Driekôoninge
- Driekoningen (6 januari) - Epifanie - Driekôoningezinge -
Driekoningenzingen - Sterzingen
Samengesteld
door Ed Schilders / 20121212
►
Driekôoninge

¶ ANONIEM - Uit: Nieuwe Tilburgsche
Courant - zaterdag 6 januari 1934
Ik moge mezelf even
onderbreken, en de aandacht vragen voor enkele folkloristische
aanteekeningen, waartoe de feesttijd van Kerstmis tot Driekoningen
aanleiding geeft.
Onze voorouders vierden
'n vreugdefeest, dat duurde van Kerstmis tot Driekoningen. Dat was het
Joelfeest. Het voornaamste feest van het geheele jaar, het feest van de
Twaalf gewijde nachten, dat eindigde met den Dertiendag. In oude
almanakken werd het tegenwoordige Driekoningen altijd Dertiendag
genoemd. Van Kerstmis tot Driekoningen was een periode van algemeene
feestvreugde, in welker nachten zoveel geheimzinnigs geschiedde. Het was
'n tijdperk, waarin de aarde nieuwe sappen gaarde voor komend frisch
lentegroen, zoodra de natuur geheel ontwaakt zou zijn.
De eerste drie dagen, de
achtste en de dertiende dag waren de heiligste en dus ook de
vroolijkste. Dat beteekende voor de oude Germanen tevens de
luidruchtigste. Zij vierden feest met drinkgelagen en overdadige
gastmalen. In den nacht maakten zij 'n vreeselijk kabaal met horens en
trommels om de booze geesten te verdrijven, die er in dezen tijd
ronddwaalden en niet veel goeds in den zin hadden. Zij trachtten in de
toekomst te zien door zich op een stierenhuid aan een kruisweg neer te
zetten. Of door met een zwaard omgord op het dak te gaan zitten. Er
werden offerkoeken gebakken en wanneer het beslag goed rees, was dat een
gunstig voorteeken. Het voorspelde een gelukkig jaar. Dit alles heeft
z'n sporen nagelaten tot den huidigen dag. In ons land, elders in Europa
en ook in andere werelddeelen.
(...)
Zoo kwamen we aan
Driekoningen. Dat is eigenlijk het fijnste kinderfeest uit al deze
dagen. De Bossche kunstschilder Frans Slager, die ook 'n onderhoudend
schrijver en zorgvuldig folklorist blijkt te zijn, heeft over de
Brabantsche gewoonten ter gelegenheid van 6 Januari 'n paar jaar geleden
in de "N. Rott. Crt." 'n feuilleton geschreven, welke ik zorgvuldig
bewaard heb en die me nu goed te pas komt om er m'n lezers mede te
onderhouden:
"Even na de duisternis
invalt, zoo om 'n uur of vijf, ziet men in de straten allerlei lampions
fladderen... Alsof 't kermis of Vastenavond waar! Het zijn kinderen, die
ze ronddragen, ze steken in 'n ietwat zonderling pak, hun gezichten zijn
'n beetje toegetakeld. ............... Daar is Balthazar in langen
blauwen mantel en zwarte laarzen, 'n witte ster op 't voorhoofd en lange
gele snorren en vlasbaard; Caspar de Griek in lange broek en bruine
schoentjes, 'n fluweelen camisool en gouden kroon; daar was Melchior -
de jongste van drieën, zoo zwart als roet, met 'n lantaarn van een
uitgeholden knolraap, waarin 'n gelig lichtje brandde met wisselend
licht en donker in de uitgesneden neus en oogen. Ze komen met z'n drieën
kloekmoedig uit de duisternis in het licht der groote straten en bellen
aan de huizen en als hun open wordt gedaan dan zingen ze hun liedeke:
Daar komen we aan met onze lantaarn,
Wij zochten den Heer en wij hadden hem gaarn.
Wij klopten al aan Herodus z'n deur,
Herodus de koning kwam zelvers veur.
Herodus de koning sprak met een valsch hart,
Hoe ziet er de
jongste van drieën zoo zwart.
Hij is wel wat zwart maar hij is toch bekand,
Hij is t'er de schoonste uit Morenland,
Hij is t'er de schoonste uit Mo-o-ren-land."

Foto: Regionaal Archief Tilburg - Beeld
On Line
¶ ANONIEM - Uit:
Nieuwe Tilburgsche
Courant - donderdag 25 januari 1934
Ik moge hier misschien
even wat folkloria tusschen vlechten, betrekking hebbende op den tijd
van 't jaar: "Met Driekoningen zijn de dagen een haneschree gelengd" is
een volksgezegde. De juiste verklaring geeft Sprenger van Eijk in zijn
"Nalezingen op de spreekwoorden uit het dierenrijk". Daarin lees ik:
"Men nam waar op welk punt van huis of schuur de schaduw viel bij de
winternachtevening. En dan, waar die kwam op 1 of op 6 Januari. Den
afstand tusschen die punten vergeleek men met een hanenschrede." Ook in
andere talen komt dit gezegde voor:
At New Year's tide
The days lenghten a cock's stride.
Nog enkele andere
typische gezegden:
- De vorst, die voor
Januari komt, telt niet af.
- Geeft Januari
muggenzwerm, dan hoort ge in Oogstmaand licht gekerm.
- Of ook wel: Als de
muggen in Januari dansen, wordt de boer een bedelaar.
- Als er gras groeit in
Januari, dan groeit 't slecht in het overig deel des jaars.
- De Engelschen zeggen
hetzelfde: If the grass grows in Janiveer, it grows the worse for 't all
the year.
¶ A.J.A.C. van Delft - Uit:
Nieuwe Tilburgsche
Courant - dinsdag 4 januari 1938
Van
Drie-koningen-viering
Zóó vieren we den
Driekoningenavond en geven 'n cent of wat lekkers aan de snoepgrage
snuiters en meidekens. 'n Lastige bijkomstigheid. En we verlustigen
ons in de kinderlijke blijheid en zien die flikkerlichtjes graag
glinsteren. Is er een draaiende ster naast het figuurgebrande
sigarenkistje of de uitgeholde knolraap, dan willen we aan dat
toppunt van naïeviteit zelf graag kinderlijk genoegen beleven en er
desnoods kwasie-helpend even aan tornen. Waarom zouden we dan ook
niet iets geven? Waarom niet 'n keer meer naar de voordeur gaan, dan
we eigenlijk wel aangenaam vinden?
Oorspronkelijk
schijnt dat algemeen huis voor huis vragen er ook niet bij gehoord
te hebben. Kinderen zongen bij bakkers en slagers. Liedjes, waarin
teleurstelling tot spot leidt gaan gewoonlijk over bakkers en
slagers.
Op eenen Driekoningenavond
De bakker sloeg zijn wijf
Al met een dikken knuppel
Gedurig op haar lijf.
't Wijf, dat wou niet spreken,
De knuppel, die wou niet breken,
De knuppel, die brak,
En het wijf, dat sprak,
En de bakker moest in de kriekenzak.
Of dit andere:
We hebben gezongen en niks gehad,
Geef me een stuk van 't verken zijn gat.
Snij maar diep, snij maar diep,
Snij maar in mijn duimke niet.
Er is veel moois in
de Driekoningen-folklore. Een wit hemd, een papieren kroontje met
verguldsel-schittering, een los om de schouders geslagen oud
tafelkleed, dat de hooge rol van wijde koningsmantel vervult, en dan
de brandende lantaren, zijn de attributen, die honderden kinderen
verplaatsen in hun rol van "Koning uit het Moorenland". Laat ze die
vreugde en bevorder die!
"Tilburg Vooruit"
deed het vorig jaar een poging, piëteitvol initiatief, om het
sterrezingen zuiverder te houden. De proef gelukte toen buiten
verwachting en daarom zal men dit jaar opnieuw een aanmoediging
wagen en er zelfs bedragen voor uittrekken om een aantal prijzen uit
te loven voor de beste zangers zoowel als voor de meest origineele
groepen. Hieronder worden verstaan de groepen, die de oude gebruiken
het meest zuiver bewaren en zij, die de oude, volksche échte
driekoningen-liedjes zullen zingen - dus niet een of ander
congregatie-versje, hoe verdienstelijk dit overigens ook ten gehoore
gebracht kan worden.
Door folkloristische
gebruiken niet uitsluitend te beschouwen als min of meer "fossiele
survivals" kunnen nieuwe waarden in oude traditioneele
feestvieringen gebracht worden, zegt D.J. v.d. Ven. Dit erkennen wij
gaarne en daarom dient ons inziens het streven van "Tilburg Vooruit"
gesteund te worden. Dit kan een ieder, want kosten zijn aan dit
kindervermaak niet verbonden.

Foto: Regionaal Archief Tilburg - Beeld
On Line
¶ A.J.A.C. van Delft - Uit:
Nieuwe Tilburgse
Courant - woensdag 2 januari 1957
De dag der Drie
Wijzen
De viering van het
Driekoningenfeest is meer dan folklore geworden. In Tilburg heeft
men er zich tegen de 6de januari op gespitst. Sinds jaren heeft de
VVV Tilburg Vooruit zich hiervoor ingespannen. Toen rond dertig jaar
geleden op driekoningendag het meer een bedel- en lalpartij dan 'n
feest moest heten, hebben de toenmalige bestuurders van Tilburg
Vooruit er zich voorgespannen en zij schoten dermate in de roos, dat
sindsdien ieder jaar zo tussen licht en donker er veel
driekoningenstelletjes met uitgeholde pronkappels, ingebrande
sigarenkistjes of lampions door Tilburgs straten zwermen. Da's toch
ieder jaar weer een imposante aanblik en 't doet ook oude harten
goed, dat dan de jonge kinderharten sneller kloppen. Rechtgeaard
Tilburger zijnde lacht men er eens om als weer de zoveelste komt
aanbellen en ge met het licht ook de ouwerwetse dicht te genieten
krijgt van:
Op enen driekoningenavond,
Op enen driekoningendag,
Zat Maria Magdalena, Magdalena
Op Ons Lief Heerkes graf.
Gij Sterre, gij moogt er niet stille staan,
Gij moet er met ons naar Betlehem gaan.
Betlehem die schone stad,
Waar Maria met Haar lief Kindeke zat.
Of dat andere van
"Drie koningen geef mij een nieuwe hoed enz." Trouwens in Tilburg
zijn er heel wat meer originele liedjes, die op dit festijn gezongen
kunnen worden en daarom is het minder leuk als er een vals
"Kerstjuweeltje" onder schuilt. Da's nergens voor nodig.
De grote officiële
"optocht", die hier de laatste jaren ingang gevonden heeft, is voor
de ouderen. Maar men moet respect hebben voor de ondernemers van
zulke bonte pracht, vol statie en gratie. Die plechtige
driekoningenstoet met echte paarden, echte kamelen, echte schapen en
musicerende en dansende Kajotters door vele straten der stad naar de
Kerststal op het Heuvelplein is een mooi, devoot besluit van dit
feest op de dag, dat de Kerk het geheim van Jezus' leven viert.
Een uitroepteken
't Is een feest als
een uitroepteken! In de officiële boeken der Kerk draagt het de
titel "Epiphania", dit is Verschijning of Openbaring, omdat de
mensgeworden God zich aan de
eerstgeroepenen der heidenen
geopenbaard heeft, namelijk bij de aanbidding van het
Goddelijk Kind door Oosterse Wijzen.
Wat hebben de Drie
Koningen ook de Kunst geïnspireerd. Ik weet niet, of het er nog is,
doch ge moet dat altaarbeeld uit de St. Michaëlskapel van de Keulse
dom gezien hebben, een werk van Stephan Lochner, bekend schilder uit
de Keulse school, voorstellende de aanbidding der koningen, om te
beseffen dat de grootheid van dit moment de ware artist gegrepen
heeft om alles wat aan weelde en rijkdom saam te brengen was, voor
de voeten van dit Kind en Moedermaagd ten toon te spreiden. Wat 'n
weelde.
Wat beeldde Rubens
de Hemelkoningin uit als 'n vorstin in houding, gestalte en kleding.
Zij is trots, dat zij Haar Kind ter aanbidding kan toereiken. Hoe
moederlijk teer laat Zij op dit tableau Jezus' vingertjes de schedel
van de geknielde koning strelen. Albrecht Dürer (1471-1528) legt al
evenzeer zijn eigen stempel op de voorstelling van dit gebeuren.
Maar neem het eerste het beste geschiedenisboek der kunst in handen
en tal van driekoningenschilderijen zult ge er in gereproduceerd
vinden. Onze R.K. Leeszaal kan u hierbij van dienst zijn.
't Is niet te
verwonderen, dat 'n feestdag, waarover zoveel gesproken, geschreven,
geschilderd en gebeeldhouwd werd, al vanaf de eerste eeuwen der
christenheid tot allerhande volksgebruiken aanleiding gaf. In
verschillende landen werd op deze dag eertijds een koning gekozen.
Aalmoezen werden onder de armen uitgedeeld. Een bisschoppelijk
handvest van 1311, toegeschreven aan Robertus van Amiens, spreekt al
van de Koningskoek, als volgt: "een koek van allerfijnste bloem, die
uit een gelijke hoeveelheid boter, meel en verse eieren gebakken
werd". Oude kronieken willen, dat de armen en ook de misdienaars "in
wie God verborgen leeft", koninklijk rijk bedeeld zouden worden.
Dat "sterzingen", in
onze stad van ouds bekend, leeft in Zuid-Nederland en België nog
stevig. In de 19de eeuw trekken de misdienaars van Weert met ster en
lantaarn 's avonds rond. Daarbij hielden zij hun koorkleed aan
waarbij toepasselijke liedjes gezongen werden. Natuurlijk hoorde er
ook de proviandkorf bij.
Over dat
"sterrezingen" hoorde men in Hoogstraten vroeger (en misschien nog
wel) volgend:
Het lied van alle dagen
Den zondag, den zondag,
Dan is 't de dag des Heren,
Dan schieten we ons schoon hemdeken aan
En al ons beste kleren.
Wij gaan met de ster,
Onder ons drijen, onder ons drijen,
Wij gaan met de ster van al zo ver.
Den maandag, den maandag,
Dan lopen de boerinnen
Met de korven op den kop,
Nog erger als zottinnen.
Wij gaan met de ster enz.
Den dinsdag, den dinsdag,
Dan is het vastenavond,
Dan lopen we als zotten op de straat
En dansen daar al gapend.
Wij gaan met de ster enz.
Den woensdag, den woensdag,
Dan gaan wij om een kruisken,
En is mijnheer pastoor niet thuis,
Dan gaan wij naar den keuster. (of: Dan gaan we naar 't
geneverhuis.)
Wij gaan met de ster enz.
Den donderdag, den donderdag,
Dan trekken de klokken naar Rome,
Dan wachten wij met ongeduld,
Totdat ze wederkomen.
Wij gaan met de ster enz.
Den vrijdag, den vrijdag,
Dan is 't de dag der boete,
Dan eten wij smout en appelspijs,
Dan heet men dan de goede!
Wij gaan met de ster enz.
Den zaterdag, den zaterdag,
Dan keren weer de klokken,
Die brengen dan veel eikens mee
En dalen ze in ons blokken.
Wij gaan met de ster enz.

Foto: Regionaal Archief Tilburg - Beeld
On Line
¶
A.J.A.C. van Delft -
Uit: Nieuwe Tilburgse
Courant - donderdag 4 januari 1951
Driekoningenviering
De ster
Dat lopen met de
ster is sinds eeuwen in ons land in zwang, zowel in protestantse als
in katholieke streken. Het Zuiden heeft sinds de laatste decennia de
driekoningenviering weer bewust bevorderd en dit volksvermaak tot
een algemeen kindergenoegen gemaakt. Zo bijv. in Den Bosch en
Tilburg, waar het simpele kaarsje in 'n lampion of 'n sigarenkistje,
waarin met een gloeiende breinaald gaatjes gebrand zijn in de vorm
van een ster waarachter het kaarsje brandt, vergezeld moet gaan van
een prachtig draaiende ster. De sterdrager wordt geflankeerd door
twee prachtig uitgedoste kameraadjes, die ofwel óók 'n brandende
lampion dragen (die hopelijk niet in brand zal vliegen bij het heen
en weer zwaaien of door het flakkerende vlammetje bij een
rukwind!!!), ofwel imitatie-attributen ter verbeelding van goud,
wierook en mirre meevoeren. Voor Tilburg is het folkloristisch meest
juiste: een uitgeholde knolraap (later pronkappel), waarin het
kaarsje brandt. Zo'n eiges gemaakte driekoningenlantère geeft de
fantasie bovendien vrij spel in het verzinnen van versierselen, al
dan niet toepasselijk op de driekoningenavond.
Toen de VVV Tilburg
Vooruit vóór de jongste wereldoorlog het initiatief nam om prijzen
beschikbaar te stellen voor drietallen, die de meest originele ster
en verlichting vertoonden, is dit bij de jeugd en bij de ouderen
direct in goede aarde gevallen. Men ging er prat op ook wonderfraai
uitgedost te zijn en menigmaal kwam, vooral in "betere" wijken,
grimeur en kapper naast toneelkledij hierbij te pas. Zeer juist was
het echter de meeste aandacht te schenken aan de folkloristisch
meest juiste bewoordingen der liedjes, die op deze avond gezongen
worden. Door enkele jaren aan deze eis star vast te houden is het
mij destijds mogen gelukken de meeste dier oude versjes te noteren.
En nu men mij heeft medegedeeld, dat na de onderbreking als gevolg
van de oorlog Tilburg Vooruit opnieuw poogt de driekoningenviering
in haar oude luister te doen herleven, kan het zin hebben de
bewoordingen, zoals zij gezongen moeten worden nog eens af te
drukken.
Moge jong en oud er
dien avond weer plezier aan beleven! En neemt het de kleuters niet
kwalijk als er die avond wat heel véél vaker dan gewoon belletje
getrokken wordt, 't gebruik is mooi en dient in ere gehouden te
worden. Op de liedjes komen wij morgen terug.
¶
A.J.A.C. van Delft -
Uit: Nieuwe Tilburgse
Courant - vrijdag 5 januari 1951
Het lied op
Driekoningenavond
Jongens en meisjes,
willen jullie in Tilburg op driekoningenavond bij het sterrezingen
folkloristisch juiste liedjes ten gehore brengen, kies dan een der
onderstaande.
1.
Op ene driekoningenavond,
Op ene driekoningendag.
Daar zat Maria Magdalena
Al op Ons Lief Heerkens graf,
Al op Ons Lief Heerkens graf.
Alle zondekens zijn vergeven,
Al waren ze nog zo groot.
Sta op, Maria Magdalena,
Sta op uit die bittere nood,
Sta op uit die bittere nood.
Zeg sterre ge moet er zo stil niet staan,
Ge moet er met ons naar Bethlehem gaan,
Bethlehem die schone stad,
Waar Maria met haar Kindeke zat,
Waar Maria met haar Kindeke zat.
Hoe kleiner het Kind, hoe groter God,
Die hemel en aarde geschapen had.
Zij klopten al aan Herodes z'n deur,
Herodes de koning kwam zellevers veur,
Herodes de koning kwam zellevers veur.
Hij sprak er al met een valse hart:
"Wat ziet er die kemeldrijver zwart!"
Al is hij zwart, 't is welbekand,
Het is er de koning van het Morenland.
Morenland, Sofialand (Sefiegeland).
Waarom staat die ster zo stil in de brand...
2.
Een ander is:
Driekoningen, Driekoningen,
Geef mij 'ne nieuwe hoed!
M'nne ouwe is versleten,
Ons Moeder, die mag het nie weten,
Onze vader heeft het geld
Op de rooster geteld.
3.
Nog een ander:
Op ene Driekoningenavond
De bakker sloeg zijn wijf
Al met een dikke knuppel
Gedurig op haar lijf.
't Wijf, dat wou niet spreken,
De knuppel, die wou niet breken.
De knuppel, die brak
En het wijf dat sprak
En de bakker moest in de kriekenzak.
Daarbij komt soms
als uiting van spijt en ergernis:
We hebben gezongen en niets gehad.
Geef me een stuk van het verken z'n gat.
Snij maar diep, snij maar diep,
Snij maar in mijn duimke niet.
4.
Minder algemeen is:
Daar komen wij aan met onze lantère.
Wij zoeken den Heer en zien Hem zo gère.
We kloppen al aan een roze deur,
Herodes de koning kwam zelf eens veur.
Herodes de koning sprak met een vals hart:
"Wat ziet er de jongste van drieën toch zwart!"
Hij is wel zwart doch niet bekand,
Het is er ene uit Morenland,
Morenland, die grote stad,
Waar Maria met het godd'lijk Kindje zat.
Maria moest er den berg opklimmen.
Daar hoorde zij de heilige Driekoningen zingen.
De heilige Driekoningen zongen zo schoon
En maakten van vreugde een gouden kroon,
En maakten van vreugde een gouden kroon.
5.
Een variant hierop
zingt men met de woorden:
Hier treden wij, Here, met onze sterre,
Wij zoeken Heer Jezus, wij hadden Hem gère.
Wij klopten al aan Herodes zijn deur,
Herodes de koning kwam zelvers veur.
Hij sprak er met een valser hart:
"Hoe is er de jongste van drieën zo zwart?"
Al is hij nog zo zwart, hij is wel bekend,
Het is er de koning van Oriënt.
Wij kwamen die hoge bergen opgegaan,
Daar zag men de sterre stille staan.
O, sterre, hij moet er zo stille niet staan,
Hij moet er met ons naar Bethlehem gaan.
Te Bethlehem in die schone stad,
Daar Maria met haar klein Kindeke zat.
Zo kleiner Kind, zo groter God,
Daar al de joden mee hebben gespot.
Wanneer men uit deze
volkse liedjes een keuze doet en ze met genoegen en met goede
melodie zingt, dan wordt uw driekoningenavond mooi gevierd.
"Wij wensen de
banden te versterken, die het tegenwoordige behoren te verbinden aan
het vroegere, die tot nadeel der bevruchting van onze leeftijd op
sommige punten zijn losgeraakt en verslapt. Wij willen het goede uit
het verleden voortzetten tot behoud van het goede en schone in het
heden, dat past in alle tijden." Deze gedachte staat als volgt
geschilderd op een der wanden van het Rijksmuseum:
Beoefent de ouden
En leert ze onthouden
Om krachten te winnen
En 't nieuwe te ontginnen.

Foto: Regionaal Archief Tilburg - Beeld
On Line
¶ Willem Jonkergouw - Uit een bijdrage
op Cubra
DRIEKONINGEN
ZINGEN
Ieder
jaar op de zesde januari, moest het voor ons vroeg donker zijn en
mocht het niet regenen of sneeuwen want we gingen: "Driekoningen"
zingen. Ons moeder kocht voor de vijf meisjes een lampion. De twee
jongens, kregen van onze pa een oud sigarenkistje. Op de bodem
daarvan werd eerst een staartster getekend. Dan werd boven het
gaskomfoor een breinaald gloeiend gemaakt, waarmee precies over de
lijnen gaatjes werden gebrand. Aan de binnenkant van het kistje werd
een kaarsje op een knijper vastgesmolten. Het deksel dat als deurtje
diende werd met een klein spijkertje afgesloten. Boven in het kistje
sneden of figuurzaagden we een luchtgat. En klaar was onze
eigengemaakte lantaarn! Het gezicht van de middelste van ons, een
van onze vriendjes ging ook mee, werd met slaolie ingesmeerd en dan
met roet van een verbrande kurk, zo zwart gemaakt als een kolenboer.
Een glimmend "zwarte koning" de zelfgemaakte, dunne kartonnen kroon
werd met zilver- of goudpapier beplakt. Een gefiguurzaagde ster
boven aan een stok getimmerd, kreeg in het midden een gaatje waarin
we een fietslampje met een draadje monteerden. Daarachter werd met
plakband een "Witte Kat" batterij vastgezet. Een oude sprei over
onze schouders, een handdoek onder onze kroon om er oosters uit te
zien en we waren klaar om aan onze tocht langs de deuren te
beginnen.
Zo
rond een uur of vijf waren de straten al vol met dansende lichtjes
en zingende kinderen. Daar gingen ook wij nu gewapend met een tas of
een door ons moeder genaaide snoepzak, de straat op. We zongen deur
voor deur "Driekoningen, Driekoningen geef mij enen nieuwen hoed" of
wat anders wat de meeste niet zongen. Zoals: "Wij komen van ’t
Oosten wij komen van ver. A là Berline Postiljon!" Iets dat we net
op school geleerd hadden. Dat alles in onze schone kleren en met
onze verlichte ster! Dat scheelde wel een paar centen enen appelsien
of een reep chocolade!
Op een
keer, zongen we voor de sigarenwinkelier bij ons om de hoek. De man
bij wie onze pa altijd zijn rokertjes kocht. De winkelier zag in ons
waarschijnlijk de klanten van de toekomst en gaf ons elk een
sigaret. We bloosden bij zoveel plotseling veronderstelde
volwassenheid. Zelfs de zwarte koning kleurde een beetje!
Buitengekomen staken we de sigaret in onze mond en het kistje met
het kaarsje werd geopend. Vuur hadden we zelfs bij ons! De eerste
trekken aan onze eerste sigaret kriebelden erg in onze keel. Maar
wat tumtum uit de snoepzak verzachtte dat.
Een
paar deuren verder bij de groenteboer, gingen we de winkel binnen en
wachtten tot er iemand naar voren kwam om ons aan te horen.
Ondertussen namen we, bang dat ie anders uit zou gaan, nóg een trek
van onze sigaret. De kriebelhoest sloeg weer toe! Toen de vrouw van
de groenteboer eenmaal arriveerde, proestten we het uit. We bléven
er zowat in… die vuile rook!" "Wat is dat nou voor liedje?" vroeg
ze. "Stille nacht" zeiden we. "Ga weg! Snotneuzen. Straks doede ’t
nog in oe broek!" En wég waren we. Drie peuken in een straatputje
waren het trieste einde van ons eerste rokertje….
|