Varken - vèèreke -
varkensblaas - vèèreklesblaos - frutblaos - uiteenlopende
toepassingen
Samenstelling: Harry van Boxtel & Ed
Schilders
► Frutblaos ► Foetelpot ►
Muziekinstrumenten
Op deze pagina
BLAAS ALS AFLSUITMIDDEL
Verftube

Restanten van blazen waarin verf gemaakt en
bewaard werd - voorloper van de verftube. Uit de collectie van
fabrikant Old Holland.
Tabakszak
Nicolaas Beets - uit Pijpen en tabak
van G.A. Brongers, conservator van het Niemeyer Nederlands
Tabacologisch Museum; 1964
'Beets schaart zich voor wat het tabaksgebruik betreft onder
Bilderdijks vanen, 't Roken lag hem niet en hij heeft daar reeds in
zijn jonge jaren uitvoerig getuigenis van afgelegd in zijn
meesterlijke verhandeling Varen en Rijden in 1838 gepubliceerd in de
Leidsche Studentenalmanak en een jaar later voorkomend in de eerste
uitgave van de Camera Obscura. Een schat van gegevens over het
toenmalige roken heeft Beets in deze vertelling samengebracht.
Op de hem eigen fijn humoristische en beschouwende wijze schrijft
hij:
-- Ook is de geheele wareld tegenwoordig op den voet van
tabaksrooken gebracht; die kunst behoort geheel tot het vita
publica, en al haar materieel is zoo portatief mogelijk gemaakt;
ieder rijtuig is een tabaksambulance; alle sierlijke uitvoerigheden
der rookkonst zijn geabbrevieerd; -
Geen classieke langwerpige, chineesverlakte tabaksdoos meer met de
handtekening van den eigenaar in het deksel; maar tabakszakken van
een vieze varkensblaas gemaakt, met een rood riemtjen aan het
knoopsgat opgehangen. Om de waarheid te zeggen, zijn alle rokzakken
tabakzakken, en wanneer gij een gezelschap fatsoenlijke Heeren van
onderscheiden kaliber en verdienste bijeen ziet, kunt gij er altijd
opaan, dat zij door elkander gerekend stellig zes of acht stuivers
waard zijn, alleen aan de cigaren die aan hun lijf zullen worden
gevonden.'
Toebaksblaas, znw., v. — Varkensblaas die als tabakzak gebruikt
wordt. (Idioticon van het Antwerpsch dialect, Bijvoegsel 3e
deel; Jozef Cornelissen; 1939)
¶
Zwijneblaze, zn. v. Varkensblaas, werd vroeger ook gebruikt als
tabaksblaas, tabakszak. (Frans Debrabandere, Kortrijks woordenboek,
1999)
¶
Voor hij van huis ging, voor welke taak dan ook, stond hij eerst
breed zijn pijp te stoppen en ik heb wel eens ooit gedacht dat hij
het gevoel had anders niet gekleed te zijn. Dat stoppen geschiedde
uit een gedroogde varkensblaas... (Jacques Schreurs msc, Mijn moeder
Elisabeth ; 1947)
¶
Het is een armetierig huisje in de Wolvengang, de bewoners zijn
ruwe, goedhartige lui. De vader steekt hem aanstonds de varkensblaas
met tabak toe en Marie, Goverts zuster, schenkt hem een kom
groezelige koffie. (Risseeuw, Omnibus Landverhuizers; 1982)
Huishoudkundig
-
Bewaart de huismoeder de blaas, om er potjes en fleschjes mede te
overtrekken en lucht digt te houden... (M. D. Teenstra – De
kinderwereld; 1853)
Tuinieren
-
...of de vader om er erwten en boonen als poters tegen het volgenden
voorjaar in te bewaren... (M. D. Teenstra – De kinderwereld;
1853)
Scheepsapotheek
Margreet Algera, Mens en Medicijn (2000) -- In de grote
scheepskisten werden middelen voor alle mogelijke
gezondheidsproblemen meegenomen en ook verschillende instrumenten
(...) Een grote zorg was de bewaring van de vaak kostbare middelen.
Men wist dat vocht en een hoge temperatuur veel invloed hadden op de
houdbaarheid. Daarbij was vocht uitsluiten minder moeilijk dan een
hoge temperatuur vermijden. Vloeistoffen werden in glazen flesjes
met tinnen doppen opgeborgen, stropen in geglazuurde kruikjes van
aardewerk. Kruiden die vocht aantrekken werden in tinnen busjes
gedaan en droge stoffen in zakjes van leer. Stenen potjes dienden
voor de bewaring van zalven, ze werden met een varkensblaas
afgesloten. Alle flesjes en potjes werden beschermd tegen breuk door
ze ieder apart in een met stof gevoerd vakje in de kist op te
bergen.
Augurken
R.P. Rijnhart, Woordenboek van het praktische leven (1866) --
INGEMAAKTE AGURKJES De agurkjes moeten zoo veel mogelijk van gelijke
grootte worden genomen, geplukt kort vóór hunnen bloeitijd, wanneer
zjj zoo groot zijn als een pink. Men borstelt ze af of wel men
wrijft ze af met een' ruwen doek, om er al het stekelige dons af te
nemen, en bestrooit ze met een weinig zout. In dien toestand blijven
zij een paar dagen op eene frissche plaats; daarna werpt men ze in
koud water en laat ze vervolgens uifdruipen; ten laatste doet men ze
in steenen of glazen potten, met bijvoeging van een weinig der
volgende ingrediënten: dragon, kruidnagelen, lange peper, grof
gestooten muskaat, kleine uitjes. Nu kookt men goeden azijn en giet
dien laauw op de agurkjes. Na verloop van 21 uren giet men den azijn
af, om hem andermaal te koken en op de agurkjes te gieten, en dit
werk kan men 3- of 4maal herhalen,naar gelang van de slerkte des
azijns en den graad van verdichting, waartoe men wenscht te komen.
De potten worden dan zorgvuldig met kurken stoppen gesloten, en
overdekt met een stevig dichtgebonden stuk varkensblaas of
perkament.
¶
J.A.H. Jockin, Allemansgading (1893) -- A u g u r k e n moeten hard,
gaaf en zonder veel zwarte spikkels zijn. Men bewaart ze, evenals
heele en in stukken gesneden komkommers, door ze eerst te pekelen en
ze dan met kruiden en azijn in flesschen of potten te doen, waarna
deze met uitgekookt perkamentpapier gesloten worden. Heel dikwijls
wordt ook ter afsluiting varkensblaas genomen, doch dit is niet aan
te raden, omdat deze veel gauwer schimmelt.
Mosselen
Dr. J. Bosscha, Boek der uitvindingen, dl. 1 (1890) -- Door het
koken [van de mosselen] gaan de schelpen open; men neemt dan de
dieren er uit en plaatst ze in een lang glas, een zoogenoemde stoop,
zooals voor augurkjes enz. veelal gebruikt wordt, alles zindelijk.
In het glas doet men zekere hoeveelheid besten azijn, en tusschen
elke laag mosselen eenige witte of zwarte peperkorrels, doch vooral
heele korrels, omdat de azijn anders te heet van smaak zou worden,
en bovendien hier en daar een laurier
blad. Is nu de stoop tot aan
den hals vol, dan giet men er nog zooveel azijn in, dat de hals
halfweg gevuld is, laat alles zoo eenige uren staan, opdat de
mosselen met azijn doortrokken worden, en doet er vervolgens weder
zooveel azijn bij als noodig is. Op den azijn giet men genua-olie,
om de lucht zooveel mogelijk af te sluiten. Het is niet goed om,
zooals men wel eens doet, een laagje gesmolten vet op den azijn te
gieten; want als het vet koud en stijf wordt, komt er eenige ruimte
tusschen het glas en het vet, en beantwoordt dit laatste dus niet
geheel aan het doel. Vervolgens spant men een stukje vochtige
varkensblaas over het glas en omwoelt den hals met sterk bindgaren,
om alles goed gesloten te houden. Bedekt men nu nog de blaas met een
laagje lak, dan zijn de mosselen geschikt om jaren lang bewaard te
worden en blijven zij een zeer lekkere spijs.
Drank
Varkensblaas als verpakking voor drank
De jongen van Marre bracht brandewijn naar de Pruis. Hij droeg die
in een grote varkensblaas bij zich. Het was na de turfkampanje in
September (...) Hij nam de varkensblaas en dronk een scheut
brandewijn. Hij zoog het vocht naar binnen en hij voelde, hoe een
wilde vreugde door zijn lijf schoot. Hij nam nóg eens en nog eens
een dronk, tot hij niets meer wist. (Aar van de Werfhorst, Omnibus –
De winterkraaien – 1953)
GENEESKUNDE
Klisteer

John of Arderne's Book Of Medicines,
manuscript ca.1425

Verluchtingen in onbekende middeleeuwse
manuscripten

Blaas om tabaksrook in te brengen - met
een pijp moet het ook lukken...
¶ S.A.D. Tissot – Van den aard en
geneeswijze van verscheidene Zwaare Ziekten; 1772
Ik liet haar derhalven eene tweede klisteer zetten vier uuren na de
eerste, (het welk ik wel eerder had moogen doen) die zo wel als de
derde , welke vervolgens gezet wierd, van geene uitwerking was. Ten
laatsten, geene verligting wachtende, zo lang er geen ontlasting
kwam,
schoot my in den zin, om eene proef te neemen , wat eene
dampklisteer te weeg zou kunnen brengen. Door middel derhalven van
eene klisteerspuit, eene varkensblaas, en eene trechter , (eene ruwe
doch nuttige machine) deed ik de rook van het Decoctum van Malva in
de darmen koornen, het welk naar wensch slaagde; want na ses
minuuten begon de patiënt reeds eene ongewoone beweeging in den buik
te gevoelen; na tien minuuten wierden de instrumenten
weggenoomen...
¶ Uit:
Eelhart, de menschenvriend; 1807
De klisteer
Dezelve behoort onder de voomaamste hulpmiddelen, en in elk huis
moesten zoo wel de vereischte middelen als de werktuigen daartoe te
vinden zijn. Tot eene gewone kitsteer heeft men niets anders te
nemen, dan twee eet-lepels vol Havergort, of gepelde Garst, anders
een halve lepel Lijnzaad, en een handvol Kamillen of Vlierbloemen;
Zijn de laatste echter niet bij de hand, zoo kan men ze zonder
zwarigheid ook uitlaten. Dit kookt men af met zes of acht koppen
water, en mengt er twee of drie eetlepels vol Lijn-, Boom-, of
eenige andere Olie bij,
met twee theelepeltjes Keukenzout. Moet het voor kleine kinderen
dienen, zoo neemt men van alles slechts de helft, en, in plaats van
Zout, even zoo veel Suiker. De beste wijze, om het toetedienen, is
zeker door middel van eene spuit; en in ieder wel ingerigt
huishouden moest zulk een werktuig voorhanden zijn, maar bij gebrek
daar van, en om zich schielijk te redden, kan men zich van een
Varkensblaas bedienen, waaraan men een pijpje, bij voorbeeld een
horenpijpje van een tabakspijp, vast maakt. Wanneer men het vocht in
de spuit of blaas doet, moet men er op bedacht zijn, dat hetzelve
slechts laauw, gelijk versch gemolken melk, zijn moet, en dat men de
lucht, die boven het vocht in het werktuig is, eerst uitperst. Elk
een, die slechts een weinig handigheids heeft, kan zulk een klisteer
toedienen. Het bestaat hierin , dat de lijder zich op de regter
zijde legt, en dat men het pijpje, na het te voren met Olie
bestreken te hebben, een tot twee duim diep voorzigtig in den
endeldarm inschuive, vervolgens met de linkerhand het pijpje
vasthoudt, en met de regter zoo veel als noodig is, drukt.
Tegen doofheid
¶ Bij doofheid een
varkensblaas onder de pet of de muts [dragen]
(K. ter Laan - Folklore en volkswijsheden;
3de; 2005)
Pixie Dust
¶ With the help of
an experimental powder, a man’s severed finger has regrown to its
original length in just four weeks, reports London’s Daily Mail. Lee
Spievack, of Cincinnati, who sliced almost half an inch off the top
of one of his fingers, described the powder as “pixie dust,”
according to the newspaper. The “pixie dust” is actually
extra-cellular matrix, bursting with collagen and is made from a
dried pig’s bladder, the newspaper reports. The dust was
designed to regenerate damaged ligaments in horses, the Daily Mail
said. (Trefwoord Pixie dust op internet)
Ziek vee bevrijd van beheksing
¶ In de Boven-Pfaltz
en in den Harz laat men het zieke vee wateren in eene varkensblaas
en hangt die goed dichtgebonden in eene kast of in den schoorsteen.
Wanneer de inhoud opdroogt verdort de heks en hare kracht houdt op
te werken. (De Dieren in het Germaansche volsgeloof en
volkgebruik; A. Sloet; 1887)
Afkoeltoestel
¶
Dr. Ch. Bles, Populair Geneeskundige Encyclopaedie (1929) --
Afkoeltoestellen, toestellen om gedeelten van het lichaam af te
koelen en koel te houden. Een afkoeltoestel voor het hoofd bestaat
b.v. uit een slang van guttapercha, in het midden in kringen gelegd,
terwijl het begin in een hooger geplaatsten bak met ijs water rijkt,
en het andere eind neerhangt in een emmer,
welke het water opvangt. (...) Het meest gebruikelijke afkoeltoestel
is de ijszak, of ijsblaas van caoutchouc; in geval van nood kan
hiervoor ook een varkensblaas dienen.
Eerste hulp bij
liesbreuk
¶
 |
Bron: Suzeau,
E. (Dr). Nouvelle méthode pour le traitement des hernies
abdominales étranglées (1890).
Vertaling
1. Leg het
slachtoffer in een houding met het hoofd naar beneden
(decubitus dorsal)
2. Leg op
de breuk een varkensblaas die gevuld is met fijngestampt
ijs; bij gebrek aan ijs, een stevig compres gedrenkt in
water en azijn
3. Geef het
slachtoffer een stukje ijs in de mond
4. Pas de
helling waarin het slachtoffer ligt aan, naarmate hij dat
kan verdragen, door middel van meer of mindere kussens
5. Laat de
benen van het slachtoffer vasthouden door behulpzame
omstanders -- bij toerbeurt
6. In deze
houding wachten op de arts die bekwaam is in de
Suzeau-behandeling.
|
WETENSCHAP EN UITVINDINGEN
Geluid en
luchtledigheid
Experiment van Christiaan Huygens van 1674 om te beproeven of geluid
te horen is door het luchtledige heen, waarbij aansluit een
experiment om te zien of geluid zich voortplant door water.
19 Dec. 1674.
Om te beproeven of geluid zich laat horen door het luchtledige heen,
heb ik een horloge met wekker opgesloten in het vat en het op vlas
gelegd, zodanig dat het niet aan het glas raakte. Toen heb ik de
opening AC dichtgemaakt met een bevochtigde varkensblaas,
ondersteund op een soort rooster van blik, gemaakt in kleine
vierkantjes, van blaadjes op hun kant gezet en aan elkaar
gesoldeerd. Dit rooster was vastgemaakt op een platte cirkel die met
zijn kanten steunde op de omtrek van opening AC.

Tekening van Huygens
20 Dec.
Nadat ik de lucht uit het vat had gehaald dat onderin open was in D,
en in het zachte cement van de machine gestoken, was het geluid van
de wekker helemaal niet waar te nemen, ook niet met het oor
voortdurend dicht bij de blaas AC gehouden. En terwijl er elders in
de kamer geen geluid was. Toen aan de wijzer te oordelen het geluid
allang voorbij moest zijn, werd de lucht binnengelaten door de
binding van de blaas weg te halen, en nu was te zien dat de wekker
inderdaad was afgegaan want hij was niet meer opgewonden. Vervolgens
zette ik hem weer net zo als te voren neer, maar ik haalde geen
lucht uit het vat. En toen was zelfs het geluid van het balanswiel
te horen, en terwijl de wekker afging, was het geluid van het
belletje duidelijk waar te nemen, ook op een afstand van 2 of 3
passen van het vat. Zodat blijkt dat geluid niet wordt overgedragen
door het luchtledige heen. Er is een experiment dat hiermee in
strijd is onder die van de academie van Florence, maar toen zij het
deden konden ze geen middel vinden om te beletten dat de beweging
van hun klokje werd overgedragen aan het glas van het vat, door de
draad waaraan het was opgehangen. Wat betreft hun andere experiment
met het orgelpijpje dat ze hoorden klinken in het luchtledige, het
is te geloven dat ze hun vat niet goed leeg maakten.
De eerste
telefoon
dr. T. Beijer en dr. C.G.L. Apeldoorn, Woordenboek van medische
eponiemen (1996) -- In wezen is Bell niet de uitvinder van de
telefoon. Die eer komt toe aan Philip Reis, natuurkundeleraar aan
een middelbare school in het Duitse Friedrichsdorf. In de jaren
zestig van de vorige eeuw kwam Reis op het idee dat de door de stem
ontstane luchttrillingen op de een of andere manier in elektriciteit
moesten kunnen worden omgezet. Met behulp van een membraan,
vervaardigd uit een varkensblaas, een vioolsnaar, een sigarenkistje
en een breinaald fabriceerde hij een apparaat waarbij hij zich liet
leiden door de bouw van het menselijk oor. Zijn uitvinding gaf hij
de naam 'telefoon'. Tussen zijn huis en het natuurkundelokaal voerde
hij zijn eerste telefoongesprek. Reis demonstreerde zijn toestel
voor wetenschappelijke academies en
natuurkundige verenigingen, maar kreeg nul op het rekest. Het was
een 'amusant maar volkomen nutteloos spelletje' (Grauls).
Marcel Grauls, Uitvinders van het dagelijks leven (1993) -- Ter
nabootsing van het trommelvlies plakte hij [Philip Reis] de
gehoorgang van zijn houten oor dicht met een stukje varkensblaas.
Eén gehoorbeentje verving hij door een dun platina strookje dat als
hamer tegen het artificiële trommelvel aanleunde. Als aambeeld
gebruikte hij een veer die het platina plaatje aan het raakpunt met
het trommelvlies lichtjes raakte. Aan de veer en aan het draaipunt
van het hamerstrookje sloot hij een batterij aan. Als Reis in het
houten oor sprak, begon het artificiële vlies te trillen en werd het
contact tussen de platina strook en de veer op het ritme van die
trillingen onderbroken. Wat ook betekende dat de geluidstrillingen
in elektrische trillingen werden omgezet.
Reddingsboei

Uit de collectie van het Rijksmuseum
Beschrijving van het Rijksmuseum:
Drijvende ballon - Objectnummer NG-MC-828
Vervaardiger: A. Scheerboom (1826)
Ballon van geoliede blaas, aan een eind
samengebonden rond een houten kokertje, het mondstuk, dat afgesloten
is met een afgeronde houten dop. Deze ballon was voor twee gebruiken
bedoeld. Indien gebruikt als 'ballon van kondschap' werd een
opgerold bericht aan de ballon bevestigd, die, drijvend op het water
en gebruik makend van de wind, communicatie over tamelijk grote
afstand tot stand kon brengen. Met vijftig of honderd opgeblazen
blazen samengebonden in een grote zak waaraan een touw werd
vastgemaakt, verkreeg men een drijfzak voor het tot stand brengen
van kontakt tussen een op lager wal gestrand schip in nood en de
wal. Overboord gegooid zou de zak aan wal geblazen worden, waar
mensen hem opvingen en een kabel aan het touw vastgemaakt
aanhaalden. De ballonnen en andere uitvindingen van SCHEERBOOM
werden op 10, 11 en 13 juni 1826 te Scheveningen met succes
beproefd.
In de eerste duikboot

17de-eeuws schilderij van Drebbels proef
met een duikboot in 1620, en een werktekening met de blazen
De eerste duikboot werd in 1620 gebouwd door
Cornelis Drebbel, en met succes getest in de Thames -- de twintig
inzittenden, waarvan 16 roeiers, voeren drie uur onder water. Om te
duiken werden varkensblazen, via pijpen met het water verbonden,
gevuld. Om boven te komen moest de bemanning op de blazen gaan
zitten om ze weer leeg te persen.
Osmose
Leo Beek, De geschiedenis van de Nederlandse natuurwetenschap (2004)
-- Het is duidelijk dat Van Leeuwenhoek, die voor al zijn
onderzoeken gebruik maakt van zijn eigen microscopen, zich niet
alleen heeft beperkt tot biologische waarnemingen. Zo zal hij de
grondlegger worden van de theorie dat kristalmoleculen veelvlakken
zijn met precies dezelfde kristalvorm als de kristallen die zij
opbouwen. En hij berekent dat een kristal, dat niet groter is dan
0.001 mm reeds 'de goede kristalvorm' bezit. Hij doet een proef op
het gebied van de osmose en ontdekt dat een stuk darm dat met water
is gevuld en aan een varkensblaas wordt gebonden, wel het water
doorlaat maar dat 'niet de minste lugt of wint uijt de darm is
getrokken'.
DIVERSEN
Bekleding van lampenkap

Voetbal

Foto: College Footbal Hall of Fame
¶
In dieje tijd gingen we vuul nao ons grootje.
Die aer ’n varken en as da gemest was, werd da geslacht. Wie dan ’t
beste gewerkt aer, kreeg de varkensblaas om mee te voetballe. (John
Knappers, uit: ‘Bosschenhoofd’; in: Onder ons gezegd in Brabant,
Top-tien van Noord-Brabantse dialectwoorden; Cor Swanenberg & Michel
de Koning; 2011)
¶
Varkensblaas – bal – oorsprong van rugby
Oorspronkelijk Engels is badminton dat genoemd is naar het kasteel
van de hertog van Beaufort in Gloucestershire en ook rugby, naar het
plaatsje van die naam in Warwickshire waar het spel werd
uitgevonden. Het was een folkloristische traditie, dat partijen een
varkensblaas naar het dorp van de ander moesten duwen. Toen een
leerling van de Rugby-school met de blaas ging lopen was het rugby
geboren; de ovale vorm van de bal herinnert nog aan de blaas.
(P.A.F. van Veen, Sprekende getuigen; 1987)
Smokkelattribuut

Varkensdarm gebruikt om jenever in te
smokkelen - 19de-eeuws schilderij. Een smokkelaar wordt door agenten
betrapt. Collectie Douane- en belastingmuseum.
¶
Lodewijk Lievevrouw-Coopman, Gents Woordenboek (1950) -- Varkens- en
koeblazen werden voorheen gebruikt om likeuren, bijzonderlijk
brandewijn te smokkelen; de blazen werden op het lijf gedragen
gelijk een schapelier; --- waer wij bevonden hebben verscheyde
koeijblaesen [nl. bij een smokkelaar]. -- Crim. proc. (1719)
¶
blaasjesnat
Omstreeks 1890 opgetekend in de Achterhoek, in de vorm
blaöskesnat. Blaasjesnat was jenever die in een varkensblaas
over de Duitse grens was gesmokkeld. Dit werkje werd indertijd
meestal opgeknapt door 'flinke boerenmeiden', zoals het ergens heet.
Zij verstopten de met foezel - goedkope Duitse jenever - gevulde
blazen onder hu n kleding, in de hoop dat de douane daar niet zou
kijken. (Ewoud Sanders, Borrelwoordenboek; 1997)
Gevelsteen
Het is niet precies duidelijk waarop deze twee
gevelstenen (bron: internet) duiden. De blazen zijn gevuld. Onderaan
de steen rechts kootjes van het varken. Adres onbekend. De steen
links bevindt zich op het adres Stoofsteeg 8 in Amsterdam (de
Wallen), en wordt ook geflankeerd door kootjes, maar die zijn op de
gepubliceerde foto niet zichtbaar.
Over de gevelsteen van Stoofsteeg 8 schrijft
Onno Bloem in zijn boek De gevelstenen van Amsterdam dat de
huisnaam 'De blaes met coten' was, bekend uit een akte uit 1578. En:
'Varkensblazen werden gevuld met reuzel en verkocht als een blaasje
reuzel, soms werd een blaas gevuld met lendevlees van het varken en
vervolgens gekookt en gerookt: de zogenaamde blaasham. De zeven
kootjes onder de blaas zijn runderkoten waar jongens mee speelden.
Meisjes speelden met kleinere bikkels, hielbeentjes van een schaap.'
Theater-effect
¶ Jules Vandereuse – Ditjes en datjes ; in:
Brabantsche folklore, jrg. 1932 -- Al blijven er geen andere
gebruiken meer te beschrijven, toch kunnen wij niet nalaten te
zeggen dat de bevolking van tijd tot tijd nog blijk geeft van een
zekere stoutmoedige originaliteit. Het feest, dat op 28n September
1919 ingericht werd om den vrede en het Verdrag van Versailles te
vieren, gaf « La Gazette » van Brussel aanleiding tot het
publiceeren (in haar nummer van 2n October) van volgend artikeltje.
«De gebruiken der Marollen verspreiden zich in het land. Daar de
Volkenbond zich niet al te haastig toont om den Kaiser [d.i. de
Duitse Keizer] terecht te stellen, werd dit thans gedaan door de
inwoners van Goutroux, een dorpje van dertienhonderd inwoners, uit
het bekken van Charleroi. Na door de straten der gemeente gedragen
geweest te zijn, werd de in hooger officier verkleede pop, die den
kaiser voorstelde, nabij het schavot gebracht, waar de scherprechter
te wachten stond. Na een korte beraadslaging van de jury, werd de
kaiser veroordeeld om op staanden voet onthoofd te worden. De bijl
sneed hem letterlijk den hals af, waarin een varkensblaas vol bloed
verborgen zat. Dit bloed spatte langs alle zijden weg, tot zelfs op
de toeschouwers, die een oorverdoovend gejuich aanhieven».
¶
Varkensblaas – met bloed – theatraal –
zie ook schoolmeester bij
Pietje Bell
„En die keer dan," vult Derk Jan aan, „dat ik een grote stok voor de
meester meebracht om de belhamels te lijf te gaan. O, wat schrok
hij, toen Jaap Egkamp met de stok op de falie kreeg en er een hele
plas bloed uit z'n lichaam drupte. Die sufferd had het nog niet door
ook, dat Jaap een varkensblaas met bloed onder z'n kleren gedaan
had. Hij was stellig van mening, dat het bloedbad veroorzaakt was
door de stokslagen. (Arend van Voorst, Het zwaard der machtelozen;
1978)
¶
varkensblaas –theatraal
Gelukkig was het bijna afgelopen en, mijn rapier zwaaiend, riep ik:
„Gij trouweloze schavuit, uw spel is uit gespeeld! Hier, ontvang het
loon des verraders!"
Ik stak toe en doorpriemde de varkensblaas met water en rode inkt,
die hij, onzichtbaar voor het publiek, onder zijn wijde mantel
verborgen hield. Het rode goedje stroomde naar buiten en, dodelijk
getroffen, liet hij zich vallen.
„Erbarm u mijner!" stamelde hij nog en bleef, zoals het hoorde, dood
liggen. (Jan Lamers, In de hoofdrol, Kees Knip; 1941)
Brandstichting
¶
- ‘Gij weet, dat het Gemeentehuis van Schaarbeek voor een goed
gedeelte is af-, of beter is uitgebrand, want uiterlijk biedt het
nog steeds een bezienswaardig geheel aan. Gij weet tevens, dat
burgemeester Reyers en ik het eens zijn, om de ramp aan
kwaadwilligheid toe te schrijven, eene kwaadwilligheid die gediend
werd door een merkwaardig brandstichtersvernuft, een vernuft dat een
mooie illustratie ware voor Thomas de Quincey's thesis over de
misdaad beschouwd als fraaie-kunst. Want gij kent de formule van den
plichtige: neem eene varkensblaas, vul ze met terpentijn, hang ze
vijftig centimeters boven een kaars, die geplaatst is tusschen een
stapeltje houtskrollen. Steek dan de kaars aan: na zekeren tijd
steekt zij op hare beurt de houtskrullen aan, dewelke eene warmte
ontwikkelen waar varkensblazen niet tegen zijn bestand; barstend,
plengen zij de terpentijn op het vuur; de brand, gij beseft het, is
gesticht...
Het stichtend feit nu, dat men de overblijfselen van zes dergelijke
blazen in Schaarbeek's gemeentehuis heeft gevonden, laat geen
twijfel over aangaande de bedoelingen van dezen, die ze daar
gehangen had. Er kan geen spraak zijn van toeval of grap; want wie
versiert op tweeden Paaschdag een gemeentehuis met varkensblazen of
steekt ten teeken van lol dergelijke vuren aan?... Er is dus wel
degelijk misdaad gepleegd. Den misdadiger opzoeken was me weldra de
dierbaarste der plichten.
‘Naar hem gaan vragen in de omstreken van het gemeentehuis-zelf ware
naïef geweest. Ik verkoos eene tournée te doen bij de spekslagers
van Brussel en omstreken. Deze lieden immers verkoopen
varkensblazen, en het uitzicht van diengene, die bij hen eventuëel
zes exemplaren ineens van dit lichaamsdeel hadde gekocht, moest hun
ongetwijfeld zijn opgevallen en bijgebleven... Mijne opsporingen
bleven echter vruchteloos: de dader was klaarblijkelijk slim genoeg
geweest zich zes blazen in zes onderscheiden winkels aan te
schaffen; mogelijk was hij telkens van grime veranderd; misschien
had hij zelfs de werktuigen zijner misdaad uit Chicago laten komen.
Zoodat langs dien kant niet veel te verwachten was. (Karel van de
Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 4: Nieuwe
Rotterdamsche Courant oktober 1910 - november 1911)
Zelf een rarekiek bouwen
¶
Vader maakt voor Anneliesje een rarekiekkastje: heel veel kinderen
hebben een rarekiekkastje, maar geen een zoo mooi als Anneliesje. 't
Is een lang sigarenkistje, en Vader heeft er een mooie ronde opening
in gemaakt, waar je net met een oog door kunt kijken. Boven over het
sigarenkistje is een stuk varkensblaas gespannen, dan kun je alles
goed zien, wat er in is. En wat is er allemaal niet in, een sprookje
gewoon. Anneliesje heeft haar mooiste plakplaatjes gegeven, een
kruis met rozen en een engel. Die heeft Vader in het midden gezet,
op een dwars onderstukje, dat ze blijven staan. Toen heeft hij met
mooie letters op een kaartje geschreven: Een kruis met rozen,
Is 't menschen lot, Is 't rijke leven, Uw gave, O, God.

(G.J.H. Riemens-Reurslag, Anneliesje uit den Achterhoek. 1941)
Bescherming tegen
billenkoek
HOOFDSTUK XIV
Pietje leert het nut van een varkensblaas kennen
Pietje had genoeg van die rammelingen [die hij op school kreeg van
meester Long]. Van de slager kreeg hij een varkensblaas en, nadat
hij die halverwege had opgeblazen, nam hij hem mee naar school en
stopte hem daar in zijn broek. De blaas vormde een aangenaam, zacht
kussen dat, ingeval Pietje weer een pak op zijn broek kreeg, de
slagen prachtig zou opvangen.
Die middag was meester Long verbazend slecht gemutst. Niets konden
de kinderen naar zijn zin doen. Pietje deed erg zijn best op zijn
sommen en als gewoonlijk was hij er weer het eerste mee klaar. Hij
had nu niets meer te doen, maar zei niets. Hij kauwde op een stukje
papier en schoot het balletje gedachteloos weg. Ongelukkigerwijze
trof het meester Long juist midden op zijn voorhoofd. Johan de
Braai, de lieve Jopie, had het gezien en stak dadelijk zijn
verraderlijke vinger omhoog.
„Meester, dat deed Pietje Bell!"
„Pietje Bell, kom hier!" daverde meester Long.
Zonder een woord te zeggen nam de onderwijzer Pietje over de knie.
Hij sloeg harder dan gewoonlijk, maar Pietje gaf geen kik. De
varkensblaas was een heerlijk zacht kussen en ving al de slagen op.
Maar opeens, tegelijk met een bijzonder harde slag, klonk een knal
door het lokaal, zodat de ruiten rinkelden. De blaas was gebarsten!
Pietje begreep het en maakte er gebruik van!
„Au, au!" schreeuwde hij. „M'n rug breekt kapot!"
Meester Long liet hem verschrikt los en Pietje gleed van zijn knie
op de grond, waar hij bleef spartelen en roepen, dat zijn rug
helemaal kapot gebroken was. Toevallig kwam op dat ogenblik de
hoofdonderwijzer de klas binnen.
„Wel, wel, wat is hier aan de hand?" vroeg hij. „En waarom schreeuwt
die jongen zo?"
„Hij zegt dat ik zijn rug gebroken heb," zei meester Long wanhopig,
„ik gaf hem een pak voor zijn broek."
Intussen ging Pietje voort met kreunen en steunen en weeklagen, maar
stond toch tenslotte op en liep pijnlijk naar zijn bank.
De hoofdonderwijzer fluisterde meester Long in het oor dat het beter
zou zijn de kinderen niet te slaan en een beetje geduld te tonen, en
voegde erbij: „Er zit een natte prop op uw voorhoofd, meneer Long."
Na deze gebeurtenis heeft Pietje Bell van de meester geen
broekrammelingen meer gehad en Pietje heeft niemand iets verteld van
de varkensblaas. Alleen maar aan zijn vader en moeder. Toen vader
het hoorde, stikte hij haast van het lachen (...) Pietje had een
nieuwe ervaring opgedaan. Hij had ondervonden dat hij zichzelf kon
beschermen tegen dergelijke aanvallen. Van nu af aan besloot hij op
zijn hoede te zijn en een voorraad varkensblazen in te slaan. (Chr.
van Abkoude, Nieuwe avonturen van Pietje Bell)
|