Hoe zit het eigenlijk met het duo ‘haring’
en ‘bokking’? In het Tilburgs dialect (en ook in andere regionale
talen) werden ze vaak door elkaar gebruikt alsof het synoniemen
zijn, maar we mogen aannemen dat de taalgebruikers precies wisten
wat de culinaire verschillen waren als ze het hadden over ‘pan- en
bakharing’, of ‘gebakken bokking’ en ‘spekbokking’. De meeste van
deze culinaire varianten zijn nog steeds verkrijgbaar bij de
gespecialiseerde vishandel, maar een aandeel in de volkskeuken
hebben ze nauwelijks meer. De haring is vooral in zijn ‘nieuwe’
gedaante een delicatesse geworden. Als hoofdbestanddeel van een
dagelijkse maaltijd is hij in Nederland zo goed als van tafel
verdwenen.
Een bokking, in Tilburg en omstreken
‘bokkem’ of ‘bukkem’, is een gerookte haring. Als de Tilburger het
dus had over ‘gebakke bukkem’ (Sterenborg c.s.; 1985)
bedoelde hij waarschijnlijk een ‘gebakke hèrring’. Haring die
bedoeld was om gebakken te worden, werd ‘panhèrring’ genoemd of ‘bakhèrring’.
Pierre van Beek omschreef hem als volgt:
…dat is een verse, groene haring,
bestemd om in de pan gebakken te worden. Zo'n haring dus
gelijk er in vroeger dagen, tijdens de Veertigdaagse Vasten,
nogal veel gegeten werd in eenvoudige gezinnen.
Van Beek; TTP 138;
CuBra
‘Groene haring’ was niet gezouten noch
gepekeld (behandeld met een zoutoplossing), was daarom niet bedoeld
voor conservering, maar voor snelle consumptie. Tegenwoordig wordt
alle haring gezouten of gepekeld.
Jo van Tilborg benadrukt in zijn
jeugdherinneringen dat het goedkoop voedsel was:
Jè, èèrme meense vis, enne
gebakken panherring, jè femilie van de bukkum.
Jo van Tilborg,
Kosset den brèùne eigeluk wel trekken?; Tilburg 2006
Eveneens van Pierre van Beek hebben we het
signalement van een ambulante vishandelaar anno 1870, waarin
terloops het onderscheid tussen haring en bokking duidelijk wordt:
… vishandel Vuisters [in de
Heuvelstraat] wordt geschetst als een klein, verveloos
huisje (…) Toen woonde er Piet Vuisters, de in de hele stad
bekende kleinhandelaar in vis en kaas. Hij ventte ook met
een kruiwagen, waarop een tonnetje haring en een mand
bokking.
Van Beek; Het Nieuwsblad
van het Zuiden - zaterdag 8 januari 1972‘Wie woonden er 100 jaar
geleden in de Heuvelstraat?’; CuBra
De smaak van gerookte haring of ‘bukkem’
wordt door Jo van Tilborg hooglijk geroemd:
Veur meense die nog nôot ginne
dorst hebben gehad, enne aonraojer. Zout, zout, nog zouter
dan vléés dè zes weken in de pekel ha gelegen! Ge zotter van
aon den drank kunnen raoke.
Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken?; Tilburg 2006
Vroeger werd inderdaad veel meer zout
gebruikt om de haring te conserveren. Tegenwoordig kan het zout
gedoseerd worden om een bepaalde smaak aan de haring te geven, en
wordt de gezoute haring verder geconserveerd in vrieshuizen.
Haring werd als lekkernij door de
Tilburger voornamelijk genoten tijdens de kermis en op vastenavond
(tegenwoordig ook wel op Aswoensdag in cafés om het einde van
carnaval definitief te bezegelen). Als onderdeel van de volkskeuken
bewees de haring vooral zijn diensten in de vastentijd tussen
carnaval en Pasen. De kermistraktatie wordt door Lechim in een vers
genoemd, maar het is uit de tekst niet af te leiden waarin Toontje
trek heeft: een groene haring of een gerookte haring:
Vur 's opoe nog 'n pèkske noga
'ne Kenèèlsteel vur ons Trees
Ons Toontje jengelt om 'nen bukkem
En nog 'nen ijsco vur 'ze Kees.
Tilburgse Koerier; ongedateerd knipsel (ca. 1970)

Bij ‘bak- of panharing’ moeten we ons om
precies te zijn niet zozeer het gerecht voorstellen als wel het type
haring dat geschikt is om gebakken te worden. In vroeger tijden was
dat met name de haring die in de Zuiderzee gevangen werd.
(Dirkje Roeleveld, De Scheveningse woordenschat;
’s-Gravendeel 1986)
De ‘gebakken bokking, bak- of panharing’
zal ongetwijfeld in een aantal gedaanten ter tafel gekomen zijn,
maar de meest gangbare was die waarbij de haring ontdaan werd van de
kop en de graat, en opengeslagen gebakken werd (tegenwoordig ook
gefrituurd). Kenmerkend is dat de huid niet verwijderd werd, of,
zoals de chefs van tegenwoordig zouden zeggen: ‘op de huid
gebakken’. Ook eventuele hom of kuit werd niet verwijderd, maar werd
als een extra delicatesse beschouwd.
(Adriaan de Boer en Wouter Klootwijk,
Haring en zijn maatjes; Wormer 2003)
Met die hom en kuit zijn we aanbeland bij
de ‘spekbokking’ of ‘spèkbukkem’. De Tilburgse woordenlijsten
verklaren dit type haring niet. Dat het in Tilburg bekend was,
bewijst de Prent van de Week die Cees Robben in het Nieuwsblad
van het Zuiden publiceerde op 20 februari 1987, en waarmee hij
inspeelde op het eten van vis in de vastentijd (‘Gin spek of vlees
meneer…’).

De ‘spèkbukkem’ is niet zomaar een flinke,
vette, gerookte haring. Hij is een zogenaamde ‘volle haring’, en dat
is de tegenhanger van de veel bekendere ‘maatjesharing’. De
maatjesharing bevat nog geen hom of kuit. Hij wordt vroeg in het
seizoen gevangen, is qua leeftijd wel geslachtsrijp, maar nog
‘maagdelijk’, een ‘maagdje’, vandaar ‘maatje’. Bij vrouwtjesharing
zegt men dan dat ze ‘kuitziek’ zijn, een wat merkwaardige term die
wil zeggen dat ze de kuit nog moeten genereren.
De volle haring wordt later in het seizoen
gevangen en de mannetjes hebben de hom (de miltklieren die het
teelvocht bevatten) al ontwikkeld om te paaien. De vrouwtjes dragen
kuit (eitjes) in zich. Daarnaast onderscheidt de spekbokking zich
van de strobokking of stoombokking. Van de laatste heb ik geen
sporen kunnen vinden in het Tilburgs dialect of de Tilburgse keuken.
De ‘spèkbukkem’ is bovendien een zogenaamde ‘koudgerookte haring’,
dat wil zeggen dat hij langdurig in de rookkast hangt bij een lage
temperatuur (27 graden). De strobokking is ‘warmgerookt’: enkele
uren in de kast bij een temperatuur van 74 graden.
(Adriaan de Boer en Wouter
Klootwijk, Haring en zijn maatjes; Wormer 2003)
In de prent van Cees Robben is ook het
enige echte Tilburgse dialectwoord voor haring te lezen: ‘jaap’ of
‘gebakken jaap’, ‘gebakke jaop’. Wil Sterenborg nam het in 1985 op
in zijn woordenlijst op gezag van een orale bron als ‘gebakken
bokking’. Frans Verbunt nam het over in zijn woordenlijst als
‘bakharing’. Van daaruit zwom de ‘jaop’ door naar de dictionaire
Goedgetòld als ‘bakharing, panharing’. Een woordverklaring was
echter niet bekend totdat in 2008 Piet Pijnenburg enige korte
jeugdherinneringen publiceerde in Vruuger op Broekhoven
(Tilburg 2008). Over het Broekhoven van circa
1930 schrijft hij:
Ook reed ’s zomers een man te
venten met een karretje met verse bokking om in de pan te
bakken. Die vis werd ‘jaap’ en ‘gebakken jaap’ genoemd. De
man riep: "Hier is jáááp!’, maar in een merkwaardige
mineurstemming (mi fa sol).
Het heeft er alle schijn van dat de naam
van de ambulante visboer ‘Jaap’ was, en dat die is overgegaan op de
vis die hij op zijn kar had.
In een andere prent van Cees Robben wordt
subtiel de vinger gelegd op het voor leken moeilijk te doorgronden
verschil van al die uit de visserij afkomstige vaktermen. Spèkbukkem,
okee. Maar hom of kuit?

We hebben in deze Prent van de Week
(Rooms Leven / Kerknieuws; 5 april 1968) te
maken met een lastige huisvrouw. Ze is bij de kruidenier, want ze
vraagt niet alleen naar ‘bukkeme’ maar ook naar ‘sekraai, stessel,
en gemèène kèès’, ofwel ‘cichorei, stijfsel, en komijnekaas’. De
acht bokkingen die ze bestelt, moeten liefst ‘mölluk’ bevatten, maar
mogen geen ‘zaaiers’ zijn.
‘Mölluk’ of beter ‘möllek’ is de
dialectische uitspraak van ‘melk’. Vergelijk ‘möllekepap’, pap op
basis van karnemelk. Bij vissen staat de ‘melk’ voor de hom van het
mannetje. (WNT), en zoals de vrouwtjesharing
‘kuitziek’ was voordat ze kuit ontwikkelde, is bij mannetjesharing
sprake van ‘melkziek’. De Tilburgse huisvrouw vraagt van haar
kruidenier dus bijna het onmogelijke: dat hij van elke haring weet
of het een mannetje dan wel een vrouwtje is (was). Want ‘zaaiers’
wil ze niet, en dat zijn dan natuurlijk de vrouwtjes, de spèkbukkeme
die vet zijn van het kuit. Merk op dat ook in deze prent sprake is
van ‘vorse bukkeme’, eigenlijk een tegenstrijdigheid tussen de
‘verse’ of ‘groene’ haring en de gerookte haring, de ‘bukkem’.
In dit verband is het bovendien aardig te
vermelden dat Frans Verbunt ‘zaajer’ heeft opgenomen in zijn
Tilburgs vur tonpraoters (7e)
met als verklaring dat het een mannetjesharing betreft. Dat
is strijdig met de terminologie van de haringvisserij. De zaaier is
volgens het WNT (Zaaier 6): ‘Vrouwelijke visch,
inzonderheid haring; in aansluiting daarbij ook ter aanduiding van
vischkuit.’ Het aardige is dat Verbunt ‘zaaier’ in verband gebracht
heeft met ‘zaad’, en dan denk je natuurlijk al snel aan mannetjes.
Te meer omdat je bij ‘möllek / melk’ aan het vrouwtje denkt in
plaats van het mannetje. Het Woordenboek van de Brabantse
Dialecten (III.2.3; Groningen 2004) geeft
een vergelijkbaar signalement van dialectische geslachtsverwisseling
waar het vaststelt: ‘in de dialecten [worden] de standaardbenamingen
voor de klieren en het zaad van de mannetjesvis (milt, zaad)
gebruikt om de vrouwelijke eitjes te benoemen.’ De lastigste vraag
die ik nu kan bedenken is deze: wat voor haringen wil onze lastige
huisvrouw nu eigenlijk thuisbezorgd krijgen?
De laatste vraag is echter: hoe
komt zo’n geslachtsverandering tussen de vakterminologie van het
haringvissen en die van de consument nou eigenlijk tot stand? Ik
denk dat dat te maken heeft met de wijze waarop de haring overleeft.
Het paaien.
Je bent een haring van een jaar of drie
oud, nog maagdelijk, maar je wilt wat. Je bent een tijdje later
kuit- of melkziek, maar je hebt het geluk dat je niet vol hom of
kuit wordt opgevist door een trailer op de Noordzee, en tenminste
dit jaar niet eindigt als spèkbukkem. Je volgt, via een nog nooit
door wetenschappers verklaard instinct de oudere haringen naar
zanderige paaigrond. En daar aangekomen, is het zover. De mannetjes
lossen de hom, niet ongelijk het sperma van de mensenman. Een enorme
witte wolk van potentiële vruchtbaarheid. Melkachtig. De
voedingsbodem. Melk. Möllek. Waarna de vrouwtjes hun kuit
‘schieten’. Ze ‘zaaien’ op de melkachtige bodem. Zo vruchtbaar is
die bodem, dat geen eitje onbevrucht blijft. Zo overleeft de soort.
Zo overleeft de lekkernij. En zo mag het zijn, maar de taalgebruiker
dacht daar toch net even anders over. Melk dat is het vrouwtje, en
zaad het mannetje. Want zo overleeft de mens.
Vrijdagse vis
Elke week was er in katholiek Tilburg een
vastendag: vrijdag. Op die dag werd er dus geen vlees gegeten, maar
een ei of vis als vleesvervanger. Dat ging niet van harte. Elie van
Schilt heeft erop gewezen dat ook in het vastengebod een
standsverschil schuilging:
As ge katteliek geboren wierd dan
hadde toch veul te doen en te laoten. Ge mocht op Vrijdag ok gin
vléés eten, dus vur die ut betaolen konnen was ut dan herring of
un gebakken scholleke, dun duurdere vis was vur dun betere
staand. (CuBra;
'As ge katteliek geboren wierd dan hadde toch
veul te doen en te laoten')
Jan Naaijkens bevestigt in Het dorp van onze jeugd (1999) dat
op vrijdag de plaatselijke vishandel goede zaken deed:
Dat gold evenzeer voor het groentewinkeltje van Jos (van de)
Wiel, waar tevens, alleen op vrijdag, "bukkem" (bokking),
panherring en kabeljauw te koop was bij zijn schoonmoeder Catoke
Vis.
Uitdrukkingen
Wordt er van een of ander huis gezegd, dat
daar "de herring braoit", dan kan men er van op aan, dat
het goed is daar te zijn. Het gaat om een oord, waar men graag
blijft "plakken". Van Beek; TTP 125; CuBra
‘Een mens is gene bukkum’
(bokking). Deze waarheid als een koe betekent, in brede zin,
dat een mens zijn gevoelens heeft, in tegenstelling tot een
bokking, die een vis is en bovendien nog wel een gerookte,
zodat er ‘de fut’ dan toch zeker uit is. De uitdrukking
wordt echter meestal in meer strikte zin gebruikt en roept
dan vergoelijkend een seksuele associatie op. – Van Beek TTP
138; CuBra
Een mens kan niet steeds het beste
genieten. Hij moet in het leven het goede met het kwade
nemen. Deze levensles hoorden wij op de volgende manier
vertolken: ‘Ieder iets van de bukkum (bokking), al is ie nog
zo plat!’ – Van Beek TTP 147; CuBra.
…een jeugdig paartje liep zeer
lief, arm om elkaars leest, door het Wandelbos. Plots zei
een gepensioneerde op een bank: ‘De kat sleept mee den
bukkum!’ Van Beek TTP 14; CuBra.
Een ‘panhèrring’ is in het Tilburgs
dialect overgegaan van de vis naar een persoon die een mager
voorkomen heeft (een bewijs te meer dat de magere panharing
onderscheiden moet worden van de spekbokking). Volksdichter Lechim
gebruikte de metafoor in een vers waarin mevrouw Lechim wil afvallen
voordat ze op vakantie gaan:
Mar ze wil 'nen biekienie aon
Ze mot tien kilo kwèt
Ik zeg: ‘Panhèrring, dès niks vur
mèn,
Ge blèft mar zôo ge zèt’.
Tilburgse Koerier;
ongedateerd knipsel (ca. 1970)
En:

Cees Robben –
Rooms Leven / Kerknieuws; 29 mei 1964
Twee gedichten van
Lechim (ca. 1970)


|

Cees Robben: 24 juli 1964

Een Zeeuwse visvrouw verkoopt haring in
de Anna Paulownastraat in de Tilburgse wijk 'De Koningswei'. Circa
1930. - Bron: Regionaal Archief Tilburg, Beeld On Line.

Prentbriefkaart met links een
haringrokerij en rechts vissersvrouwen aan het werk bij het bereiden
van de haring in een havenplaats aan de Zuiderzee (tegenwoordig
IJsselmeer). Haringen uit de Zuiderzee waren bedoeld voor snelle
consumptie en werden ook in Tilburg volop aangeboden.

Een schoolplaat van H.J. van Lummel over
de haringvangst, met een kotter en een visserman bij een tonnetje
haring.
Klik hier om deze
schoolplaat groter te zien

Boerin met haar middagmaal op de akker -
Bron: Europeana.com

Frans satirisch gedicht op 'De geboden van de vastentijd'. In de
vastentijd (tussen Aswoensdag en Pasen) was het katholieken verboden
vlees te eten. Vis en ei waren de meest genuttigde vleesvervangers.
Volledige afbeelding met de
tekst: KLIK HIER

Stilleven met haring - Suzanne Valodos
(detail)

Haringkar - Voorpagina weekblad
Panorama, 25 mei 1951

Reclame voor Hollandse maatjesharing

Cees Robben - 30
november 1962
Wilf Mbanga &
Haring

Wilf MBanga hapt nog een
keer haring tijdens zijn afscheidsavond in een Tilburgs
café - Foto: Ed
Schilders
In 2003 en
2004 verbleef de Zimbabwaanse journalist en schrijver Wilf
Mbanga met zijn echtgenote in Tilburg, in het kader van het
door burgemeester Johan Stekelenburg gestimuleerde project
Tilburg Vrijplaats. Hij was de eerste - en tot nu toe ook de
laatste - bedreigde schrijver die in dat kader in Tilburg
gastvrijheid genoot. Tijdens zijn verblijf schreef Mbanga
een wekelijkse column voor het Brabants Dagblad / Tilburg
Plus, waarin hij zijn ervaringen met de Tilburgse
cultuur verwerkte. Na zijn vertrek naar Engeland werden die
columns gebundeld in het boek Standplaats Tilburg
(2005). Mbanga voegde er een slothoofdstuk aan toe waarin
hij zijn voorliefde voor de Nederlandse haring verwoordt:
Ik mis jullie
Verrassing! Dankzij
de wonderen van de moderne techniek kan ik nog steeds
met jullie communiceren, ook al worden we nu gescheiden
door een zee. Ik mis jullie allemaal verschrikkelijk. In
Engeland hebben ze geen nieuwe haring en de kaas is niet
half zo goed als de Nederlandse. Het bier ook al niet.
Ik mis mijn witte Trappist ontzettend. (…)
Een laatste woord -
van overzee! Ik mis jullie allemaal ontzettend. Ik moet
vanavond eigenlijk gaan sporten en zaterdag naar Africa
Night en 's morgens naar de markt voor mijn wekelijkse
nieuwe haring. Vergeet Zimbabwe alsjeblieft niet. Jullie
moeten de stem zijn van haar lijdende, stemloze mensen.
Opdat we niet vergeten...
Vanuit Engeland geeft Mbanga sindsdien de onafhankelijke
krant The Zimbabwean uit, waarin het dictatoriale
regime van president Mugabe kritisch wordt gevolgd. Op CuBra
verschijnen nog steeds de wekelijkse hoofdredactionele
commentaren uit die krant in vertaling van Paul Bogaert.
Leidse Taalkaart Haring in de
Nederlandse en Vlaamse dialecten |

De 'Leidse Taalkaart' van 'haring'
Voor grote weergave van deze taalkaart KLIK HIER

Schilderij van De Bray: Lof van den
pekelharing. Behalve voedsel en drank schilderde De Bray ook een
gedicht van Jacob Westerbaen dat de lof zingt van de haring. Dit
schilderij werd door Adriaan van der Willigen, een van de eerste
bestuurders van Tilburg, 'ontdekt' in een Duits museum.
Voor een grotere
weergave en de tekst: KLIK HIER

De haringverkoper (detail) - schilderij
van gerard Dou - 17e eeuw

Haring schoonmaken - schilderij van
Adriaen van Ostade, circa 1700

Stilleven met haring - schilderij van
Pieter Claesz, 1635

Adriaan de Lelie - Voorbereidingen voor
het verkopen van haring (coll. Visserijmuseum)

Godfried Schalcken



|