenmaal spuwen
tije
werkwoord, sterk
tijgen, trekken, gaan
- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - zak er ók es óp af
tije - zal ik er ook eens op af gaan
tije - toog - getooge
- WNT - TIJGEN (I) B, onzijdig; z.a. TIJEN = tijgen
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - GETIJD (
getééjt) vd. van niet gebruikt ww. 'tijen'. Zie aldaar!
zelfstandig naamwoord, meervoud van 'tèèd'
tijden
- Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - tije
- Cees Robben; Dè paast nie in
deez dure tijen! (19541127)
- Cees Robben; In nuuwe beter tije... (19571102)
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TIJ zelfstandig naamwoord mannelijk - wordt soms gehoord voor 'tijd': tij
genoeg hebben.
tijeg
bijwoord , bijvoeglijk naamwoord
tijdig
tijing
bijwoord , bijvoeglijk naamwoord
tijding, bericht
- WBD III.3.1:254 'tijding' - bericht
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - tijing zelfstandig naamwoord
- tijding, nieuws
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TENG, samentr. van 'Tijding'; ook 'Tijn' en 'Tîjng'
- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TIJDING.
Tijding doen voor tijding geven, bescheid doen, antwoord geven. Ten
platten lande zegt men 'ting doen'. Somtijds wordt het gebruikt voor
eenvoudig 'kennis geven'.
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- TIJNG - tijding, boodschap. Bij Kiliaen - noch bij Plant.
Z.a.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'tijing' - tijding
Bosch teng - tijding, bericht
tijlijend
zelfstandig naamwoord
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - langdurig, zonder eind
- Pierre van
Beek - Hij is veel te tijlijden. - (tijdlijdend) - Hij werkt iets niet af,
doch schuift 't op de lange baan. (Nwe. Tilb. Courant; Dialect en
spreekwijzen; 6 december 1958)
- Cees Robben; Hij is toch zô
tij-leiend war... (19560714)
- Cees Robben; ... lèèzig en tijlijend... (19650430)
- WNT - VIII:2224
- Lijd-den-tijd, iemand die zijn tijd verleutert of die een zaak
altijd uitstelt.
Kiliaen -
Homo ignauus, otiosus, tempus transigens ignauè - traag, onwerkzaam
- WBD III.4.4:325 'tijlijdig = langzaam
- WBD III.4.4:325 'tijlijend = langzaam
tikke
werkwoord, zwak
tikken
- Cees Robben; gebruikt het werkwoord om iets aan te duiden dat
makkelijk is:
- Cees Robben; t was mar tikke... (19540717)
be- bijvoorbeeld ook: bevallen in een moderne kraamkliniek
- Cees Robben; In zon moderne kraomkliniek... Daor is t mar tikke...
(19681206)
tikkere
werkwoord, zwak
tikken
Hanna zaat vlijtig te tikkere mee d'r
braainaolde... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Kareltje
Vinken; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 24-8-1940)
tikkes èn schuppes
variant op het bokspring-spel
tikkes èn spannes
- Informant Ad Vinken; bij het knikkerspel; met een knikker een andere raken en daarna de
afstand tussen beide met de vingers van één hand kunnen overbruggen
Tilburg, Tilbörg
zelfstandig naamwoord, toponiem
Over het
verschil in uitspraak, zie: Tijdschr.
TILBURG: jg. 27 blz. 93 Tilburger of Tilbörger, W. Sterenborg.
-
Tot genoege van et Tilbörgse puubliek. (Henriëtte Vunderink, Oode òn
de lindenbôom, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - In Tilburg steeke de misse
boove de daksparren èùt (Sn'34 - Vroeger werd er in Tilburg veel
gevochten.
- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - en Tilburgse tón hèbbe
(Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968)-Als vroeger een
Tilburger zei dat hij een ton bezat, werd dat met een korreltje zout
genomen (Men dacht dan aan dertigduizend gulden.)
- Mandos, Brabantse Spreekwoorden, 2003 - en Tilburgs pròje duurt
mar drie daoge (SV'75) - roddelpraat duurt niet lang
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'd'n aawe wèg nò Tilbörg liep
langs 't Raok èn de Voort'
-
Actum Tilliburgis jg. 5, blz. 55: Meningen over herkomst naam
'Tilburg
Tilbörgs, Tilburgs
bijvoeglijk naamwoord
Tilburgs
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
ene Tilbörgse - een Tilburger
- Cees Robben; t Tilbörgs Prentebuukske... (19751128) [In een prent
over Robbens zevende Prentebuukske]
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- Tilburgse ton - f 10.000 (volgens Mandos f
30.000)
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- en Tilburgs pròtje duurt mar drie daoge.
tillefoon
zelfstandig naamwoord
telefoon
- Dus
ik bèl Fred van Boesschoten op meej de tillefoon
(Uit: F. van der
Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
timmere
werkwoord, zwak
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 06 20 - "As ik 'ne kraant in haande krèg / - Zee list 'zen òòme
Nord - / Dan zuuk ik aaltij allerirst / De bladzijde mee sport." //
"Nou, as gij dè 't vurnaomste vènd / - Riep toen òòme Lewie - / Dan
timmerde gij òk nie hòòg, / Zòiets begrèp ik nie."
timmerduske
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van timmerdôos
timmerdoosje (kinderspeelgoed)
- Interview met de heer De Kok (1978) Van Siendreklaos krêegde en
timmerduske, dè kòste toen vijftien sènte! En timmerduske! En
timmerduske! We waare jonge jonges van en jaor òf aacht, neege, zak
zèggen, hè. Dè kòste vijftien sènte. Moete kèèke wè ge nouw krèègt.
Nouw krèègde vort enen autoo!
►KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren
timper
zelfstandig naamwoord
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- beslag voor pannekoeken
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - temper, timper
- beslag (Meierijs, wvla.)
- WNT - TEMPER - 3) dun beslag van verschillende dooreengemengde
ingrediënten voor pannekoeken, wafels enz.
► Zie Dossier Pannenkoek
tintje
zelfstandig naamwoord, verkleind
teentje
- verkleinwoord
van 'têen', met vocaalkrimping
Dirk Boutkan (1996) - (blz. 51) tintje
1.
lichaamsdeel
Dan stonne wij op ons tintjes... (Tillie B.: pseudoniem van Nicole
van Wagenberg; uit een column van haar website Tilburgs
Taolbuuroo, 2012)
- WBD III.1.1:176 'teentje' = teen
2.
gewas
klèèn tintje -
jonge tuinboon, 'spèkbôon', sluimererwt
- WBD III.2.3:85 'klein teentje = jonge tuinboon
tipböltje
zelfstandig naamwoord verkleinwoord
puntzakje
- WBD (III.2.1:131) 'tipbuiltje'
tipke
zelfstandig naamwoord,
verkleinwoord
tipje; puntje
Hij gonk op et tipke van den stoel zitte...
(Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel;
feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 18-4-1939)
tirresworreg
► teegesworreg
bijwoord
tegenwoordig (variant op 'teegesworreg')
- Cees Robben; Vruuger han jong snotneuze.. en tirreswôrrig hebben
snotneuze vort jong... (19790817)
- Cees Robben; West tirrisworrig toch unne vremde tèèd war...
(19810821)
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - bijw. 'terrewoorrig' -
tegenwoordig
tirse
werkwoord, zwak
- WBD III.1.4.233 'tirsen' = kwaadmaken
tis
samentrekking van het & is.

T-shirt met reclame voor de
Kringloopwinkel Tilburg (2018)
tisse
werkwoord, zwak
ongeduldig
wachten; met spanning zitten wachten
-
Pierre van Beek - Hij stond te tissen óm wèg te koome. Hij zaat te
tissen óp en tas teej. Het blijkt geen Tilburgs en niet eens
gewestelijke taal, maar ABN te zijn. - Van Dale vermeldt het ...
(Tilburgse Taaklplastiek 145)
- Cees Robben; Tisse van kaoiïghed... (19671201)
-
Èn agge lang moet wòchte, / dègge dan staot te tisse? (Henriëtte
Vunderink; Wieste..?; k Zal van oe blèève haawe, 2007)
- WBD III.4.4.247 'tissen' = sissen
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - tisse ww - ongeduldig zijn
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zwak werkwoord intransitief 'tissen' - 1) een sissend geluid veroorzaken; 2) op het
kookpunt staan (van woede of ongeduld)
- WNT - TISSEN - ineendraaien of -strengelen, verwarren enz. 2)
onzijdig; ww.
- in de war geraken of zitten; 3) - harrewarren, ook in verwarde of
moeilijke zaken wurmen, wroeten.
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TISSEN
onov.ww - alleen in 'staan te tissen'- zijn ongeduld niet kunnen
verbergen: wè stodde toch wir te tisse.
tits, titske
zelfstandig naamwoord
en verkleinde vorm
-
Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -
Der zit nòg en titske in de fles - een beetje, tikkeltje, pietsje
- N. Daamen - Handschrift 1916 - "'t schol mar 'n titske (een
beetje)"
-
Piet
Heerkens, uit: De Mus, Mijn deuntje, 1939 -
En 't daanste er nog 'n titske
bij...
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TITSKE o.
- kleine tits, tikje, n beetje
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
-
TITSKEN zelfstandig naamwoord o. - een weinigje, een klein beetje.
- WNT - TITS - aanraking, tik
titse
werkwoord, zwak
licht rakend slaan
- Stadsnieuws
- Ge waart em asse oe hòn getitst (151109)
- WNT - TITSEN - 1) aanraken, beroeren; 2) iets in aanraking brengen
met; 3) prikken (een paard); 4) prikkelen; tergen, opstoken,
stimuleren
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zwak werkwoord intransitief + tr. 'titsen' -
1) al slaande eventjes raken, tikken; 2) een meisje "bedriegen"
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - TITSEN
ov.ww - aanraken; vooral in de uitdr.'centje titse' voor een
spelletje met ijzeren ballen.
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TITSEN - eventjes aanraken. E pèèrd met de zweep titsen.

Afbeelding uit het 'Tilburgs Leesplèngske' dat in 1997 door de
Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven. De
illustraties zijn gemaakt door Jan van de Wiel.
tjan, tjannek
zelfstandig naamwoord
Pierre van Beek - tamme vogel (kraai, kauw, roek, gaai),
bijvoorbeeld op een
kostschool
- De Wijs; As
munne tjan (ekster) in de geut blèft zitte, zeik munne vingerhoed
wir kwèt (27-12-1968)
- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996
- tjannek - tamme kauw (Corvus monedula)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'tjallek, tjan, tjannek
- èn hij had toen òk ene Tjan. Dè was ene
kraai diese öt de nèst holde vur dèttie kòs vliege. Die wier dan
gevoeierd èn werd dan hêel tam. (Nel Timmermans; Zit t soms in de
femilie?; CuBra; 200?)
Elie van Schilt - Veul jongens hadden toen un tam ekster op durre
schouwer, ze hadden allemal dezelfde naom 'tjannek'. (Uit: Tilburg
waor zen oe bossen; CuBra ca. 2000)
- WBD III.4.1:149 tjan, tjannek, tjallek - kauw (Corvus monedula)
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - tjannek zelfstandig naamwoord -
tamme kauw of ekster
- WNT - TJAK - tussenw. - nabootsing van het geluid v. den Kramsvogel
tjèmtjèm
zelfstandig naamwoord
tantième
Komt ook voor als 'adjèm
Ze zitte nie meej en klèèn pesjoentje aachter de gerdèntjes
te koekeloere, mar ze gòn meej dikkels nòg enen beheurleken hôop
tjèmtjèm den hòrt op... (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse
Taol 2008)
tjèppe, tjèppere
werkwoord, zwak
tjeppen; drinken van sterke
drank
Hij hee aaltij goed getjepperd, dieën Boemes,
mar de leste jaoren is ie 'nen echten zuiplap geworren... (Jan
Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Boere-Profeet; feuilleton in 5
afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 29-7-1939)
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - drinken, zuipen
tjoeke
werkwoord, zwak
versneld draaien bij het touwtjespringen
wsch. geluidsnabootsing
- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899
- TJOEKEN, TJOKKEN - tokken, kloppen; wordt gezeid van de
krevenlende pijn die in de gestoorde zenuwen siddert, het slaan der
aders, enz.
- WNT - TJOKKEN (II) - onomatopee - stooten, schokken, stampen
tòb, tòbber(d)
zelfstandig naamwoord
- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol
(2004) - tobberig of zielig mens
- WBD III.1.2:192 'tobben' = sukkelen; ook: 'pratten'
- WBD III.1.4.259 'tobberij' = getob
tòcht
zelfstandig naamwoord
- WBD III.3.1.189 'tocht', 'gebruik bij (net) leven' = vruchtgebruik
|