Van
Wasserij tot weefmachine
De
voorbereidingen van het weven
Citaten
& foto’s uit: Jan Commandeur, Cor Jacobs, Bob Westerhof, Ge
waart mar arbeider, een beeld van de Tilburgse textielindustrie
1890-1980; 1981
1. Wassen
– De wol wordt gezuiverd van vuil en vet. Daarvoor werd tot in de
19e eeuw ook urine gebruikt, vooral in tijden waarin de
benodigde chemicaliën schaars waren. Het is zeker dat
lakenfabrikanten in de 17e eeuw urine opkochten; Bredero
maakt er grappen over in het toneelstuk De Spaanse Brabander.
De urine werd verzameld in kruiken. Vandaar de vroegere spotnaam en
tegenwoordige geuzennaam voor Tilburgers: krčůkezččkers.
[Wassen]
gebeurt in een continumachine met verschillende opeenvolgende
wasbaden, waarbij de wol voorzichtig wordt bewogen om vervilting
te voorkomen.

*Wolwasserij
circa 1950.
Een
bepaalde hoeveelheid van het dierlijk vet moet op de vezel
achterblijven omdat deze anders bros en breekbaar zou worden.
Hierna wordt de wol bij matige temperatuur gedroogd om het
juiste vochtgehalte te bewaren.
2. Drogen
– Het drogen werd vaak gecombineerd met het verven door vččrevers.
Het afvalwater werd geloosd op de blaawslôot.
Men
noemt dat in dit stadium wel het vlokverven.

*Vlokverven
In
andere gevallen wordt het gesponnen garen of het geweven doek
geverfd; men spreekt dan van garenverven resp. stukverven.

*Stukverven
Het
verven gebeurt bij kooktemperatuur. Bij het klaarmaken van de
verfbaden worden diverse chemicaliën gebruikt. Door de
vrijkomende dampen hiervan en door de hoge temperatuur is het
werken in de ververij vaak onaangenaam. In de moderne ververijen
worden daarom wel afzuig- en ventilatiesystemen toegepast.
3. De ruwe
wol gaat nu naar de mengkamer, het duuvelhňk genoemd, waar
de duivelmolen ofwel het duuvelmesjien staat (de ‘duivel’,
in de 19e eeuw ook ‘wolf’ geheten). Wie daar werkt,
werd een duuvelččr genoemd.
De
duivelmolen zorgt ervoor dat de wol goed gemengd en tevens
losser (geopend) gemaakt wordt.

*In
het duuvelhok
4.
Om de wol te beschermen en het duvelen te vergemakkelijken werd smaawtollie
gebruikt. Door hun werk met de olie werdenden de duuvelččr ook wel
spottend včthňl genoemd.
Tegelijkertijd
wordt hier de wolvezel voorzien van een olielaagje (gesmout), om
de vezel te beschermen tegen beschadigingen tijdens het
spinproces. Voor het smouten gebruikte men vroeger meestal
oleďne. Dit had het voordeel dat, bij het wassen van het
geweven doek, door toevoeging van soda of ammoniak zeep gevormd
werd. De duivelaars waren te herkennen aan de specifieke geur
van oleďne, die zich in hun kleren vastzette. Tegenwoordig
wordt in de meeste gevallen een minerale of synthetische olie
gebruikt.
5.
Nu begint het eigenlijke spinnen bij de voorspinmachine. Deze heeft
diverse namen: schrobbelmolen, kaardmachine, en assortiment ofwel sortemčnt.
Een onderdeel van de machine is de traveljeur. De arbeiders
worden schrobbelččrs genoemd.
Deze
machines worden bediend door de schrobbelaars, onder leiding van
een molensteller, een geschoolde vakman die de machine afstelt
om de juiste kwaliteit te
krijgen. De machine bestaat uit een grote sneldraaiende trommel
(tambour) met daarbovenop een aantal kleinere walsen (travailleurs).

*Assortiment
in de fabriek van Pieter van Dooren, 1928.
Zowel
de tambour als de travailleurs zijn bekleed met kaardenband,
waar dicht naast elkaar staande, naar voren gebogen en spits
geslepen staaldraadtandjes ingezet zijn. Een gevaarlijke machine
waaraan alleen door personen boven de achttien jaar gewerkt mag
worden. Het schoonmaken van deze machines wordt gedaan door de
molenboeners.

*Molenboener
De
kaardmachine heeft tot doel de vezels evenwijdig te leggen en
tot een vlies (matras) te maken. Aan het eind van de bewerking
wordt het vlies door de machine in repen gesneden en tussen de
"broeken" tot een losse draad (voorgaren of lont)
samengerold. Het voorgaren wordt op grote klossen gerold.

*Een
voorgarenklos wordt van het assortiment gehaald bij C. Mommers
& Co., 1965
en
is klaar voor de volgende bewerking, het fijn- of klaarspinnen.
6.
Na het voorspinnen komt het fijnspinnen, vroeger op de salfak,
later met ringspinmachines.
Het
fijnspinnen gebeurt op de selfactor of op de
ringspinmachine. De klossen worden boven in de spinmachine
gelegd en het lont wordt naar de pijpen geleid, die op draaiende
spillen zijn gestoken. Door deze beweging wordt de
oorspronkelijk losse draad gedraaid en door tegelijkertijd een
trek op het lont uit te oefenen wordt het garen op de juiste
dikte en sterkte gebracht.

*Leerlingspinner
aan de selfactor bij C. Mommers & Co. 1965
[…]De
selfactoren zijn nu vervangen door ringspinmachines. De
produktie ervan is groter, omdat het garen op grotere klossen
wordt gedraaid en de klossen niet zo vaak verwisseld hoeven te
worden. Hierdoor kan de spinner een veel groter aantal
"spillen" bedienen. Daarnaast nemen deze machines veel
minder plaats in.
7.
De spinners worden ook draadmakers genoemd, drňjmaokers,
omdat ze gebroken draden moesten herstellen. Vandaar ook de naam ňnkneuper.
En omdat bij dat aan elkaar knopen ook weer smaawtollie
gebruikt werd, werden ook zij wel včthňl genoemd.
De
mensen die deze machines bedienen staan bekend als draadmakers.
Zij hebben tevens de taak de draden die tijdens het proces
breken te herstellen.

*Draadmaken
aan de selfactor.
Doordat
de draadmakers werkten met het gesmoute voorgaren hing er in de
spinnerij de vieze geur van de smoutolie. Bovendien was het er
behoorlijk warm, omdat teveel ventilatie draadbreuk tot gevolg
kon hebben.
8.
In de spoelerij:
Op
de spoelmachines wordt het garen van de spinpijpen overgeleid op
grote klossen, waarbij tegelijkertijd een controle plaatsvindt
op de kwaliteit van het garen. De spoelster verwisselt de pijpen
als ze vol zijn, verwijdert de slechte stukken uit het garen en
legt een knoop als het garen breekt.

*Spoelster
(1965)
Een
knoop is gelegd voordat je gezien hebt dat de draad gebroken is.
Deze bewerking is de laatste jaren vergaand geautomatiseerd. Een
moderne machine schöhnt het garen en herstelt automatisch
draadbreuk.
Voor
het kettingscheren worden de klossen met garen in
klossenrekken gelegd. Deze rekken vormen een onderdeel van de
kettingscheermachine, die de basis van het weefsel legt.

*
Van het klossenrek naar de scheermachine
De
klossen worden zodanig in de rekken geplaatst, dat ze bij het
afwinden een brede band vormen, waarbij de draden overeenkomstig
het toekomstige patroon van de te weven stof komen te liggen. Ze
worden gewikkeld op een brede rol, die de kettingboom genoemd
wordt.

*
Draden op de kettingboom (1965) – de schering van het weefsel
Vroeger
volgde op deze bewerking het kettinglijmen om de draden
glad en sterk te maken, zodat ze het weefproces zouden kunnen
doorstaan (voor de ketting wordt als regel een sterker garen
gebruikt als voor de inslag). Tegenwoordig gebeurt het
kettinglijmen tegelijk met het kettingscheren.
Intussen
is ook het inslaggaren gereed gemaakt, d.w.z. gespoeld op
speciale pijpen, die passen in de schietspoel die de inslag in
het weefsel moet brengen.

*Inslagspoelerij
bij A&N Mutsaerts (1961)
Er
kan nu geweven worden.
|