kraacht
zelfstandig naamwoord
kracht,
ook werkkracht
Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) -- goeie kraachten
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
kraacht - kracht
kraaj
zelfstandig naamwoord
kraai;
Corvus

Tekening: Cees Robben – uit ‘3 jaar voetbal concentratie’ van A.P.M.
v.d. Ven jr., 1946
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
asser èrges êen kraaj neerstrèkt, laandt er sebiet en hêele
klócht (Pierre van Beek -- Tilburgse Taalplastiek 1972) - waar aas is, verzamelen de gieren zich
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
en kraaj gefreeten hèbbe (Pierre van Beek -- Tilburgse
Taalplastiek 1973) - een flater begaan hebben, een
verkeerde uitspraak gedaan hebben.
Bijnamenboek Karel de Beer - ene kraaj = doodsbidder (blz. 91)
kraans
zelfstandig naamwoord
krans
Frans Verbunt -
wekelijkse bijeenkomst (van pastoors)
WBD
(III.3.3:57) kraans = aureool
WBD
(III.3.3:327) kraans of kiestkraans = rouwkrans
kraanse
werkwoord, zwak
kransen
Dialectenquête 1887 Willems - kraanse - kraanste - gekraanst
ook
in tegenwoordige tijd geen vocaalkrimping
kraanselier
zelfstandig naamwoord
sukkelaar
N. Daamen - handschrift 1916 - "'t is 'ne kraanselier (een sukkelaar en onbetrouwbaar)"
kraansèùl
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen -- 'kraansööl' - kerkuil (Tyto alba)
WBD
III.4.1:192 'kransuil' - kerkuil (Tyto alba), ook 'katuil' genoemd.
WNT
KRANSUIL - kerkuil, Strix flammea
kraansvoogele
werkwoord, zwak
N. Daamen - handschrift 1916 - "kraansvogelen - ligt er nie te kraansvogelen (anders te doen
als ge zegt of meent)"
kraant,
krantje
zelfstandig naamwoord
krant
Dialectenquête 1876 - kraant; den almanak en de kraant brenge de leuges in 't laand
Bij de
van den Bredevoortkes waar deze moderne vörm van w.c.-durspuule nog
nie durgedronge. Daor veegde ze der kont ok aaltij nog meej un
stukske kraant aaf, asse klaor waare. (Lodewijk van den Bredevoort –
ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2,
Tilburg 2007)
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
ene kraant van en week oud leeze, dè gift zachte ôog (Si'75) –
oud nieuws komt niet zo hard meer aan
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
nòr Hitselpitsel, daor ist meej kraante dichtgeplèkt ('86) –
reactie op de vraag 'waarheen?'
WBD
III. 3.1 :280 'lopende krant' = kletswijf'
krabbe
werkwoord, zwak
krabben
krabbe
- krabde - gekrabd
R
spèlle krabbe = dennenaalden verzamelen, o.a. voor de ondergrond in
de varkensstal, zodat ze uiteindelijk tot 'mest' werden
- …en bij de roep van "krabbe" [geroepen door
de visboer] wir innen nuuwen echo van: "’t jukt nie" (Naarus; ps. v.
Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Cees Robben – Ik gao wè spelle krabbe want ik mot ’t vèèreke nog
strössele.. (19760618)
Cees Robben – Dieje krabde nie blôôt..
(19561215) [Hij is zeer rijk]
Cees Robben – Ze krabben men nie blôôt.. zeej Drik.. (19610922)
Cees Robben – En ze krabbe men niemer blôôt... (19780421)
WBD
krabbe (Hasselt) - met de poten in de aarde krabben (v.e. kip)
WBD
krabbe - darmen schoonmaken (binnenste buiten gekeerd wordt de
binnenzijde van vuil ontdaan)
Pierre van Beek -- Waor gin jêûk is, daor krabde
nie (Tilburgse Taaklplastiek 184)
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
êen katje krabt em nie (Pierre van Beek -- Tilburgse
Taalplastiek 1972) - die is niet bang uitgevallen
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- KRABBEN: de vuiligheid, onkruid en het lange gras tusschen het
schaarhout uithalen, hetwelk dan tot Strausel word gebruikt. Z.a.
WBD
III.4.4:246 'krabben' = krassen (geluid)
WBD
III.1.3:269 'krabber' = scheermes
kraffel
zelfstandig
naamwoord
oudere
persoon die slecht ter been is (► kraffele)
Cees Robben – Wè ben ik toch vort ’n kraffel.. (19680105)
En om ’r vur
te zörrege dèk gin aauw kraffel wòr, gaok ’r teegesworrig dikkels ’n
pòtje nòrdik wòlleke. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants
Dagblad Tilburg Plus 2009)
kraffele
werkwoord, zwak
krabbelen,
onbeholpen schaatsen
—
kraffele - kraffelde - gekraffeld
ooverènd
kraffele - overeind komen
...en toen ik wir trug gekraffeld was...
(Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
WBD
III.4.1:108 'kraffelaarke' -boomklever (vogel)
Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en
uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kriffele (I:84)
Verhoeven
- KRAFFELE,
in overènd kraffele, omhoog komen, er weer bovenop komen verwant
met 'krabbelen' en 'kruipen'?
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRUIFELEN (uitspr. kröffələn) - krabbelende kruipen (Eng. to
crawl)
kram, krèmke
zelfstandig naamwoord
kram, krammetje; hechting in wond
Et waar
net Siendereklaos, zon witte kien hattie naa, van de pleisters
dieter op geplekt zaten. Daor zaate wel tien kremkes in, zi ons
moeder. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
kramlèèster

Ill.:
Naumann - kramlèèster (turdus pilaris)
Luister
naar de kramlèèster
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen -- kramsvogel (Turdus pilaris)
WBD
III.4.1:88 ' kramlijster' of ' dubbelijster' of 'vlierscheut' voor
de kramsvogel (Turdus pilaris)
WNT
KRAMSVOGEL ... De krammetsvogel, bij verkorting Krams-vogel, is een
groote soort van Lijster, die aldus genoemt word, om dat ze de
krammets of jenever-besiën gaarne eeten (1625)
krampeere
werkwoord, zwak
kreperen
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
krämpe.rə(n),
zw. ww. intr. 'kremperen' (met invloed van 'kramp' misschien)
-
kreperen, onder hevige, krampachtige pijnen omkomen.
WNT
KREPEEREN - KRAPEEREN, Nhd. krepieren - Sterven. Alleen in
gemeenzame taal In Z.-Nederl. onbekend. Wsch.door bemiddeling v.h.
Hoogduits uit het Italiaans afkomstig 'crepare' = barsten, en bij
uitbr. 'sterven'. Vgl. CREVEEREN.
Noord en Zuid, jrg. 10, 1887, p. 11 – ‘Diverse Meijerrijse woorden’
- Zoo spreken de Meierijers en schrijven
ook (...) krampiere...
kraog,
krògske
zelfstandig naamwoord
kraag
WBD
III.4.3:58 kraog - wortelhals
WBD
III. 1.3:110 'kraag' = kraag
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
znw.m. - kraag
kraoke
werkwoord, zwak
kraken
Pierre van Beek --
begiene te kraoke - de eerste barensweeën voelen/oud worden
R.J.
'de sleutel kròkten in et slot'
Cees Robben -- Ge hèt den hillen dag mar vórt te doen dè oew naoj kraoke;
kraokend;
WBD
III.1.2:234 'kraken' hijgen
Dialectenquête 1887 Willems - kraoke - kròkte - gekròkt
—
ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kròkt
OT
72:196 kraaken: zyn wyf begint te kraaken = 'zijn vrouw toont de
voortekenen van de naderende bevalling' z.a.
WNT
VIII:72 'beginnen te kraken' Het beeld is blijkbaar ontleend aan een
omhulsel dat dreigt te barsten omdat het den inhoud niet meer kan
bevatten.
WNT
KRAKEN (I) 4) Van een zwangere vrouw gezegd in den zin van: de
voorteekenen v.d. naderende bevalling vertoonen, barensweeën
hebben.
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
zw.ww., intr. - kraken
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - kraoke ww - kraken
kraokstêene
zelfstandig naamwoord, meervoud van ‘kraokstêen’
kersenpit
WNT lemma KRAAKSTEEN - In Z.-Nederl. de gewone benaming voor eene
kerse- of kriekepit. Reeds bij Kiliaen [1599]
Cees Robben – Tot in de pruimetèèd war.. En dan verzuuk ik jöllie op
de kraoksteene.. (19841221)
kraol
zelfstandig naamwoord
kraal
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - ik zal oe kraolekes geeve
WBD I:1448 'kraolə'
- kralen (bep. soort aardappels)
WBD
III.1.3:262 'kralensnoer' = halssnoer
kraom,
kròmke
kraam,
kraambed; marktwinkel
Cees Robben -- en vrouw int kraombèd;
Èn as ons moeder dan in de kraom laag, kwaam de femielie èn de buurt
meej de krommen èèrem. Die bròchte dan vur heur in der körf ammòl
lèkker spul meej om òn te stèèrke. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de
Tilburgse Taol 2001)
Dialectenquête 1876 - kerremiskroam
De Wijs -- As
ik oew staandpunt ken, za’k oew kraompke wellus omschuppe
(17-08-1964)
WBD
(III.3.2:272) kraom = kermistent; ook: 'barak'
WBD
III.2.2:5 'miskraam, misval' = miskraam; ook 'misje', 'kwade kraam'
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
znw.vr - kraam; dem. 'kromke(n)'
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRAAM znw.o. en niet v. 1) marktwinkel; 2) bevalling v.e. kind
kraombêen
zelfstandig naamwoord
kraambeen; afsluiting van een diep gelegen ader (trombose) in het
been tijdens de eerste zes weken na de bevalling.
Cees Robben – Ons moeder leej meej ’n kraombeen plat te bed...
(19860314)
kraome
werkwoord, zwak
kramen,
bevallen, verlost worden
Cees Robben – As ’n vrouw uitschaait mee kraome,/ Haauwt ze mee d’r
kender saome... (19790720)
WBD
III.3.2:305 'kraamvisite' = idem, ook 'kindjeskermis'
kraome
- kròmde - gekròmd; ook in praes. vocaalkrimping: gij/zij kròmt
WNT
KRAMEN II) Bevallen, verlost worden; of wel: bevallen zijn, in de
kraam liggen, kraamvrouw zijn.
kròmke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van ‘kraom’
kraampje
in de uitdrukking ‘iemands kròmke umschuppe’: figuurlijk gezegd voor
‘iets weerleggen’
Cees Robben - ..En naa ik oew staandpunt ken zakkoew kraomke wel is
omschuppe... (19641002)
kraon,
kròntje
zelfstandig naamwoord
kraan
Cees Robben – M’n neus lôôpt as ’n kraontje (19831216)
Soep hasse zat gemaokt, de kraon hoefde mar
open te draaie, zegge ze wel ens vur de gein. (Lodewijk van den
Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
►lewaajsoep
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
znw.vr. - kraan
kredietjas
zelfstandig naamwoord
slipjas,
gedragen door mannen bij kerkbezoek
Van Delft -
"Ik nam m'n vroegpreek (ouderwetsche groene paraplu) onder den arm,
terwijl m'n man zijn credietjas aantrok." (Nwe. Tilb. Courant; Van
Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)
krêeg
werkwoord, persoonsvorm.
kreeg
Cees Robben -- en wulpse gaans krêeg in Riel de kaans
Dialectenquête 1876 - gèllie kreeg wênig - gijlieden kreegt weinig
Henk van Rijen - ge krêet et vur en spaawke - je kreeg het bijna voor niets
Dirk Boutkan (1996) - ik krêeg/kreeg, wij krêege/kreege, enz. (blz. 77)
verleden tijd
v. 'krèège'; soms apocope van g: toen krêede niks
krèège

Kaart uit:
A.A. Weijnen, Onderzoek
naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937 
werkwoord, sterk
krijgen
krèège
- krêeg - gekreege; geen vocaalkrimping
soms
apocope van g- krèède gij? ge krèèt er gin, toen krêede niks
vatte
wè ge krèège kunt - pakken wat je krijgen kunt
Cees Robben -- ge zót er wè van krèège; ge vraogt wègge krèègt; ik krèèg
niks mir;
Cees Robben -- daor krèède lang èèreme van; daor krèède hangoore van;
Cees Robben -- en wulpse gaans krêeg in Riel de kaans: ge krèèget wèl;
Dialectenquête 1876 - gèllie kree wênig - gijlieden kreegt weinig
Dialectenquête 1876 - Ze nêmen aalles
wetter te krêgen is
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - ge kunt hier aajer krèègen óp de mèrt
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
iets tusse de ribbe zien te krèège (HM'70) - eten, geld zien te
krijgen
Henk van Rijen - ze kossen em nie bekweeke gekreege krèège
WBD
III.4.3.33 krèège - vrucht zetten; ook: spenen, zetten, laden,
dragen
A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - krèège (krt.22)
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
kre.ge(n) st.ww. tr. - krijgen, ontvangen
Dirk Boutkan (1996) - (blz. 77) alle pers.in pres.'èè', na gij/gullie ook krègt' of 'krèèt'
krèèmer, ook: teut
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen -- kramer, kremer, venter, koopman
Dirk Boutkan (1996) - (blz. 23) 'krêemer' (kramer)
Bosch
kremer - marskramer
WNT
KRAMER - 1) Eigenlijk: Iemand die koopwaren uit zijne kraam verkoopt
bij uitbreiding: kleinhandelaar; 2) Oneig.: een onbeduidend mensch.
krèèmerke
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
spit
N. Daamen - handschrift 1916 - "kraimerke - ik heb et kraimerke of te wel het schot of te wel
het spit in m'ne rug (pijn die men bij den ruggegraat heeft, ter
hoogte der lendenen)"
WBD
III.1.2:310 'kremertje' = spit; ook; 'krimperd'
Bosch
kremerke - spit in de rug
Het
Ned. woord wordt niet gebruikt.
krèèse
werkwoord, sterk
krijsen
WBD
III.4.1.:47 ''krijsen', 'krassen (kressen)' - krijsen van vogels
WBD
III.5.1:286 'krijsen' = roepen, schreeuwen
Dirk Boutkan (1996) - krèèse - krêes - gekreese: wordt ook zwak vervoegd
krèèt
zelfstandig naamwoord
krijt
WBD
'krijt' (II:1109) - krijt, kleermakerskrijt
Krèèvent
toponiem
Kraaiven
het Kraaiven
vroeger buitengebied in Tilburg Noord-West, tegenwoordig grootdeels
industrieterrein
Cees Robben – Van ’t Krèèvent naor ’t Kedent is mar unne
bolscheut... zisse... (19850504)
kreew
zelfstandig naamwoord
WBD
III.2.3:208 'kreew' = dikke boterham
krèk
bijwoord
precies,
juist, correct; zojuist, daarnet
uit het Franse 'correct'; het is echter niet
duidelijk hoe 'krèk' bovendien aan de betekenissen 'zojuist,
daarnet' gekomen is.
precies - gelijk - maatgevend: er is geen verschil
•
Bende gij erm of bende gij rijk, /
nao den
dood is et krek gelijk; (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut,
‘Spreuke’, 1941)
• "Nou, 't is ok krek eender," zee den boer. (Jan Jaansen; ps. v. Piet
Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de NTC
1-7-1939 –29-7-1939)
• 't Was wel nie krek in Den Bosch te doen, mar allé... (Jan Jaansen;
ps. v. Piet Heerkens svd; Den jongen dokter; feuilleton in 3 afl. in
de NTC 22-4-1939 – 8-5-1939)
precies, naar believen
• R.J.
twee kiendjes dès krèk genoeg
•
Dè waar naa krek iets veur oome Teun. (Jan
Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in
10 afl. in NTC 13-4-1940 – 24-8-1940)
• Dè waar krek de goeie tijd om aon poëzie te doen. (Jan Jaansen; ps.
v. Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in
NTC 13-4-1940 – 24-8-1940)
•
Huuk
- Dès krèk wèk wo - dat is juist wat ik wilde
zojuist, heel kort geleden
•
Van Delft - - Is
iemand niet thuis, dan "is ie krèk weg", "komt seffens thuis" of wij
"komen saanderdags" of "van 't naagtemiddag mar weer is aon".(Nwe.
Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
Cees Robben – krek passeerde daor ’n medje... (19660401)
Cees Robben – Ik krôj [kruijde] krek munne kreugel op den kaaibaand
unne kinkenduut kepot... (19711119)
om
precies te zijn - precisering
• Knap was ze krek nie... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’De
nuuwe dokter’; feuilleton in 4 afl. in NTC 27-1-1940 – 17-2-1940)
• "Jè, dè-d-is-et em krek," zee oome Teun... (Jan Jaansen; ps. v. Piet
Heerkens svd; ’De nuuwe dokter’; feuilleton in 4 afl. in NTC
27-1-1940 – 17-2-1940)
• Hoe-t-ie eigenlijk hiet, weet ik ook zoo krek nie, iederendeen noemt
'm den Boemes. (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd;
’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de NTC 1-7-1939 –29-7-1939)
•
Piet van Beers – ‘Allerhaande’: ’t Waoter stao al in mene mond/ as
ik die plòtjes zie./ Mar... of ' t zo lekker is as ’t ôogt/ weet ik
zo krèk nog nie. (‘t Èlfde buukske, 2010)
•
Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -

maar
net, zo goed als precies
• ...en ie kwaam mar krek op tijd... (Jan Jaansen; ps. v. Piet
Heerkens svd; ’Oome Teun in den trein’; NTC 16-9-1939)
• ...en dè ze heel den dag krek tien centen ha'n verteerd. (Jan
Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel,
afl. 6; NTC 5-11-1938)
net op tijd
•
De Wijs -- ‘k
Ham nog krek (feb. 1962)
•
Stadsnieuws -
Krèk dèk et deej dòcht ik: dè hak nie moete doen. (251107)
Bronnen
•
WNT
KREK, krekt - Men pleegt het woord te houden voor overgenomen uit
het Fr. (correct) en deze afleiding wordt gesteund door het voorkomen van
krekt (met de t van korrekt). - Precies, nauwkeurig, in orde, juist
•
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster, 1968)
- KREK - juist
•
Verhoeven -
KREK (krèk) bw, verbastering van 'correct'; voor een deel heeft het
de functie daarvan overgenomen; het betekent 1) juist, bij voorkeur
als bevestiging v.e. bewering; 2) zojuist, niet lang geleden.
•
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
kräk - bijwoord net, juist, precies?
•
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - krèk bw - juist, precies, net
•
Bosch
krèk - precies, juist, als bevestiging
krèk lèk
bijwoord
krèk = precies; lèk = gelijk
Cees Robben – krek lek unne meens (19551119)
Cees Robben – ...krek-lek unne haauw-maauw (19560428)
Cees Robben – krek lek unne juin... (19880108)
kremieleke
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
kruimeltje
Ik vèn
buvurbild, as ge naa is efkes wegdenkt dè ’t nie vuugt, dègge de
gaastvrouw nie beter zòt kunnen eeren dan deur oe bord af te lekken
tot ’t leste kremieleke toe... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in:
Groot Tilburg 1941; CuBra)
krèmmelkòtje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
Pierre van Beek --
te klein woonhuis (voor een gezin)
Henk van Rijen -- 'krèmmelkòtje' - klein, miezerig huisje
Frans Verbunt -
'krèmmelhökske' - klein vertrek
WBD
III.4.4:225 'bekremmeld' = nauw, eng
WNT
KREMMEN - dringen, in het nauw brengen. Afl.
KREMMELEN - dringen door iets dat nauw is kremmelachtig - van eene
woning enz.: te eng, te klein; KREMMELKOT
- een nauwe woning
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KREMMELKOT znw.o. - nauwe en belemmerde woning, waar men niet dan al
kremmelende kan binnengeraken.
krèmpeg
bijvoeglijk naamwoord .
WBD
gezegd v.e. paard dat last heeft van kramp in de benen; zo'n paard
wordt ook wel 'kramptrèkker' genoemd
WNT
KRAMPIG = krampachtig
krenêel
zelfstandig naamwoord
kaneel
nog geen Tilburgse bewijsplaats
Noord en Zuid, jrg. 10, 1887, p. 11 – ‘Diverse Meijerrijse woorden’
- Zoo spreken de Meierijers en schrijven
ook van (...) krenél ...
krèng
zelfstandig naamwoord
WBD
boosaardig paard
WBD
III.4.2:32 'kreng', ook: kadaver, 'dood beest', 'dode', 'lijk'
WNT
KRENG 1) dood lichaam v.e. dier; 2) een waardeloos ding;
3)
scheldnaam voor dieren en menschen
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
znw.vr. - kreng, lastig, onhandelbaar paard of mens.
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRENG znw.v. en niet o. -oud, mager peerd; fig.: magere, kleine
krènk
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen -- trapperhefboom (Eng. crank)
krèntebölleke
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van 'krèntenbòl'
klein
krentenbroodje (eenpersoons)
gez.
Pierre van Beek -- Hij heeter mar vier èn nog en krèntebölleke, èn dès nòg
òngeknaawd ook. - Hij heeft ze niet alle vijf.
krèntemik
zelfstandig naamwoord
Frans Verbunt -
krentenbrood
-- De
aanduiding krentenbrood mag uitsluitend worden gebezigd voor brood
met ten minste 30% krenten. (Koninklijk besluit van 4 juni 1998)
krèp
zelfstandig naamwoord
karbonade;
crêpe, (gekroest weefsel)
Cees Robben - ...of wilde krep... (19550205)
WBD
bepaald zijden, kunstzijden of wollen weefsel (II:860)
WBD
III.2.3:50 'krip' = lapje spek;
WBD III.2.3:61
gebraden varkensrib
WBD III.2.3:54
'krip' = gerookt vlees
WBD III.2.3:63
'krip' = karbonade
Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en
uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kripke spek (I:50)
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - krèp zn = kèrmenaaj
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KREP
(krèp) m - carbonade (ook: kermenèèj), deel v.h. geslachte varken
dat naar de pastoor gebracht wordt.
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
krap, znw.vr. - karbonade met twee, drie, soms vier ribben aaneen.
WNT
KRIP (II), krep, znw.vr., mv. -pen. Van onzekeren oorsprong.
Benaming voor een lapje vleesch, in verschillende streken in
verschillende toepassingen. Z.a.
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KREP of KRIP znw.m. - snede spek of hesp
krèppôot
zelfstandig naamwoord
WBD
tussenklauwontsteking (bij koeien)
krèpsuuzjètte
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
uit het Franse ‘crêpe Suzette’, zeer dunne pannenkoekjes
mogelijk een vondst van Robben zelf; niet elders aangetroffen
Cees Robben – [Twee oudere dames onder elkaar] Wij waren vruuger net
zôô schôôn mee ons fiel-de-kros kousen en ons krep-suu-zjette
bloeskes... (19730720)
krès
zelfstandig naamwoord
crèche, kinderdagverblijf
- Lechim; ps. v. Michel van de Ven;
ongedateerd knipsel 1960-1980, Tilburgse Koerier:
En krès op den Haajkaant
Ons Sjaan die kos er nie òn èùt
dus kwaam ze wir bij mèn:
“In den Haaikaant komt en Krès,
wè zo dè vur iets zèèn?"
Ik hèb ze haorfèèn ötgeleej
al gaaf dè wèl wè laast:
“En krès dè is en instèlling
die op de kiendjes paast.”
“As de Moeder bodschappe doe
of wèèrkt bèùteshèùs,
dan zèn de kènder tòch verzörgd
èn nie allêenig tèùs.”
Ik hèt wèl zeuve keer gezeej
toen hasset nòg nie deur
want ze zeej: “Ik hoef ginne Krès,
daor hèb ik jou tòch veur?”
Krètshèùs, et
Toponiem; het Krijthuis, onderdeel van Den
Eùlevlucht, op Korvel
Krijthuis (?)
WNT – lemma krijten - krijthuis, door HUYGENS
(HUYGENS 2, 219 [1655]) gemaakt in den zin van: huis waarover men
schreit, huis der droefenis.
Willem van Mook – Den Uilenvlucht was de verzamelnaam voor drie
grote weverswoningen. Ze stonden zeer afgelegen, op een open veld,
waar toen nog geen andere bebouwing was. Er voor, er achter en
bezijden niets dan weide, heide en bossen. In bet begin van deze
eeuw waren die drie huizen tot ruines vervallen en toch woonden er
toen nog mensen in. Het ‘Kretshuis’ was het voornaamste van de drie.
‘De Keet’ en de ‘Krucht’ waren dépendances van het grote ‘Kretshuis’
dat in het begin van de vorige eeuw, toen Tilburg onder Frans bewind
stond (1795-1813), gebruikt is geweest als ‘Leprosie’
(Melaatsenhuis). Omdat er in Tilburg gelukkig geen melaatsen waren,
bestemde men het voor quarantaine bij besmettelijke ziekten. (Nieuwe
Brabantse novellen; 1970)
A.J.A.C. van Delft - De Korvelsche menschen praten nog van het
"kretshuiske", dat in vroeger jaren aan de Oerlesche straat gelegen
was en zooveel als een quarantaine, een leprozeninrichting was,
waarin zieke Kozakken en Fransche soldaten in desolaten toestand een
tijdelijk tehuis vonden. Van een regelmatige ziekenverpleging
schijnt daar geen sprake geweest te zijn. (Nieuwe Tilburgsche
Courant - 14 juni 1924; Van vroeger dagen 39: Het Ziekenhuis)
A.J.A.C. van Delft -... "de luizenparochie" [Korvel] , met het
"kretshuiske", dat zooveel als een quarantaine, een leprozenhuisje
was, waar lijders aan besmettelijke ziekte reeds tijdens den
Franschen tijd afgezonderd werden, en dat later - Tilburg is zijn
St. Rochusgesticht rijk geworden - werd omgebouwd tot twee
arbeiderswoningen, waar "Jans Kleevers" en de "Prutsmadame"
woonden... (Nieuwe Tilburgsche Courant - 29 november 1924; Van
vroeger dagen 50: Korvelsche brokskes intimiteit)
krèùd,
meervoud kruije
|

|
sintjaakòpskrèùd - kruiskruid -
senecio
|
hoefkrèùd - klein hoefblad -
tussilago farfara
|

|

|
boerewörmkrèùd / tanacetum
vulgare
|
sintjanskrèùd - sedum telephium
|
zelfstandig naamwoord
kruid,
'toekruid'
bôonekrèùd
- bonenkruid Dialectenquête 1876 - kruid (ui = eu van fr. Meuse)
WBD
III.4.3:250 sint-jaakòbskrèud - kruiskruid (Senecio)
251
hoefkrèùd - klein hoefblad (Tussilago farfara)
WBD
III.4.3:?? boerewörmkrèùd, wörmkrèùd - boerenwordkruid (Tanacetum
vulgare)
WBD
III.4.3:366 sint-janskrèùd - hemelsleutel (Sedum telephium) WBD
III.4.3:409 pèèlkrèùd - pijlkruid (Sagittaria sagittifolia), ook
genoemd: zwòlmstèrt
WBD
III. 2.3:128 'kruid', 'toekruid' = specerij
Dirk Boutkan (1996) - (blz. 54) krèùd - kruije
kr èùdnaogel
zelfstandig naamwoord
kruidnagel
meervoud: kruinaogels
De Wijs -- wè
staode toch te snuffelen… -k’ruuk liever kruinaogels (seringen) dan
snoffels (anjers), mun dalidassen staon schôon maar ruuken nie
(10-03-1967)
zie ook:
krönaogel
kreugel,
kreugeltje
Afbeelding
uit Kroniek van de Kempen - 1990

Léon L'Hermite - Oogsten


David Teniers -17de eeuw zelfstandig
naamwoord
kruiwagen
N. Daamen - handschrift 1916 - "kreugel - kruiwagen"
MTW
'kreugel, kröwaoge'
Hij
reej meej zene kreugel ene kinkenduut harstikke Jantje Marinus - Hij
reed met zijn kruiwagen een kikvors dood.
R.J.
'men kreugeltje piept'
...mar den dezen is net 'nen kreugel: ge moet
'm douwe! (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; Den Sik van
Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939)
Hij moet er mee z'n neus bovenop gedouwd worren, hij moet er op den
kreugel naor toe gerejen worren! (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens
svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 –
18-4-1939)
- In piepend kreugeltje mee twee maande d’r op, en innen meens d’r
aachter, die riep "kneukels"… (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in:
Groot Tilburg 1941; CuBra)
De Wijs -- Rijd den kreugel mar deur ’t
deurgebint in’t schop (20-07-1962)
Van Beek - een "kreugel" is een kruiwagen; (Nwe. Tilb. Courant;
Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)
Anoniem – 1959 – Toen ging ie mee bukkum leure, mee de kreugel van de buur, Jaans pluisde wol, deej stukke, 't was genog vur brood en huur. (Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs
folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie) ► voor de volledige tekst zie
http://www.cubra.nl/wtt/documentlemmas/rikkemendaosie.htm
Cees Robben – Van unne kreugel worde nog is
lilluk ôôk... Daor krèède grôôte neusgaoter van en lang èèreme...
(19730330)
Cees Robben – Ik krôj [kruij] krek munne kreugel op den kaaibaand
unne kinkenduut kepot... (19711119)
Hij zaag de wèèvers meej de kreugel/ stukke brènge nòr den heer.
(Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: En euw heuvelse kèrk)
Elie van Schilt - Ok ut gepiep van unne kreugel waor unne
textielarbeier de stukken stof die zun vrouw gestopt had als
thuiswerk, wir trug brocht naor de fabriek. (Uit: ‘Vruuger heurde
wij aanders’; CuBra ca. 2000)
Interview Hermans - 1978 - “Op de
kreugel laag de kètting èn dan wier zôo, zo vèr ast was, war, dè
wier daor ammel opgehòkt toedè de kètting daoroover ophong, toen
wier ie gedrêûgd…” (transcriptie Hans Hessels, 2013)
Interview Hermans - 1978 - “…dan vatte hij zene kreugel òf de vrouw
èn die ging dan leevere nòr et febriek mar de miste die din wèl de
manne, war, mar ast de vrouwe din dan wasset beeter dèt de manne
din… (transcriptie Hans Hessels, 2013)
► KLIK HIER om het interview te beluisteren
WBD
Onder 'kruiwagen' (II 807) is het Tilburgse woord niet vermeld.
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - de burries van de kreugel bèùge deur ónder et gewicht
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
piepen as ene kreugel ('86) - versleten zijn
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
zen ziel rijdt óp ene kreugel (D'16)- het gaat hem voor de wind
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KREUGEL znw.m. - kruiwagen, Fr. brouette
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
znw.m. (kruigen, kreugen) 1. kruiwagen, 2) lompe, eigenzinnige kerel
A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kreugel (krt.83)

Kaart
uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in
Noord-Brabant; 1937 
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- KREUGE - kruiwagen.
Leo Goemans - Leuvens taaleigen, 1936 -
KRUIWAGEN - kruewu:gel
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - 'kreujge' zn - kruiwagen
A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kreugel - kruiwagen (Brab.)
WBD (II:2826) 'kreujgəl' -
kruiwagen
'plattə
kruiwaogə' - platte kruiwagen (II:2827) 'bakkruiwaogə' -
bakkruiwagen 'miskruiwaogə' - mestkruiwagen 'bətónkruiwaogə'
- betonkruiwagen 'stêênkruiwaogə' - steenkruiwagen


uit: Kroniek van de Kempen 1994
Kreugelèkker
toponiem
Kruiwagen-akker
De precieze
ligging is niet bekend

NTC
28-12-1929 – ‘Keeke van Broekhoven’, anoniem
kreugelratte
werkwoord, eigenlijk alleen gebruikt om een kinderspel aan te
duiden; vervoegingen zijn niet bekend
zoveel als: ‘kruiwagen spelen’; bekender is: ‘kreugelgatte’
spel van twee personen (meestal kinderen); een ligt op de grond,
twee tilt de benen van een op alsof het de handgrepen van een
kruiwagen zijn; een drukt zich op zijn handen omhoog; zo ‘lopen’ ze
tot een het niet langer volhoudt.

Cees Robben – Vadder... wimmis kreugelratte... (19660708)
kreugeltje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van kreugel
kruiwagentje
Cees Robben – M’n haande vol blèène van ’t kreugeltje douwe...
(19570309)
krèùjer
zelfstandig naamwoord
WBD
steekband onder het kapgebint, ook 'schôor' genoemd.

Waterkruik,
aangetroffen bij archeologisch onderzoek naar het Kasteel van de
Hasselt. Ill. uit: Graven naar het kasteel van Tilburg, H.
Stoepker 1986
krèùk,
krökske
zelfstandig naamwoord, kruik om uit te
drinken, met name de kruik waarin fabrieksarbeiders drank (van
jenever tot thee) meenamen naar het werk
1. kruik
blèkke
krèùk - drinkkruikje v.d. fabrieksarbeider
...meej
men krökske nòr et wèèrk...
(Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Ötverkôop )
2.
bijnaam, spot- of geuzennaam van een Tilburger
- 'ne
krèùk = een kruikezeiker = een Tilburger
Cees
Robben - ...Want van afkomst... ’n kruik.. (19561006)

Cees Robben – Dees is naa de kruik/ die vruuger, ge wit wel...
(19551126)
Cees Robben – Ge bent uit ’t laand van de kruike... (19570727)
Cees Robben – Vur de kruiken uit de stad... (19570316)
Cees Robben – En ‘m jofel laoten laachen/ Naor de “kruiken” aon de
kaant (19590613)
Cees Robben – Lekker zoet kruikje (19671103) [Prent bij de geboorte
van de 150.000ste Tilburger.]

Cees
Robben - (detail uit Prent van de Week 19790209)

Cees
Robben - (detail uit Prent van de Week
19660916)

Cees
Robben - (detail uit Prent van de Week
19600226)
Aaltij in et pronte (zôo et paast vur ene
krèùk)... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel
1960-1980; uit: ‘Kèk – zeej aauwe Giel‘)
...want dèmme krèùke zèn daarop gòn we hier groot. (Lechim; ps. v.
Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Tilburg op
z’n bèst)
Naauw gao unne wever ok vort grôôts op zunne
stiel/ En 't Kruiken dorp wordt 'n stad deur zunne textiel...
(Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Tilburg op z’n bèst)
Bijnamenboek Karel de Beer - Jos de krèùk = Jos van Rijswijk (67)
Bijnamenboek Karel de Beer - Jan de krèùk = Frans Verbunt (80)
WBD
(III.2.1:125) 'kruik' = kruik
Dus vraog ik oe van krèùk toe krèùk:/ Verheur tòch mèn gebèd.
(Henriëtte Vunderink, Gebèd toe Peerke Donders, uit: Tis de moejte
wèrd; 2011)
► krökske
► krèùkin
krèùkebrölòft
zelfstandig
naamwoord
kruikenbruiloft; de folkloristische bruiloft aan het begin van
carnaval
Èn dan hèmme
nòg de krèùkebrölòft, de krèùkemis en et krèùkekonsèrt. (Ed
Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
krèùkestad
zelfstandig
naamwoord, eigennaam
spot- dan
wel geuzennaam van Tilburg, met name gedurende carnaval; de stad van
de kruikenzeikers
Allee Willem
II, naa mot et gebeure/ zón kaans hèdde nòg nôot gehad/ Dè zèède
verplicht, nie allêen aon oe èège/ mar èffegoed òn hil de
krèùkestad. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel
1960-1980; uit: ‘Allee Willeke II‘)
krèùkezèèk
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen -- 'kröökezèèk' (textiel) urine die, in een kruik van thuis werd
meegenomen naar de fabriek en gebruikt werd in de appretuur i.p.v.
ammoniak.
krèùkezèèker
zelfstandig naamwoord
kruikezeiker,
spotnaam voor een Tilburger
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - krèùkezèèkers
N. Daamen - handschrift 1916 - "kruikzijkers - Tilburgsche kruikz... (scheldnaam)"
A.J.A.C. van Delft -- Het geven van scheld- of
bijnamen is iets dorpsch, dat hier geleidelijk verdwijnt, al vindt
men in den volksmond er nog heel wat terug. (...) Dat de Tilburgers
als verzamelnaam een minder kies woord als "Kruikezeikers" te
accepteeren hadden, evenals de inwoners van Goirle "Ballefrutters"
(...) is bekend. De afkomst is meermaals wel terug te vinden, en
voor Tilburg is het een reeds meermalen ontleende eigenaardigheid,
die verband houdt met het bezigen der menschelijke urine voor het
textielbedrijf. Een eerenaam alzoo! (Nieuwe Tilburgsche Courant -
zaterdag 27 april 1929; 'Van vroeger dagen' 111: 'Spreektaal')
A.J.A.C. van Delft -- Het is wel een ordinaire
bijnaam, die men eertijds de bewoners van Tilburg vereerde door hen
"kruikenzeikers" te schelden, doch de eigenaardige naam wordt zeer
verklaarbaar als men weet dat oudtijds voor het vollen der lakens
een volmolen gebruikt werd. De oudste molen in Tilburg dateert
volgens Dijksterhuis, waaraan we dit ontleenen, van 1799 en was
gebouwd aan de Hoeve. Om de vollersaarde voor haar doel geschikt te
maken werd zij vermengd met urine. Deze vloeistof had hier daardoor
een zekere handelswaarde en werd daarom met zorg verzameld.
Hanewinkel beweert, dat een arbeidersgezin jaarlijks voor 30 à 40
gld. van dit kostbare product kon verkoopen. (Nieuwe Tilburgsche
Courant - zaterdag 21 april 1923: 'Van vroeger dagen 25:
Pikanterie')
Anoniem: Deze naam spruit voort uit het feit,
dat Tilburgers voorheen hun urine in kruiken bewaarden om ze aan de
fabrikanten te verkoopen toen de benodigde ammoniak voor de
appretuur der wollenstoffen nog niet in den handel was. Dr.
Dijksterhuis, die in zijn "Geschiedenis van
Tilburg" ook aan dit feit herinnert, wijst er op, dat
arbeidersgezinnen met dezen "handel" f 30 à f 40 per jaar
verdienden. Een en ander dateert uit het begin der vorige eeuw.
(Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 8 december 1933, 'Folklore 2')
Zôo lèève zonder kaskenaoi/ dès schonder èn
veul rèèker./ Dan gaoder grôot op agge heurt:/ daor gao ene
Krèùkezèèker. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel
1960-1980; uit: ‘Lòt ze’t mar heure')
Stadsnieuws - Ik zèè
tòch liever ene Krèùkezèèker as enen Ballefrutter (060509)
Piet van Beers:
'Ruud Vreeman'
Ik ben geboren in Loon op Zand
maar…ons moeder dat was ´n "kruikin".
Toen ik vijftig jaar terug, hier wonen kwam.
Paste ik er ook zo maar niet in.
DUS:
Als je nu kijkt naar "Onze Ruud"
Dat is helemaal gene kruikenzeiker,
die is nog "splinternuut"
Ruud Vreeman komt, van boven de Kalie
en ie kreeg in 't begin al flink op z´n falie.
Want… hij zette z'n eigen en de kruikezeiker
(als symbool van de kruikenstad) flink in de kijker.
en ontlokte zodoende 'n heftig dispuut.
Maar…
Ik neem Onze Ruud dat niet al te kwalijk.
Want "Onze Ruud" die is pas nuut.
Als ge straks bent gesetteld in de stad van de kruiken
En ge bent wat gewoon geraakt aan onze gebruiken.
---Dat gaat niet van eigens---- dat gaat niet acuut----
Dan hoor je er voort bij Ruud, dan ben je niet meer nuut.
-----Absoluut-----
(uit: 't Elfde buukske - ca. 2009)
WBD
krèùkezèèker (II:943) - scheldnaam v.d. wever (vroeger werden de
stukken met urine gevold)
Bijnamenboek Karel de Beer - ene krèùkezèèker = Tilburger (blz. 92)
WNT
XII:1961, r.3/7 en XII:930, r.26/29 'Nou ick versta dat de vullers
ouwe pis koopen, Nou wil ick me water so lichtveerdich niet meer
laten loopen.' BREDERO 2, 211 (1617).
Brabant,
jg.3 nr.4, blz. 47: Schilders:
'Kruikezeiker'
Buuk
Carnavalsvierders noemen zich 'krèùkezèèkers' of kortweg 'krèùke'
v.
Doremalen & Spapens - KRUIKEZEIKERS, Mythe en werkelijkheid van
een Tilburgs fenomeen (2004)
tis Tilbörgs tròts. / Onze krèùkezèèker! (Henriëtte Vunderink, De
krèùkezèèker, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
Schilders
in Tilburg magazine (okt. 2007) 'Urine voor landbouw en textiel'
Ed Schilders over de kruikenzeiker bij Cees Robben
krèùkin
zelfstandig naamwoord
vrouwelijke inwoner van Tilburg; minder
algemeen dan 'krèùk' voor de mannen.
Piet van Beers: Ik ben geboren in Loon op
Zand/ maar…ons moeder dat was ´n "kruikin". ('Ruud Vreeman', in: 't
Elfde buukske - ca. 2009)
Piet van Beers -- ´t Zèn allemòl meense die we
moete beminne/ Gullie kènt ze toch ôok, gij krèùk èn krèùkinne.
('Bemint uw evennaaste als uzelve'; 2008)
krèùm
zelfstandig naamwoord
energie
kruim:
klein afgebrokkeld stukje v. een of andere spijs?
- het
zachte binnenste van brood in tegenst. tot de korst
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
òch èèrm stèùversmikske, wè hèdde tòch wèèneg krèùm
(D'16) - ... wat stel je weinig voor!
Van Beek - "Dà
hee heel wà kruim gekost!" - Dat was hard werken. - Daar heb ik veel
moeite voor moeten doen. (Nwe. Tilb. Courant; Typische zegswijzen
afl. 5; 25 augustus 1959
Henk van Rijen - dè zal hil wè krööm kòsse - dat zal veel energie vergen
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
znw.vr. 'kruim' - het zachte binnenste van brood;
zegsw.'
erges kröm aachter zette' - ergens kracht achter zetten.
WNT KRUIM
2) b) iets fijns, goeds, bruikbaars; degelijkheid, kracht
krèùmel
zelfstandig
naamwoord
kruimel
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden (2003) -
krèùmels is ók brôod - de laatste restjes moeten ook op
As dè
zô is gewist, van ons moeders onderbroek, waor wij in ieders geval
niks van kosse zien en wij dus hillemol nie aon han meuge denken,
dochte wij wel dè onze vadder dus hil wè te doen gehad heej om op de
bestemde plaots te komen, as de brôodkrèùmels em al te veul staken,
zôas dè in de volksmond hiet. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v.
Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1,
Tilburg 2006)
krèùn,
kröntje
zelfstandig naamwoord
bladdragende
takmassa
WBD
III.4.83 'kruin' = takken (collectief)
kreune
zelfstandig naamwoord
kreunen
Dialectenquête 1887 Willems - kreune - krunde - gekrund - ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij
krunt
krèùpe
werkwoord, sterk
kruipen
Cees Robben -- 'Daor kröpt zo veul vrije tèèd in war'
Dialectenquête 1887 Willems - krèùpe - krôop - gekroope - in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij
kröpt
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - st.ww. intr. - kruipen
krèùs,
kröske
zelfstandig naamwoord
kruis
WBD
'krös' - achterste deel v.h. paard, ook genoemd 'aachterkaant', 'broek'
- Hij is erg nauw in 't kruis. - Hij is zeer
consciëntieus, gewetensvol. (A.J.A.C. van Delft; 1961; in: Nieuwe
Tilburgse Courant, ‘Bekoring van dialect’; ‘Typische zegswijzen uit
onze streek; uit de volksmond opgetekend’)
De Wijs -- Ik zweet kruis en munt bij mekaare
(en mot sasse as unne rèèger) (17-10-1966)
De Wijs -- dè he’k echtig nie gedaon, krûîske sterven en honderd
duuzend èzere botterhammen eten (17-08-1964) [kröske stèèreve:
zogenaamd iets zweren, plechtig beloven]
Cees Robben -- mar dès ók men êenegst krèùs; zèède meej oew krèùs
kóntènt;
Zo’n meidje wies hillemol van toeten noch blaoze, die ha as
waorschuwing van thèùs meejgekregen: ‘Hou God vur oew ôoge en
oew
haand veur oew krèùs’. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant,
1952 - en krèùs - tweej krèùze
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
poepe dègge krèùs nòch munt kunt zien ('16) - m.b.t. een tiptop
dametje
WBD
krèùsroej (II:1009) - kruisroede (onderdeel weefgetouw)
Frans Verbunt -
èlk hèùs hee,j zen krèùs, de klèène van hout, de grôote van
goud
WBD
(III.3.3:99) krèùs, grafkrèùs = grafkruis
WBD
(III.1.3:121) 'kruis' = zitvlak v.e. broek
WBD
III.3.3:106 'veldkruis', 'wegkruis' = veldkruis
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - 'krùis' zn - kruis
krèùsbild,
krösbild
zelfstandig
naamwoord
kruisbeeld
Elken
aovend stond der dan wel den êene of aandere fanaat meej un krösbild
te zwaaien op de prikstoel. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo
van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg
2007)
krèùse
werkwoord, zwak
kruisen
WBD
krèùse (II:1037) - kruisen: sprong wisselen; ook: spròng wissele
of ooverspringe
Dirk Boutkan (1996) - verleden tijd: krèùste naast kröste (blz. 59)
krèùsheer
zelfstandig naamwoord
kruisheer
(kloosterorde)
1929 --
Van Delft -
"Zoolang ze vrijen, zijn het minnebroeders, doch getrouwd worden het
kruisheeren." (Nwe. Tilb.
Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)
1964 -- Pierre van Beek --
Ja, hoe gaat het
eigenlijk met die mannen: "Zolang ze vrijen zijn het minnebroeders, getrouwd
worden het kruisheren". (Tilburgse Taalplastiek afl. 15; Nieuwsblad van het
Zuiden, 21-10-1964)
1969 -- Cees Robben –
Toen we nog vreeje waarde unne echte “minnebroeder”... Naa zèèdevört
unne kruisheer... (19641231)

1998 -- Henk van
Rijen -- wè zèède toch ene kröösheer - wat ben je toch een bandiet!
WTT 2012 -- De
uitdrukking is een woordspel met de twee kloosterorden
minderbroeders en kruisheren. Minderbroeders zijn franciscanen (Ordo
Fratrum Minorum, O.F.M.), volgelingen van Franciscus van Assisi;
naastenliefde kenmerkt hun streven. Kruisheren behoren tot de Orde
van het Heilig Kruis (Latijn: Ordo Sanctae Crucis, OSC); het gezegde
is uiteraard gebaseerd op de uitdrukking dat iets of iemand 'een
kruis', een last, is; vergelijk 'ieder huisje heeft zijn kruisje'.
krèùshout
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen -- 'krööshaawt' - kruishout, aftekenhaak voor timmerlieden
krèùsing
zelfstandig naamwoord
kruising
WBD
krèùsing (II:1047) - kruising: dichtheid v.d. binding
krèùslènt
zelfstandig naamwoord
WBD
'krèùslènte' - ploeglijn (het leidsel dat gebruikt wordt bij het
ploegen)
krèùslievenheer
zelfstandig naamwoord
kruisbeeld
krèùswèg,
kröswèg
zelfstandig
naamwoord
kruisweg
Elke
mèèrge liep ie, op un holleke naor de kerk. Hij ging nie naor de
mis, nèè, hij deej dan de krösweg, elke mèèrge, hij ha enne
kröswegmanie. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg,
Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
krib
zelfstandig naamwoord
WBD
paardekribbe (houten of stenen voerbak)
WBD
III.2.2:27 'krib', 'kribbeke' = wieg
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRIB, KRUB znw.v.- kribbe.
Spr. 'Op
de krib bijten' - komen als alles opgeëten is.
kribbèèter
zelfstandig naamwoord
WBD
windzuiger (paard dat lucht in de mond zuigt en daardoor oploopt),
ook genoemd 'kribbenbèèter', 'zèùger', 'wèndzèùger' of 'wèndhapper'
WBD
kribbebijter (paard dat telkens in de krib bijt of met de tanden op
de bodem v.d. krib stoot), ook genoemd (speciaal in de Hasselt) 'kribbebèèter'
Zie WNT, lemma Krib onder afleidingen

Figuur op een staldeur, ontstaan door
het kribben van een paard. Opmerkelijk is, dat de voorstelling lijkt
op een paard dat ergens overheen springt. Afbeelding uit een
videoclip van een interview met Tom Waits op YouTube. Volledige
clip:
http://youtu.be/3FVp2ipKEJw
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
krɪbənbe.tər
znw.m. - kribbenbijter, kribbebijter; ook fig. kribbig, korzelig
persoon.
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRIBBIJTER, KRUBBIJTER znw.m. - iemand die v.e. ander niets
verdragen kan 2) peerd dat in de kribbe bijt; gierigaard, vrek
kribbòrsel
zelfstandig naamwoord
vrouw
met haar op de bovenlip
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
en vrouw meej ene kribbòrsel (Pierre van Beek -- Tilburgse
Taalplastiek 1970) - (paarden hebben haren op
de bovenlip, waarmee ze de krib of voerbak uitborstelen)
kriek
zelfstandig naamwoord
krekel;
instrument om op te krikken; oneetbare bes; kers
en z'n
eugskes die blonken as krieke... (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut,
‘De paoter en de kinkenduut’, 1941)
WBD
III.4.2:217 kriek, 'heikriek' - krekel (Acheta domesticus e.a.)
WBD
III.4.5:91 kriek - oneetbare bes, ook genoemd: vergifbeezie
WBD
III.4.3:160 kriek - haagappel, vrucht v.d. meidoorn
WBD
III.2.3:168 'kriek' = kers
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - kriek
m. 1. krekel; 2. instrument om op te krikken
WNT
KRIEK - 1) bep. kers; 2) krekel; 3) houtskool
... 'ne
witte maaidoornboom, die 's zomers vol lekkere krieken hong. (Kubke
Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 2;
16-10-1929)
krieke,
krikke
zelfstandig naamwoord
houtskool
WBD
krieke - houtskool (de verbrande houtresten)
N. Daamen - handschrift 1916 - "krieken of krikken - houtskool"
WBD
(III.2.1:250) 'krik' c.q. 'houskool'
WBD
(III.2.1:256) 'krikken' = bluskool, ook genoemd: 'brandende as', of
'sintels'
Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en
uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - krikke (III:20),(VI:44,VII:54)
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - krikke zn mv - houtskool
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KRIEKEN
v., alleen mv.: houtskool.
WNT:
in Limb., de Kempen en Brab. een benaming voor houtskool, inz.
brandende houtskool. Z.a.
J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KRIEKEN worden hier genaamd de bakkers-houtskolen van takken-bossen
of ander klein hout. Z.a.
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
KRIKKEN (totaal uitgedoofde) houtskool, voor vulling v.
strijkijzers. Z.a.
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRIK znw.v. - houtskool, inz. brandende
kriekzwart
bijvoeglijk naamwoord .
pikzwart
(naar een bepaalde kers, de kriek) zo zwart als een stuk houtskool
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - kriekzwart
bijvoeglijk naamwoord . zwart als een stuk houtskool.
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRIEKZWART, KRIEKZWERT bvw. - pekzwart
kriel
bijvoeglijk naamwoord
WBD
III.2.3:162 'kriel' = onvolgroeid (vruchten), ook 'benepen'
WBD
III.4:324 'kriel' = iets klein in zijn soort, ook 'opneukerke'
krieleke
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
WBD
krielkip, ook 'krielhènneke' genoemd
Stadsnieuws -
de boerin ha vur der plezier en tôom krielekes; vur de aajer hoefde
ze et nie te doen (181006)
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRIELEKE(N) znw.o.- slag v. zeer kleine hoenders
WNT
KRIEL - 1) klein mensch of kind; 2) kleine kip (bep.soort) enz. Z.a.
kriemel
zelfstandig naamwoord
PM
kruimel
WBD
III.2.3:126 'kriemeltje' = kleine hoeveelheid eten
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KRIEMEL m - kruimel
kriemele
werkwoord, zwak
Henk van Rijen -- kriebelen
WNT
KRIEMELEN - 1) wriemelen, 2) een gevoel van jeuk veroorzaken, jeuken
krikkel
bijvoeglijk naamwoord .
teer,
secuur; korzelig, geprikkeld; fragiel
Henk van Rijen -- 'priegel' - erg klein, secuur
Lozziemaoken
is en krikkel wèèrk
Pierre van Beek --
en krikkel geval - een teer geval
Cees Robben – Ons Ketoo is toch zôô krikkel,
war.. ge het ze zôô op de kaast... (19840413)
Cees Robben – Wè-dis onze pa toch krikkel, moeder... (19710611)
Audioregistratie 1978 -- “Onze vadder dè was
enen èchte bondsman, war, mar omdèttie meej alles goed meej et
febriek öt de wèg kos, kossie nòg al es en woordje zègge bij de
petrôon mar (…) ast mar zonne krikkele was…” (interview met dhr.
Hermans, transcriptie door Hans Hessels)
Henk van Rijen - wèt is et tòch en krikkel bòske - ... een teer knaapje
Stadsnieuws - Ons
buurvrouw waar mar en krikkel meenske, mar kwèèke dèsse kos.
(181009)
Piet van Beers – ‘Naoderhaand moete nie maauwen’: ...jè, dè blyft 'n
krikkel ding. (With Love; 1982-1987)
Piet van Beers – ‘Nòdderhaand moete nie maawe’: jè, dè blèèft 'n
krikkel ding. (Brabants Bont 1; z.j., ca. 2005)
WBD
III.4.2:36 krikkel - schuw (v.e. dier); ook; bang, 'schichtig'
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRIKKEL bvw - oploopend, gauw gestoord, korzelig
Verh.KRIKKEL
bijvoeglijk naamwoord - hachelijk, kritiek, kregel; (van melk gezegd) op het punt
staande zuur te worden.
WNT
KRIKKEL bijvoeglijk naamwoord Het woord wordt (uitsluitend in een deel van
Zuid-Nederland) in eenige uiteenloopende beteekenissen gebezigd,
maar behoort waarschijnlijk toch in alle opvattingen bij het ww.
KRIKKEN. 1. licht breekbaar; 2. weinig kunnende verdragen, oploopend,
lichtgeraakt, korzelig. Z.a.
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
krɪkəl,
bijvoeglijk naamwoord 1) licht breekbaar, teer; 2) weinig kunnende verdragen, licht
geraakt.
krimmeneel
uitroep
crimineel!
Die is wèl
getrouwd! Mee 'n dochter van Door de Vries en dè wit-ie-zelf ook,
want ie hee twaalf gegooid hurre! Krimmeneel wen vrammes is dè!
(Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van
Brabant 4; 2-11-1929)
Cees Robben – Krimmeneel.... Wèn paoskiep...... (19560331)
krimpe
werkwoord,
sterk
krimpen
krimpe
- krómp - gekrómpe
Dirk Boutkan
(1996) - (blz. 27)
in 2e pers. en 3e pers. enk. presens wordt in het cluster mpt de p
verzwegen.
krint,
krintje
zelfstandig naamwoord
krent
Cees Robben – Gij meut de krintjes nie uit de mik pölleke...
(19750516)
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
Ge kunt meej de fiets van dêen krint nòr daander. variant- zie
beek
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
znw.vr - krent
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRINT znw. v. - krent
WNT
KRENT, gewestelijk, b.v. te Antwerpen: KRINT
krintebòl
zelfstandig
naamwoord
krentenbol
Piet van Beers – ‘Griepepidemie’: Èn ene zak meej krintebolle...
(Spoeje doemmeniemer; 2009)
krintemik
zelfstandig naamwoord
krentenbrood
R.J. '..
kreeg op z'n mieter meej 'ne gròte krintemik'
R.J. 'mene
lèkkere krintemik'
Cees Robben - ...in d’n krintemik gebakke...
(19681108)
Cees Robben – ’n krintemikske (19540731)
Frans Verbunt -
'krèntemik'
Piet van Beers – ‘Advertènsies leeze’: oover taarte, brôod èn oover
krintemik. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
krɪntəmik
znw.m. - wittebrood waarin krenten gebakken zijn.
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - krintemik zn - krentebrood
krispendènsie
zelfstandig naamwoord
correspondentie,
briefwisseling
De krispondentie mee oome Teun waar veuls te
eenzijdig om lang schoon te kunne staon... (Jan Jaansen; ps. v. Piet
Heerkens svd; ’Naor oome Teun’; NTC 24-2-1940)
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
krɪspəndänsi,
znw.vr. - korrespondentie
krispendêere
werkwoord, zwak
corresponderen
"Ik heb geheurd," zee de vrouw van den
burgemeester, "dè-t-ie geregeld krispendeert mee ministers... (Jan
Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’n Staandbild in Baozel’;
feuilleton in 4 afl. in de NTC 20-5-1939 – 17-6-1939)
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
krispənde.rə(n),
zw.ww.intr. korresponderen, aansluiten (van bussen en treinen bv.)
kroebele
werkwoord, zwak
over
de rug strijken (van kinderen gezegd)
-
kroebele - kroebelde - gekroebeld
kroebeljaacht
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen -- krioelende kinderen, massa kinderen
krògske
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
kraagje
verkleinde vorm
van 'kraog', met vocaalkrimping
krökske
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
kruikje
Cees Robben -- ik vulde steeds men krökske
Cees Robben -- ons drinkeskrökske waar ok blauw
...wörom dan
gin blauw krökske? (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd
knipsel 1960-1980; uit: Tis allêen de naom)

Nieuwe
Tilburgsche Courant 3-6-1904 (volledig bericht)
kròkstêen
zelfstandig naamwoord
vruchtenpit
WBD
III.2.3:153 'kraaksteen' = steenvruchtpit
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRAAKSTEEN (uitspr. krokstieën) znw.m. - kerse- of kriekesteen (uitspr.
ook: kroksteen)
WNT
KRAAKSTEEN - In Z.-Nederl. de gewone benaming voor eene kerse- of
kriekepit. Reeds bij Kiliaan.
kròkstoel
zelfstandig naamwoord
WBD
(III.2.1:89) krokstoel = kinderstoel
kròkte
werkwoord, persoonsvorm.
kraakt(e)
Cees Robben -- et körsje kròkt in mene mónd
2e + 3e pers.enk.tegenwoordige tijd van 'kraoke', resp. verleden
tijd
kròlstart
zelfstandig naamwoord
WBD
(Hasselt) varken, ook genoemd 'vèèreke' of 'kuus', en elders 'kuus'
of 'vèrke'
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
znw.m. - staart die krult 'enen hond m'ne krolstart'.
WNT
KRULSTAART, -steert - 1) een krullende staart; 2) een dier met een
krullenden staart, inzonderheid een varken.
kròltje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
Henk van Rijen -- kraaltje
Dirk Boutkan (1996) - (blz. 95) ik zal oe kròltjes geeve
krom
bijvoeglijk naamwoord
krom; dat wat niet recht is; gebogen; in de volkstaal zeer vaak
gebruikt om vergroeiingen van lichaamsdelen aan te duiden; daarnaast
als bijnaam die naar het gebrek verwijst, en dan niet noodzakelijk
als spotnaam
1. Niet recht
•
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - króm hout braandt eeve
goed as rèècht (Pierre van Beek -- Tilburgse Taalplastiek 1970) -
ook mindere kwaliteit kan voldoen
2. verwijzend naar een lichamelijk gebrek, een lichamelijke
onvolkomenheid
•
WNT
lemma KROM - Van menschen bij wie de rug en de heele gestalte van
nature of door ouderdom, ziekte, hard werken, lang bukken enz.
gebogen is; in Z.-Nederl. gewoonlijk van menschen bij wie de beenen
gebogen zijn. Soms algemeener in den zin van: verdraaid, mismaakt.
•
WNT
lemma KROM - Van afzonderlijke deelen van het lichaam, die van
nature of door eenige oorzaak, ouderdom, vermoeienis enz., gebogen
zijn. Ook degene die zulk een lichaamsdeel bezit, heet krom; eene
bepaling voorafgegaan door van zegt, aan welk lid hij gebrekkig is.
2.1. Gebrek aan de voet
•
A.J.A.C. van Delft - Toen koning Lodewijk Napoleon in 1809 het dorp
Tilborch bezocht (dat direct na dit bezoek bij K.B. van 18 April
1809 tot stad verheven werd), is aan Zijne Majesteit (die door het
volk wegens zijn voetgebrek zeer oneerbiediglijk ook wel de "kromme"
of de "lamme Louis" genoemd werd) eene Memorie overhandigd...
(Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 26 september 1923 - Van
vroeger dagen 29: De Tilburgsche Lakenhal - Voorkeur voor het
Nederlandsche fabrikaat)
•
Willy van Rooy - Hij stond op... wenkte en nam ons mee naor 'n
kaomer waor allemaol witte kromme voeten van gips op de kaast
stonden, net as bij ons Mozart en Beethoven. “U moet een schoen die
extra breed is." (in: ‘Moeilijke voeten’, uit: Schôon en lilluk,
1983)
2.2. Gebrek aan de benen – O-benen, X-benen
•
A.J.A.C. van Delft - "Stien Ollie" (Mutsaers) was een kleine
gebochelde petroleumventer met kromme beenen, die met zijn armelijk
ezeltje menigmaal het mikpunt der vaak onbewust zoo wreede
schooljeugd was. (Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 24 september
1927; Verdwenen en verdwijnende Tilburgsche Typen 1)

Stien Ollie - foto Regionaal Archief Tilburg
•
A.J.A.C. van Delft - Sekwa, de kwakzalver, die onder oorverdoovende
muziek boeren, burgers en buitenlui op de markten met kajapoetolie
'n pijnlijke behandeling deed ondergaan, waardoor jicht- en
reumathieklijders tijdelijk van hun pijn bevrijd werden, had tot het
versje geïnspireerd van: Sekwa is gekomen, en Sekwa die is daar./ En
heb je 't niet verzonnen, hij geneest ze allegaar,/ Van jicht of
reumathiek,/ Hij geneest je met muziek. Elders zong men daarvoor: En
heb je niet gelezen,/ Al in die Bossche krant,/ Dat Sekwa is
gekomen/ Al in ons Vaderland?/ Al heb je kromme beenen,/ Of heb je
rummethiek,/ Dan ga naar Sekwa henen,/ Die geneest je met muziek.
(Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 7 juni 1930; Van vroeger
dagen 159: Spotrijmen 3.)
•
Jan Jaansen - Wie boer Van Stokkum zoo van buiten bekeek, stond veur
'n raodsel. Boer Van Stokkum ha aaltij 'nen langen blauwen kiel aon,
die toe op z'n knieën afhong en z'n beene waren zoo verdimmes krom
dè z'n knieën wel twee voet van mekaar stonden as ie z'n voeten
tegen mekaar ha staon - en 't groot raodsel waar dan dees: hoe die
beene boven weer bij mekaar kossen komen... (uit: Oome Teun en de
Iemkers - door A. Wibbelt, naoverteld deur P. Heerkens S.V.D., 1940)
Pierre van Beek - Avonden achtereen daverde door de zaal van de
Liedertafel aan de Willem IIstraat het schone lied: "Hebt ge kromme
benen,/ Jicht of reumatiek,/ Ga naar Sequah henen,/ Die geneest je
met muziek." (Het Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 18 maart
1971; ‘Dokter Sequah - Charlatan zet Tilburg op stelten - Staaltjes
van kwakzalverij in de vorige eeuw.)
Cees Robben – De staand (...) van de letter X/ (...) Op kromme pôôt
en teene... (19621214)
•
Rolf Janssen - hebt ge kromme benen/ jicht of reumatiek/ ga naar
Sequah henen/ die geneest je met muziek (...) Sequah is gekomen/ wat
heeft hij gedaan/ de dubbeltjes meegenomen/ en de krommen laten
staan (liedtekst over de beruchte kwakzalver Sequah; in: We hebben
gezongen en niks gehad, 1984. Tekst & muziek opgegeven door Mevrouw
Van Hout, Tilburg)
•
Lodewijk van den Bredevoort - Opeens ging de deur open en onze pa
zaag un dame, nou dame, hij zaag un vrouw meej van die bêen waor gin
model òn zaat, net kolommen en nie al te lang, de kaomer
binnenstappe. Die bêen van der waaren ok un bietje aon de kromme
kaant, net of ze op jonge lèèftèèd al pèrd gereeje ha. (pseudoniem
van
Jo van Tilborg; uit: ‘Kosset den brèüne eigeluk wel trekken 2, 2007)
•
A.J.A.C. van Delft - Toen kwam er nog een politie-heer,/ Zeer dik
van buik en kromme beenen,/ Het was precies een aangekleede beer.
(Uit het volkslied ‘Achter de Hemeldeur’, tekst en melodie van Jan
Viool. Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 29 juni 1929, Van
vroeger dagen 121: Jan Viool 1)
► bril, met een bril lopen
2.3
Gebrek aan de rug, veroorzaakt door zwaar werk
•
Piet Heerkens - Want
Mieke was al oud,/ sjandoedelida, sjandoedelidee,/ d'r neus was rood
en nat en koud,/ d're rug zo krom as kreupelhout (uit: DenÖrgel,
1938)
•
Leo Heerkens - en 'k
ploeter m'n eigen haost krom. (Uit: ‘Herinneringen’, in: De mus,
Piet Heerkens, 1939)
•
Piet Heerkens - ...'n
menneke, oud en krom... (uit: VROUWKE MISÉRE, in: Vertesselkes,
1941)
•
Jan Jaansen - "Nou
kijk er eens aon," riep oome Teun, "da zijn me de heeren, die mar
gaon waandelen en de boeren mar laoten werken da ze 'r krom van
worren!" (in: ‘Ouwe Vrienden’ - door A. Wibbelt, naoverteld deur P.
Heerkens S.V.D., 1941)
•
Mandos-Van de Pol -
Gij zult vant wèèrke ginne krommen rug krèège (Jij werkt niet hard)
•
Willem van Mook - De
meeste werklozen echter waren wevers,die gewend waren recht te staan
tussen hun getouwen. In de Witsie (thans de wijk ' t Zand) moesten
ze krom staan en spitten. Waarvan ze “het spit in de rug" kregen en
tien gulden per week.Nog niet de helft van het loon dat ze a s wever
verdienden. (uit: ‘Manke Nol’, in: Nieuwe Brabantse novellen, 1970)
•
Wim van Boxtel - 'ne kromme, zeere rug hebben/ en nog zeuven
ongemakke... (uit: ‘Abraham fist’, in Brabants Bont, 1979)
2.4 Gebrek aan de neus
•
Naarus - ... in [een] pèpke in z’n kwèk dèt er onderstenbove in
hong, in kromme neus mee n’en drup er aon... (in: Brieven van 'n
oud Tilburger, 1940)
2.5 De overtreffende trap van krom

Keeke van Broekhoven; illustratie bij het artikel van
Lambert de Wijs
•
Lambert de Wijs - Geheel Tilburg wandelde vroeger naar Broekhoven en
verder langs de Ley, dat was het eenigste Zondagsgenot, ja zonder
dat was 't voor den Tilburger geen Zondag geweest. Dan was 't druk
in de herberg van Keeke, 'n typisch oud vrouwtje met kromme neus, 'n
bocheltje, d'r eeuwige kapmantel en als ze sprak... ze had 'n
mummeltje, zegt Louis Melis. Keeke was de beroemdheid voor de lui
"uit de stad". We zien ze hier voor ons en velen zullen zich haar
nog herinneren, de waardin, die voor haar klanten zorgde als 'n
moeder en tot wie de Tilburgers daarom zoo gaarne gingen. Ze zit
naast de hooge kachel de gewasschen flesschen te droogen. (Nieuwe
Tilburgsche Courant - donderdag 19 mei 1932, Eene wijle in
Oud-Tilburg)
3. om uitwerpselen aan te duiden
•
Piet van Beers - "Ik hèb 'n kiep," zeej Dikken Dree/ “die, èlken dag
twee aajer leej"./ 'n Witte èn 'n kromme,/ zôo zal 't wèl zèèn,
verdomme. (uit ‘STÈÈRKE VERHAOLE’, 2008; CuBra)
•
De
Bont - kròm/krómp, bnw en bijwoord krom: ‘krom aeier - kromme eieren,
menselijke en dierlijke uitwerpselen, inzonderheid van de haan.’
4. toegepast op dieren
•
WBD
króm staon - gezegd van koeien die moeilijk ('strómmelèèchteg')
lopen
•
WBD
króm - kreupel (v.e. paard), ook genoemd (Hasselt) 'kreujpel'
Verhoeven - KROM bijvoeglijk naamwoord - kreupel: 't pèrd stoj
krom.
5. voor geldgebrek
in
de uitdrukking 'krom staon' = slecht bij kas zijn
•
Henk van Rijen -- 'kromstaon' - gebukt gaan, zorgen hebben, kreupel
zijn
6. als bijnaam
•
Elie van Schilt - Heur moeder was ur één van dun kromme Kees, ge wit
wel dun diëe mee unne nist van virtien jong (uit: ' Waare onze naome
soms nie goed?’, CuBra, circa 2003)
•
A.J.A.C. van Delft - Er was een huishouden met dertien kinderen,
waarvan elk gezinslid een spot- of bijnaam droeg. Zoo telde men er
bij: de Jood, de Kromme, de Mol, den Baard, de Loerd, den Holderie,
de Kriek, de Poel en het Tennebrukske. (Nieuwe Tilburgsche Courant -
maandag 5 mei 1930, Van vroeger dagen 154: Spot- en bijnamen)
•
Karel de Beer - Kromme Sofie - Sophie (?) van Oudheusden - omdat ze
krom liep. Proper vraawke, dat ’n snoepwinkeltje dreef in "de
Koningswei" (op de hoek van de Kortestraat en de Oranjestraat.) (Uit
Tilburgs Bijnamenboek, 2000)
•
Karel de Beer - de Kromme Poot – Raaymakers - mede-eigenaar van
stoffenzaak Hubert Melis in de Heuvelstraat, omdat hij mank liep
(had één korter been). (Uit Tilburgs Bijnamenboek, 2000)
•
Tony Ansems - Ut was misschien wel lomp,/ Mar waren w'onder ons/ Dan
noemde wy hum "De Kromme" (uit: ‘Frater Chromatius’; van de cd
Tilburgse liedjes 3, 2011)
kròmke
zelfstandig naamwoord
kraampje
verkleinde vorm van 'kraom, met vocaalkrimping
krömmel, krummel
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen -- kruimel

uit: Kroniek van de Kempen 1994
krommenèèrm
zelfstandig naamwoord; samentrekking van ‘krom’ en ‘èèrm’
kromme-arm, kromme arm
in
het gezegde ‘meej de krommenèèrm’ lopen of gaan, met de kromme arm
gaan of lopen
WTT
2013 – Het gezegde heeft in Brabant en dus ook in Tilburg meestal
betrekking op het aanbieden van een geschenk aan een vrouw in het
kraambed. Vaak bestond dat geschenk uit levensmiddelen die in een
mand gedragen werden, en die dus aan de ‘kromme’, de gebogen
elleboog werd gedragen. Daarnaast echter ook in andere betekenissen.
Hoppenbrouwers (Taal van Kempenland) vermeldt dat de korf werd
afgedekt met een doek omdathet niet gepast werd gevonden te koop te
lopen met het cadeau.
1 Gezegde - op kraamvisite gaan
•
WBD
III, 3.2 – lemma Op kraamvisite gaan - De benaming met de kromme arm
gaan verwijst volgens het Kempenlands Woordenboek naar het cadeautje
dat men meenam op kraamvisite. Opdat niemand zou zien wat erin zat,
hield de bezoeker het onder de arm gekneld. In Vught neemt men
versnaperingen of levensmiddelen mee voor de kersverse moeder.
Verspreid in Tilburg en Peelland; ook in Breda, Dongen,
Raamsdonksveer, Loon op Zand, 's-Hertogenbosch en Geldrop.
•
PM - meej de krómmenèèrm - op kraamvisite
•
N.
Daamen - handschrift 1916 - "Ze gan mit den krommenairm als ze
visites gaan maken en nemen dan een koek of mik mede, hoofdzakelijk
bij kraamvisites"
•
Karel de Beer - ene krommen èèrm - "meej ene krommen èèrm binnekoome
" wil zeggen: iets bij zich hebben (bloemen of iets lekkers) als men
bij iemand op bezoek komt. met name op kraamvisite. (Bijnamenboek,
2000)
•
Bosch krommenèrrem - 'me' de krommenèrrem komme'- op kraamvisite
•
Verhoeven - KROMMENARM, mee de krommenèèrm gaon - op kraamvisite
gaan met een korf vol geschenken aan de gebogen arm (Of van
'kraam'?)
•
Jan
Naaijkens - 'kròmmenèèrm' zn - kromme arm; 'meej d'n krommenèèrm'
(Dè’s Biks)
•
A.
Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - krommenerm -
geschenk dat door vrouwen die op bezoek komen aan een kraamvrouw
gegeven wordt.
2 Een geschenk brengen aan de pastoor, met name na de slacht van het
varken
•
Pierre van Beek - "Mee de kromme errem (arm) lopen" raakt ook de
pastoor, al behoeft dit wel enige uitleg. Vroeger - en in sommige
dorpen wellicht thans nog - was het het gebruik, dat er in de
slachttijd bij de boeren "iets van het varken" naar de pastoor werd
gebracht, 'n "kermenaai" (karbonade) bijvoorbeeld. Dit gebeurde dan
in de hengselmand, die uiteraard aan "een kromme arm" werd gedragen.
De uitdrukking betekende derhalve, dat men wat van de slacht naar de
pastoor bracht. Er gaat het verhaal van zo'n dorpspastoor, die
belangstellend bij het slachten stond te kijken en zich zichtbaar
een beetje te opvallend in de voorpret verheugde, waardoor hij van
de boer het volgende raadseltje op te lossen kreeg: "Witte gij,
meneer pastoor, het verschil tussen O.L. Heer en dees vèrken? Nie?
dan za'k 't oe zeggen: Onze Lieven Heer is veur alle minsen
gestorven en dees vèrken veur mijn alleen". (In: Nieuwsblad van het
Zuiden, Tilburgse Taalplastiek - Nr. 9, zaterdag 18-07-1964)

Cees Robben - detail Prent van de week 3 augustus
1957
kromstaon
werkwoord, sterk
Frans Verbunt - kreupel zijn
krönaogel
zelfstandig naamwoord
kruidnagel,
'kruinagel', 'kruidnaogel', 'naogelgrèùs'
Henk van Rijen - "zèn öllie kröötnaogel pèèrs of wit?" - zijn hun
seringen ...?
WBD
III.4.3:184 krönaogelbôom - sering; ook genoemd: knaogelblòm
Bosch
kruinagel - kruidnagel, seringen
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
znw.m. - kruidnagel, sering
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRUINAGEL znw.m. - kruidnagel Biks krönaogel zn - kruidnagel,
sering
Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en
uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kruinagels (I:74)
Jan Stroop, Sprekend een Westbrabander, 1979, 1981 - krönaogel (I:109)
WNT
KRUIDNAGEL - In Z.-Nederl ook KRUINAGEL
krontje
kroontje
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
kròntje
zelfstandig naamwoord verkleinde vorm
kraantje
Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) -- krontje
Cees Robben -- men neus lópt as en kròntje;
verkleinde vorm
van 'kraon', met vocaalkrimping
kröntje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
Henk van Rijen -- kruintje
krontjespèn
zelfstandig naamwoord
kroontjespen
krôon,
krontje
zelfstandig naamwoord
kroon
bladdragende
takmassa; alle boomtakken samen
WBD
kroon (v.d. paardehoef), ook genoemd 'krôonraand' of 'haorbaand',
(Hasselt): 'hòrbaand'
Cees Robben -- Wie krèègt laoter den grótsten krôon in den heemel?
WBD
schèrkrôon (II:994) - scheerraam, grote haspel; ook: schèrraom,
schirraom, schèèrmeule, haspelmeule genoemd
WBD
krôon (II:1032) - kroon (soort haspel); ook: haspelkrôon, haspel,
stèr
WBD
krôonlètjes (II:1032) - kroonlatjes; ook; lètjes of
krôonspèèle
WBD
krôonpin (II:1032) - kroonpin; ook: pin of spil
WBD
krôonblòk (II:1032) - kroonblok; ook: haspelblòk of type staander
WBD
III.4.5:83 krôon - takken (collectief), ook genoemd kòp, gezwaaj,
bundel of bussel takke.
WBD
III.4.3S85 kroon - boomkruin
krôone
werkwoord, zwak
kronen
krôone
- krónde - gekrónd ook in tegenwoordige tijd vooaalkrimping: gij/hij krónt
krôop
kroop
verleden tijd van 'krèùpe'
kroot
zelfstandig naamwoord
kroot,
biet
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
as ge krooten it dan kakte bloed (JM'50) - het is je eigen schuld
WBD
III.2.3:104 'krootje' = rode biet
kròp
zelfstandig
naamwoord
krop van een
vogel, met name van een duif
Cees Robben – Die staon mekaar gewoon uit de krop te voeieren...
(19810814) [Robben gebruikt de uitdrukking figuurlijk voor een
stelletje dat staat te tongkussen]
Vunderink -
òf vroolek soms ge-èèrmd, èn ok bij toere/ stòn ze mekaaren öt de
kròp te voere. (Henriëtte Vunderink, Raoze mòndag, uit: Tis de
moejte wèrd; 2011)
kròpbrôod
zelfstandig
naamwoord
tarwebrood
met zemelen, zemelenbrood
WBD
III.2.3:190 -- kropbrood: Hoogerheide en Tilburg
kröpt
persoonsvorm;
tegenwoordige tijd
2e + 3e pers. enk. van 'krèùpe'
kruipt
Cees Robben – Daor kröpt zô veul vrije tèèd in war... (19770624)
krösbild
zelfstandig naamwoord
kruisbeeld
WBD
III.3.3:50 - krösbild = kruisbeeld
WBD
III.3.3:51
- krösbildechristus = corpus
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRUISBELD znw.o. - kruisbeeld
kröske
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
kruisje;
eindstadium
van de H. Mis: Bij
et kröske de kèèrk öt gaon
Cees Robben – In m’n kaomer pronkt ’n kröske
(19700220)
Cees Robben – Zonder irst ’n kröske te maoke... (19720707)
WBD
(III.3.3:145) kröske - zegen aan het eind v.d. mis
WBD
(III.3.3:185) kröske - een kruisje maken
kröskestèèreve
iets
beloven; onder kinderen! een 'eed' afleggen met twee gekruiste
vingers, middelvinger over ringvinger.
Kon
ook betekenen: iets onaangenaams niet verder vertellen, of
versterking van de belofte om een afspraak na te komen. Z.a.
Meestal
eerst als vraag gesteld, waarna degene die iets 'zweert' het woord
als uitroep herhaalt.
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
varianten op 'kröske stèèrve': kröske
stèèrven èn hónderdduuzend èèzere bótterammen ópeete ('70)
(Als dat niet klopt, eet ik mijn pet op '70)
- gezegd om
iemand te overtuigen van de waarheid of oprechtheid:
Cees Robben
– Ik zal pront betaole... kröske stèrreve... (19540821)
kröspunt
zelfstandig naamwoord
kruispunt
Dirk Boutkan (1996) - (blz. 33) 'krèùspunt' (er kan klinkerverkorting optreden)
krösweg
zelfstandig naamwoord
kruisweg,
de veertien staties in de r.-k. kerk
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
kèèken as en hèllegebildje dè van de kröswèg is gevalle (Pierre van
Beek --
Tilburgse Taalplastiek 1971)- beduusd kijken
WBD
III.3.3:178 kröswèg bidde, de kröswèg doen = de kruisweg bidden
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KRUISWEG znw.m. - de afbeelding v.d. lijdensweg van Jezus
kröwaoge
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen -- kruiwagen, 'kreugel'
Krucht, De
zelfstandig naamwoord, toponiem, onderdeel van De Uilenvlucht, op
Korvel
- Krucht is hier waarschijnlijk een verbastering van ‘krocht’,
bedoeld als benaming voor een primitief of verborgen bouwsel
Willem van Mook – Den Uilenvlucht was de verzamelnaam voor drie
grote weverswoningen. Ze stonden zeer afgelegen, op een open veld,
waar toen nog geen andere bebouwing was. Er voor, er achter en
bezijden niets dan weide, heide en bossen. In bet begin van deze
eeuw waren die drie huizen tot ruines vervallen en toch woonden er
toen nog mensen in. Het ‘Kretshuis’ was het voornaamste van de drie.
‘De Keet’ en de ‘Krucht’ waren dépendances van het grote ‘Kretshuis’
dat in het begin van de vorige eeuw, toen Tilburg onder Frans bewind
stond (1795-1813), gebruikt is geweest als ‘Leprosie’
(Melaatsenhuis). Omdat er in Tilburg gelukkig geen melaatsen waren,
bestemde men het voor quarantaine bij besmettelijke ziekten. (Nieuwe
Brabantse novellen; 1970)
Henk van Rijen -- 'de Krucht' - jammer- en kreunonderkomen van leproserie 'Den
öölevlucht’
kruije
zelfstandig naamwoord; plur.
van 'krèùd', met d-syncope
kruiden
WBD
III.2.3:128 'tuinkruiden', 'kruiden
werkwoord,
zwak
kruien
Henk van Rijen - de aase ötkruije - het vuile werk doen
Frans Verbunt -
van kruie krèède lange èèrme èn grôote neusgaote
Dialectenquête 1887 Willems - kruie - krój - gekroje ik krui,gij/hij kruit
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
st.ww., tr.en intr. - kruien: 1) een kar terugduwen (door een
paard), 2) molenaarsterm, 3) een kruiwagen voortduwen, 4) (van muren
gezegd) wijken, een weinig uit het gelid gaan.
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - krèije ww - kruien
kruijenier
kruidenier
'kruidenier'
met gesyncopeerde d
krukke
werkwoord, zwak
krukke
- krukte - gekrukt
WBD
(v.e. paard) strompelend lopen bij het aantrekken
Henk van Rijen -- (textiel) - houten vorken die ondersteboven in de grond werden
geplaatst en waarop de gelijmde 'kèttings' gedroogd werden.
WNT
KRUKKEN - 1) sukkelen met de gezondheid; 2) sukkelen, knoeien e.d.;
3) schertsend: iemand voor kruk uitschelden
krukstoel
zelfstandig naamwoord
Van Dale -
met een smalle, rechte rugleuning
N. Daamen - handschrift 1916 - krukstoel – leuningstoel
krulle
werkwoord, zwak
krullen
maken; spannen
Frans Verbunt -
et zal er krulle! - het zal er spannen
–
krulle - krulde - gekruld
Cornelis Verhoeven -
krullen ww. - behalve in de zin van 'krullen maken' ook onpers.
gebruikt in de uitdrukking 'het zal er krullen' - het zal er spannend toe
gaan, er zullen klappen vallen. (Van een wateroppervlak dat
rimpelt?)
WNT
KRULLEN c) 3) Oneigenlijk voort niet effen, niet kalm zijn,
opgewonden zijn e.d.
krupsie
zelfstandig naamwoord
kwaal
van
Franse 'corruption' = kleine kwaal, ziekelijke gril, treurige toestand
van lichaam en geest.
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
aaltij krupsies hèbbe (We '37)
N. Daamen - handschrift 1916 - "krupsies - hij hee aaltij allerlei krupsies (kwalen)"
WNT
KRUPSIE - wsch. uit 'corruptie'. Gewoonlijk in 't meerv. gebruikt
voor: lichamelijke kwellingen, klein ongemak.
kuijer
zelfstandig naamwoord
wandelingetje, ommetje
Cees Robben – Bende aon oewe kuier, Karel..? (19850802)
kuijere
werkwoord,
zwak
kuieren,
langzaam wandelen, een ommetje maken
Op de
Spoorlaan is 't mistal nie druk en as ge daor dan hillemol op oe
eentje te kuieren lopt... (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek;
NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
kulleke
zelfstandig naamwoord
Zegsman Ad Vinken - klein kind (vertederend)
Zegsman Ad Vinken - wèdist tòch en kulleke, war
S&S
KUL: klein, nietig ventje: e kulleke van e manneke (Corn. II 97)
WNT
KUL (4) a) flauwe vent, sul (S&S: deze betekenis is secundair)
Bosch
kulleke - liefkozend woord voor een klein kind
kullevoe
zelfstandig naamwoord
fopperij
N. Daamen - handschrift 1916 - "kullevoe - dat 's kullevoe (dit is fopperij)"

Kommetje
zonder oor ,
aangetroffen bij archeologisch onderzoek naar het Kasteel van de
Hasselt. Ill. uit: Graven naar het kasteel van Tilburg, H.
Stoepker 1986
kumke
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
1. kommetje
- dim,
van 'kóm', met vocaalkrimping
Dirk Boutkan (1996) - (29) kwalitatieve mutatie: kom - kumk; (51) kumke/ kummeke
Mar mijnheer, vat toch nog 'n köpke koffie, 't
zijn zoo'n kleine kumkes, 't is de moeite nie werd. (Jan Jaansen;
ps. v. Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in
de NTC 1-7-1939 –29-7-1939)
Cees Robben – M’n kumke wiegelt zôô detter de
koffie uit-kwaanselt... (19660826)
Cees Robben – ...’n kumke koffie, Kupke? (19860131)
WBD
III.2.1:186 'kommetje' = kopje
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUMKE
o - kommetje, vooral: koffie- of theekopje zonder oor.
Bosch
kumke - kop of kom zonder oor.
2. plant
WBD III.4.3:426 "kommetjes' = waternavel (Hydrocotyle vulgaris)
De gewone
waternavel (Hydrocotyle vulgaris) is een moerasplant die behoort tot
de klimopfamilie (Araliaceae).

Waternavel
kumme
samentrekking
kunnen we
Cees Robben – Dan kunme slaope gaon... (19670428)
Cees Robben – Hij haauwt lang weg mee zunne gaoren-bol... Dan kumme
niet gaon katsele.. (19671215)
kundet
samentrekking
kun je het
Cees Robben – Misschien kundet beseffe (19600916)
kunne
werkwoord, sterk
kunnen
Dialectenquête 1887 Willems - kunne - kós(se) - gekunne: ik kan, gij/hij kunt
Dirk Boutkan (1996) - kunne - kón/kós - gekund
Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) -- as ze dè konnen; ze han et beeter zôo kónne laote
...ze moesse doen al wè ze kosse om er 'n
stökske veur te steke... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd;
feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939)
...die twee kosse mekare nie zoo goed lije, ziede... (Jan Jaansen;
ps. v. Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; NTC
1-10-1938)
Cees Robben -- Witte wègge kunt! Niks kunde, dè kunde.
Cees Robben -- Hoe bestaoget, mar kunne doe z'et; naa kunde lulle wegge wilt;
Daor
waren lollige bij, die goed kosse koken en dieter niks van bakten.
(Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - dè bumke zal daor moejlek kunne groeje
CiT
(26) 'Na kumme wir gestaoig ónroke'
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - GEKUNNEN: derde hoofdvorm van 'kunnen'
kunningkòp
zelfstandig naamwoord
koningskop
WBD
bepaalde maag van een koe
WTT - 2012:
zie het lemma in WBD I:3,363; het gebruik wisselt zeer, zodat het
niet eenduidig is welk deel van de koemaag bedoeld wordt; met name
wel de lebmaag.
kunsbooter
zelfstandig naamwoord
margarine
Frans Verbunt -
margarine
Henk van Rijen -- 'kunsbotter'
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - 'kunstbooter'
kunsèèsbaon
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen -- kunstijsbaan
kunsmis
zelfstandig naamwoord
WBD
kunstmest
kunsmisspraajer
zelfstandig naamwoord
WBD
kunstmeststrooier (machinaal), ook 'kunsmistzaajer' genoemd
kunstenèèr
zelfstandig naamwoord
kunstenaar
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KUNSTENÈÈR znw.m. - kunstenmaker
kunstwol
zelfstandig
naamwoord
Van Delft -
Opmerkelijk is wel, dat de kunstwol, die tegenwoordig op zoo veler
tong is, reeds in het verleden tot een volksgezegde was, hetgeen
blijkt uit de uitdrukking: "'t Is allemaal kunstwol", hetgeen
beteekent: Het is maar waardelooze rommel; het is bedrog; 't is
verneukerij. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni
1929)
kuntje
zelfstandig naamwoord verkleind
kontje,
gatje
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - kuntje
Bosch
kuntje
Lechim - Triske hee 'n hansjupke aon/
Geborduurd mee 'n hundje/ Dè is zó hullie moeder zee/ "Fèn wèrm aan
dur kuntje". (Michel van de Ven; ongedateerd knipsel uit de
Tilburgse Koerier, circa 1970)
Piet van Beers - "'t Heej op z'n kuntje, 'n
paor grôote zwèère." (CuBra; 2008)
Piet van Beers - As de daoge korter worre/ èn der is wèènig licht/
dènke kiepe bij der èège/ “Ik haaw m´n kuntje dicht” (Uit: 'n Verse
aai; Cubra, 2008)
Elie van Schilt - Op één van die fabrieken
zaag ik "Toosje" ze werkte in de stopperij, ik viel subiet vur
Toosje, vergaat de'k al un medje had. Toosje was blond, niks gin
verftroep, natuurblond van dur éégen, wangen om zó in te bééten,
vuur rooie lipkus, néé, ok hier hasse gin lipstift vur nóódig, un
paor borsjes, die ondeugend hun nuske vuréut stóóken, un schóón
strak kuntje en un onderstel, daor niks op af viel te keuren.
(Cubra; 2009)
Uitdrukkingen
Et zal oew kuntje vaore/et zal oew gatje vaore - Het zal je
tegenvallen
Cees Robben – Toen ie weg was zin ze ammol/ Det z’n kuntje vaoren
zô...(19670623)
Henk van Rijen - dan zal oew kuntje kèrmes viere - dan zul je ervan langs krijgen
WBD
III.1.4:194 'met uw kontje in de boter vallen' = geluksvogel
verkleinde vorm
van 'kónt', met umlaut
Uiteinde van een brood - als laatste afgesneden, meer korst dan
brood
Dan sneej ze irst de witte mik/ ènt kuntje daorvan dè kreeg ik/ De
smaok daorvan vergeet ik nôot/ nao alle daoge roggebrôod.
(Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Kèrsmes vruuger...)
Bijnamen
Anron van de Wiel - Maar een kroeghoudster aan
de Koemarkt (dat was bij het slachthuis aan de Enschotsestraat) had
een, wat A. Jacobs noemde, "partos posteriorus" dat zowat 15 cm te
hoog stond. Dus heette zij Kuntje Reijnen... (Transcriptie in
website HET GEHEUGEN VAN TILBURG; 2007; Bijnamen vóór 100 jaar;
tekst uit manuscript van 'Postscriptum' - op basis van een
manuscript in Regionaal Archief Tilburg ca. 1920, coll 370, nr. 75).
Bijnamenboek Karel de Beer - kuntje kèlder = eigenares klein snoepwinkeltje (Blz. 92)
Bijnamenboek Karel de Beer - et
kuntje = A.S.H. Martin, conmoderator van het Odulphuslyceum (blz. 103)
[zijn kin had de vorm van een achterwerk(je)]
Kupke
eigennaam Jacobus, verkort tot Kobus, verkleind
Cees Robben – Ons Kupkes-schutters-eugskes (19560714)
Cees Robben – ...’n kumke koffie, Kupke? (19860131)
kusmokkis
samentrekking
kus me ook eens
Cees Robben - Kusmokkis (19621123 - complete tekst)
kusse
I zelfstandig naamwoord
kussen
hoofdkussen, het kussen waarop men slaapt
Lodewijk van den Bredevoort - Ze ha der haore
los over et kussen liggen. Ons moeder ha van dè lange haor tot op
der kont. (Uit: Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? - 2007)
Frans Verbunt -
twee gelôove op êen kusse, daor slòpt de duuvel tusse
Dirk Boutkan (1996) - verkleinde vorm: kussetje
kussen
waarop men zit
A.J.A.C. van Delft - Op éénen Vastenavend,/
Hier ne stoel en daar ne stoel, /Op iedre stoel een kussen. (Nieuwe
Tilburgsche Courant - 9 maart 1929 - Van vroeger dagen 104:
Kinderspelen 1)
A.J.A.C. van Delft - Hij weefde al dit/ Hij
weefde al dat/ En hij weefde 'n kussen al onder z'n gat... (Nieuwe
Tilburgsche Courant - 23 januari 1930 -Van vroeger dagen 150:
Kinder-rijmen)
bij paarden
WBD
kusses - vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst van
een paard, ook genoemd 'schoft'
WBD
hòmkusses - haamkussens (de vilten binnenbekleding v.h. haam)
WBD
kusses - (Hasselt) - zadelkussens (voor een paard)
II
werkwoord
kussen, zoenen; zwak werkwoord
Leo Heerkens - ... zal 'k oe wakker kussen,
meidje? (Uit: DE NON; 1940)
Frans Verbunt -
kusse meude gerust mar van et meekaniek moete afblèève
kussespèlleke
zelfstandig naamwoord
speldenkussentje
samenstellende
elementen zijn omgekeerd vóór het diminutiefsuffix.
kut
zelfstandig
naamwoord
vrouwelijk
geslachtsdeel
- zowel de
uiterlijke als inwendige delen worden bedoeld
WBD III.1.1. lemma vrouwelijk geslachtsdeel – kut, vooral
noordelijk Tilburg
WBD III.1.1. lemma schede – kut, vooral noordelijk Tilburg
kuukele
werkwoord,
zwak
vallen
WNT:
omkukele
Ons
moeder waar meej mèn op den èèrm van den onderstre tree van de trap
gekukeld en ha der béén gebroken. (Lodewijk van den Bredevoort –
ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1,
Tilburg 2006)
kuukske
verkleind zelfstandig naamwoord uit koek, met
umlaut
koekje
...en op 't list pudding mee kuukskes erin...
(Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van
Brabant 9; 22-02-30)
Heerkens -
Toen ze nog vreejen, oo, hoe fijn!/
Roozengeur en maoneschijn,
bioscoop en zuute kuukskes,/
zuute mundjes in stille huukskes (Piet Heerkens; uit De knaorrie,
‘Liefde?’, 1949)
Lechim - Ge krèègt dan koffie meej en kuukske... (Lechim; ps. v. Michel van
de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Verjòrdaoge‘)
Cees Robben – In d’r huukske meej ’n kuukske... (19601118)
Henk van Rijen - die kuukskes kande nie knaawe, die koekjes kun je niet bijten
Bosch
kuukske - koekje
Elie van Schilt - dan begon de vasten, vur ons kender 40 daogen nie
snoepen, al de kuukskes en snuupkes die ge kreegt gingen allemal in
ut vasten-trommeltje. (Uit: ‘As ge katteliek geboren wierd; CuBra
ca. 2000)
Piet van Beers – ‘Traditie’: Toen kreege ze 'n haandvol snuupke's/
öt de kuukskestrommel op de trap. (Spoeje doemmeniemer; 2009)
Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -



Nieuwe Tilburgsche Courant - 16 maart
1931 - Advertentie ter gelegenheid van 'Halfvasten'
kuule
werkwoord, zwak
Henk van Rijen -- koelen
kuure
werkwoord, zwak
Pierre van Beek --
zichzèlf kuure - zich behaaglijk voelen

Familie
Willems - collectie Wim van de Wouw (CuBra)
kuus,
kuuske
zelfstandig naamwoord
naam, ook koosnaam voor een varken of een rund
(koe, kalf)
in Tilburg vrijwel altijd voor het varken
I
benaming voor varken
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
- küs
znw.m. - 2) varken
WBD
vrouwelijk varken, ook genoemd: 'zeug', 'zuig', 'zóg', 'zog',
'verken', 'vèèreke'
WBD
'kuuske'- jong varken, big, ook genoemd 'big' of 'bag' en (Hasselt:)
'kab'
WBD
kuus kuus, vèrke, verken - roep- en lokwoorden voor het varken
WBD
kuus, kuuske - vleiwoorden voor het varken
WBD
kuus, kuus kuus - lok- en roepwoorden voor de big
Cees Robben – Den schèèrpen geur van broeder kuus/ die vond ik
amiekaol. (19701016)
N. Daamen - handschrift 1916 - "kuus - varken"
A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kuus - varken (div. dial.)
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - kuus - zn - varken
Heestermans, Witte nog? Over Bergse en
Westbrabantse woorden en uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kuus (V:62)
Jan Stroop, Sprekend een Westbrabander, 1979,
1981 - kuus (1:27)
II
spotnaam - uiterlijk of gedrag van het varken overgedragen op
personen
► zie ook Bijnamen, hieronder
Verhoeven -
KUUS
- varken, varkensachtig persoon? - veel gehoorde bijnaam.
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
küs
znw.m. - 3) (van mannelijke
personen gezegd) lompe, ongemanierde kerel.
III
Tilburgse bijnamen
Bijnamenboek Karel de Beer - Mina kuus = weduwe Kolen (blz. 50)
Bijnamenboek Karel de Beer - kuus Hèrsemis = A.P. Hersmis (blz. 42)
Bijnamenboek Karel de Beer - Miet de kuus = Miet Hersmis (blz. 42)
Bijnamenboek Karel de Beer - de kuus = A. Venmans (blz.79)
Bijnamenboek Karel de Beer - kuusje Verdunt = Gustave Verbunt (blz. 80)
Bijnamenboek Karel de Beer - de kuus, of kuuske = Van Waalsden (blz. 107)
Bijnamenboek Karel de Beer - de kuus = V.d. Zijden (blz. 108)
IV
benaming voor een rund
WBD roepnaam v.e. koe, ook 'koes' of 'koej'
kuusèèrepel
zelfstandig naamwoord, meervoud
voor
varkens gekookte aardappelschillen; ook wel kleine, nietvoor
menselijke consumptie geschikte aardappelen
•
A.J.A.C. van Delft - Rond vijftig jaar geleden
[ca. 1880] was het een algemeen gebruik dat men alvorens kermis te
gaan vieren, eerst de aardappelen gerooid had en tweedens de put
geveegd. Dat aardappelen rooien geschiedde door het geheele gezin,
vader en moeder staken de patatten uit den grond en al de kinderen
moesten rapen; de groote "piepers" werden "opgezakt" en de kleine
kwamen in den sopketel van de varkens terecht, dat waren de zg.
kuus-errepeltjes. Het put vegen bestond uit het schoonmaken van de
regenput of de regenton, waar in den loop van het jaar stof en
blaren uit de dakgoot zich verzameld hadden. Eerst als beide
werkzaamheden verricht waren, paste het een rechtgeaard Tilburger
kermis te vieren. (Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 10 januari
1930, Van vroeger dagen 148: Brokkelingen 1)
kuuskalf
zelfstandig naamwoord
WBD
vrouwelijk kalf, ook genoemd: 'vèèrskalf', 'vèrskalf', 'vijrskalf'
kuuske
zelfstandig naamwoord
varkentje
Cees Robben – Pietje.. lustte iets van ’t kuuske.. (19550205)
Cees Robben – De kuuskes.. de kuikes..
de kiepe.. (19590822)
Cees Robben – Hier zèn al veul kuuskes wè steeg en wè knorrig/ En
fel lamenterend de pèèp uit gegaon... (1970) [Geen Prent van de
week, maar een advertentie bij het zeventigjarig bestaan van
Slagerij Ooms]
WBD
jong varken, big, ook genoemd 'big' of (Hasselt) 'bag'
WBD
vleiwoord voor het varken, ook genoemd 'kuus'
WBD
vleiwoord voor de big
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
ik maag er nòg wèl zèèn, war, want de kuuskes zèn der ôok (Pierre
van Beek --
Tilburgse Taalplastiek 1965) - gezegd door iemand die van zichzelf vindt dat hij er voor
zijn leeftijd nog goed uitziet.
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUUSKE o - jong varken, kalfje
A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Naast 'drift' in T, ook 'kuuske' en 'kap/kabbe' rond T, alsmede 'bag'
in een gedeelte v. Midden-Brabant. (blz. 154, krt.86)
kuusvoejer
zelfstandig naamwoord
varkensvoer
kuute
tussenwerpsel
WBD
kuute kuute kuute - (Hasselt) lok- en roepwoorden tot een big
Verh.KUUT
m - varken
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUUTJE v - jong varken, kalfje
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
küt(ə)
1) roepnaam voor jonge varkens, 2) big.
kwaam,
kwaamp
werkwoord, persoonsvorm
kwam
WTT - Mogelijk is de toegevoegde p overgenomen uit de presensvorm kompt,
waarin die p een overgangsconsonant is tussen de labiaal en de
dentaal.
Cees Robben - In de schônste stad van ’t laand/ kwaam... En mee gin
lege haand/ Tôôntje... Prent over de geboorte van de 127.000ste
Tilburger, genaamd Tôôntje van Zundert. ‘De schonste stad van et
laand’ is de volksnaam voor Tilburg. (19540213)
Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) -- De vorm 'kwaamp' wordt frequent gebruikt.
Cees Robben – En ze kwaampen as siegeuners (19591017)
Cees Robben – Daor uit de dösternis/ kwaamp
unne vremde stoet (19600715)
Cees Robben – Hij kwaamp in ’t gaasthuis terèècht (19650528)
Cees Robben – Mar ons Too d’ren meens kwaamp er op uit.. (19650402)
Cees Robben – Dokter Jaanse kwaamp is kèèke... (19660429)
Cees Robben – Zôô kwaamp ons boerke op ’t gedaacht (19610929)
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - toen kwaamde göllie hier èlk jaor nòr de kermis
GD06
daor kwaampeze dan mistentèèds ... teege
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWAAM - 2e hoofdvorm van 'komen'; KWAMP idem. J.H. Hoeufft, Proeve
van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KWAMP(EN) voor
'kwam(en)'; ook bij Hooft (z.a.)
kwaansel
zelfstandig naamwoord
Pierre van Beek --
vloeibaar voedsel dat zich niet onderscheidt door een goede
kwaliteit
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwaansel - ik drink nie mee, ik wil al dè gekwaansel nie in
'men buik hebben (grote hoeveelheid van minder goede
kwaliteit)"
WNT
KWANSEL = kwanselbier: In verschillende streken ten Z. van den
Moerdijk de naam voor een bierfeest zooals er voorheen bij
verschillende gelegenheden werden gegeven.
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - kwansel zn - kwansel (biertraktatie)
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- KWANTSEL, KWANTSELBIER - een maaltijd of onthaal, dat bij bruiloften
of begraaffenissen ... gegeven of gedaan wordt. Z.a.
Cees Robben – ...klinkklaor waoter... kwaanselbier (19660401)
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
kwansəl
znw, m. kwansel, traktatie op bier (bierfuif) tussen de tweede en
derde roep aan het jonge mansvolk uit de buurt, door een meisje dat
in ondertrouw is.
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWANTSEL (uitspr. met Nederl. a) kwaansel znw.m. - flauwe, dunne,
waterachtige koffie, pap, soep. Ook: bier dat de bruidegom geeft aan
de jonggezellen zijner buurt.
kwaansele,
kwaanselbier
werkwoord, zwak
kwaansele, kwanselde, gekwaanseld
- In het Tilburgs vrijwel altijd: morsen met
vloeistof, in het bijzonder bier.
- Het werkwoord overleeft vooral in de
samenstelling 'kwaanselbier', waarmee niet zozeer 'gemorst bier'
wordt bedoeld maar bier van inferieure kwaliteit, zo niet schraal
bier.
Etymologie
Ed Schilders - In het Tilburgs van de
afgelopen halve eeuw kan iemand met vrijwel alle voedsel of drank
dabbe, maar niet met bier. Met bier kwaansel je.
Tegenwoordig is dit bier in de volksmond vooral bekend als
kwaanselbier, een wat minder geslaagd pilsje, een klacht die
vooral ten tijde van carnaval en andere volkse festiviteiten gehoord
wordt. De slechte kwaliteit van kwaanselbier heeft een lange
geschiedenis. De samenstelling is afgeleid van het werkwoord
quantelen ofwel kwantselen, waarmee al in het
Middelnederlands bedoeld werd: knoeien, oneerlijk zijn, smokkelen.
(MNW & WNT) In het Tilburgs was het vooral het geknoei van de
kasteleins, niet de morsigheid van de drinker. A.J.A.C. van Delft
schrijft daarover:
Het "kwanselbier" was de bijeengekwanselde
kliekjes, die in de glazen waren achtergebleven. Had de herbergier
ook daarvan een vat vol, dan ging het naar den brouwer terug. Deze
goot dat niet weg, doch verzamelde het na voorzichtig overgieten in
een grooter vat of okshoofd. Dan begon het opnieuw te gisten
(melkzuurgisting) en na een tijdje was het geheel verzuurd en werd
dan gebruikt als "snijbier", waarmede het versch gebrouwen bier werd
versneden. Dit versneden bier werd verkocht onder den naam "oud
bier". (Nieuwe Tilburgsche Courant – 22-1-1935; Uit vroeger dagen:
Het bier en de folklore 1)
(Van Aajkes tot Zaandkeul, 2012, hoofdstuk
Dabbe)
Werkwoord
1 -
knoeien met bier
Naa waar de maot vol bij den örgenist, hij
sloeg mee z'n vuist op de taofel en de bitterkes begosse te daanse
en te kwaanselen op taofel... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens
svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 2; NTC 8-10-1938)
Cees Robben – M’n kumke wiegelt zôô detter de
koffie uit-kwaanselt... (19660826)
Cees Robben – Kwaanselt toch nie zô... (19770422)
Cees Robben – Ik heb liever degge den Haaikese toren omstôôt as
degge menne borrel leeg kwaanselt.. taotolf... (19820402)
Frans Verbunt -
kwaansele zo sund zèèn (carnavalsmotto)
2- het
heen en weer bewegen
vloeistof
in een kan o.i.d. heen en weer bewegen; zwalpen, walsen, ook klotsen
Van Rijen - Kwaansel
nie zó mee de róóme - Wees eens wat voorzichtiger met die melkkan!
Lechim - Ok al vuuldet gekwaansel van bier in oewen
bèùk... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel
1960-1980; uit: 'Kèk – zeej aauwe Giel')
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse
taol, 1958 etc. -
kwansələ(n)
zw.ww.intr. kwanselen, een vloeistof in een kan en dgl. heen en weer
schudden, zwalpen.
3.
moeizaam lopen, zwalken
Frans Verbunt - wè
kwaanselde gij tòch - wat loop je toch langzaam
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon
van het Antwerpsch dialect, 1899 - KWANSELEN bedr. ww - zwalpen, sterk heen en weer bewegen
(vloeistoffen) idem,
onoverg.: hetzelfde als kwakkelen, wankelend gaan. (uitspr.met aa)
WBD
III.1.2:120 'kwanselen' = slenteren (langzaam wandelen)
WBD
III.1.2:146 'kwanselen' = waggelen
4.
vergooien, verspillen
Quinten -
Hil zun hebbe en hauwe heetie aon heur verkwaanseld. (Hein Quinten,
Tilburgse spreuken; ca. 1990)
Noord en Zuid, jrg. 11, 1888, p. 153 –
over het taalgebruik in het werk van Wolff en Deken - verfonkfooien:
ouê kleeren verfonkfooien = verkwanselen. [het betreft blijkbaar een
vorm van verfomfaaien]
Noord en Zuid, jrg. 25, 1902, p. 242 – verhoetelen, verkwanselen,
verschacheren. [versjacheren]
5. verspillen met ruilhandel
WNT
KWANSELEN - 1) zijn geld verspillen met allerlei aan te koopen; 2)
op een knoeierige manier ruilhandel drijven.
Pierre van Beek - "Tuitelen" is ruilen, vooral
wanneer dit bedreven wordt door kinderen. Het is het gewestelijke
woord voor "tuisen", dat de betekenis heeft van bedrieglijk ruilen
of kwanselen. Houdt verband met het Duitse "tauschen" (ruilen). De
verandering van de "au"
in "ui" komt bij de vergelijking van het Nederlands en het Duits
vaak voor. (TTP 17-2-1971)
J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KWANSELEN wordt iemand gezegd te doen, die bestendig zijn goed
ruilt, hetzelve omzet of verkoopt. Z.a.
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- KWANTSELEN - ruilen. Men zegt ook: zijn geld verkwantselen, dat is:
voor nietswaardige dingen uitgeven.
WBD
III.3.1:55 'kwanselen', 'tuitelen, ruilen, verhandelen'
kwanselen:
voortdurend zijn goederen ruilen of verkopen.
Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -

Noord en
Zuid, jrg. 2, 1879, p. 268 - kwanselen uit kwantselen, van het
oorspronkelijke kwantelen (van quant, oudt. = “ruilhandelaar")
Noord en Zuid, jrg. 3, 1880, p. 376 – in het dialect van Groningse
veenkoloniën - Kuutjebuten. Ruilen, kwanselen.
kwaant
bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
Henk van Rijen -- keurig, correct, prompt, braaf; = 'pront'
kwaast,
kwasje
zelfstandig naamwoord
M
kwast
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
kwa.st znw.m. - kwast, zot, gek, kwibus
kwak,
kwèkske
zelfstandig naamwoord
grote
hoeveelheid
enen
kwak kaaje; ene kwak waoter;
Zen
wuw blêef zitte meej ne kwak klèèn jóng – Zijn weduwe bleef
zitten met een stel kleine kinderen
Cees Robben -- Ene scheut òf en schutje? Jè, mar dè schilt ene kwak.
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwak - groote hoeveelheid"
Bijnamenboek Karel de Beer - Peer kwak = Toon Verhagen (blz. 81)
WBD
III.4.4:260 'kwak' = grote hoeveelheid
26l
'kwakske' = onbepaalde hoeveelheid
263
'kwakje' = beetje
Haor
KWAK - grote hoeveelheid
K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968)
- KWAK, KWAKSKEN - een zoo, zotie. Bij voorb. een Kwak aardappelen,
Een Kwaksken bonen. Kiliaen 'quack', superfluum et frivolum.
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
kwak znw.m. - zekere hoeveelheid: 'ene kwak aepel'
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWAK znw.m. - jenever. 'En borrel kwak. Gij drinkt te veul kwak.
Bosch
kwak - grote hoeveelheid
WNT
KWAK (IV) ook als nabootsing v.h. geluid dat gehoord wordt als een
voorwerp, inz. een weeke massa, neer– of tegen iets aan ploft.
kwakke
werkwoord, zwak
WBD
III.1.2:7 'kwakken' = hotsen; ook: stolpen,hossen,hutselen,hobbelen
kwakkel

Ill.: Rolf Janssen
zelfstandig naamwoord
kwartel
Hij is zoo doof as 'n kwakkel! (Jan Jaansen;
ps. v. Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3
afl. in de NTC 12-8-1939 –26-8-1939)
...hij waar zoo doof as 'n kwakkel en ha niks geheurd. (Jan Jaansen;
ps. v. Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 11; NTC
10-12-1938)
Henk van Rijen -- kwartel (Coturnix coturnix); ook 'kiekemeda, kiekemedie'
Kwakkel,
de
toponiem
LDM -
- In de buurt
van de "Kwakkel" - het gedeelte van de Elzenstraat tegenover de
Eikstraat - stond en staat nog Kruissensmolen. Waar die naam vandaan
komt, is ons niet bekend. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Uit
onze Tilburgse folklore, afl. 20 ‘Over mulders en molens’; NTC
4-10-1952)
1879 -
Janssens, J., schoenmaker, in de kwakkel P 5. (Adresboek 1879
gemeente Tilburg)
1879 -
Melis, G., winkelier, in de kwakkel D 3. (Adresboek 1879 gemeente
Tilburg)
kwaklocht
zelfstandig naamwoord
WBD
III.4.4:38 'kwaklucht' = wispelturig weer, ook 'kwakkellucht, –weer'
WBD
III.4.4:47 'kwakkelweer' = druilerig weer
kwakpôot
zelfstandig naamwoord
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwakpoot - vrouw met wat zwaren gang"
kwalm
zelfstandig naamwoord
walm
WBD
III.1.4:384 'kwalm' = drukte
WBD
III.2.1:218 'walm' = idem
kwansèùs
bijwoord
De Wijs -- Ge
kekt kwaansuis den aanderen kaant in mar ge wit er wel mir van
(10-01-1970)
Cees Robben – Zô mar gewoon.. kwansuis...
(19590530)
Cees Robben – Mar witte wet is... zeej Lewieke kwansuis.. (19590801)
Henk van Rijen -- kwansuis, schijnbaar, quasi
Piet van Beers – ‘Den Haon’: Hij schudt zenne kop/ z'n vèère glimme/
èn zô nou èn dan/ ziedem kwansuis 'n kiep beklimme. (Spoeje
doemmeniemer; 2009)
Stadsnieuws - Hij keek
zôo kwansèùs es oover zene schouwer òf zij ok nòr hum keek –
(130110) Hij keek als per ongeluk over zijn schouder ...
Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en
uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kwaksuis (III:13)
WNT
KWANSUIS - bijwoord ook wel kwanswijs, z.a.
kwaoke
werkwoord, zwak
kwaken
Dialectenquête 1887 Willems - kwaoke - kwòkte - gekwòkt
-
ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kwòkt
kwaol,
kwòltje
zelfstandig naamwoord
kwaal
Cees Robben -- dan kan ik zien òf oew kwaol oovergao;
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
kwo'l znw.vr. (vero.) kwaal (thans: kwaol)
kwart
zelfstandig naamwoord
WBD
III.4.4:288 'kwart' = kwart el (= 17 cm), ook 'vierel', 'vierendeel'
kwartier
zelfstandig naamwoord
WBD
III.4.4:298 'kwartier' = vijf liter; ook 'kop'
kwartje
zelfstandig
naamwoord
muntstuk van
25 cent
Van Beek -
Loop naar de kwartjes. Hoepel op. Loop naar de pomp. (Nwe. Tilb.
Courant; Dialect en spreekwijzen; 10 januari 1959)
kwast,
kwasje
zelfstandig naamwoord
kwast
WBD
kwaste (Hasselt) - trossen (gekleurde kwasten boven op het haam)
WBD
III.1.262 'kwastjes' = gouden kwastjes aan de halsketting
WBD
III.4.3: 68 'kwast' = knoest in het hout
kwatse
werkwoord, zwak
Henk van Rijen -- onzin vertellen (Duits: Quatsch)
Frans Verbunt -
kwatspraot is ok praot
Ontleend
aan het Duits: QUATSCHEN = kletsen, een kletsend geluid maken
kwatsert
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen -- kletskous, praatjesmaker
Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -
  
—
Vergelijk Duits: QUATSCHKOPF = kletskous, bazelaar
kwatske
zelfstandig naamwoord
GG
klein beetje, in het bijzonder: klodder spuug, rochel
WBD
III.4.4:262 'kwats' = scheut
kwatspraot
zelfstandig naamwoord
Frans Verbunt -
kletspraat
Frans Verbunt -
kwatspraot is ok praot
kwatta
zelfstandig naamwoord
reep
chocolade
ene
kwatta van Tjòklat
ze
hèbben ammòl ene kwatta gehad van siendereklaos
naar
de merknaam 'Kwatta'
kwattastrôojsel
zelfstandig naamwoord
chocoladehagel
ook aangetroffen: kwattestroojsel
Cees Robben – As ’t van’t vèèreke is dan lus ik ’t gelèèk... Mar
sjem en kwatta-strooisel dè kan ik nie pruimen... (19660204)
[Robben gebruikt ‘alles van het varken lusten’ om uit te drukken dat
een jongen daarmee een man is]
Hij gaaf ze spèk meej moffelbôone/ boerebrôod
meej en schèèf zult/ mar ze han liever kwattastrooisel/ goei eete
was er òn verspuld. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd
knipsel 1960-1980; uit: ‘Gift ze mar zuut‘)
Ge hoefde dus nie bang te zèèn, degge thèùs
nog ens op oew
donder zôt krèège, as hij ging vertellen wèrom de kwattastrooisel en
de goei boter aaltij zô gaaw op waren. (Lodewijk van den Bredevoort
– ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl.
1, Tilburg 2006)
Daor kwaam ok veul minder toelaog op toffel.
Toen ons moeder nog lèèfde, kosse we wel öt drie dinge we zuutighèd
betreft, kieze. Mistal kwattestrooisel, zjem of gekleurde hagel.
Vural ene bottram meej goei booter en daor kwattestrooisel op daor
waar ik gek op. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
Stadsnieuws -
en snee mik meej goej booter èn kwattastrôojsel waar zondagseete
(010407)
Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -
 
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - 'kwattastroojsel' zn - hagelslag
kwèbbel
zelfstandig naamwoord
WBD
III.3.1:280 'kwebbel' = kletswijf
WBD
III.1.1:100 'kwebbel' = mond
kw èbbele
werkwoord, zwak
Van Beek -
"Kwebbel nou nie!" - maak geen praatjes. (Nwe. Tilb. Courant;
Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)
kwèbke
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
kleine
kwab(be)
Henk van Rijen - Et lèste kwèbke öt de maand - de laatste dochter uit een gezin.
WNT
KWAB - kwabbe - 1) Weeke massa vleesch of vet, natuurlijke dikte of
ziekelijk gezwel.
kwee,
kweej
zelfstandig naamwoord
1. planten
WBD
III.4.3:198 'kwee' - zuurbes (Berberis vulgaris)

Berberis vulgaris
WBD
III.2.3:166 'kwee' = kweepeer
WNT
KWEE - benaming voor de vruchten van bomen als Cydonia vulgaris
(familie der Pomaceae)

Cydonia vulgaris - Köhlers
Medizinal-Pflanzen in naturgetreuen Abbildungen und kurz
erläuterndem Texte; Franz Eugen Köhler (1883-1914)
2.
vogel
Henk van Rijen -- keep (vogel) (Fringilla montifringilla)
WBD
III.4.1:130 'kwee' - keep; ook: 'kweek'
.jpg)
Fringilla montifringilla
3.
koe
WBD
kween (koe die door een afwijking v.d. geslachtsorganen onvruchtbaar
is) ook 'brul' genoemd
WNT
KWEEN 2) eene koe die door onvolkomen ontwikkeling van de voortplantingswerktuigen onvruchtbaar is.
kwèèk
zelfstandig naamwoord
(v. en m.)
1. schreeuwerig,
plat vrouwspersoon; schreeuwlelijk
R
Tis zón èchte Tilburgse kwèèk
Cees Robben – [de ene vogeltjesprutter tegen de andere:] Ik heb hier
niks hangen as unne tuureluut... Mar doar binn hek nog ’n kwèèk
zitte mee drie jong... (19710723)
2. grote mond
N. Daamen - handschrift 1916 - n'groote kwaik opzetten – (n'groten
mond)"R Houdt oewe
kwèèk!
"Jongens, haawt oe kwijk," riep Graard, "'t
spul begient!" (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’De nuuwe
dokter’; feuilleton in 4 afl. in NTC 27-1-1940 – 17-2-1940)
Pierre van Beek --
en grôote kwèèkerd ópzètte - een grote mond opzetten (kwèèk?)
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - hij zètte zen kwèèk oope - hij zette zijn strot open,
schreeuwde hard
Stadsnieuws - As die kwèèk der kènder roept, kundet in Gôol heure. (219307
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWÈÈK znw.v. - in de lage taal: mond. Houd oe' kwèèk!
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
kwä:.k resp. kwe.k znw.vr. (kweik resp. kweek) grote mond, bakkes: 'Haudt
ew kwaek toew!'
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWÉÉK
v. - grote mond, vooral in geopende toestand.
Bosch
kwèèk - grote mond
WBD
III.4.2:32 'kweek' - bek, mond, muil, bakkes v.e. dier
Bijnamenboek Karel de Beer - Karel kwèèk (pastoor K. Janssens) (blz. 48)
Bijnamenboek Karel de Beer - Peer kwèèk (P. Mutsaerts; (blz. 58)
Bijnamenboek Karel de Beer - Dien kwèèk = mevr. Remmers (blz. 66)
Bijnamenboek Karel de Beer - kwèèk Hamers - zong boven iedereen uit (blz. 41)
Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -

WBD
III.1.1:96 'kwèèk' = mond;
WBD III.1.1:98
'kwèèk' = mond (spotnaam)
3.
vogel
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwaik - geep (vogel)"
Cees Robben – En ziede daor die kwèèk..
(19600708)
WBD
III.4.1:66 'braamkweek' - braamsluiper (vogel)
Volgens
Van Roessel wordt de vogel KEEP (Fringilla montifringilla), de berg-
of bosvink, ook 'kwèèk' genoemd. Hij heet 'keep' naar zijn gerekte
lokroep 'keep'.
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - kwèèk zn - grote mond, keep
WBD
III.4.1:129 'kweek' - keep (Fringilla montifringilla); ook 'kwee'
WBD
III.4.1:66 'braamkweek' = braamsluiper'(vogel)

Afb.: Naumann: braamsluiper sylvia
curruca
kwêek
persoonsvorm
huilde,
schreeuwde
Henk van Rijen - kwot es kwêek - ik wou dat het eens huilde (het kind)
Frans Verbunt -
hij kwêek snot èn kwèl - hij maakte zich erg druk
kweeke
werkwoord, zwak
kweken
Dialectenquête 1887 Willems - kweeke - kwikte - gekwikt - ook vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij
kwikt
kwèèke
werkwoord, sterk
schreeuwen,
schreien, huilen, roepen, zingen
—
kwèèke - kwêek - gekweeke
—
vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij kwèkt
1.
schreeuwen, hard praten, roepen
A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kwèken - hard schreeuwen
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwaiken - schreeuwen"
R
Kwèkt tòch nie zó! - schreeuw toch niet zo!
Van Delft - - Een straatventer "kwèkt"; een
kind "seevert"; een meisje "semmelt"... (Nwe. Tilb. Courant; Van
Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
"'t Is oorlog!" kweek oome Teun. (Jan Jaansen;
ps. v. Piet Heerkens svd; ’De nuuwe dokter’; feuilleton in 4 afl. in
NTC 27-1-1940 – 17-2-1940)
De Wijs -- As ge diejen meziek wè harder zet wor ik nog schorrer en
kan ik gin meens mir bekweeke krège (20-03-1968)
Cees Robben – Nie zôô kwèèke... (19871016)
Èn wè’k list op de mèrt heurde: ‘Kom ’s kèèke, kom ’s kèèke / ’K
stao hier nie vur niks te kwèèke!’ (Ed Schilders; Wè zeetie?;
wensite Brabants Dagblad Tilnurg Plus 2009)
Naa, daor hoefde-n-ik nie lang oover te prakkedènke. ’t Schonst vèèn
ik: ‘Ze kosse nie bè mekaor gekweeke krèège’. (Ed Schilders; Wè
zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)2. huilen
Cees Robben -- De klèène di mar niks as kwèèke; de klèène kwèkt;
Pierre van Beek --
snot èn blauwsel kwèèke - variant op 'snot èn kwèl schreuwe'
(Tilburgse Taaklplastiek 175)
WBD
III.3.1:286 'hard kwaken (kwèken)' = roepen, schreeuwen
2. huilen
De
Tienus zaat op zen gemak/ in zene kraant te kèèke/ toen zeej: „As ik
de ammol lees,/ dan zôk goed kunne kwèèke" (Lechim; ps. v. Michel
van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: De begrôoting)
Cees Robben – Jan, d’r uit... den klèène kwekt; (19751107)
Cees Robben – ’t kiendje dè kwekt.. (19590516)
...klèèn
Kriesje viel zene knie kepot/ wè heej dè jong gekweeke. (Lechim; ps.
v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Ene
schraole trost)
Oranje
heeget niet gehòld/ we han wèl kunne kwèèke,/ Mar kom allee, de Toer
begient/ wir wè om nòr te kèèke. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven;
ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Twiddes)
Ik heb
nog nôot van mèn lève ons Fraanske zô heuren kwèèke. (Lodewijk van
den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Stadsnieuws - Dè
bòske viel op de kaaje, èn kwèèke dèttie toen di (110508)
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - kwèèke ww - huilen, schreeuwen
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWÈKEN - kwaken gelijk eenden, ganzen; luid huilen en krijschen
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWÉÉKEN onov.ww - huilen (de afkeuring voor deze uiting van
verdriet ligt al in het woord opgesloten), werd ook van dieren
gezegd.
WvM 'De q van het quèèken, da doen de klèn jong'
WBD
III.1.4:252 'kweken' = huilen; 254 'kweken' = luid schreien
3.
zingen
Cees Robben – [dirigent tegen zangeres in
koor:] En asser forto boven stao.../ Dè wil nie zegge.. kwèèke...
(19600414)
Cees Robben – [dirigent tegen koorzanger:] Fortissimo, dè wil naa
krek nog nie zegge degge dôôdgemoedereerd gewoon moet gaon staon te
kwèèke. (datum onbekend)
Èn gekweeke dètter dan wier: et dak vant hèùs! (G. Steijns; Grôot
Dikteej van de Tilburgse Taol 2006)
Òf meejkwèèke op et blèèrkonkoer. (Ed
Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
4. overige betekenissen
WBD
loeien, ook 'kweeke', 'brulle', 'blijte ' of 'blèère" genoemd
gez.
te kwèèke staon - in het krijt staan, schuld hebben
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
stòn te kwèèke (TT) - in het krijt staan, schuld hebben
WBD
'kwèkke' - hinneken (v.e. paard), ook 'hunkere', 'hinneke' of 'briense'
genoemd
WBD
'kwèèke' - schreeuwen (gezegd van een dier dat geslacht wordt)
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
kwä.kə(n), kwe.kə(n)
zw+st.ww (praet. kweek) gekweike - 1) dierlijk geluid; 2) hard
roepen, schreeuwen, 3) huilen (van kinderen).
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
snòt èn blauwsel kwèèke (Pierre van Beek -- Tilburgse
Taalplastiek 1973) - luidkeels huilen (zie:
snòt)
Heestermans, Witte nog? Over Bergse en
Westbrabantse woorden en uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kwèèke (III:77)
kwèèker(d)
zelfstandig naamwoord
schreeuwer(d),
schreeuwlelijk
Pierre van Beek --
iemand die hard roept of schreeuwt
Cees Robben – wes toch unne kwèèker.. (19870717)
Henk van Rijen - ene grôote kwèèkerd opzètte - een grote mond hebben
Bijnamenboek Karel de Beer - de kwèèkerd = pastoor v.d. Velden (blz. 79)
WBD
III.3.1:227 'kweker', 'uitslover' = bullebak
WBD
III.4.1: 26 'kweker' = jong, kaal vogeltje, ook 'nestjong'
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland,
Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
kwä.kər
znw.m. 'kweiker' hij die kweekt (in bett. 2+ 3 van
'kwä.kə(n))
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWÊKER znw.m. - soort van vink die niet zingt of slaat als de
andere.
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - kwèèker zn - huilebalk
Bosch
kwèèkerd - luidruchtig persoon; mond
kwèèkmèdje
zelfstandig naamwoord
Frans Verbunt -
lid van meisjeskoor
kwèèle
werkwoord, zwak
kwijlen
WBD
III. 1.1:187 'kwijlen' - kwijlen
kwèèle
- kwèlde - gekwèld, met vocaalkrimping; ook in tegenwoordige tijd
vocaalkrimping: gij/hij kwèlt
kwèèlebalk
zelfstandig naamwoord
Henk van Rijen -- slijmerd, huichelaar
kwèène
werkwoord, zwak
kwijnen
Dialectenquête 1887 Willems - kwèène - kwènde - gekwènd
ook
in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kwènt
wègkwèène
- niet goed groeien (van planten); 'nie tiere'
Dialectenquête 1876 - kwêne (ê van fr. tête)
WBD
III. 1.4:282 'kwijnen' = kommervol zijn
kwèèt
bijvoeglijk naamwoord .
kwijt
Cees Robben – ‘k Wil oe hier wel kwèèt... (19600701)
A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant,
1952 - ze is de hèlft van der rôome kwèèt
kwèètspeule
werkwoord, zwak
Henk van Rijen -- verliezen, verspelen
Stadsnieuws - Ik hèb
zoveul kwèètgespuld dèk wir op men zaod zit (150309) - Ik heb zoveel
verloren dat ik weer terug ben bij mijn oorspr. ingelegde geld.
kweezel
zelfstandig naamwoord
1.
overdreven vrome vrouw
“De deugd weegt zwaor in de weegschaol", zee
kwezelke Van Hest... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd;
feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939)
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
bij de kweezels moete gin rôozekraanse kôope, want die bidde zèlf
te gèère (JM'50) - zaken die iemand zelf gebruikt, moet je niet
proberen in bezit te krijgen.
Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -
tis en spurriekweezel ('71) - een kwezelachtig meisje dat toch wel
trouwen wil als 'de ware Jozef' komt
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwezel - halve religieuse - Norbertus-kwezels enz."
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWEZEL znw.v. smaadnaam voor eene vrouw of jongedochter die
overdreven godvruchtig is. - Opeengenaaide lappen dienende om er de
potten mee van 't vuur te nemen.
Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - 'kweejzel' zn - vrome vrouw, pannelap
Bijnamenboek Karel de Beer - kweezelke Doorakkers = M.V. Doorakkers (blz. 34)
Bijnamenboek Karel de Beer - de leerkweezel = Francisca v.d. Hout (blz. 44)
2. lapje
om (warme) voorwerpen mee aan te pakken
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwezel - doekje, dat aan de kachel hangt om voorwerpen aan te
pakken, die te heet zijn voor de bloote handen"
Cees Robben – Waor leej m’n schaors, troeleke..? .. Op d’n
naoricht.... menneke... aachter ’t scheurmikske... Op de
kwezeltjes... (19580118)
WNT lemma KWEZEL: Een lap waarmede men heete
voorwerpen van 't vuur neemt (SCHUERM. [1865-1870], CORN.-VERVL.;
ook hier en daar in N.-Nederl.?).
3.
tuinboon
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwezel - zeggen de kinderen tegen een zwarte tuinboon, als ze
met groote boonen spelen"
kwèkkerd
zelfstandig naamwoord
WBD
overgevoelig paard (dat gilt bij de minste aanraking), ook genoemd 'jaanker',
of (Hasselt) 'jankerd'
WBD
III.4.2:28 'klocht' - hoeveelheid jongen die door een dier in een
worp ter wereld is gebracht; ook 'worp' genoemd
WBD
III.3.1:36 'klocht' = gezelschap; ook genoemd: gezelschap,
compagnie, complot, club, clubje, groep, groepje, samenkomst
WBD
III.3.1.378 'klocht' = troep (manschappen)
WBD
III.4.4:256 'klocht' - menigte, troep
WBD III.4.4:260
'klocht' = grote hoeveelheid
kwèkske
zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm
kleine
hoeveelheid; kwakje
N. Daamen - handschrift 1916 - "kwekske - kleine hoeveelheid"
Cees Robben – Ge mot dè kwekske is kwikke... ’t Is unne hille
kwak... (19620323)
Henk van Rijen - wèn klèèn kwèkske - wat een klein beetje!
Frans Verbunt -
'kwèkske', 'kwatske'
CiT
(126) 'Zen dè hil oe kokse? Wen klèn kwekske.''
WBD
III.2.3:265 'kwakje' = restje bier
WBD
III.4.4:265 ‘kwakske' = klein overschot
C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWEKSKE (kwèkske) o. - kleine kwak, beperkte hoeveelheid van
meestal kleine, gelijksoortige voorwerpen, klein genoeg om te
kwikken en neer te kwakken; 'n kwèkske èèrpel. 'Een hille kwak'
is 'een hel del', een grote hoeveelheid.
kwèl
zelfstandig naamwoord
kwijl
GG
hij kwêek snòt èn kwèl toen ie zaag dè zen knèntje dôod waar
kwèlleke
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
Henk van Rijen -- klein beetje
Frans Verbunt -
slokje
WBD
III.2.3:124 'kwellekes' = etensresten
WBD
III.4.4:263 'kwelleke' = beetje
Stadsnieuws -
Drinkt oew tas es leeg vurdèk wir inschènk, der zit nog en
kwelleke in. - ... er zit nog een koud restje in.
kwèlt,
kwèlde
werkwoord, persoonsvorm.
kwijlt,
kwijlde
tegenwoordige tijd
2e/3e pers. sing., verleden tijd van 'kwèèle', met vocaalkrimping
kwènt,
kwènde
werkwoord, persoonsvorm.
kwijnt,
kwijnde
tegenwoordige tijd
2e+ 3e pers.sing., verleden tijd van 'kwèène', met vocaalkrimping
kwèps
zelfstandig naamwoord
V
flauw
V
ik wòr zó kwèps van al dieje limmenaade
Stadsnieuws - Ik wòr zo
kwèps van al dieje limmenaade; gif naa mar es iets stèèrekers.
(200110)
WNT VIII:815
KWIPS Zie KWAPSCH 702 KWAPSCH - kwabsch, bijvoeglijk naamwoord Wellicht eene
afleiding van KWAB 1) Van den mensch en zijn lichaam: flauw, onwel,
misselijk. Z.a.
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWEPS(CH) bijvoeglijk naamwoord, bijwoord - flauw, smakeloos, van spijzen
Bosch
kwèps - flauw, onwel; melig; dronken
kwètje
Luister naar het geluid van de grasmus
kwòjong
zelfstandig naamwoord; het meervoud is identiek
kwajongen,
kwajongens
De
mister wier ziek van die kwòjóng.
Henk van Rijen -- 'kwòjonge, kaojjonge; (mv. kwòjong, kaojjong)'
WBD
III.1.4:332 'kwajongen' = ongehoorzame jongen
kwok
samentrekking
ik zou willen dat (ik)
Cees Robben – En ‘k docht, lieve lezer,.../ “kwok
wieswaorikwaar”.... (19540403)
Cees Robben – Kwôk-ham-ha... (19730427)
Cees Robben – Kwok vreej... (19861010)
kwokkum
samentrekking
ik wou dat ik hem
Cees Robben - ..Kwokkum-hô-zeej... [Ik wou dat ik hem had, zei
hij..] (19690214)
kwòlek
bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
kwalijk
WBD
III.1.4:360 'kwalijk' = bezwaarlijk
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in
het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
bijwoord 'koolijk', 'kalijk' - kwalijk, nauwelijks, moeilijk,
bezwaarlijk
Leo Goemans - Leuvens taaleigen, 1936 - KWALIJK - ku:lək
Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch
dialect, 1899 - KWA(D)ELIJK (uitspr.
kwaoiələk, Kemp.: kaolək) bw –brasch,
gramstorig, kwaad. (Kwadelijk verschilt van kwalijk)
kwòltje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm
kwaaltje
Cees Robben -- vur derèège èn der kwòltjes
WBD
III.1.2:199 'kwaaltje = kwaal
verkleinde vorm
van 'kwaol', met vocaalkrimping
kwossebons
samentrekking
ik wou dat ze bij ons
Cees Robben – Kwossebons lekasböllie drötzagge... (19540605)
|