De 'taand' en de
'taandendokter' in de
Nederlandse schilderkunst van de 17de eeuw
►TAAND
zn.
tand
R
Ge moet oewe vlêes/vis/pudding/etc.-taand mar öt laote trèkke
(dat gerecht is te duur)
WBD
taande - melkgebit van een kalf, ook genoemd 'melktaande' of 'kalvertaand’
WBD
breej taande - brede tanden van een koe
WBD
snèjtaande - snijtanden van een koe
WBD
pèrstaand - (paardetanden) het blijvende gebit v.e. paard
WBD
völletaand, vulletaand - melkgebit van een veulen
WBD
(Hasselt) eegtaand (plur.) - eg-tanden
R.J.
haor óp der taande
CR
Ik heb en naogelschèrke gehad... ze dènke zeeker dék gin taande
mir hèb.
vB
nòr zene taand - naar zijn smaak
HvR
zôo dè gin man er zen taande òn stot - zo dat niemand zich eraan
ergert.
Antw.
TAND (Kemp. taand, Ned. a) - tand
Bijn. Jan taand = mr. Van de Mortel (blz. 56)
WBD
III.1.1:105 'tanden' = gebit;
WBD
III.1.1:109 'grote tand = kies
WBD
III.1.1.109: 'tand van verstand' = verstandskies; ook 'kies van
verstand'
taandendokter
zn.
FVb
tandarts
taandepoets
zelfstandig naamwoord
tandpasta
Pep-so-dent, 't beste tandenkreeme. Wè's dè,
Anneke? "Taandenpoets!" (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; Den
Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 –
18-4-1939)
taandpènt
zn.
tandpijn
Van Delft - "Taandpènt".
Dit is: Tandpijn, en zoo zijn er meerdere dier echt dialectische
woorden aan te wijzen. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl.
109; 13 april 1929)
Bont
znw.vr. 'tandpijnt' - tandpijn, kiespijn
Antw.
TANDPIJN (Kemp. taandpijn met Ned. a) znw.v. - kiespijn
¶ Adriaen Jansz van Ostade

¶ Gerrit Dou

¶ Gerrit van Honthorst

|